
27e jaargang 2010 nummer 4 – 7,50 euro
Zwols Historisch Tijdschrift
Achter de IJssel begint
het land … Ben Kam
Suikerhistorie
(Collectie ZHT)
Wim Huijsmans
Omslag: Eenzame man op de hoogste boog van de IJsselbrug in
aanbouw (1929). (Collectie HCO)
Ben Kam …
De Harmonie, ca. 1960
In dit Kam-nummer mag De Harmonie niet
ontbreken. Niet alleen omdat dit gebouw zo’n
centrale plaats inneemt aan de Grote Markt en tal
van prominenten binnen zijn muren heeft gehad.
Maar ook omdat in de zeventiende eeuw op deze
plek een huis gestaan heeft met de naam de
Gouden Kam. Ben Kam verdient vanwege zijn
lange staat van dienst voor de Zwolse geschiedbeoefening ook goud. Twee gouden Kammen verbonden aan één suikerzakje.
De eerste steen voor De Harmonie werd
gelegd op 21 juni 1828. Afgezien van de Gouden
Kam stonden op de hoek Grote Markt/Melkmarkt vier huizen, die tegen de vlakte gingen om
plaats te maken voor een nieuw sociëteitsgebouw.
In de Koestraat was de Grote Sociëteit gevestigd,
bedoeld voor de upperten van Zwolle. De Harmonie functioneerde als sociëteitsgebouw voor
de heren, die daar net onder kwamen, de gegoede
en deftige burgers. Vóór De Harmonie stonden
tot aan de Eerste Wereldoorlog elke ochtend en
avond boeren en boerinnen in klederdracht in een
lange rij opgesteld om melk en eieren te verkopen.
De Harmonie diende tot in de jaren dertig als
sociëteitsgebouw. Op de bovenverdieping vonden
en vinden tal van activiteiten plaats zoals vergaderingen, feesten, exposities en ontvangsten. In 1851
werd Thorbecke een serenade gebracht door leden
van de sociëteit en in 2010 hield Van Agt er nog
een lezing over het Palestijnse volk voor studenten
van de Hogeschool Windesheim.
Onlosmakelijk verbonden met De Harmonie
zijn de namen van Jan Stappenbeld en Grolsch.
De bekende Zwolse horecaman begon in 1949 een
café-restaurant in De Harmonie. Het biermerk
stond tientallen jaren meters breed op het dak en
later in groene neonletters op de gevel.
De Harmonie op de Grote Markt, december 2010. (Foto Jan van de Wetering)
146 zwols historisch tijdschrift146 zwols historisch tijdschrift 147
Een gepassioneerd erelid
Het is weinigen gegeven om een lemma te krijgen als
bekende Zwollenaar in de serie Zwolle mijn stad. Ben
Kam heeft maar liefst een hele kolom gekregen. Het is
weinig Zwollenaren gegeven om op geheel eigen wijze een aflevering van het Zwols Historisch Tijdschrift te mogen vullen. Uit
beide feiten mag worden geconcludeerd dat Ben Kam een bijzonder persoon is in de Zwolse historische wereld. Een terechte
conclusie. Ben Kam’s historische belangstelling werd gewekt
door het huis aan de Koestraat waar hij in 1964 kwam wonen.
Over de huizen aan de zuidzijde van de Koestraat ging zijn eerste wetenschappelijke historische artikel. Vele zouden er volgen
over van allerlei, veelal Zwolse, onderwerpen. Uit de enorme
hoeveelheid beeldmateriaal die Ben Kam’s handen is gepasseerd
als vrijwilliger in het HCO, heeft hij voor dit nummer van het
ZHT een keuze gemaakt van foto’s met een verhaal. En al die
verhalen zijn weer ingeweven in Ben’s eigen levensverhaal. Dat
tezamen heeft een nummer opgeleverd dat een rijk geïllustreerde persoonlijke geschiedenis van Zwolle kan heten.
Ben Kam is erelid van de Zwolse Historische Vereniging.
In 1990, na zijn pensionering als huisarts, nam hij zitting in het
bestuur. Van 1996 tot 1998 was hij voorzitter. In deze periode
heeft hij ontzettend veel voor de vereniging gedaan, met name
op het gebied van ledenwerving en naamsbekendheid. Maar
ook na zijn bestuurstijd bleef Ben actief voor de vereniging.
Ben Kam is voor de Zwolse Historische Vereniging van
onschatbare waarde geweest. Het was een van de podia waar hij
uiting gaf aan zijn passie: de Zwolse geschiedenis.
Frank Inklaar,
Zwols Historisch Tijdschrift /
Zwolse Historische Vereniging
De vrijwilliger
De vrijwilliger, een onmisbare kracht in de erfgoedsector. Zonder vrijwilliger, geen goede publiekstoegankelijkheid van archieven. Naast de structurerende professionele archivaris is de vrijwilliger altijd een trouwe steun en
toeverlaat geweest voor archieven bij het beschrijven van akten
en foto’s op ‘stuksniveau’. www.Genlias.nl , de meest bezochte
website van de overheid, was zonder vrijwilligers een onmogelijk project geweest.
Bij het Historisch Centrum Overijssel werkte zo’n vrijwilliger, de heer Ben Kam. Niet voor het toegankelijk maken van
akten van de burgerlijke stand, maar voor de toegankelijkheid
van de beeldcollectie. Jarenlang in samenwerking met Jeanine
Otten, de laatste jaren in samenwerking met Ester Smit.
Ben Kam, wie kent hem niet. Op mijn eerste dag als directeur
van het Historisch Centrum Overijssel kreeg ik van Ben Kam
de allereerste memo. Of ik vooral aandacht wilde geven aan de
beeldcollectie van het HCO en een nieuwe medewerker beeldmateriaal wilde aanstellen. Dat heb ik dus maar gedaan, wie kan
de wens van Ben Kam negeren.
Gedreven, wellicht zelfs koppig en volhardend, maar met
een ongelooflijk hart voor de zaak. Dit jaar zag ik zelfs nog een
reactie van hem op weblogzwolle.nl. Iemand had gepost dat
Ben Kam nog zo’n vitale man was en Ben reageerde later op diezelfde blog. Fascinerend, zo’n leeftijd en toch zo bij de tijd.
Maar goed, ook voor Ben Kam is er zo’n moment dat je
afscheid neemt. Dit tijdschrift en dit voorwoord is een ode aan
Ben Kam als liefhebber en als vrijwilliger. Tegelijk wil ik het een
ode laten zijn aan de vrijwilliger in het algemeen! De vrijwilliger
die, zoals een boer immer voortploegt, een onmisbare bijdrage
levert aan de toegankelijkheid van ons erfgoed.
Ben Bedankt!
Bert de Vries,
directeur Historisch Centrum Overijssel
Kerkplein naar de Koestraat verwezen, naar een
huisarts Klinkert. Die zou me wel verder op weg
helpen. Nou, dat heb ik geweten, want toen de
voordeur (die trouwens niet op slot was) voor
mij werd geopend, stond daar een stevige jongedame. Zij heeft mij van dat moment af aan in de
peiling genomen op een zeer efficiënte manier.
We trouwden in 1952 en die voordeur ben ik duizenden malen in- en uitgegaan, op weg naar alle
mogelijke gebeurtenissen die zich in mensenlevens kunnen voordoen.
Haar vader, de ‘jonge’ Klinkert, heeft me
nadrukkelijk als beginnend huisarts gevormd,
zoals hij ook zelf gevormd was door zijn eigen
vader, de ‘oude’ Klinkert, beter bekend als ‘Olde
Evert’, die zijn Zwolse patiënten met spit in de
rug genas door een pak slaag met de pantoffel en
die zijn leven lang plat Zwols sprak. Het Zwolse
dialect is nu vrijwel geheel verdwenen, maar in het
fotoarchief zijn er nog duidelijke sporen van terug
te vinden, waarover later. Deze twee artsen heb-
‘Achter de IJssel begint het land’ is een in
de jaren vijftig door de Zwolse archivaris en geschiedschrijver Thom. de Vries
geciteerde uitspraak van oud-burgemeester Strick
van Linschoten, wanneer deze bezoekers uit Holland moest ontvangen.1 Deze foto van het Katerveer, genomen vanaf de Gelderse kant, illustreert
de rust en de schoonheid van het land zoals vele
‘immigranten’ uit de Randstad dit hebben ondergaan. Nu ik ruim 65 jaar geleden ook als immigrant uit Brabant in Zwolle ben neergestreken,
heb ik de gehele ontwikkeling van een rustgevend
klein provinciestadje naar de bruisende metropool van heden ten dage op allerlei manieren
meegemaakt. De redactie van het Zwols Historisch
Tijdschrift heeft mij gevraagd een poging te doen
iets van deze ontwikkeling, ook in mijzelf, op
schrift te zetten.
Omdat ik na mijn 35 jaar als huisarts in Zwolle
een ‘werkkring’ heb gevonden in de archieven
die deze ontwikkeling mede hebben vastgelegd,
wil ik aan de hand van enkele der vele tienduizenden foto’s en andere afbeeldingen, die door
mijn handen zijn gegaan, proberen om niet alleen
de feiten die zij tonen te verduidelijken en in
hun historische context te plaatsen, maar ook de
emoties die vaak achter de droge werkelijkheid
naar boven komen, weer te geven. Een voorbeeld
hiervan zouden de vele foto’s kunnen zijn die de
bevrijding van Zwolle illustreren, maar er is veel
meer dan dat.
Wie hebben mij gevormd?
Toen ik begin mei 1945 als net 21-jarige directeur
van een regionaal oud-illegaal blad Zwolle binnenkwam met de missie om te trachten enige
eenheid te brengen in de zich overal boven de
grote rivieren legaliserende Parooluitgaven, werd
ik vanuit de feestvierende menigte op het Grote
Achter de IJssel begint het land …
148 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift 149
Ben Kam
Inhoud
Suikerhistorie Wim Huijsmans 146
Achter de IJssel begint het land… Ben Kam
Wie hebben mij gevormd? 149
Thomas de Vries 150
De Koestraat 151
Een landmeterkaart uit 1642 154
De kaart van Bloemaert 154
Schutters 156
Het rosse leven 157
Verzet Parool 158
Schoolfoto Lorentzlyceum 1939 158
Bouw IJsselbrug 159
De eenzame man 160
Weggeradeerde bruggen 161
Op- / afrit 161
Skeletten 162
Carillon 163
Het Geregt van Zwolle 165
Infrarode luchtfoto’s 166
Huis van Bewaring 167
ARTS 168
Wildplassen 170
Heilsoldaat Wiebe Palstra 171
De Schepenzaal 172
Jacomina 177
Evangelisatie Kamperpoort, 1895 179
Bedelaar 181
De azijn- en waskaarsenfabriek 182
De Bisschopsschans 182
Verzekeringsgeneeskundige 183
De Atlas van het gemeentearchief 184
Goossen Veldhuis 184
Naoberplicht 186
Beginnend huisarts 186
Kindertjesweilanden 187
Bevallingen 187
Het Hilberdink 188
Zwolle in 1960, deel 3 Jan van de Wetering 191
Mededelingen 193
Auteur 194
Het Katerveer, begin
jaren zestig gezien
vanaf de Gelderse kant,
illustreert de rust en
de schoonheid van het
land. (Foto auteur, collectie HCO)
150 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift 151
ben op mijn werken en denken als medicus een
grote invloed gehad, al genas ik spit niet meer met
de pantoffel.
In 1964 verhuisden wij, vrouw, man, vier kindertjes en de poes van de Vondelkade naar Koestraat
22, waar negentien jaar eerder mijn kennismaking
met Zwolle was begonnen. Door het plotseling
overlijden van Henk Klinkert kwam zijn patiëntenkring zonder arts te zitten. Als je die kring
bij elkaar wilt houden is het voor de opvolger
verstandig om ook het huis waarheen de patiënt
zijn schreden richt over te nemen. Zo kwam mijn
echtgenote terug in haar ouderlijk huis en moesten we opnieuw beginnen een nu dubbele praktijk
op te bouwen in een wat gedateerde spreekkamer
en behandelkamer. De ‘klanten’ van mijn schoonvader noemden dat zijn ‘werkplaotsien’, een van
de spreekkamer afgeschoten pijpenlaatje met één
tl-buis als verlichting, dat nog wel.
De gevel van dit huis had echter bijzondere
kenmerken die nog steeds in de daklijst te zien
zijn, met in het midden een afbeelding van een
zonnegod die in Zwolle verder slechts op één
ander huis, Bloemendalstraat 2, te vinden is. In de
zolderbalken vond ik raadselachtige merktekens
die met een guts in het hout aangebracht leken te
zijn. Toen we er een half jaar woonden ben ik eens
naar het gemeentearchief gestapt om te zien of er
wat meer over de bouwgeschiedenis te vinden zou
zijn. Op dat moment begon mijn interesse voor de
geschiedenis van Zwolle, die vanaf toen een groot
deel van mijn denken en doen heeft beheerst en
die leidde tot een groot aantal publicaties over de
stad en haar bewoners.
Thomas de Vries
Niemand in de familie Klinkert kon mij iets over
de bouw van de zolder vertellen en zo kwam ik
terecht in het toenmalige gemeentearchief: drie
tafels, zes stoelen, in een kamer over de breedte
van de achtergevel van het oude stadhuis aan het
Grote Kerkplein. Die kamer had het volle licht,
lag zonder zonwering op het zuiden en als je heel
goed keek zag je achter een glazen scheidingswand
met de rest van die ruimte (die doorliep tot aan de
voorgevel aan de Sassenstraat) een lange tafel. Alle
wanden waren gevuld met boekenkasten en boeken, er hing één plafondlantaarn aan een koord en
daaronder zat halverwege de tafel een wat oudere
heer altijd te lezen, met een vestzakhorloge op een
standaard voor zich.
Om je aanwezigheid als bezoeker kenbaar te
maken moest je door een deur in die glazen scheidingswand stappen en deze persoon tot attentie
zien te krijgen. Dat viel niet mee, want naast dat
horloge was hij nog voorzien van een leesbril en
van een duimendik slap hangend koord tussen
een van zijn oren en een zwarte bakelieten kast
ter grootte van een handpalm, die ergens in zijn
vest een plaats had gevonden. Hij was dus doof,
en niet zo maar een beetje doof, maar echt levensgevaarlijk doof. Hij kon daar slim gebruik van
maken, want als mijn vraag of monoloog hem niet
interesseerde verdween zijn hand naar het vest,
deed daar iets met die doos en dan was hij volledig onbereikbaar en werd je getrakteerd op een
uitgebreide verhandeling over een onderwerp dat
mijlenver was verwijderd van je vraag.
Dat was mijn eerste kennismaking met archivaris Thomas J. de Vries, later uitgegroeid tot een
eigenaardige, monumentale vriendschap gebaseerd op mijn nieuwsgierigheid en zijn encyclopedische kennis, die zich tot ver buiten Zwolle’s
grenzen uitstrekte.
Vanaf die tijd dateert mijn vrijwel dagelijks
bezoeken van dit archief, soms niet langer dan een
half uur, soms wat langer op de Sassenpoort, waar
het toenmalige Rijksarchief was gevestigd. Beide
instellingen, gemeente- en rijksarchief, die in een
haat-liefde verhouding in Zwolle coëxisteerden,
waren voor mij makkelijk binnen enkele minuten
te voet bereikbaar, ik liep nog trappen als de beste.
Thomas was toen al op leeftijd en verkoos mij
tot huisarts; ik heb hem tot aan zijn overlijden zo
goed en zo kwaad als dat ging mogen begeleiden,
twee eigenwijze en eigengereide wetenschappers
bij elkaar. Maar ik wist het wel zo te regelen dat
hij steeds de laatste was op het middagspreekuur,
zodat ik zijn monologen (meestal over Zwolle)
rustig kon laten voortduren.
Ik beschouw het als een voorrecht dat ik in
staat ben geweest om, naast andere publicaties,
zijn twee boekdelen Geschiedenis van Zwolle
met de nu mogelijke techniek te digitaliseren.
Hierdoor is zijn werk veel makkelijker toegankelijk geworden; dat er geen notenapparaat is
toegevoegd was indertijd een compromis met de
uitgever. Hij was zich dat zeer goed bewust, maar
zijn eigen exemplaar mét de bronvermeldingen is
nimmer boven water gekomen. Hij vermeldt het
in de inleiding op deel II. Anderzijds: de man had
een gietijzeren geheugen, ik heb hem tot op de dag
van vandaag nog steeds niet op een duidelijke fout
kunnen betrappen, ook niet na het drie keer (in
verband met het digitaliseren) letterlijk woordelijk doorlezen van zijn boeken.
Ik vond Thomas de Vries op een zonnige
vrijdagmorgen in mei 1975, thuis op zijn kamer
temidden van zijn verzameling klokken, overleden aan een hartstilstand. Hij heeft op mijn denken en schrijven grote invloed uitgeoefend en ik
ben hem daar nog steeds dankbaar voor.
De Koestraat
Mijn eerste wetenschappelijke artikel verscheen
in 1969 in de Verslagen en Mededelingen van de
Vereeniging tot Beoefening van Overijsselsch Regt
en Geschiedenis en handelde niet zozeer over
het huis in de Koestraat, maar gaf een overzicht
van alle huizen aan de zuidkant van die straat
en over de in de zeventiende en achttiende eeuw
invloedrijke stratenbroederschappen.2 Dat waren
in theorie kiesgezelschappen die waren ontstaan
Gevel van Koestraat 22,
met een afbeelding van
een zonnegod. (Foto
auteur, collectie HCO)
Gemeentearchivaris
Thomas Josef de Vries
(1904 – 1975), in 1967
geportretteerd door
Teun van der Veen.
(Collectie HCO)
De plattegrond van Joan Blaeu van ‘Swolla’ toont Zwolle met de nieuwe vestingwerken omstreeks 1650. De Koestraat (rechts) valt hierop duidelijk te zien.
(Collectie HCO)
152 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift 153
uit de Meente, maar in de praktijk vooral eet- en
drinkgezelschappen, die het reilen en zeilen in
hun wijk met enige regelmaat tijdens hun maaltijden bespraken. De reglementen van twee dezer
stratenbroederschappen zijn bewaard gebleven,
het reglement van de broederschap Sassenstraat
zelfs vanaf het ontstaan voor 1595. Daarna zijn er
herziene exemplaren uit 1611, 1623, 1632 en 1690
bekend, die steeds nadere specificaties vermelden
over de regels waaraan men zich te houden heeft.
Hieruit ziet men dat het gezelschap uit zeer gefortuneerde heren moet hebben bestaan: wie niet ter
Raadskeur (verkiezing van nieuwe raadsleden)
of Meentekeur (verkiezing van nieuwe meenteleden) verscheen werd beboet, waarbij de bedragen
van zes carolusgulden in 1597 opliepen tot twintig
goudgulden voor ontbreken bij de Raadskeur en
tot 105 carolusgulden bij niet verschijnen bij de
Meentekeur in 1690. Voor allerlei kleine en grote
tekortkomingen ten opzichte van de broederschap werden geldboetes geheven: wie een erfenis
kreeg of wie in het huwelijk trad betaalde tien
goudgulden, en wie te laat op de broederschap
vergadering verscheen betaalde veertien stuiver.
Ook de dagelijkse gewoonten worden gememoreerd: ‘Imandt van de Stratebroederen met den
anderen questie krijgende en realiter injurierende,
zal tot boete betalen thien carolus gulden; verbaliter twee goltgulden.’ Schelden doet dus alleen pijn
in de portemonnee, maar elkaar letsel toebrengen
is niet alleen met de hand: ‘Mantel dragen zonder
degen op vergaderingen van Raadt en Meente’
wordt ook bestraft en degenwonden kunnen snel
dodelijk zijn.
Een van de bewoners van het huis was Bernard
Huete, lid van de stratenbroederschap. In dit
eerste artikel publiceerde ik zijn parenteel en een
aantal gegevens over zijn vermogen, waarvan hij
samen met zijn broer Theodorus veertienduizend goudgulden schonk voor de bouw van het
Schnitgerorgel in de Grote Kerk. Uitgedrukt in
euro’s komt dat bedrag afhankelijk van de omrekeningsfactor (bouwgrond, goudprijs, kosten van
een doodskist) op een bedrag tussen de twee en
de tien miljoen gulden. Dit feit en hun namen zijn
vereeuwigd in een paneel aan de voorzijde van het
orgel en het is aannemelijk dat Huete mede door
deze gift in 1718 tot burgemeester is gekozen. Het
orgel werd ‘ingespeeld’ tussen 21 september en 20
oktober 1721, maar Huete overleed, 71 jaar oud,
op 1 oktober van dat jaar. Over zijn laatste ziekte
heb ik indertijd niets kunnen vinden.
Wat echter uit het onderzoek naar het orgel
ook naar voren kwam, waren de gegevens over
de betaling en de honoraria van de organisten die
het instument moesten goedkeuren. Het geld dat
Huete schonk werd letterlijk in zakken naar het
stadhuis gedragen en daar in de schatkamer van
de gemeente, mogelijk in de zilverkast die nog
steeds in de hal van het oude stadhuis staat, opgeborgen. Betalingen aan rechthebbenden zoals
Caspar Schnitger en enkele burgemeesters werden
rechtstreeks uit de geldzakken gedaan.
Nog verrassender is dat duidelijk valt aan te tonen
dat de Zwollenaar in 1720 al geneigd is om de letter H aan het begin van een woord in te slikken.
Een van de drie organisten die het orgel komen
inspelen en die allen uit het westen van het land
hierheen komen varen,3 heet Havercamp, maar
de klerk in het stadhuis die de afrekening schrijft
betitelt hem als Avercamp. Het zal ongetwijfeld
in aktes uit die periode en ook later, zolang er nog
geen schrijfmachines waren, voorgekomen zijn
dat een letter H niet werd mee geschreven, maar
een bevestiging zoals in dit geval zal men niet vaak
kunnen vinden.
De Koestraat vertoont in het beeldmateriaal van
de stad een aantal andere aspecten die terug gaan
op het ontstaan van de stad en de ommuring,
zoals deze tussen 1230 en 1640 is ontstaan, en die
nog steeds in het stratenpatroon duidelijk herkenbaar is. De kaarten van Braun en Hogenberg
en die van Guiccardini geven een duidelijk beeld
van een bijna eironde stad, die drie poorten heeft
waardoor men het grondgebied van de stad kan
betreden. Die ronde vorm komt in moderne tijden soms hinderlijk terug in de kromming van de
trottoirs in Koe- en Walstraat, waardoor bij het
inparkeren van de auto banden en velgen beschadigd kunnen raken. Vanuit de bestuurdersplaats
lijkt de straat recht, maar achteruitrijdend wordt
de kromming snel duidelijk.
Op de foto van de Koestraat genomen uit
de toren van de Sassenpoort, maar vooral op de
luchtfoto valt het goed te zien. Op deze foto ziet
men aan de achterkant van de huizen ook de uitleg van de vesting, zoals deze tijdens het Twaalfjarig Bestand werd gerealiseerd. Het wandelpad
over de Potgietersingel geeft de loop van de eerste
stadsgracht aan, met links daarvan de huidige
stadsgracht en achter de bomen de Suikerberg (zo
genoemd naar de vorm van vroeger gangbare suikerbroden). Op de kaart van Blaeu is een en ander
duidelijk zichtbaar
Han Prins, die jarenlang in de Vrienden van de
Stadskern een vooraanstaande rol heeft gespeeld,
maakte op mijn verzoek een overzichtstekening
Bernard Huete schonk
samen met zijn broer
Theodorus veertienduizend goudgulden voor
de bouw van het Schnitgerorgel in de Grote
Kerk. Hier de specificatie van de betalingen.
(Collectie HCO)
Links: De kaart van
Braun en Hogenberg uit
1581 geeft een duidelijk
beeld van een bijna
eironde stad, met drie
poorten: de Diezerpoort, de Sassenpoort en
de Kamperpoort. (Collectie HCO)
De Koestraat gezien
vanuit de toren van
de Sassenpoort, jaren
zestig. (Foto auteur, collectie HCO)
Luchtfoto van de Koestraat tot de Nieuwe
Havenbrug, begin jaren
zestig. (Collectie HCO)
154 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift 155
van de verschillende stadia waarin de zuidkant
van de stad zich in de loop der jaren heeft vertoond.
Een landmeterkaart uit 1642
Er is echter nog een mogelijkheid om de veranderingen in de vestingstad te volgen. Wie de luchtfoto van de Koestraat goed bekijkt, zal het opvallen
dat de rooilijn (om de moderne terminologie even
te gebruiken) langs de achterzijde van de huizen
vrijwel parallel loopt aan de rooilijn aan de straat.
De huizen zijn even diep gebouwd en de er achter
liggende bouwsels zijn onregelmatig en variëren
onderling sterk in breedte en diepte. Thomas de
Vries wees mij toen ik net met mijn onderzoek
naar het woonhuis was begonnen op een archiefstuk in de vorm van een cahier, een in varkensleer
gebonden landmeterschetsboekje Metinge van
de stadsgrond agter de huijsen in de Koestraat uit
1642. Vrijwel geheel in potlood geschreven met
enkele inktnotities in een andere hand toegevoegd, waarin een exacte opmeting is weergegeven van de grond die na de uitleg van de vesting
achter de huizen droogviel. Die stukjes grond,
allen exact 21 voet breed, werden door de bewoners vrij snel geannexeerd. Men beriep zich op
de zinsneden in de koop- en overdrachtaktes die
als hun eigendomsbewijs golden, dat daarin hun
grondbezit werd beschreven als ‘zegt haer brieven
zeggen was 2 Stadtsmuijren en hoffkens’. Op de
tekeningen zijn ook heel duidelijk verschillende
muurtorentjes te zien die in de eerste stadsmuur
aanwezig waren. Deze eigendomsbewijzen, die
van koper op koper steeds werden overgedragen,
stammen uit ondermeer 1559 en 1599, duidelijke
argumenten dus voor eigendom van de grondrechten.
Hierover heeft zich tussen de bewoners van
Koestraat en Walstraat en het stadsbestuur van
1642 tot 1744 met behulp van vele juristen een
monumentale ruzie afgespeeld, waarbij de bewoners uiteindelijk aan het langste eind hebben
getrokken en hun schuld aan grondgelden met
een eenmalige canon konden afkopen.
De kaart van Bloemaert
In het midden van de jaren negentig was ik druk
bezig met het inventariseren van de dia’s in het
gemeentearchief, toen de pas aangestelde atlasbeheerder mij inschakelde om voor haar het aanwezige cartografische materiaal te inventariseren
in een database. Ik kon daartoe beschikken over
een toen al wat antieke computer met DOS 3.1 als
besturingsprogramma. Dat was na het catalogiseren van de door mij ingebrachte dia’s van Zwolle
en het (toen nog niet voltooide) invoeren van de
dia’s in de collectie de eerste echte bezigheid die
ik voor het gemeentearchief ondernam. Geheel
onverwacht werd ik geconfronteerd met een nauwelijks nog leesbare pentekening van de vesting
Zwolle, die mij deed denken aan een kaart die ik
in de jaren zestig had gezien en gefotografeerd in
het Algemeen Rijksarchief, toen mijn vader mij op
mijn eerste archiefschreden vergezelde. En inderdaad bleek ik er een dia van te hebben in mijn
eigen verzameling en zelfs gebruikt te hebben
voor een lezing over de binnenstad in 1968.
Het exemplaar uit het Algemeen Rijksarchief
laat ik hier zien omdat het de eerste kaart is (in
1592 door de cartograaf Cornelis Bloemaert vervaardigd) waarvan de schaal en de onderlinge
verhoudingen vrijwel exact overeen komen met
de tegenwoordig gebruikte kaarten. Bloemaert
maakte in opdracht van prins Maurits een ontwerp voor het versterken van de IJssellinie, waarbij de stad Zwolle werd ‘uitgelegd’ en er dus een
tweede versterking rondom de oude eivormige
Overzichtstekening
door Han Prins van
de verschillende stadia
waarin de zuidkant
van de stad zich in de
loop der jaren heeft vertoond, eind jaren zestig.
(Collectie HCO)
Een blad uit het landmetersboekje ‘Metinge
van de stadsgrond agter
de huijsen in de Koestraat’ uit 1642. (Collectie HCO)
De kaart van Bloemaert
van Zwolle uit 1592.
Dit is de eerste kaart
waarvan de schaal en
de onderlinge verhoudingen vrijwel exact
overeenkomen met de
tegenwoordig gebruikte
kaarten. (Foto auteur,
collectie Nationaal
Archief Den Haag)
De monumentenkaart
van de gemeente Zwolle
over de kaart van Bloemaert geprojecteerd. De
verhoudingen komen
vrijwel exact overeen.
(Foto auteur)
156 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift 157
vesting werd aangebracht. Men ziet de poorten
exact in vorm gebracht en vooral de oudste muren
weergegeven met de steeds terugkerende kleine
torentjes, waarvan er ook een is te zien op de hier
weergegeven kaart van de landmeter die vijftig
jaar later werd getekend. De vergelijking is niet
zo moeilijk: ik heb de monumentenkaart van de
gemeente Zwolle opgehangen en de dia in een
projector gezet, en net zo lang geheen-en-weerd
tot de afbeelding passend op de kaart kwam en het
geheel gefotografeerd. Men oordele zelf.
Schutters
In tijd van oorlog moesten de vestingmuren
natuurlijk verdedigd worden tegen ‘de vijand’,
wie dat dan wel wezen mocht. Dat is altijd zowel
een landsbelang als een lokaal belang geweest.
Tot het eerste doel werd een stad voorzien van
een garnizoen, dat in kazernes in de stad werd
ondergebracht. Zo hebben we in Zwolle nog de
Broerenkazerne gekend. Dat was dus een verdediging op rijkskosten. Daarnaast bestond lokaal
de schutterij, een militair gevormde en geoefende
eenheid die kon worden gemobiliseerd bij dreigend gevaar en die bestond uit mannen die hun
dienstplicht hadden voltooid, maar die nog jong
genoeg waren om mee te helpen. In 1922 zijn de
schutterijen opgeheven, maar vooral in het zuiden van ons land worden regelmatig in de zomer
verschillende schuttersfeesten gevierd waar de
oude tradities in stand worden gehouden, zoals
het prijsschieten op de haan, mooi marcheren,
en vooral mooie uniformen dragen en met vaandels zwaaien. Juist omdat deze tradities boven de
rivieren zijn uitgestorven, lijkt het mij met mijn
Brabantse jeugdherinneringen goed om hier nog
enkele foto´s van te laten zien.
Het rosse leven
Hoe komt iemand er toe om een onderzoek in
te stellen naar sociale omstandigheden zoals die
honderd en meer jaren eerder in een kleine provinciestad van rond de 25.000 inwoners hebben
bestaan? Is het alleen nieuwsgierigheid, kunnen
we er in de huidige tijd nog iets van leren om de
huidige sociale relaties te verbeteren?
De eerste vraag valt makkelijk te beantwoorden. Bij het voorbereiden van een artikel voor
de pilot-uitgave van Waanders in 1980, getiteld
Ach lieve tijd. 750 jaar Zwolsen, Zwollenaren en
hun…, werd een aantal schrijvers die enigszins
met de geschiedenis van de stad bekend geacht
werden uitgenodigd om een katern te schrijven
over een specifiek onderwerp. Deze katernen zouden om de veertien dagen worden uitgebracht,
zodat na een half jaar een stevig boekwerk kon
worden ingezien dat de stad vanuit allerlei kanten
belichtte. Daarbij zorgde de redactie, waarin de
Zwolse kunstenaar en tekenaar Han Prins een
vooraanstaande rol speelde, voor een grote hoeveelheid illustratiemateriaal. Mij werd gevraagd
om een artikel te schrijven over de Zwolse ziekten
en tussen de illustraties die men geschikt achtte
om mijn onderwerp te illustreren, vond ik een
afbeelding van een Boekje, dienende tot bewijs van
inschrijving als publieke vrouw. Daarmee ging er
geheel onverwacht een ‘deurtje’ open naar een tot
dan geheel verborgen aspect van de Zwolse maatschappij. Publieke vrouwen vond men in publieke
huizen en die aanduiding is vooral in Engeland
gebruikt voor openbare gelegenheden, waar men
heenging om alcoholische versnaperingen te
gebruiken. De vrouw kreeg de gelegenheid om
zich in een ladies-only kamer op te houden, een
instelling die in Zwolle indertijd geheel onbekend
was. Aparte ingangen voor mannen en vrouwen
werden echter wel gehandhaafd in de badhuizen
die in de tweede helft van de negentiende eeuw in
zwang waren, of de seksen werden op verschillende tijden schoongewassen. Maar in ons land was
de term publieke vrouw in de negentiende eeuw
specifiek voor hoer.
De tegenstellingen zijn door de eeuwen heen
steeds groot geweest en aan verandering onderhevig. De vrije middeleeuwer ging naakt te bed en
sliep met vrouw, kinderen, knecht, meid en het
vee in hetzelfde vertrek. Al in die tijd ging de betere stand naar het badhuis, waar seksuele contacten
zo gewoon werden dat de kerk er aanmerkingen
op ging maken. De goudeneeuwer waste zich
nauwelijks en verstopte zijn seksuele gevoelens
achter het gordijn of achter de slaapkamerdeur.
Als men al seksualiteit openbaarde, dan waren
dat altijd soldaten of dronken kroegklanten die
daarmee werden afgeschilderd. De betere stand,
maar vooral de militaire autoriteiten trachtten
door reglementering al vanaf de zeventiende
eeuw het optreden van prostituees tegen te gaan,
door het instellen van zware lichamelijke straffen
zoals spitsroeden lopen, neus en oren afsnijden
en brandmerken, maar het lijkt niet veel te hebben geholpen. En zo bleef de reglementering, met
daaraan verbonden een wekelijks doktersonderzoek, tot ver in de eenentwintigste eeuw bestaan
en werden militairen die zich met een geslachtsziekte meldden onverbiddelijk (in het Duitse leger
naar het Oost-) front gestuurd.
Luitenant van de schutterij. (Collectie auteur)
Commandant van de
schutters. (Collectie
auteur)
Rechts: Luitenant
van de schutterij met
hanenveren (Collectie
auteur)
Boekje, dienende tot
bewijs van inschrijving
als publieke vrouw.
(Collectie HCO)
158 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift 159
Toen de redactie van Ach lieve tijd mij vertelde
dat er een aantal sinaasappelkistjes gevuld met
deze boekjes de verhuizing van het politiebureau
aan de Lombardstraat naar de nieuwbouw in de
Weezenlanden begin jaren zeventig had overleefd,
leek het dat er een wetenschappelijk onderzoek
mogelijk zou moeten zijn. Dit leidde uiteindelijk
tot mijn promotie in Nijmegen, in 1983.
Verzet Parool
In mei 1940 werden de oudste kinderen van mijn
vader, mijn oudste zus en ik, door hem naar
zijn zuster in Haarlem gestuurd. Hij leefde zoals
zovelen in de veronderstelling dat de Hollandse
Waterlinie een onneembare vesting was voor de
al jaren als vijand bestempelde Duitsers en dat wij
daar veilig buiten de oorlog konden blijven. Dit
alles gebaseerd op zijn eigen ervaringen tijdens de
Eerste Wereldoorlog toen hij gemobiliseerd was
en de vaderlandse grens mede moest bewaken.
Die begrippen, ‘Vaderland, Koningin, het Wilhelmus’ heb ik van hem meegekregen; de vaderlandse liederen over de ‘Watergeus voor den Briel’
en ‘Valerius’ gedenkklanck’ kreeg ik op de lagere
school al wekelijks mee. Toen de Duitse bezetting
een feit was en we de rookwolken van Rotterdam
zagen, was er maar één gevoel mogelijk: dat zal ik
jullie betaald zetten, met daarachter de gedachte:
na mijn eindexamen wat ik in 1942 hoopte te
kunnen doen, zo praktisch dacht ik toen al wel.
Het werd dus het Parool, vrij onverveerd,
waarmee ik in 1942 in aanraking kwam, achttien
jaar oud maar nog steeds met die alles doortrekkende boosheid: dít laat ik mijn vaderland niet
aandoen. Dat werd nog eens versterkt door de
reactie van algemene gelatenheid die over ons
volk was gekomen en waaraan ik ook al om niet
op te vallen meedeed. We gingen gewoon naar
school, we hamsterden shag en sigaretten, we
kochten niet zwart, we conformeerden ons en
dat zat ook in onze volksaard. Wij Nederlanders
waren en zijn nog steeds opgevoed met gezagsgetrouwheid, we houden ons aan de wetten ook
als die door een overheerser worden opgelegd en
verkracht. En wie zijn mond opendeed, ging naar
het concentratiekamp.
Dus moest je je mond dichthouden en dat was
een zaak die maar weinigen tijdens de bezetting
goed beheersten. Ik kon dat wel: zelfs mijn ouders
hebben tot na de oorlog niet geweten dat ik eind
1943 op weg was om hoofdverspreider van het
Parool te worden voor Noord-Brabant, en later
nog een stuk Zeeland en Noord-Limburg. Daarbij
kwam dan ook nog wekelijks een nieuwsvoorziening op folio of A4 formaat gestencild, waarmee
de directe omgeving van Eindhoven en Helmond
werd voorzien van enigszins betrouwbaar nieuws.
Alle radiotoestellen waren immers begin 1943
door de bezetter in beslag genomen.
Schoolfoto Lorentzlyceum 1939
Onvoorstelbaar dat deze twee pubers, die hier nog
op hun krent zitten aan de voet van een aantal
leraren, zich vijf jaar later hebben bewezen als
directie van een uit de onderdrukking opgerezen
krant.
Toch is deze activiteit van grote invloed
geweest op mijn verdere leven. Nog tijdens de
laatste fase van de bevrijding van ons land ging
ik liftend de rivieren over richting noordoost,
omdat wij wisten dat ook dáár pogingen zouden
worden ondernomen om het Parool als dagblad
uit te gaan geven. Op die route deed ik ook Zwolle
aan. De Paroolcontacten waren snel gelegd en ik
bleef nog enkele dagen hangen in de stad, hoorde
de verhalen over de gravers en het bevrijden van
gevangenen uit het concentratiekamp Amersfoort
die in de Buitensociëteit waren opgesloten. Over
het Medisch Contact en over de dood van mijn
goede Paroolvriend Hans Schippers, die ook bij
de familie Klinkert te gast was geweest en die
bij de represailles na de executie van Rauter in
Amsterdam werd gefusilleerd.4 Hij werd gepakt
omdat zijn fiets een lekke band had…
De landelijke bevrijding van 5 mei maakte
ik in Zwolle mee en een dag of twee later was ik
op gezag van mijn perskaart in Amsterdam en in
gesprek met de Paroolredactie, op het kantoor van
de Telegraaf. Enkele dagen later werd ik door het
Militair Gezag terug gecommandeerd, heel west
Nederland was onder quarantaine gesteld en als ik
niet snel maakte dat ik weg kwam dan dreigde de
politiecel, ondergrondse pers of niet.
Dus terug naar Eindhoven waar de Paroolzaken goed waren geregeld en ik mijn medische studie, die ik daar in februari aan de Tijdelijke Academie was begonnen, weer opnam. Wie schetst
mijn verbazing toen eind juni ineens de dochter
van Henk Klinkert uit Zwolle in Eindhoven voor
mijn neus stond, met een rieten koffertje en vanuit haar logeeradres in Aalst of Waalre bij kennissen van de familie mij kwam opzoeken. Zij heeft
mij vele jaren later bekend dat zij op het moment
dat zij mij zag, in mei 1945 aan die voordeur in de
Koestraat, vuil in een leren jas waarin een scheur
(en het kán zijn dat ik mijn gitaar toen ook al bij
me had), wíst: díe man moet ik hebben. En zo
gebeurde het, al trouwden we pas zeven jaar later,
vrijwel op de dag af nadat zij in Eindhoven beslag
op mij wist te leggen.
Bouw IJsselbrug
Tussen die trouwerij en de werkzaamheden in
de Atlas van het gemeentearchief in Zwolle ligt
een half mensenleven. Een enkel beeld daaruit zal
misschien nog wel in dit relaas verdwalen, maar
ik probeer me te houden aan de oorspronkelijke
vraag, dat is om te laten zien wat mij in de beeldverzamelingen van het Gemeentearchief Zwolle
en later het Historisch Centrum Overijssel méér
heeft gegrepen dan alle andere foto’s, die ik niet
kan laten zien. Een hele grove taxatie leert dat ik
vanaf eind jaren tachtig tot nu toe circa veertigduizend foto’s, kaarten en prenten heb bekeken,
De twee pubers Nico
van de Sande Bakhuyzen en Ben Kam (naast
elkaar zittend, links
vooraan) op een schoolfoto van het Lorentzlyceum in Eindhoven
uit 1939. (Collectie
auteur)
De bouw (1929) van de verkeersbrug over de IJssel. De arbeiders klonken de
brugonderdelen op een hoogte van veertig meter boven het water aan elkaar,
zonder verdere veiligheidsmaatregelen als touwen of onder de werkplek gespannen netten. (Collectie HCO)
De vlag in top tijdens de bouw van de verkeersbrug over de IJssel, 1929.
(Collectie HCO)
160 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift 161
geanalyseerd en in een database heb ondergebracht, en dat is een voorzichtige schatting.
Toch moet ik weer beginnen bij mijn vader.
Hij was civiel ingenieur en was, nadat hij hersteld
was van een nekwerveloperatie wegens een in de
mobilisatie van 1914-1918 opgelopen bottuberculose, met steun van zijn vader aangesteld als hoofd
van de constructiewerkplaats bij de Machinefabriek Begemann in Helmond. Mijn grootvader
was daar mededirecteur. Die fabriek had een ruim
tweehonderd meter lange constructiewerkplaats,
waar alle te leveren bruggen en andere staalconstructies in eerste instantie werden voorgemonteerd, zodat men zeker wist dat alle gaten op de
juiste plaats waren geboord. Ik mocht als jongetje
van 5-7 jaar na het gezamenlijke zwemmen met
hem mee naar die werkplaats, daarna naar huis
om uitgebakken spek bij het ontbijt te krijgen en
vervolgens, ja, naar school terwijl mijn vader dan
weer naar de fabriek terugliep of fietste.
En wat gebeurt me dan ruim zeventig jaar
later? Dan stuit ik op deze foto van de bouw
(1929) van de verkeersbrug bij het Katerveer, in
hetzelfde jaar waarin ik die uitgebakken spekjes
at. De arbeiders zijn hooggeschoold personeel,
zij klinken de brugonderdelen op een hoogte van
veertig meter boven het water aan elkaar, zonder verdere veiligheidsmaatregelen als touwen
of onder de werkplek gespannen netten en dat
gebeurt met witheet gestookte klinknagels, die
zij toegeworpen krijgen vanuit een op dezelfde
hoogte opgesteld smidsvuur. Bekijk de foto en
verwonder u. Daar kwam geen Arbo-wet aan te
pas. Bij het bouwen van al die bruggen over de
grote rivieren volgens het rijkswegenplan van
1928 is geen enkele man verongelukt.
De eenzame man
Toch vind ik de foto van de eenzame man die op
de hoogste boog heeft plaatsgenomen naast het
te sluiten bruggedeelte het meest sprekend. Hij
heeft een slappe gleufhoed op, een rouwband om
de linkerarm, wat in die periode gebruikelijk was
bij verlies van een dierbaar familielid, hij kijkt met
een zekere standvastige blik van zich af, heeft geen
veiligheidslijn om en draagt een wat onverzorgd,
uit de vorm hangend pak. Net zoals ik mij mijn
vader herinner, met jaszakken waar allerlei klein
gereedschap in zat, tabakszak en pijp, kleding ruikend naar de werkplaatslucht die zich niet precies
laat omschrijven: een mengsel van rook, vuur, as,
metaalslijpsel, menie, zweet, stoom, steenkool en
nog een aantal niet nader te definiëren geuren, die
ik echter als geheel direct weer zou herkennen.
Weggeradeerde bruggen
Ik ben dus geen ingenieur geworden maar heb
mij gewijd aan het repareren van mensen, aan het
begin helpen bij het ter wereld brengen en aan het
einde begeleiden naar wat er daarna komt. Dat
lijkt iets heel gewoons maar is iedere keer weer
aangrijpend, vooral wanneer je in hetzelfde uur
met beide situaties wordt geconfronteerd en daarbij ook nog uit je diepe slaap wordt gehaald.
De oude verkeersbrug heeft echter nog voor
twee extra verrassingen in de Atlas gezorgd. Eind
jaren tachtig kreeg het gemeentearchief een serie
luchtfoto’s in bezit, die afkomstig waren van een
legeronderdeel in de Boreelkazerne te Deventer
en die het gebied van onze gemeente ruim omvatten. De foto’s zijn gemaakt op 3 februari 1947 en
werden vrijgegeven voor archiefgebruik. Dat betekende dat zij (in beginsel) werden geregistreerd en
door hun formaat in diepe en brede kaartenladen
werden opgeborgen, in afwachting van opname in
een inventaris. In de praktijk kwam dit er op neer
dat dit materiaal, omdat het niet beschreven was,
eigenlijk ontoegankelijk bleef: je moet er dan toevallig tegenaan lopen.
Zo ook hier. Op de foto’s van het Katerveer
hadden ijverige (militaire?) censuurambtenaren
niet alleen de verkeersbrug, maar ook de spoorbrug weggeradeerd. Maar dit was op een dergelijke onbenullige manier gedaan (de dijklichamen
naar de bruggenhoofden waren nog duidelijk
zichtbaar) dat de vijand, wie dat dan ook mocht
wezen, zich een bult zou hebben gelachen om
deze infantiele contraspionage, om het een naam
te geven.
Op- / afrit
Toen de verkeersbrug dan eindelijk werd geopend
(onder muziekgeschal van de harmonieën de Eendracht uit Wezep en de Eendracht uit Spoolde)
bleek al snel dat het denkraam van de toenmalige
Eenzame man op de
hoogste boog van de
brug, naast het te sluiten bruggedeelte, met
slappe gleufhoed en
een rouwband om de
linkerarm, zonder veiligheidslijn. (Collectie
HCO)
Militaire luchtfoto uit
1947, waarop de
IJsselbrug en de spoorbrug weggeradeerd zijn.
(Collectie HCO)
Twee marechaussees houden in verband met een veeziekte de wacht bij de
opgang naar de IJsselbrug, begin jaren dertig. Vanwege de flinke helling van deze
oprit/afrit gaf dit de eerste jaren veel problemen voor met name paard en wagencombinaties. (Collectie HCO)
162 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift 163
bestuurders geen rekening had gehouden met het
hoogteverschil tussen het midden van de brug en
de brughoofden. De overtocht met de scholde,5
motorpont of gierpont was tot 1929 nauwelijks
een probleem: de karren waren niet zo zwaar geladen dat een ferm boerenpaard deze niet over de
neergelaten klep van de pont de wal op zou kunnen trekken. Maar na de ingebruikname van de
nieuwe brug bleek dat vooral de afrit aan de Zwolse kant problemen gaf, die na begin 1930 herhaaldelijk tot discussie in de Zwolse raad leidden. De
karren, die meestal niet of slechts lacunair van
enig remwerktuig waren voorzien, kwamen door
het aflopende wegdek op een holletje de brug af en
het paard kon slechts met moeite de vier hoeven
gebruiken om de kar af te remmen. Dat was nodig
omdat de afrit van de brug abrupt eindigde op de
flank van de IJsseldijk en er een hoek van bijna
negentig graden naar rechts gemaakt moest worden om, via het Engelse werk, de verderop liggende draaibrug over de Willemsvaart en vervolgens
via de Veerallee de stad en de markt te bereiken.
Linksaf slaan vanaf de IJsselbrug zou leiden naar
de volgende hindernis, een enkele en een dubbele
ophaalbrug over de Katerveersluizen en opnieuw
een scherpe bocht naar rechts.
Skeletten
Toen uiteindelijk in 1936 een betere aansluiting
tot stand kwam met een basculebrug over de Willemsvaart en een rechtstreekse aansluiting via
het verkeersplein Spoolde op de rijksrondweg
om Zwolle, werden tijdens de werkzaamheden
twee schedels en skeletdelen gevonden die met
enige overdrijving fotografisch werden vastgelegd. De Zwolse Courant vermeldt er geen namen
bij, maar het zijn hoogstwaarschijnlijk de resten
van twee kozakken, die in 1813 zijn gesneuveld
toen de kozakken vanuit het Engelse werk, toen
Grote Schans geheten, een uitval deden naar de
Gelderse oever van de IJssel waar een restje Fransen zich had verschanst. Ik vond de bevestiging
in een artikel van Hoefer,6 dat teruggrijpt op een
dagboek van A.H. Flavard de Wolff die in 1813
de Gendarmerie in Zwolle commandeerde. Het
verhaal kon ik in Zwolle niet vinden, maar na wat
zoeken in het streekarchief NW Veluwe vond ik
de transcriptie. Het blijkt dat de kozakken uit het
oosten langs de IJssel naar Zwolle zijn gekomen,
maar niet dan nadat zij in de omstreken van
Wijhe en Olst kampementen hadden opgeslagen
met zelfs een hospitaal. Er is vanaf Fortmont
tussen Wijhe en Olst een schipbrug geslagen,
waardoor het mogelijk werd om op hun kleine
steppenpaardjes de rivier over te steken en de nog
resterende Fransen aan te vallen en te verdrijven.
In het verslag van Flavard de Wolff wordt verteld,
dat de kozakken ook vanaf Zwolle lelijke dingen
tegen de Fransen aan de Hattemse kant hebben
staan roepen, maar daar kregen ze de Fransen niet
mee op de loop. Er zijn toen een vijftal ‘roeijaken’
gerekwireerd die bemand werden door vrijwillige
en gepreste turfdragers ‘van Zwol’. Die hebben de
met lansen en geweren bewapende kozakken vanaf de steenfabriek van de heer Greve, ter hoogte
van het huis IJsselstijn aan de Gelderse kant, overgevaren. Maar de Fransen hebben toen een sterker
bewapend detachement in stelling gebracht en
ondanks het feit dat een Franse korporaal een
musketkogel in de bil kreeg en een ander dodelijk
werd getroffen in de buik, wisten zij de aanval af te
slaan. Maar ook de kozakken leden verliezen, een
man door een kogel in het hoofd en een tweede
door een andere dodelijke verwonding, wat maakte dat deze aanval mislukte. Dit alles speelde zich
af als een boeiend schouwspel waar vele inwoners
van Zwolle naar hebben staan kijken:
‘Dat enige cozakken op het zien dat de voorgenomen expeditie niet naar wensch stond te
gelukken… zig tot op het hembt ontkledende,
derzelver paarden ontzadelden, op dezelven slegts
met hunne lans off piek gingen zitten en zoo den
IJssel inreden, om die alzoo met hunne paarden
over te zwemmen en, ware het mogelijk derzelver
krijgsmakkers bijstand te bieden…’.
Maar omdat ze wind en stroom tegen hadden,
lukte dat niet. Intussen was hun hoogste bevelvoerder Narischkin ook in Zwolle aangekomen
en die wist twee drieponder veldstukjes (kanonnen dus) uit de gracht van het huis De Gelder bij
Wijhe (waar ze ‘geborgen’ waren) op te vissen, ze
vonden ook de affuiten er bij en die werden toen
in Zwolle bij het Katerveer en tegenover IJsselstijn opgesteld en ziet, de Fransen namen snel de
benen en een deel deserteerde zelfs. Hattem was
dan ook snel in handen van de kozakken en bleek
helemaal vrij te zijn van de overheersers. Ook dit
treffen speelde zich af onder de ogen van een grote
menigte inwoners van de stad Zwolle.
Carillon
Ruim honderd jaar later herhaalt zich de historie,
maar dan is de belangstelling veel vreedzamer en
komen de Zwolsen in groot getal kijken naar de
opening van de eerste vaste oeververbinding aan
het Katerveer op 15 januari 1930. Toen ook het
nieuwe carillon in de Peperbus die avond werd
Stafkaart van het Katerveergebied begin jaren dertig. Hierop is duidelijk te
zien dat de afrit van de brug abrupt eindigde op de flank van de IJsseldijk en
er een hoek van bijna negentig graden naar rechts gemaakt moest worden om,
via het Engelse werk, de verderop liggende draaibrug over de Willemsvaart en
vervolgens via de Veerallee de stad en de markt te bereiken. Linksaf slaan vanaf
de IJsselbrug zou leiden naar de volgende hindernis, een enkele en een dubbele
ophaalbrug over de Katerveersluizen en opnieuw een scherpe bocht naar rechts.
(Collectie HCO)
Bij de aanleg van de
Spoolderbergweg in
1936 werden tijdens de
werkzaamheden twee
schedels en skeletdelen
gevonden, die met enige
overdrijving – de twee
heren die een zakdoek
voor de mond houden
– fotografisch werden
vastgelegd. (Collectie
HCO)
164 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift 165
ingewijd, leidde dit opnieuw tot enige feestelijkheden. Het carillon was gefinancierd uit het
batig saldo dat was overgebleven uit de vanaf de
eeuwwisseling reeds lopende geldinzameling ten
behoeve van de bouw van de verkeersbrug bij het
Katerveer. Immers, steeds wanneer de bouw van
de Katerveerbrug ter sprake kwam, werd de nota
bij de gemeente Zwolle neergelegd. Dat liet zich
verklaren door het feit dat het recht op het veer
en dus ook de opbrengsten daarvan al sinds de
Middeleeuwen aan de stad Zwolle toekwamen.
Naarmate de verkeersdrukte toenam, zeker met
de komst van het gemotoriseerde verkeer na de
Eerste Wereldoorlog, kwam er steeds meer druk
op de Provinciale en Rijksoverheid te staan om
een betere rivierovergang te bewerkstelligen.
Maar erg veel beweging zat er niet in. Particulier
initiatief leidde uiteindelijk tot het oprichten van
een fonds, waarbij ook de direct belanghebbende
gemeenten Zwollerkerspel, Hattem en Oldebroek
niet werden vergeten. Toen uiteindelijk bleek
dat er na het afbouwen van de brug nog een batig
saldo was overgebleven werd dit gebruikt om
de stad van een carillon te voorzien, dat door de
firma Taylor uit Loughborough, Engeland, werd
geleverd. De gemeente leverde uiteindelijk ook
een bijdrage aan het nieuwe carillon, in de vorm
van een speeltrommel voor automatisch spel.
Deze speeltrommel werd op 10 april 1931 officieel
in werking gesteld.
Het Geregt van Zwolle
Sinds ik in nader contact met de ins en outs van
het archiefwezen in Zwolle ben gekomen, heb
ik mij te pas en te onpas druk gemaakt over de
misvatting dat de Wipstrikkerallee ooit de weg
zou zijn geweest waarlangs veroordeelden naar
de galg werden gevoerd. Deze canard is ontstaan
na de publicatie van een artikel van de heer J.
Geesink (1876-1968), gemeentelijk archivaris van
Zwolle vanaf 1933, in de Zwolse Courant van 20
april 1940. Hierin lokaliseert hij de galg, meestal
‘het Geregt’ van Zwolle genoemd, weliswaar ook
buiten de Diezerpoort zoals het in vele vonnissen
wordt beschreven, maar hij zoekt te ver naar het
oosten. Het Gerecht (Geregt) van Zwolle moet
gezocht worden aan de oude weg naar Meppel,
nu Kranenburgweg, waar vroeger de groenteveiling heeft gestaan. De veldnaam wordt vermeld
op de kadasterkaart van 1832 en op de kaart van
Hottinger van 1783 op dezelfde plek. Patiënten uit
Berkum die ik er naar heb gevraagd, wezen de plek
feilloos aan: ‘Wij gingen als kinderen altijd spelen
op “het galgje”.’
Aan het einde van de Wipstrikkerallee heeft
vroeger een herberg gestaan die Wipstrik heette,
en die naam is zeer waarschijnlijk afkomstig van
de herbergier met de familienaam Wipstrik die er
heeft gewoond. De naam kwam rond 1800 voor in
Hattem en in Mastenbroek. Verder onderzoek, met
name in de maandrekeningen van Zwolle tussen
1500 en 1640, geeft ondubbelzinnig aan dat de galg
aan de oude weg naar Meppel heeft gestaan. Na
1640 werden de doodvonnissen niet meer zo ver
buiten de stad maar op de Grote Markt voltrokken,
ten aanzien van Schepenen en Raden, die uit de
bovenraampjes van de Hoofdwacht toezagen.
Maar de oudste gerechtsplaats van Zwolle
wordt in de maandrekeningen aangeduid als ‘de
Konijnenbelten’ en is gevonden op het voorterrein van het kasteel van de heren van Voorst
in Westenholte. Die plek is als zodanig (als een
figuratieve galg) te zien op een kaart van de polder Mastenbroek uit 1633, die voorkomt in Dat
geheele dyckrecht der landen van Sallandt en Mastenbroeck, dat in het HCO is ondergebracht.
In Westenholte wordt een stuk land in de driehoek van de Stinsweg (genoemd naar de Stins te
Voorst) nog steeds als ‘De Konijnenbelten’ aangeduid. Ook de Beltenweg herinnert daaraan.
Infrarode luchtfoto’s
Rond 1995 heb ik op mijn oude dag een seizoen
college gelopen bij professor Schilder, toen hoogleraar Historische Cartografie aan de Utrechtse
Universiteit. Dat was uitermate verhelderend. In
een klein gezelschap, waaronder meer ‘bejaarden’,
ook een piloot van de KLM, was daar erg veel
te zien (iedere bijeenkomst een kleine tentoonstelling) en heel erg veel te leren. De hoogleraar
vertelde meermalen dat hij tijdens zijn vakanties
en bij contacten in het buitenland regelmatig de
kans waarnam om ergens eventjes in een kelder
of op een zolder te gaan kijken en dat hij vaak
zeldzame en vergeten juweeltjes van kaarten aan
het licht had gebracht. Nu is dat iets waarvoor je
niet naar Utrecht hoeft te gaan, want het is mij
ook meermalen in de depots van het voormalige gemeentearchief en het HCO gebeurd. Het
gebeurt ook andersom, in de zin dat een van de
archiefmedewerkers mij opmerkzaam maakte
op, bijvoorbeeld, een uit Italië afkomstige kaart
van Hasselt die in het voormalige Rijksarchief was
geïnventariseerd. Maar als medewerkers met pensioen gaan kan het gebeuren dat je niet weet waar
je exact moet gaan zoeken, of dat de medewerker
helemáál niet geïnteresseerd is in de plaats van
Burgemeester I.A. van
Roijen (midden vooraan) staat met enige
heren naar het nieuwe
carillon in de Peperbus
te luisteren, 10 april
1931. (Collectie HCO)
De ‘Geregt Plaats
Zwolle’ op de kaart van
Hottinger van 1783.
(Collectie HCO)
Detail uit een kaart van
de polder Mastenbroek
uit 1633, waar galg en
rad zijn afgebeeld vlakbij het kasteel van de
heren van Voorst. (Collectie HCO)
166 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift 167
het ‘Geregt van Zwolle’. Dan kan het jaren duren
voordat je er een keer tegen aanloopt.
Zo is dat mij ook een aantal malen gebeurd,
niet in het minst geholpen door een herinrichting
van de depots en het verplaatsen van dozen. Een
van de boeiendste ontdekkingen was het bestaan
van een verzameling luchtfoto’s van de gemeente
Zwolle die tussen 1972 en 1986 in opdracht van
het gemeentebestuur werden gemaakt. Daarbij
werd bij mooi weer op een vastgestelde hoogte
een aantal stroken over de stad gevlogen, waarbij
het grondoppervlak rechtstandig werd gefotografeerd. De eerste paar series nog in zwart-wit,
maar daarna in kwalitatief steeds beter wordende
infrarood positief-film. Deze filmbladen hebben
ongeveer de grootte van een standaard archiefdoos en worden ook daarin opgeborgen. Per
opdracht zijn dat dan rond de zeshonderd negatieven en het zal duidelijk zijn dat die niet zo maar
even toegankelijk zijn op precies dát plekje dat
de onderzoeker graag wil zien. Maar, with a little
help from my friends, is het gelukt om voor deze
publicatie enkele scans te maken waardoor onverwachte aspecten van de anders toch wel saaie
luchtfotografie aan het licht komen. In het infrarood worden de groene bomen rood afgebeeld,
en de foto’s zijn scherper, gedetailleerder dan het
eerder gebruikte zwart-wit materiaal, wat echter
pas goed duidelijk wordt wanneer het originele
materiaal onder de loep wordt gelegd.
Zo laat de vlucht die in augustus 1973 werd
gemaakt de binnenstad zien terwijl nét de zomerkermis in volle glorie is opgebouwd en het publiek
zich snel en langzaam laat ronddraaien, genietend
van suikerspin en nougat. Ook is te zien dat er
zelfs een achtbaan in de toch kleine binnenstad
kan worden opgezet. De achtbaan is neergezet op
het dan voor het uitvoeren van het Aldo van Eyckplan kaalgeslagen terrein tussen de Waterstraat en
de Nieuwstraat en er is zelfs nog ruimte over voor
enkele draaimolens. De grote woonwagens van
de exploitanten zijn hier nog niet naar de buitenwijken verbannen en kunnen vlak bij de attracties
worden geparkeerd.
Zeven jaar later, ook tijdens de zomerkermis,
is er opnieuw een serie foto’s van de binnenstad
gemaakt en heeft men ruimte voor een achtbaan
weten te vinden op de in 1976 klaargekomen
Kamperpoortenbrug, die zó breed was gebouwd
dat er gemakkelijk een dergelijke attractie bij op
kon…
Huis van Bewaring
De binnenkant van het Huis van Bewaring, dat
na veel pourparlers thans is omgebouwd tot een
vijfsterrenhotel, zal noch in de vroegere toestand,
noch in de huidige toestand door de lezers van dit
tijdschrift vaak in ogenschouw zijn genomen.
Deze instelling werd als Provinciaal Tuchthuis
in 1737 bij loting tussen de drie grote steden van
Overijssel toegewezen aan Zwolle. Mijn relatie
tot het Huis van Bewaring was een medische: van
1962 tot 1975, en nog een aantal maanden in de
jaren tachtig, fungeerde ik als huisarts voor de
gedetineerden. Die medische zorg bestond uit het
houden van een spreekuur, wat door de broederverpleger iedere werkdag en door mij als huisarts
op maandag-, woensdag- en vrijdagmorgen
werd gehouden. Wij hadden de beschikking over
een als spreekkamer ingerichte celruimte, met
daarnaast een door een tussendeur verbonden
ziekencel met één bed, die vooral werd gebruikt
om gedetineerden door middel van de toen nog in
gebruik zijnde dieetmethode van hun maagklachten af te helpen. Verder was er een tandartsbehandelkamer ingericht.
Mijn eerste vijf jaar, tot aan zijn pensionering
in 1967, was broeder Abram van de Grijp eigenlijk de centrumfiguur van de medische dienst.
Hij was er direct na de oorlog in dienst gekomen
en was bij medische problemen steeds het eerste
aanspreekpunt. In 1919 was hij uit Heemstede,
waar hij als ziekenverpleger in Meer en Bosch zijn
opleiding had voltooid, naar Zwolle verhuisd als
verpleger bij de Zwolse Wijkverpleging, later het
Groene Kruis en de daaruit voortgekomen associaties in de zorg. Als jong doktertje heb ik in die vijf
jaar enorm veel van hem opgestoken. Hij was een
hele rustige, charismatische man, die maar even
naar een zich in zijn ogen te slungelig meldende
gedetineerde hoefde te kijken om die tot de orde
te roepen. Veel gedetineerden zagen het medische
spreekuur als een mogelijkheid om een wat milder regiem te verkrijgen. Nieuwelingen kwamen
zo vaak met allerlei vage klachten, hoofdpijn,
maagpijn, of een vraag om slaappillen. Maar ook
trachtte men aan de cel te ontsnappen door het
inslikken van ijzerwaren en glas, tot soms lepels
aan toe wat dan weer leidde tot een ziekenhuisopname. In mijn tijd gebeurde dat in Zwolle alleen
in spoedgevallen. Maar het gevangeniswezen had
in Den Haag een eigen hospitaal waar de medici
alle faciliteiten ten dienste stonden om de maagbeschadiging van slikkende gedetineerden teniet
te doen.
Bij Van de Grijp heb ik ook geleerd om de
meest fantastische verhalen van onze steeds
‘onschuldige’ klanten te doorzien. Zij konden
zich aanmelden als predikant, of als bedrogen
Infrarode opname van
een groot deel van de
binnenstad, begin jaren
zeventig. (Collectie
HCO)
Infrarode opname
van de zomerkermis
in augustus 1973, op
de hoek van het Rodetorenplein en de Buitenkant en op het toen
kaalgeslagen terrein
tussen de Waterstraat
en de Nieuwstraat.
(Collectie HCO)
De achtbaan op de
Kamperpoortenbrug,
infrarode opname
van de zomerkermis
16 augustus 1980.
(Collectie HCO)
Broeder Abram van de
Grijp. (Collectie HCO)
Deur in het Huis van
Bewaring. (Foto auteur,
collectie HCO)
168 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift 169
man met schulden die onterecht was gearresteerd,
maar de broeder had meestal heel snel in de gaten
dat er in het verhaal lacunes optraden.
Het opgesloten zijn heb ik iedere keer als ik
het huis binnenkwam als onwennig en bedreigend ervaren. Steeds gingen de deuren, vooral
de getraliede tussendeuren, op slot en het geluid
van de rammelende sleutelbossen bleef je achtervolgen. Dit leidde een keer tot een wonderlijk
soort paniek: het toen nog achttiende-eeuwse
voordeurslot dat nog steeds met een handgrote
sleutel voor iedere passant werd ontsloten, raakte
defect tijdens een spreekuur en er moest een
rijkshoefsmid annex slotenmaker komen uit,
ik meen, Almelo, om de boel te herstellen. Dat
betekende niemand er in of er uit en ik kon het
slechts omzeilen met een spoedboodschap uit de
praktijk, maar ik had snel gezien dat de binnenkant van het slot, afgedekt met een houten plank,
meer was dan dat. Er waren letters in uitgesneden
die bij de oplevering van het gebouw moeten zijn
aangebracht: Ian H(oon)Horst Annemer van het
Timeer Werk 1740.
Toch is het ondanks al deze sloten en spijkers
enkele malen aan gedetineerden gelukt om te ontsnappen: tijdens de bezetting met hulp van buiten
(de Zwolse verzetsgroep de Groene op 2 oktober
1944) en daarna onder bedreiging met een echt of
nagemaakt vuurwapen in 1986. Het doorspijkeren van alle houten vloeren met lange klinknagels
zoals dat bij de bouw van het huis al was toegepast
heeft dus weinig geholpen!
Met de onpartijdigheid van de Zwolse Vrouwe
Justitia zou het wel eens tegen kunnen vallen: ze
staat al bijna driehonderd jaar zonder blinddoek
voor de ogen boven de toegangsdeur te pronken.
Het zijn wel mooie beelden, zeker na de inkleuring, maar toch…
ART
S
Johan Rudolf Thorbecke werd als zoon van een
uit Duitsland afkomstige textielhandelaar op 14
januari 1798 in Zwolle geboren. Na zijn gymnasiale opleiding studeerde hij in Amsterdam en in
Leiden. Ik vermeld hem hier omdat hij niet alleen
de grondwet in 1848 moderniseerde, maar ook in
1865 een aantal wetten formuleerde waarin het
uitoefenen van de geneeskunst werd gereguleerd.
Tot deze tijd was eigenlijk alleen de doctor medicinae, afgestudeerd aan een van de universiteiten
en na verdediging van een thesis of een aantal stellingen gepromoveerd, zonder meer in het gehele
land bevoegd om de geneeskunst uit te oefenen.
Daarnaast werd voor chirurgijns of heelmeesters,
vroedmeesters, verloskundigen, vroedvrouwen
en combinaties van deze kennis een lokaal register
bijgehouden, omdat al deze niet aan een academie
gevormde medici hun bevoegdheid verkregen
op grond van een ter plaatse ingestelde commissie van twee of meer gevestigde collegae. Het
invoeren van de wetten op het uitoefenen van de
geneeskunst leidde zoals bij iedere ingrijpende
verandering in een bestaand systeem tot hevige
protesten: de in 1849 opgerichte Nederlands(ch)e
Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst
verloor een aantal plaatselijke afdelingen (onder
wie die van Zwolle), die uit protest tegen de
nieuwlichterij uit Den Haag hun lidmaatschap
opzegden: in Zwolle waren in 1847 zeven verschillend opgeleide medici actief. De echo van
het oude systeem was in de periode waarin ik in
Zwolle als huisarts begon nog duidelijk zichtbaar
in sommige naambordjes aan het praktijkadres
van de huisartsen (die vrijwel steeds hun bedrijf
vanuit hun woonhuis uitoefenden), omdat zij
zichzelf daarop vermeldden als ‘genees-, heel-,
en verloskundige, arts’. Arts was de titel die men
verkreeg na het behalen van het door Thorbecke
ingestelde artsdiploma. Daarnaast kwam in de
vorige eeuw ook de vermelding ‘artis obstetriciae
doctor’, ook wel ‘artis chirurgiae doctor’, voor,
waarbij het begrip artis in het Latijn de tweede
naamval van ars – kunst (ars medicinae = geneeskunst) afgekort werd geschreven als ARTS. Het
zou mij niets verbazen dat de wetgever het begrip
arts hiervan heeft afgeleid en dat de afleiding van
de Griekse term hiatros (=geneesheer), zoals die
in de woordenboeken door elkaar opvolgende
editors van elkander wordt overgenomen, toch
wel erg vergezocht is.
Het standsverschil tussen de verschillende beoefenaren der geneeskunde was vóór de wetten van
Thorbecke levensgroot. Men keek huizenhoog op
tegen de medicinae doctor, die immers zijn wijsheid aan de hoogste instantie had vergaard, maar
(in onze ogen) op puur theoretische grond deze
wijsheid toepaste. Bij de in de negentiende eeuw
veelvuldig, ook in Zwolle, voorkomende choleraepidemieën werd aangenomen dat de besmetting
voortkwam uit de kwade dampen die in de stad
meestal heersten. Men denke aan slachtafval en
dierlijke en menselijke uitwerpselen die gewoon
op straat in de goot werden gedeponeerd en die
hier mede de oorzaak van waren. Wat leerde de
theorie? Men moest stank met stank verdrijven,
dus werden er in de straten potten met brandende
teer geplaatst waarmee nog meer (kwade) dampen aan de atmosfeer werden toegevoegd. Pas na
de ontdekking van een Londense arts, John Snow,
die in 1854 kon vaststellen dat de cholera-epidemie ontstond met als middelpunt een waterput of
Interne trap met getraliede tussendeur in het
Huis van Bewaring.
(Foto auteur, collectie
HCO)
Met lange klinknagels
doorgespijkerde houten
vloer (zolder) in het
Huis van Bewaring.
(Foto auteur, collectie
HCO)
De Zwolse Vrouwe
Justitia staat al bijna
driehonderd jaar zonder blinddoek voor de
ogen boven de toegangsdeur te pronken. (Foto
auteur, collectie HCO)
Binnenkant van het
achttiende-eeuwse voordeurslot, met uitgesneden letters: het Timeer
Werk 1740. (Foto
auteur, collectie HCO)
‘Register der Steedelijke Comissie van geneeskundig Toevoorsigt binnen deese
Stad Zwoll, houdende de alhier tans practiserende en in het vervolg sich etabilisserende Medicijne Doct[or]en , Chirurgijns, Apothecars, Knegts en Leerlingen en
Vroedvrouwen’ uit 1809. De niet aan een academie gevormde medici verkregen
hun bevoegdheid op grond van een ter plaatse afgelegd examen voor een commissie van twee of meer m