Zoek in ons tijdschrift

Zwolse Historisch Tijdschrift 2021, Aflevering 1

Door 2021, Aflevering 1, Afleveringen, Jaartal, Zoek in ons tijdschrift

Zwols Historisch Tijdschrift 38e jaargang 2021 nummer 1 – 8,50 euro De opkomst van het socialisme in Zwolle Hoe de Stads Armeninrichting de armoede probeerde op te lossen verried dat Henke wel van een grapje hield. Beroemd en misschien ook wel berucht was zijn act met een briefje van tien gulden. Die maakte hij aan een touwtje vast en liet hij vanuit zijn raam aan de Oude Vismarkt naar beneden zakken. Als een voorbijganger het tientje zag liggen en het wilde oppakken, trok Henke het snel naar boven en klonk een bulderend gelach naar beneden. Op een dag dat hij die grap weer eens uithaalde, greep een stel jongens het tientje en ging er snel vandoor. Henke haastte zich naar beneden en ging achter hen aan, maar was natuurlijk te laat. Met zijn sigaar aan de onderlip liep hij vloekend en tierend weer naar huis. Tijdens een dienst in de later afgebroken Michaëlkerk in de Roggenstraat haalde Henke op een keer een briefje van honderd tevoorschijn dat hij boven zijn hoofd hield, van alle kanten bekeek en daarna heel demonstratief en voor iedereen zichtbaar in de collectebus stopte. Maar na de mis wist hij niet hoe snel hij in de sacristie moest komen om zijn briefje van honderd terug te krijgen. Het is lang niet de enige anekdote die oudere Zwollenaren zich nog van ‘de kolde sigare’ weten te herinneren. Bijvoorbeeld zijn gewoonte om soms een jurk aan te trekken en zo gekleed naar zijn werk te gaan waar tot grote hilariteit van iedereen de jurk door zijn collega’s met nietjes aan de vloer werd vast gemaakt. Of de keer dat hij verkleed als Arabier met een soort van sluier voor zijn gezicht, wat een stuk vitrage bleek te zijn, door de Warmoesstraat reed. In die sluier had hij een gaatje gemaakt waardoor zijn sigaar naar buiten stak. Hij werd immers niets voor niets ‘de kolde sigare’ genoemd… zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 1 | 3 Inhoud ‘Kleurrijke Zwollenaren’ 2 Steven ten Veen De opkomst van het socialisme in Zwolle Deel 1: Hoe de Stads Armeninrichting de armoede probeerde op te lossen (1815-1848) Jan van de Wetering 4 Oud Nieuws – Juffrouw Hermance: minnares van het boek Kiekès Agterom 31 De Romaanse voorganger van de huidige Sint Michaëlskerk Michael Klomp 38 Eli Heimans en de Zwolse kievitsbloemen Jan van de Wetering 44 Igor Cornelissen was nog lang niet klaar met schrijven Steven ten Veen 47 Een voetbalinterland in 1899 aan de Veerallee Wim Coster 50 Van de website Gerrit Barbé en Sanne van Zanten 54 In memoriam Albert Mensema 56 Auteurs 57 Redactioneel Een modieus zelfsturend team van oude en nieuwe redactieleden van ons tijdschrift neemt na het afscheid van Annèt Bootsma en Wim Huijsmans de fakkel over. De vaste rubriek ‘Suikerhistorie’ is vervangen door ‘Kleurrijke Zwollenaren’. Als eerste in de reeks vertelt Steven ten Veen over Hendrik Burgman, ook wel bekend als ‘De kolde sigare’. Jan van de Wetering is bezig met een serie artikelen over de opkomst van het socialisme in Zwolle. De eerste aflevering gaat over de Stads Armeninrichting van Zwolle in de periode 1815-1848. De armoede, rechteloosheid en bevoogding in deze tijd vormen samen de voedingsbodem van het latere socialisme. Kiekès Achterom neemt ons terug naar 1918 voor een geanimeerd gesprek met juffrouw Hermance, de eerste directrice van de Openbare Bibliotheeek in Zwolle. Michael Klomp, stadsarcheoloog van Zwolle, doet verslag van zijn ontdekking van een eeuwenoud overblijfsel uit de hoge Middeleeuwen: een deel van een muur van de oorspronkelijke romaanse kerk, die zich binnen de Sint Michaëlskerk bevindt. Wie in voorjaarsstemming wil komen kan het artikel lezen van Zwollenaar Eli Heimans (1861- 1914) over kievitsbloemen in het Wezenland in 1897. Bijna even oud is het artikel dat Wim Coster tegenkwam in de Zwolsche Courant met een amusant verslag van de interland voetbalwedstrijd Nederland – Engeland (1899). Gerrit Barbé en Sanne van Zanten praten u bij over de website van onze vereniging. In dit nummer besteden we verder aandacht aan twee overlijdensgevallen. Steven ten Veen herdenkt het bijzondere leven van schrijver en levenskunstenaar Igor Cornelissen. Johan Seekles heeft een in memoriam geschreven naar aanleiding van het overlijden van Albert Mensema, bekend oudmedewerker van Historisch Centrum Overijssel. 2 | jrg. 38 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift De kolde sigare ‘De kolde sigare’ werd hij genoemd, Hendrikus Johannes Maria Burgman (1918-1987) die geboren werd in de Hofstraat in de Dieze en later op de eerste etage van een schoenenwinkel aan de Oude Vismarkt woonde. Henke had altijd een dikke gematteerde sigaar in zijn mond, brandend of niet brandend. Het was het handelsmerk van de ongetrouwde huisschilder die op zijn brommertje door Zwolle reed. Zijn olijke, bijna clowneske gezicht ‘Kleurrijke Zwollenaren’ Zwolle heeft veel kleurrijke figuren gekend die een onmisbare plaats in het dagelijks leven van de stad speelden en bij vrijwel iedereen bekendheid genoten. In een nieuwe rubriek, als opvolger van de suikerzakjes, stellen wij ze aan u voor. De foto’s komen uit het archief van P.L. Keuzekamp en de kennis is verzameld door Jan Bouwmeester. Wie leuke anekdotes, foto’s of andere informatie heeft over personen zoals de man waarmee deze rubriek van start gaat, kan die doorgeven naar ons redactieadres. Steven ten Veen Rangen en standen Waar te beginnen met dit verhaal over de opkomst van het socialisme in Zwolle? Met de oprichting van de Algemeene Zwolsche Werkliedenvereeniging op 1 november 1874 misschien? Het was een van de eerste pogingen de krachten van arbeiders te bundelen, maar van grote invloed zou de vereniging niet zijn. Dan ligt de befaamde bijeenkomst op zondag 26 augustus 1894 meer voor de hand. Die dag werd in ‘danslokaal’ de Atlas de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) opgericht. Twee Zwollenaren, Helmich 4 | jrg. 38 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 1 | 5 De opkomst van het socialisme in Zwolle Deel 1: Hoe de Stads Armeninrichting de armoede probeerde op te lossen (1815-1848) Zwolle, Blijmarkt, maandag, 19 juli 1830, kwart voor acht. De dagelijkse klompenparade is in volle gang. Uit alle straten en stegen van Zwolle komen kinderen aangelopen, de kleinsten hand in hand met hun moeder of grotere broer en zus. Om acht uur gaat het eenvoudige houten gebouw van de Stads Armeninrichting open. Op het voorplein van de inrichting gaan de kinderen uit elkaar, de kleinsten naar de twee jaar eerder ‘aangetimmerde’ bewaarschool, de grotere kinderen naar de leerscholen op de tweede verdieping en een ander deel naar de werkplaatsen van de ‘Kousenfabriek’ in het oudste deel van het gebouwencomplex, het Renovatum. Er hangt opwinding in de lucht: vandaag komt Zijne Majesteit, koning Willem (I) op bezoek. De onderwijzers en onderwijzeressen bereiden hun klas alvast voor op het koninklijk bezoek: zit rechtop, wees stil en ga door met wat je altijd doet, alsof het een gewone dag is. Voor de gelegenheid is nog even een liedje ingestudeerd uit de bundel Volksliederen van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen: ‘Hoe sober ook de spijze zij, ze smaakt den werkman goed, daar de alleredelste lekkernij geen rijkaarts tong voldoet.’ De les kon beginnen. Het was een bijzondere dag, het was een gewone dag.1 van der Vegt en Louis Cohen waren er nauw bij betrokken. Samen met tien andere socialisten uit alle windstreken, waaronder Pieter Jelles Troelstra, zouden zij al gauw de geuzennaam ‘De twaalf apostelen’ verwerven. De oprichting van de nieuwe partij markeerde de breuk met de Sociaal- Democratische Bond (SDB), die bleef streven naar een rechtvaardiger maatschappij door middel van revolutie. De SDAP wilde gaan proberen langs de parlementaire weg de socialistische doelstellingen te verwezenlijken. De twaalf apostelen hadden die zondag hun twijfels over de goede afloop, nu ze van hun vrienden van de SDB vijanden hadden gemaakt. Maar de nieuwe partij zou in de jaren die volgden een geweldig succes worden. De socialisten waren in amper twintig jaar tijd – in Zwolle pakweg tussen 1874 en 1894 – een politieke factor geworden om rekening mee te houden. Hoe is deze snelle opkomst van het socialisme, bijna vanuit het niets, te verklaren? Daarvoor gaan we terug naar de jaren dat arbeiders nog niet georganiseerd waren in partijen of verenigingen. Niet dat ze toen tevreden waren met hun lot, verre van dat, maar het was ondenkbaar dat daar ooit verandering in zou komen. Even leek het erop, met het credo ‘vrijheid, gelijkheid, broe- Koning Willem I met zijn hand op de grondwet van 1815. (Uit: Geheugen van Nederland). derschap’ van de Franse Revolutie en de daaropvolgende Napoleontische periode, maar die woorden zouden een loze belofte blijken te zijn. Na de Restauratie van 1815 waren al onze landgenoten weer terug in hun eigen stand. De maatschappij was in drie standen (of ‘klassen’) verdeeld: de hoogste stand (de adel en de notabelen), de middenstand (zelfstandige burgers en boeren) en de laagste stand, de arbeiders, soms ook wel ‘het volk’ genoemd. In percentages telde de hoogste stand ongeveer 5 procent van de bevolking, de middenstand ongeveer 45 procent en de resterende werkende stand 50 procent. Die drie standen speelden in de negentiende eeuw een belangrijke rol. Er was een duidelijke ordening van hoog naar laag, waarbij iedereen zijn eigen plaats kende. Elk kind, uit welk milieu ook, kreeg dat van jongs af aan ingeprent. Moeilijk te begrijpen was het niet, want elke stand was herkenbaar aan zijn kleding, taalgebruik en manieren. Zo liepen bijvoorbeeld de kinderen uit de eerste en tweede stand op schoenen, de meeste arbeiderskinderen op klompen. Het standsverschil zat diep. Een gehuwde vrouw uit het volk was een juffrouw, geen mevrouw. De treinen en de wachtkamers op de stations waren nog tot het begin van de twintigste eeuw verdeeld in een eerste, tweede en derde klasse. De voedingsbodem Het meest bepalende onderscheid tussen de drie standen waren de erbarmelijke levensomstandigheden van de derde stand en daar zou nog heel lang geen verandering in komen. Helmich van der Vegt vatte in zijn memoires samen hoe het er in Zwolle ten tijde van de oprichting van de SDAP aan toeging: ‘In de achterbuurten heerschten verschrikkelijke toestanden: lage loonen, ellendige krotten, lange werktijden, onmenschelijke behandeling.2 Waarom kwamen de arbeiders pas in de jaren zeventig tegen hun lot in opstand? Er was immers ‘geen tragischer lot denkbaar dan dat der arbeidersklasse vóór het bestaan der arbeidersbeweging’, zoals één van de twaalf apostelen, SDAP-voorman Willem Vliegen, het formuleerde. 3 Maar hoe tragisch dat lot ook was, pas in de modern-kapitalistische tijd, na de industriële Spotprent ‘de drie standen’ uit de tijd van de Franse Revolutie Nog gewend aan de drie middeleeuwse standen van de geestelijkheid (die inmiddels was weggevallen), de adel en de derde stand, bestaande uit burgers en boeren, onderscheidden de negentiende-eeuwers nog een tot dan toe ongenoemde stand, die van het werkvolk. Dat werkvolk – de arbeiders dus – werd dan ook vaak als ‘de vierde stand’ aangeduid, terwijl het feitelijk gezien de derde stand was geworden. Jan van de Wetering 6 | jrg. 38 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 1 | 7 revolutie, ontstond een arbeidersklasse die zich ook als klasse voelde en zich ging afzetten tegen de klasse waartoe de ondernemers behoorden. Dat had te maken met het karakter van de arbeiders vóór de jaren zeventig van de negentiende eeuw, zoals treffend wordt uitgedrukt door I.J. Brugmans in zijn destijds baanbrekende werk De arbeidende klasse in Nederland in de 19e eeuw: ‘Beschouwen wij (…) de persoonlijkheid van den arbeider in haar geheel, dan zien wij iemand voor ons, die zich in zijn armoedige bestaan in doffe berusting schikt; wien de lichamelijke en geestelijke kracht ontbreekt om zich op te werken; wiens ontwikkeling te gering is om zelfs aan de mogelijkheid van lotsverbetering te denken; in het algemeen: iemand die nog volslagen onmondig was.’ Tijdens de in dit artikel besproken periode (1815- 1848) begon de haast onzichtbare transitie van onmondige werklieden naar strijdbare arbeiders aan het eind van de negentiende eeuw. Er deden zich ontwikkelingen voor die het zaad plantten waaruit het socialisme uiteindelijk is voortgekomen. Het waren ontwikkelingen ‘die onze kracht ontwaken deed’ en zouden leiden tot ‘de dageraad der volksbevrijding’, zoals Willem Vliegen zijn twee omvangrijke delen over de geschiedenis van de SDAP noemde.4 De eerste belangrijke ontwikkeling waren de verslechterende levensomstandigheden voor de arbeiders gedurende de eerste helft van de negentiende eeuw. De steden groeiden razendsnel, ook in Zwolle: van 12.220 inwoners in 1797 tot 20.408 in 1870, terwijl het aanbod van werk gelijk bleef omdat Zwolle niet of nauwelijks meeging in de industrialisatie. Het gevolg was dat de armoede groter was dan ooit tevoren. In diezelfde periode, vanaf het begin van het ontstaan van het Koninkrijk der Nederlanden in 1815, gingen representanten van de twee hogere standen ingrijpen in het leven van de arbeiders. Het armoedeprobleem kwam hoog op de politieke agenda te staan. Over de oplossing liepen de meningsverschillen hoog op. Eén oplossing kreeg in Zwolle de overhand: wie niet werkt zal niet eten. Achtergrond was dat de bedeling door kerkelijke en particuliere armenkassen zo langzamerhand onbetaalbaar werd. Wie de publicaties over dit onderwerp uit die tijd leest, kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de gegoede burgerij zich meer bekommerde om de impact van de armoede op de stad en de armenkassen dan om de armen zelf. De bevoogding van de arbeiders moet langzaam maar zeker kwaad bloed hebben gezet. Een voorbeeld: wie in Zwolle als ‘arme’ geregistreerd was, moest bij een verhuizing binnen de stad eerst toestemming hebben van de wijk waarheen hij wilde gaan wonen. Een andere ontwikkeling was er dat in de eerste helft van de negentiende eeuw kosteloze scholen voor arbeiders werden opgericht. Het beestje werd onbekommerd bij de naam genoemd: armenscholen. Die scholen waren een ware doorbraak in de volksontwikkeling: de ‘gewone’ scholen waren onbetaalbaar voor gezinnen die in structurele armoede leefden, in Zwolle tussen de 10 en 25 procent van de bevolking. Het gevolg was dat hele generaties arbeiderskinderen gealfabetiseerd werden en dat hun ontwikkeling steeg. Toen de eerste socialisten in de jaren zeventig actie gingen voeren, bijvoorbeeld door eigen bladen en vlugschriften, was een groot deel van hun doelgroep inmiddels in staat daar kennis van te nemen. Groeiende werkloosheid, armoede en bevoogding door de hogere standen zijn te zien als de voedingsbodem van het latere socialisme. Het kosteloos onderwijs zorgde jaren later, onbedoeld, voor het gereedschap om uit de ellende te komen. Al deze ontwikkelingen komen tezamen in de opmerkelijke geschiedenis van de Stads Armeninrichting van Zwolle. De ouders en grootouders van Helmich van der Vegt, onze in Zwolle geboren twaalfde apostel, zullen hem gevoed hebben met hun herinneringen aan deze inrichting. De verheffing van het volk Eerst en vooral was er de armoede. Over de omvang ervan bestond geen twijfel: meer dan een kwart van de bevolking was deels of geheel afhankelijk van bedeling door kerken en particuliere instellingen. Eeuwenlang werd het bestrijden van armoede, indachtig de zeven werken van barmhartigheid van het christendom, gezien als een morele verplichting. Voor het eerst ontstond een fundamentele discussie over armenzorg. De liberalen – het meest verlichte deel van de hogere standen – vonden dat een staat niet echt welvarend genoemd kon worden zolang een groot deel van de bevolking in armoede leefde. Armoede veranderde van een morele plicht in een staathuishoudkundige uitdaging. Een soort maakbare samenleving dus, hoewel die uitdrukking toen nog niet bestond. De liberalen sloegen daarbij twee wegen in. In de eerste plaats wilden ze ‘de nationale welvaart’ verbeteren, zonder daarbij het (kapitalistische) economisch stelsel te veranderen. Onder andere door industrialisatie, grote werkgelegenheidsprojecten van de overheid, zoals het aanleggen van kanalen, het verbeteren van wegen en de ontginning van de woeste gronden, zou een vrije, open maatschappij ontstaan met verantwoordelijke en nuttige burgers, nadrukkelijk met inbegrip van ‘brave, oppassende werklieden.’ Meer welvaart was meer werk en dus minder armoede was de gedachte. In de tweede plaats moest de bestaande armenzorg op de schop. De idee was dat er velen waren die wel kónden werken, maar niet wílden werken. Het ergst van allemaal waren de bedelaars, die stad en platteland afstruinden om geld en eten. Er ontstond in brede kringen een communis opinio: wie bedeling wilde moest daarvoor werken. Dat werd dan ook vastgelegd in de Frans georiënteerde grondwet van 1798, die aangaf dat de staat de ‘nijveren’ arbeid behoort te verschaffen en de ‘onvermogenden’ (de mensen die niet in staat waren te werken) onderstand. ‘Moedwillige lediggangers’ daarentegen, zoals de bedelaars, hadden geen enkel recht op steun. De in 1784 opgerichte Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen (hierna ’t Nut) ging met deze ideeën aan de slag, ook de vijf jaar later opgerichte afdeling in Zwolle.5 Het doel was het volk te ‘verheffen’ door beter onderwijs en een betere opvoeding. De verbetering van het onderwijs was meer dan nodig. De scholen waren vaak erbarmelijk slecht: onopgeleide schoolmeesters, overvolle klassen met alle leeftijdsgroepen door elkaar, verouderde leerboeken en een Twee arbeiders, J.J. Aarts. (Collectie Rijksmuseum). De Armenkamer zat in een verdwenen pand tussen het Reventer en de Bethlehemskerk. (Collectie HCO). De bedelares. (Tekening Tjerk Bottema in de Notenkraker 1910, nr. 6). 8 | jrg. 38 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 1 | 9 pedagogische aanpak die gebaseerd was op angst en straf. Voor de werklieden was het probleem nog groter: veel arbeidersgezinnen konden het schoolgeld niet betalen, zodat hun kinderen geen enkel onderwijs genoten. Gingen de kinderen wel naar school, dan haalden hun ouders ze er vaak voortijdig af, omdat ze mee moesten helpen de kost te verdienen. Ook de armenzorg had de aandacht van de Zwolse afdeling van ’t Nut. Een Commissie van Onderstand zorgde omstreeks 1800 voor werk (spinnen en breien voor een daartoe opgerichte kousenfabriek) en bovendien voor ondersteuning in natura: soep uit de soepkokerij in het Fraterhuis, kleding en turf, met als doel dat de Zwolse armen ‘niet door honger verteerd, noch door koude verkleumd werden.’6 Het project mislukte al na twee jaar, maar in de opzet zijn duidelijk de contouren te zien van de bijna twintig jaar later opgerichte Armeninrichting, die in dit artikel centraal staat. Als je voor een dubbeltje geboren bent Ondertussen waren de Zwolse arbeiders ondanks de inspanningen van ’t Nut de wanhoop nabij. Ze dachten niet aan verheffing of aan onderwijs, het ging hen om het leven van alledag: eten, kleding en turf voor de kachel. Armoede was de daagse realiteit. Het is een navrante constatering dat de woorden ‘arme’ en ‘arbeider’ in teksten uit die tijd vaak synoniem waren. De ouders en grootouders van de latere socialisten waren opgegroeid met de gedachte dat er nooit verandering zou komen in de bestaande orde. Een fatalistisch denkbeeld, dat muurvast in het collectieve arbeidersgeheugen zat. De onder het volk geliefde cabaretier en volkszanger Louis Davids maakte nog in 1935 furore met zijn lied ‘Als je voor een dubbeltje geboren bent, bereik je nooit een kwartje’. In de eerste helft van de negentiende eeuw hadden de arbeiders zich nog niet georganiseerd, niet in vakverenigingen en al helemaal niet in politieke partijen, want die waren er toen nog niet. 7 Pas op 13 juli 1849 verscheen voor de eerste keer het woord ‘socialist’ in de kolommen van de Zwolsche Courant met de quote ‘De heillooze leerstellingen der socialisten, dragende op iedere bladzijde het stempel van Godsverzaking, kweekt (…) in het hart niet dan afgunst, eigenbaat en woonhoop!’ De toon voor de komende jaren was gezet. Een bevlogen stadssecretaris Het was in de jaren onder het bestuur van burgemeester Arnoldus Vos de Wael (1787-1859) dat Zwolle ernst begon te maken met het armoedeprobleem en dus ook met de benarde levensomstandigheden van de arbeiders in de stad. Vos de Wael, de eerste burgemeester van Zwolle na het ontstaan van het Koninkrijk der Nederlanden in 1815, had een zekere affiniteit voor het liberale gedachtengoed, zoals bleek in 1848 toen hij voor de grondwet van Thorbecke stemde. Ook was hij met zijn college de initiator van de sloop van de bolwerken uit de tijd van de Tachtigjarige Oorlog, wat ruimte bood voor ‘verfraaijing van de stad’ door het aanleggen van parken en ‘wandelingen’ (met bomen omzoomde wandelpaden). Belangrijker voor de hier vertelde geschiedenis is dat hij de ideeën van zijn stadssecretaris Gerrit Luttenberg (1793-1847) over de armoedebestrijding ondersteunde. De in Zwolle geboren Gerrit Luttenberg kwam uit een onbemiddeld gezin en had dan ook geen hoger onderwijs genoten. Maar hij was het schoolvoorbeeld van een autodidact, al kreeg hij daarbij hulp van de in Zwolle hoog aangeschreven Jan Ter Pelkwijk. Hij leerde meerdere talen en raakte thuis in kwesties van wetgeving en staathuishoudkunde (een vorm van economie). Niet alleen zijn kennis vermeerderde, maar ook zijn verzameling juridische geschriften. In 1841 begon hij met de periodieke publicatie van zijn Chronologische Verzameling der wetten, besluiten, arresten enz. betrekkelijk het openbaar bestuur in de Nederlanden sedert de herstelde orde van zaken in 1813. Dit voorzag in een behoefte omdat het raadplegen van wetten of regelingen voor negentiende- eeuwse juristen niet eenvoudig was. 8 De ontwikkeling van Luttenberg tot een erudiet man bleef niet onopgemerkt. In 1832 werd hij aangesteld als stadssecretaris en daarmee vaste steun en toeverlaat van burgemeester Vos de Wael. In 1839 werd hij bovendien benoemd tot procureur bij het provinciaal gerechtshof in Overijssel en de arrondissementsrechtbank te Zwolle. Maar naast zijn juridische activiteiten was er meer wat zijn belangstelling had: het armoedeprobleem. Mogelijk had dat te maken met zijn eenvoudige afkomst: hij wist waarover hij het had. De Stads Armeninrichting Het begon allemaal op 14 juli 1820, toen vier Zwolse notabelen – P.L. den Beer, P, van Hoboken, T.E.F. Heerkens, Ant. Assz. Doyer – én de 27-jarige Gerrit Luttenberg, een advertentie in de liberale Overijsselsche Courant lieten plaatsen waarin ze hun stadsgenoten opriepen om bij te dragen aan de oprichting van een inrichting die de nood van armen kon verlichten en de bedelarij bestrijden. De oprichters, allen lid van ’t Nut, waren geschrokken van berichten over kinderen die nauwelijks kleren hadden ‘om hunne naaktheid te bedekken’ en dat het aantal Zwolse bedeelden was opgelopen tot ruim twintig procent van de bevolking. Een jaar later, op 8 juli 1821, werd de Stads Armeninrigting opgericht met als doel ‘De verbetering en opbeuring van den stand der armen en behoeftigen, door middel van het verleenen van arbeid en onderwijs.’ Het bleek te gaan om een school- en werkinrichting voor kinderen en volwassenen (merendeels vrouwen). Het was de bedoeling dat wie voor bedeling in aanmerking wilde komen daarvoor moest werken en dan niet alleen volwassenen, maar ook kinderen tussen de zes en twaalf jaar. De inrichting kreeg de beschikking over een voormalige kazerne aan de Blijmarkt (het Renovatum genaamd) op de plaats waar tegenwoordig museum de Fundatie is gevestigd. Aan de start van de inrichting ging een hele publiciteitscampagne vooraf. De Zwollenaren werden in de kranten opgeroepen geen geld meer te geven aan bedelaars, maar dat geld beschikbaar te stellen aan de Armeninrichting. De wijkmeesters – Zwolle Burgemeester A.J. Vos de Wael. (Collectie HCO). Gerrit Luttenberg (internet). Gerechtsgebouw aan de Blijmarkt, circa 1850. Op deze plek stond tot 1839 de Stads Armeninrichting. (Litho W. Hekking, collectie Erfgoed Zwolle). 10 | jrg. 38 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 1 | 11 was verdeeld in zeven, later twaalf wijken – kregen opdracht werklozen op te sporen en naar de Armeninrichting te sturen. Weliswaar op vrijwillige basis, maar voor de armen was het bij gebrek aan werk of geldgebrek kiezen of delen: óf volstaan met de zuinige giften van de armenkassen óf zich melden bij de Armeninrichting. Aanvankelijk keken de Zwolse arbeiders de kat uit de boom, het voordeel van de inrichting moest zich eerst maar eens bewijzen. De eerste vijf jaar werkten ongeveer 250 volwassenen voor de werkinrichting; de aanmelding van de kinderen ging moeizaam: pas toen de inrichting gratis broodjes uitdeelde, meldden zich vijftig kinderen voor de leer- en werkscholen.9 Het overgrote deel van de kinderen uit arme gezinnen bleef in deze jaren dus verstoken van onderwijs omdat hun ouders het schoolgeld van de gewone scholen niet konden betalen. De wollenkousenfabriek De Armeninrichting was een samenwerkingsverband aangegaan met de gemeente, die een jaarlijkse subsidie verstrekte, en de Zwolse ondernemer Antonie Cierenberg, die in de Papenstraat een ‘Fabrijk van Saaijetten- en Saaijetten Wollen Kousen’ had. Het werk bestond uit spinnen van sajet en het breien van kousen. Daar was voor gekozen omdat dat werk was waarin veel huisvrouwen al geoefend waren. Bovendien konden die het werk doen naast hun huishoudelijk werk. De vrouwen kregen de materialen thuisbezorgd, zodat de productie grotendeels een vorm van huisarbeid was. De beloning was minimaal: gemiddeld verdienden ze er tussen de een en twee gulden per maand mee, terwijl een gezin minimaal twintig gulden per maand nodig had voor de meest elementaire levensbehoeften.10 Het geld wat in de Armeninrichting verdiend kon worden, was dus slechts een aanvulling van het gezinsinkomen. Toch waren de bijverdiensten blijkbaar erg welkom: in 1828 was het aantal thuiswerkers al gestegen tot 780. 11 De kinderen werkten ook voor de wollenkousenfabriek van Cierenberg. Niet thuis, maar in de werkscholen van de inrichting aan de Blijmarkt zelf. Om te beginnen moesten ze het vak leren. Voor de jongens was er een spinschool, voor de meisjes een breischool en een naaischool. Om voor wat afwisseling te zorgen, konden de jongens (vanaf 1827) in de mattenmakerij van de inrichting werken. Belangrijk was de ‘school voor praktikale meetkunde’. Die was bestemd voor wat oudere jongens die al een ambacht uitoefenden, bijvoorbeeld als timmerman, metselaar of loodgieter. Deze opleiding is te zien als de Zwolse voorloper van de latere ambachtsschool. Het waren pittige dagen voor de kinderen. Eerst moesten ze ‘s morgens en ’s middags leren en werken op de spin- en brei- en naaischolen, daarna kregen ze van ’s avonds onderwijs in lezen, schrijven, rekenen en zingen. Ondanks dit stevige programma sloeg de formule van afwisselend leren en werken enorm aan. In 1828 telde de Stads Armeninrichting al 342 lerende en werkende kinderen. 12 Kinderarbeid stond in de jaren twintig van de negentiende eeuw nog nauwelijks ter discussie. Zelfs de ouders waren er niet op tegen, want de verdiensten van de kinderen waren een maar al te welkome aanvulling op het gezinsinkomen. Pas door het ‘kinderwetje’ van minister Van Houten uit 1874 werd kinderarbeid in fabrieken en werkplaatsen onder de twaalf jaar verboden en nachtwerk onder de veertien jaar. De beloning voor hun werk werd ’s zaterdags aan de ouders uitbetaald. De gedachte achter dit onderwijs was dat de kinderen nadat ze de school hadden verlaten makkelijker een ambacht (voor de jongens) of een dienst (voor de meisjes) konden krijgen. De stad was trots op zijn leer- en werkinrichting en liet dat merken ook. Aan het eind van elk kalenderjaar was er, meestal in de Bethlehemkerk, een feestelijk openbaar examen, waarbij de kinderen lieten zien wat ze allemaal geleerd hadden. Daar waren naast het bestuur van ’t Nut ook burgemeester Vos de Wael en zijn wethouders bij aanwezig en zelfs de Gouverneur van Overijssel, die na afloop de prijzen aan de beste leerlingen uitreikte. Bovendien kwamen verheugend veel ouders opdagen, merkte het bestuur van de inrichting op. De kinderen van de leerscholen kregen na een proeve van bekwaamheid boekwerkjes cadeau en die van de werkscholen kledingstukken. Ook werden ze na afloop soms onthaald op bier en brood.13 Een bevlogen onderwijzer Inmiddels had Gerrit Luttenberg de gerenommeerde onderwijzer Jan Ter Pelkwijk (1769-1834) zo ver weten te krijgen leiding te geven aan het onderwijs van de Armeninrichting. Waar Gerrit Luttenberg het schoolvoorbeeld van een autodidact was, was Jan ter Pelkwijk een erudiet, die zijn kennis op de bij zijn milieu gebruikelijke wijze had verworven. Hij was in 1769 in Heino geboren als zoon van een predikant, volgde de Franse school te Barneveld, de Latijnse school in Zwolle en het Atheneum in Deventer, om zijn studie te voltooien aan de universiteit van Harderwijk, waar hij promoveerde tot meester in de vrije kunsten en doctor in de rechten en filosofie. In de tijd van de Bataafse revolutie koos hij de kant van de patriotten. Mede omdat hij de Franse taal goed Meisje leert haar zusje breien, P.J. Arendsen. (Collectie Rijksmuseum). Lofdicht De inrichting kreeg steeds meer lof toegezwaaid. In 1827 plaatste de Overijsselsche Courant14 een lofdicht (van een anonieme dichter) op de Stads Armeninrichting, waarin nog wel even fijntjes werd opgemerkt dat werken loont en luiheid niet: Jan ter Pelkwijk. (Collectie Rijksmuseum). 12 | jrg. 38 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 1 | 13 beheerste, bekleedde hij in die tijd tal van belangrijke functies, zoals die van griffier der Staten Generaal van Overijssel. Zijn naam was gemaakt en hij kreeg aanstellingen bij bijvoorbeeld de Provinciale Rekenkamer en de Provinciale Raad van Financiën. In het landelijk bestuur bracht hij het tot buitengewoon lid van de Staatsraad (de latere Raad van State). Tussen zijn politieke bezigheden door ontwikkelde hij zich tot een deskundige op onderwijskundig gebied. Hij gaf huisonderwijs aan leerlingen met bijzondere talenten, waaronder zijn stadsgenoten Luttenberg en Johan Rudolf Thorbecke. Hij schreef een aantal boeken voor het onderwijs, zoals de Handleiding tot het herleiden der oude maten en gewigten in Overijssel tot de Nederlandsche (1822) en de Handelwijs om al de regelen der rekenkunde op te lossen door het gebruik van één enkelen algemene regel (1834). In 1816 richtte Ter Pelkwijk namens de Zwolse afdeling van ’t Nut een school op die voldeed aan de nieuwste onderwijskundige inzichten. De school moest al gauw stoppen omdat het schoolgeld een te hoge drempel voor arbeidersgezinnen was. Daarom deed hij een tweede poging, ditmaal bij de Stads Armeninrichting. Luttenberg en Ter Pelkwijk zouden een nauwe samenwerking aangaan en zo ontstond een succesvol team: Gerrit Luttenberg als organisator van de Armeninrichting als oplossing voor het armoedeprobleem en Jan Ter Pelkwijk voor de verbetering van het onderwijs aan arbeiderskinderen.15 Een nieuw soort onderwijs Luttenberg noemde Ter Pelkwijk de vader van de Armeninrichting. Hij kende alle leerlingen bij naam, bezocht de school bijna dagelijks, gaf zelf les en zorgde voor de opleiding van toekomstige onderwijzers (mannen en vrouwen). Hij richtte het onderwijsprogramma in naar de opvattingen van de Zwitserse onderwijshervormer Pestalozzi (1746-1827), die voorstander was van aanschouwelijk onderwijs en naast kennis veel aandacht had voor gevoel en motivatie. Als snel na de komst van Ter Pelkwijk was het aantal leerlingen van de Armeninrichting zo snel gestegen dat een dependance van de leerschool werd geopend aan de Nieuwe Haven, hoek Kalverstraat (1826). Ook op deze School voor de kinderen der Armen en Minvermogenden, in de volksmond ‘de Armenschool’ genoemd, werd kosteloos onderwijs gegeven.16 In zijn voordracht ter gelegenheid van de opening van de Armenschool wees Ter Pelkwijk erop dat kinderen nog niet zo lang geleden werden toevertrouwd aan onkundige onderwijzers, die de kinderen bovendien ‘met eene gestrengheid behandelden, welke hen verbitterde, met haat tegen den onderwijzer vervulde en hun eenen afkeer van de school en het onderwijs deed opvatten. Deze toestand was waarlijk ongelukkig, vooral voor de lagere klassen der Maatschappij.’ Voor alle zekerheid had het bestuur van de Armeninrichting in haar reglementen laten opnemen dat de kinderen met de meest mogelijke zachtheid behandeld moesten worden ‘en meer door vermaningen en belooningen dan door straffen zoekt (…) aan te sporen.’17 De arbeiderskinderen waren op de armenscholen beter af dan op de reguliere Zwolse scholen voor lager onderwijs. Op ‘gewone’ scholen werd vaak op ze neergekeken omdat ze afweken van de kinderen uit de midden en hoge klasse: ze waren armoedig gekleed, liepen bij geldgebrek op blote voeten en konden stinken door gebrek aan hygiëne. Bovendien waren er volgens Ter Pelkwijk nogal wat mensen ‘die de lagere volksklassen gaarne geheel in domheid en bijgeloof zouden verzonken zien. Die schijnen te wanen dat de Godheid het grootste deel des menschdoms enkel tot een weinig boven het redelooze vee verhevene lastdieren geschapen heeft (…). ’ Problematisch was ook dat de kinderen van arbeiders en boeren alleen Zwols spraken en geen Nederlands. In het eerste jaar moesten ze daarom eerst spraakoefeningen doen.18 De bewaarschool voor minvermogenden Door de komst van Jan Ter Pelkwijk kwam de Stads Armeninrichting tot grote bloei. Het aantal leerlingen steeg tussen 1826 en 1834 van 248 naar 857. Het bestuur van de inrichting merkte op dat inmiddels ‘al de kinderen der armen van het schoolonderwijs geregeld gebruik maken’. Dat was wat overdreven, maar het succes was onmiskenbaar. De leer- en werkscholen telden dat laatste jaar vijftien leerkrachten, naast de echtgenoten van de bestuursleden, die naailessen gaven. Met de komst van Ter Pelkwijk sloeg het onderwijs in de Armeninrichting geheel nieuwe wegen in. In oktober 1828 werd in Zwolle de eerste bewaarschool van de noordelijke Nederlanden opgericht: ‘De wel-ingerigte kleine-kinderschool voor behoeftigen’. Hij had het idee opgedaan in Brussel, waar een paar jaar eerder een bewaarschool naar het model van Pestalozzi ( de voorganger van Fröbel) was opgericht. De Zwolse bewaarschool was voor kinderen van twee tot zes jaar. En dat was volgens het bestuur van de Armeninrichting vooral nuttig voor de behoeftige klasse, omdat de moeders nu de handen vrij hadden om wat geld te verdienen, bij voorkeur bij de kousenfabriek van de inrichting natuurlijk. Het stadsbestuur was blij met de bewaarschool omdat deze als voorbeeld kon dienen voor de 39 particuliere ‘matressenscholen’ in de stad. Daar werd toezicht gehouden door oudere vrouwen, ‘matressen’, zonder enige onderwijskundige kennis. Les gaven ze niet; ze hadden de handen vol aan het houden van orde in een benauwde, overvolle kamer.19 De triomf bereikte zijn hoogtepunt op 19 juli 1830 toen koning Willem I zich verwaardigde een bezoek te brengen aan de Armeninrichting: J.H. Pestalozzi, 1746- 1827, C.W. Mieling. (Collectie Rijksmuseum). Onderwijzer voor de klas, Willem Steelink, (collectie Rijksmuseum). Matressenschooltje circa 1800. (Uit: Geheugen van Nederland). 14 | jrg. 38 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 1 | 15 ‘Zijne Majesteit bezigtigde, met blijkbare tevredenheid, de onderscheidene scholen enz., zag en hoorde met welgevallen eenige proeven van de wijze waarop de kinderen, ook zelfs die der school van de zoodanige beneden de zes jaren, werden onderwezen en onderhield zich daarover in het bijzonder met den heer Burgemeester en den heer mr. J. ter Pelkwijk, welke laatste mede zoo bijzonder veel aan den bloei der inrigting toebrengt. Er bevonden zich als toen in de onderscheidene lokalen der Inrigting ongeveer 500 kinderen die allen over ‘s Konings minzaamheid en de eer welke hun door Zijne Majesteit werd aangedaan, opgetoogen waren.’ 20 Twee jaar later benoemde de koning Gerrit Luttenberg tot gemeentesecretaris van Zwolle en dat terwijl hij als laatste op de voordracht van het gemeentebestuur stond. De inspanningen van Luttenberg voor de Armeninrichting waren de koning blijkbaar niet ontgaan.21 Een nieuw gebouw voor de Armeninrichting In de jaren na het koninklijk bezoek werd het gebouw van de Armeninrichting door het toenemend aantal leerlingen te klein. Door tal van ‘aantimmeringen’ en renovaties werd het krakkemikkige gebouw eerst nog zo goed mogelijk bruikbaar gehouden. Maar eind 1838 kondigde Luttenberg aan dat er een nieuwe huisvesting zou komen op de oude wal van de Genverberg (bij het tegenwoordige Kerkbrugje), waar voorheen een militaire manege had gestaan. Het gebouw aan de Blijmarkt werd afgebroken om plaats te maken voor het monumentale gebouw van het provinciaal Gerechtshof. Architect B. Looman uit Deventer kreeg opdracht een nieuw gebouw voor de Armeninrichting te ontwerpen. Het werd twee verdiepingen hoog, 24 meter lang en 9 meter breed. De voorzijde, met de ingang, keek uit op de stadsgracht.22 Luttenberg kon zijn trots nauwelijks onderdrukken: ‘Het [gebouw] staat alzoo dáár als een blijvend gedenkteeken van den vooruitgang, die de ware beginselen op het stuk van het Armwezen, onder de Regering van Z. M. den Koning, in ons Vaderland hebben gemaakt en van de verlichte zorg der Stedelijke Regering van Zwolle, om in hare Armeninrigting het eerste voorbeeld te geven van de wijze waarop (…) eene duurzame verbetering van den staat onzer behoeftige natuurgenooten kan bereikt worden, door het vaststellen en in werking brengen, namelijk, van een vast en aaneengeschakeld plan van opvoeding.’ 23 De ene arme is de andere niet De vraagt rijst wat de Zwolse arbeiders van de Armeninrichting vonden. Onmondig en vaak ongeletterd als ze waren, is het verklaarbaar dat geen enkele getuigenis van hen is overgeleverd. Maar omdat het niet verplicht was voor de Armeninrichting te werken of er kinderen naartoe te sturen, geven de jaarlijkse verslagen met de aantallen leerlingen en thuiswerkers toch een indicatie. De ‘welingerigte kinder-school’ begon met 40 kinderen en was zo succesvol dat er tien jaar later al meer dan 400 kleuters op zaten, verdeeld over twee locaties. Ook het aantal oudere kinderen (6-12 jaar) dat gratis lager volgde op de scholen van de Armeninrichting en de Armenschool aan de Nieuwe Haven steeg jaar na jaar, van 250 in 1825 naar 1.038 in 1856. Een ruwe berekening leert dat in 1836 bijvoorbeeld 76% van de leerlingen uit arbeidersgezinnen gratis onderwijs volgde in de Armeninrichting en de Armenschool.25 Een soortgelijke stijging is te zien bij het aantal volwassen thuiswerkers (merendeels vrouwen) voor de kousenfabriek van Cierenberg: van 250 in 1821 steeg het aantal breiende en spinnende vrouwen tot bijna duizend, naar schatting ongeveer de helft van de vrouwen uit Zwolse arbeidersgezinnen. Stads Armeninrichting op de Genverberg, circa 1840, gravure F.A.C. Hoffmann. (Uit: Geheugen van Nederland). Muziek en vuurwerk bij de armenschool Ter gelegenheid van de verjaardag van koning Willem I op 24 augustus 1839 werd de twee maanden eerder geopende armenschool aan de Genverberg in de feestvreugde betrokken. ‘Des middags werd eene groote parade door het garnizoen gehouden en des namiddags werden de kinderen van de Armenscholen van stadswege onthaald. (…) De regering [het stadsbestuur] had het nieuwe fraaije gebouw der Stads Armeninrigting doen illumineren. De stadsschool voor de instrumentale muzijk, onder directie van den meer dan gewoon bekwamen en ijverigen tweede stads-Muzijkdirecteur Crönert, na in den vooravond eenige gepaste stukken op de bovenzaal van dat locaal te hebben uitgevoerd, had zich later, in een daartoe gereed gemaakt vaartuig begeven ten einde op het water verder muzijk te geven, terwijl in de nabijheid, op een in de stadsgracht vervaardigd stellaadje vuurwerken werden afgestoken. Allerheerlijks was de uitwerking die door dit alles werd teweeggebracht: de verlichting der Armeninrigting, het afsteken der vuurwerken, terwijl de muzijk langzaam en statig over het water zweefde, midden door de aan wederzijdsche oevers der gracht geschaarde duizenden van aanschouwers. Dit alles, begunstigd door het heerlijks weder, leverde een alleraangenaamst en treffend schouwspel op.’24 De spinster, Ferdinand Oldewelt. (Collectie Rijksmuseum). 16 | jrg. 38 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 1 | 17 Volgens het bestuur namen omstreeks 1840 al nagenoeg alle kinderen en volwassenen die daar gezien hun armoedige staat voor in aanmerking kwamen deel aan de leer- en werkscholen en de kousenfabriek van de Armeninrichting. Het is nagenoeg onmogelijk deze bewering te toetsen, alleen al omdat het begrip ‘arme’ toen en nu een diffuus begrip is. In de negentiende eeuw behoorde ongeveer vijftig procent van de bevolking tot ‘de arbeidende of werkende stand’. Naar onze hedendaagse maatstaven waren de arbeidersgezinnen allemáál arm: ze konden financieel gezien het hoofd amper en vaak helemaal niet boven water houden. Afhankelijk van periodieke problemen als gebrek aan werk, weersomstandigheden en epidemieën, daalde en steeg het aantal bedeelden.26 Veel armoede bleef buiten beeld omdat veel gezinnen alles in het werk stelden om maar niet als ‘arm’ gestigmatiseerd te worden. Ze haalden liever hun kinderen van school om ze te laten werken bij de ‘werkbazen’ in de stad. Daar verdienden ze bovendien meer dan in de werkplaatsen van de Armeninrichting.27 De armen hebt gij altijd met u Naast zijn dagelijks werk als stadssecretaris bleef Gerrit Luttenberg zich samen met Ter Pelkwijk onvermoeibaar inspannen voor de Armeninrichting. Gesteund door burgemeester Vos de Wael schreef hij vele rapporten en verslagen over zijn oplossing voor het armoedeprobleem. Het onderwerp liet Luttenberg zijn werkzame leven niet meer los, zoals blijkt uit het motto waarmee hij een van zijn rapporten opende: ‘De armen hebt gij altijd met U, zijn de roerende woorden van den Zaligmaker en inderdaad geene menschelijke wijsheid heeft tot hiertoe de ongelijke verdeeling der goederen kunnen verhinderen.’ En, ging hij verder, om die ongelijke verdeling van goederen te verbeteren was ‘een godvruchtige opvoeding der kinderen’ de sleutel tot de oplossing van het probleem. 28 Gaandeweg werd Luttenberg bevangen door zendingsdrang. De Zwolse Armeninrichting verdiende navolging in het hele land: ‘Er bestaan op onderscheidene plaatsen, buiten de leerscholen, ook wel werkscholen, naaischolen, teekenscholen, maar niet altijd staan die inrigtingen met elkander in verband en geordende kleine kinderscholen, waarmede men eigenlijk moet beginnen, bestaan er helaas nog te weinig, en hetgeen men bij de Zwolsche Armeninrigting aantreft, dat namelijk al hare deelen met elkanderen in verband staan en een geheel uitmaken, zoo dat zij eene ware kweekschool is, dat vindt men, zoo ver bij ons bekend is, nog nergens.’29 De Armeninrichting krijgt navolging ‘Het Zwolse model’, de combinatie van leren, werken en opvoeden voor zowel kinderen als volwassenen, bleef niet onopgemerkt. Zeker na de start van de bewaarschool trok de inrichting de aandacht van geïnteresseerden uit heel Nederland. Velen kwamen zelf een kijkje nemen. In 1828 maakte Dokkum bekend armen werk te verschaffen, ‘zoveel mogelijk naar het plan van de Armeninrigting te Zwolle.’30 Nou ja, dat was Dokkum, maar er waren meer steden die volgden: Deventer, Groningen en ‘in het hart van Holland (…) den beroemde stad Rotterdam’. Die steden stuurden zelfs jonge meiden naar Zwolle om daar te worden opgeleid tot onderwijzeres.31 Toen Luttenberg ook nog de aandacht van het ministerie wist te trekken en koning Willem I in 1830 de inrichting met een bezoek vereerde, wist hij het zeker: zijn Stads Armeninrichting oversteeg verre het belang van Zwolle. Een landelijk uitgeschreven prijsvraag van ’t Nut om een artikel te schrijven over middelen die de staat kon inzetten om de armoede te bestrijden, bracht hem op het idee een ‘proeve’ (een essay of betoog) te schrijven om de opzet van de Zwolse inrichting te promoten. De 139 pagina’s dikke Proeve van onderzoek omtrent het armwezen in ons vaderland en naar de meest doeltreffende middelen die verder ter verbetering van het lot der armen zouden kunnen aangewend worden (hierna Proeve), verscheen in 1841 bij de Zwolse drukkerij Tjeenk Willink. Uiteraard deed Luttenberg in zijn boek uitvoerig uit de doeken wat de opzet was van de verschillende leer- en werkscholen. Maar voor dit artikel is met name zijn beschrijving van de oorzaken van het armoedeprobleem interessant. Die oorzaken waren namelijk niet alleen de fundering waarop de organisatie van de Armeninrichting berustte, maar ze laten tussen de regels door ook zien wat onder de gegoede burgerij het beeld was van ‘het volk’, de arbeiders, de armen en de bedelaars. De omstandigheden waaronder arbeidersgezinnen moesten leven zijn te beschouwen als de voedingsbodem van het opkomende socialisme in de laatste decennia van de negentiende eeuw. Luttenberg noemde in zijn Proeve zeven oorzaken van de armoede: – Toeneming der bevolking – Gebrek aan arbeid – Laagte der arbeidsloonen – Wangedrag – Verwaarloosde opvoeding der jeugd – Slapheid der polici – Kwalijk bestuurde weldadigheid Toeneming der bevolking In het hele land groeide de bevolking, voornamelijk door een geboorteoverschot. Alleen al tussen 1815 en 1840 was het aantal inwoners van het Koninkrijk met een vierde vermeerderd. Die aanwas in Zwolle zelfs nog groter: in 1815 telde de stad nog 12.877 inwoners, in 1849 waren dat er al 17.710 en in 1899 waren het er 30.560. Met enig cynisme merkte Luttenberg op dat ook in de bovenste klasse sprake was van ‘aanwas’, maar dan vooral ‘door de vermeerdering der kapitalen.’ Luttenberg stelde vast dat de bevolkingsgroei het grootst was in de laagste klasse, die van de werklieden en werklozen. En dat was volgens hem een onbedoeld gevolg van nieuwe wetgeving, omdat behoeftige personen voor het sluiten van een huwelijk geen administratieve kosten meer hoefden te betalen. Meer huwelijken binnen de arbeidersstand betekende meer kinderen en dus werd het aantal gezinnen dat in armoede leefde steeds groter.32 Als we even meegaan in de analyse van Luttenberg over die bovengemiddelde groei van het aantal arbeiders, dan zou dat het gestaag toenemende aantal leerlingen en thuiswerkers van de Armeninrichting kunnen verklaren. Gebrek aan arbeid In steden als Zwolle bleef de werkgelegenheid sterk achter bij de groei van de bevolking. Het gebrek aan arbeid was het grootst onder ‘slepers, kruijers, sjouwers en dergelijke’. Ze waren immers niet in vaste dienst, maar volledig afhankelijk van het aanbod aan seizoensgebonden werk op de markten en in de havens. Deze arbeiders balanceerden bijna voortdurend op de armoedegrens. Omdat hij zich in zijn Proeve op het hele vaderland richtte, liet Luttenberg een economisch probleem in Zwolle ongenoemd. Na de Bataafs- Franse tijd (1795-1813) gingen hier veel banen verloren doordat de voorheen zo bloeiende transitohandel van Zwolle tussen Duitsland en het westen van Nederland volledig instortte. Bovendien verloren traditionele bedrijven zoals linnenweverijen, speldenfabrieken, knopenfabrieken en de suikerraffinaderijen hun betekenis. Waar andere Overijsselse steden, zoals Deventer, Hengelo en Enschede, ruim baan gaven aan nieuwe industrieën, bleef Zwolle vasthouden aan het eeuwenoude kleinbedrijf. In 1853 waren de ijzergieterij van Wispelwey (42 arbeiders), de Azijnmakerij en Waschbleekerij van Schaepman en Heerkens (18 arbeiders) en de Zeepziederij van Parker (10 arbeiders) de grootste bedrijven. Alle andere bedrijven behoorden tot de kleinindustrie met minder dan tien arbeiders. Wat bleef, waren Omslag van ‘De proeve’ van Gerrit Luttenberg, 1841. (Collectie auteur). ‘Drieërlei keus’, tekening van Jan Visser. (Uit: De Notenkraker, 1910, nr. 4). 18 | jrg. 38 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 1 | 19 – net als overal in Nederland – de vele traditionele ambachten (bakkers, slagers, kleermakers, kruideniers, schoenmakers enzovoort). Achteraf gezien liet Zwolle een enorme kans liggen om aan te haken bij de industriële ontwikkelingen in ons land. In 1808 werkten meer dan duizend vrouwen voor zo’n tien Zwolse kousenfabrieken, waaronder die van Cierenberg in de Papenstraat, de latere werkverschaffer van de Armeninrichting.33 De Zwolse ondernemers gaven ook na de introductie van de stoommachine de voorkeur aan handenarbeid en stapten dus niet als elders in het land over op grootschalige mechanische productie in fabrieken. Ook toen Luttenberg al lang het tijdelijke met het eeuwige verwisseld had, bleef Zwolle wat de nijverheid betreft steken in een voorgoed voorbij verleden. Pas in 1939 liet het gemeentebestuur door prof. L. van Vuuren een onderzoek instellen ‘naar de welvaartsbronnen van de gemeente Zwolle’. Hij stelde vast dat Zwolle vóór en na 1850 geen deel had in de groeiende industriële ontwikkeling. Als lichtpuntje merkte hij op ‘dat Zwolle verschoond bleef van de vreugdelooze, slecht gebouwde arbeiderswijken, die zoo kenmerkend zijn voor dezen tijd.’34 Vreugdeloze arbeiderswoningen waren er overigens ook in Zwolle meer dan voldoende. Laagte der arbeidslonen: het huishoudboekje van een Zwolse arbeider Een belangrijke oorzaak van armoede was ‘de laagte der arbeidsloonen, in evenredigheid tot de prijzen der noodzakelijke levensbehoeften.’ In zijn Proeve schreef Luttenberg dat de bezoldigingen van bijvoorbeeld ambtenaren de afgelopen vijftig jaar waren verhoogd, maar de lonen van arbeiders in het geheel niet. En dat terwijl de prijzen van levensmiddelen hoger waren geworden en de huren waren gestegen.35 Luttenberg wees erop dat vooral gezinnen met veel kinderen in de problemen raakten: ‘Dan is het arbeidsloon van het hoofd des huisgezins niet voldoende om zoo vele monden te voeden en om aan vrouw en kinderen de vereischte kleeding en huisvesting te verleenen’. Dat dit geen loze woorden waren, toonde hij aan in een vervolg op de Proeve, waarin hij de lezer een blik gunde in het huishoudboekje van een doorsnee arbeidersgezin uit Zwolle.36 Het gezin van een timmerman met twee kinderen bijvoorbeeld, verdiende gemiddeld 4 gulden per week voor zes werkdagen van minimaal twaalf uur per dag. Dat was minder dan de gemiddelde wekelijkse uitgaven van het gezin: Huishuur f 0,70 Brand [turf] f 0,56 Licht f 0.42 Brood f 0,84 Middageten f 1,40 Koffie, cichorei en melk f 0,84 Vlees (alleen op zondag) f 0,30 Zeep f 0,17 Kleding f 0,50 Totaal per week: f 5,73 Het voorbeeldgezin kwam dus elke week fors tekort. Luttenberg benadrukte dat andere Zwolse arbeiders, zoals opperlieden, tuinlieden, aardewerkers, leerlooiers, mandenmakers en kleermakers nog aanmerkelijk minder verdienden dan een timmerman. Om het over de sjouwermannen maar niet te hebben. In arbeidersgezinnen stond de armoede, zeker in de wintermaanden, al gauw voor de deur. Wat te doen? Bezuinigen op de uitgaven was nauwelijks mogelijk. Wat overbleef was zich aanmelden bij de Armeninrichting om tegen een schamel loon kousen te breien of om bedeling vragen bij de traditionele armenkassen van kerken en particuliere instellingen. Door een commissie van ’t Nut werd bijna dertig jaar later, in 1872, weer naar het huishoudboekje van een Zwolse arbeider gekeken. Met hetzelfde treurigstemmende resultaat: De timmerman verdiende inmiddels gemiddeld zes gulden per week, maar zijn kosten voor levensonderhoud waren gestegen tot f 7,67.’37 In Zwolle was eigenlijk maar één groep arbeiders die min of meer rond kon komen. Dat waren vanaf 1864 de werklieden van de Centrale Werkplaats van de Staats Spoorwegmaatschappij. Zij verdienden het meest van alle Zwolse arbeiders: voor tien of twaalf uur werk verdienden ze zeven tot acht gulden per week. Toch zouden juist deze spoormensen zich nadrukkelijk roeren tijdens de opkomst van het socialisme in Zwolle. Niet voor niets zou Assendorp – waar de meesten van hen woonden – ‘het Rode Dorp’ worden genoemd. Wangedrag: de bedelaars De tot nu toe genoemde oorzaken – bevolkingsgroei, werkloosheid en lage arbeidslonen – lagen buiten de schuld van de armen/arbeiders. De vierde oorzaak was echter volgens Luttenberg wel degelijk aan de armen zelf te wijten: ze maakten zich schuldig aan wangedrag. Hij schreef: ‘De ledigheid en de ondeugd zijn de ware oorzaken der armoede en der misdrijven; de ledigheid is niet zoo zeer het gevolg van gebrek aan werk, maar van afkeer van den arbeid.’39 De uitspraken van Luttenberg lijken een sterk staaltje van wat wij tegenwoordig framing noemen, maar in feite had hij slechts een deel van de armen op het oog: de armen die per se niet wilden werken en dan vooral de bedelaars onder hen. Het platteland en de steden werden tot ver in de negentiende eeuw dag in dag uit overstroomd door bedelaars. Johannes Zeehuizen (1810-1863), kenner van de streek40, vertelde dat per dag wel honderd tot tweehonderd bedelaars het platteland rondom Zwolle afstruinden op zoek naar eten en wat geld. Hij zag er krachtvolle mannen en vrouwen, die in feite best tot werken in staat waren en meisjes van zeventien, achttien jaar met een onecht kind op de arm. Zeehuizen: ‘De huwelijken worden in de bosschen en korenvelden gesloten. De kleine kinderen worden zoodra zij spreken ‘Soepuitdeeling’, tekening van Albert Hahn (Uit: De Notenkraker, 1910, nr. 1). Aan tafel bij een Zwols arbeidersgezin Het werk van arbeiders was fysiek heel zwaar. Wie gedurende de lange werkdagen overeind wilde blijven moest goed eten, dat wil zeggen grote hoeveelheden koolhydraatrijk voedsel, zoals brood en aardappelen. Over de dag verdeeld at een gezin met drie kinderen ruim twee kilo brood (zwart brood of roggebrood). De mannen gingen tussen de middag naar huis voor de middagmaaltijd. Die bestond uit zo’n drie kilo aardappelen óf uit 750 gram bonen, rijst of gort, voor beide ‘keuzemenu’s’ aangevuld met 125 gram spek of ander vet. Voor het avondeten at het gezin karnemelkspap met brood. Die pap maakte de huisvrouw zelf uit twee liter karnemelk en een half pond meel. Groenten werden door arbeiders nauwelijks gegeten.38 Aardappelen waren in de achttiende eeuw in Nederland uitgegroeid tot volksvoedsel nummer 1. Toen in de jaren veertig van de negentiende eeuw veel aardappeloogsten mislukten, ontstond hongersnood onder de bevolking, met lokale aardappeloproeren tot gevolg. De bedelaar, Reinier Craeyvanger. (Collectie Rijksmuseum). 20 | jrg. 38 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 1 | 21 en loopen kunnen tot het vak opgeleid. De eerste formule die zij leeren is: mien voader is dood en mien moeder is ziek.’41 Zelfs Zeehuizen, die zich het lot van daghuurders en keuterboeren zeer aantrok, moest weinig hebben van de bedelaars. En hij was niet de enige. De liberale Zwolse baron Sloet tot Oldhuis (1807- 1884) bijvoorbeeld, vond het ergerniswekkend dat de ‘schaamteloze bedelaars’ zijn rust verstoorden, op de stoep van zijn huis, bij de ingang van de kerk, ja zelfs in zijn rijtuig.42 Hij stak zijn mening niet onder stoelen en banken. Er is in Nederland eene talrijke klasse menschen, die werken kunnen en niet willen, een bedelaarsstand, wier bedelbedrijf niet ongevallig aan de meeste armbesturen is, omdat de bedelpenning in korting van de wekelijksche bedeeling strekt. Armzalige berekening! In geen gering getal steden zijn, met verkrachting van alle wettelijke bepalingen op het stuk der bedelarij, aan den bedelaarsstand vrije bedeldagen toegestaan; deze klasse wordt goed gevoed; het bedelen is voor haar eene winstgevende zaak; de menigvuldige bedelaarsfamiliën, die uit gezonde menschen bestaan, planten sterk voort en niets staat haar voortplanting in den weg; de diaconie voorziet in eene kleine woning, de bedelaar heeft in de week zijne vaste inkomsten; des winters ontvangt het bedelaarsgezin verwarmende spijs en brandstof; het geniet kosteloos geneeskundige hulp; de stadsvroedvrouw komt in het geboorteproces te hulp; de moederlijke liefdadigheid voorziet in de behoeften van kraamvrouw en kind; [en] zij worden van stadswege begraven (…).43 Bedelaars en andere hopeloze gevallen werden in het hele land als een groot probleem gezien. Ongeveer gelijktijdig met de Stads Armeninrichting werden de befaamde (en beruchte) ‘Koloniën’ van de Maatschappij van Weldadigheid opgericht: vrije koloniën in Frederiksoord, Willemsoord en Wilhelminaoord voor verbeterbare armen, en straf- en bedelaarskoloniën in Ommerschans en Veenhuizen. Honderden paupers uit Zwolle en omgeving werden die kant opgestuurd. De gevangenis aan de Menno van Coehoornsingel barste bijna uit zijn voegen door de opvang van bedelaars. In 1846 bijvoorbeeld zaten hier door het jaar heen 550 bedelaars (mannen, vrouwen en kinderen) op een totaal van 982 gevangenen.44 Dat waren bedelaars die in Zwolle waren opgepakt of die hier uit andere plaatsen naartoe waren gebracht om te verschijnen voor de Correctionele Rechtbank aan de Blijmarkt. Het onderhoud van de bedelaars in de gevangenis kostte de gemeente veel geld, zodat ze zo snel mogelijk werden getransporteerd naar Ommerschans of Veenhuizen. Velen ontsnapten daar of recidiveerden. Van de 523 bedelaars die in 1844 voor de rechtbank in Zwolle werden voorgeleid, hadden er al 311 eerder in Ommerschans gezeten.45 Wangedrag: drankmisbruik De standpunten van Luttenberg, Sloet en hun tijdgenoten getuigen in onze oren van weinig mededogen. Ze draaiden het om: de armoede was niet zozeer het probleem van de armen, maar van de gegoede burgerij. Die had er last van. Toch was er één vorm van wangedrag die de latere socialisten ook een doorn in het oog was: drankmisbruik. Luttenberg: ‘De kroeg is zonder tegenspreken de rampzaligste plaats voor den arme of minvermogende, zoowel uit hoofde van de verzoeking waarin hij daar geraakt, om tot buitensporigheden over te slaan, als uit hoofde van de gevaarlijke en ondeugende wezens, die hij er aan treft. (…) Er zijn er die van oordeel zijn dat ook de arbeidende volksklasse zonder schade het gebruik van den sterken drank kan ontberen, terwijl weder anderen vermeenen dat in ons vochtig klimaat de arbeidsman die van den ochtend tot den avond, dikwerf in guur weder, in het zweet zijn aangezigts, zwaar werk moet verrigten, voor zijne gezondheid weldoet eene matige teug sterken drank te gebruiken. Daarlatende in hoever de eene of andere partij in dit opzigt wel ziet, zoo is echter dit zeker dat er voor de welvaart der maatschappij in het algemeen en voor die der bijzondere huisgezinnen en personen geen meer verderfelijk kwaad is , dan het onmatig gebruik van sterken drank, die zoo wel het ligchaam als de ziel verwoest, en geheele huisgezinnen te gronde sleept.’ 47 Drankmisbruik was geen typisch Zwols probleem. Het was de grote ontregelende factor onder arbeiders waar dan ook. Tot ver in de negentiende eeuw werkte een arbeider ‘in het zweet zijns aangezigts’ zes dagen per week, tien, twaalf uur per dag, tot hij er bijna bij neerviel. Er ontstond een aanstekelijke gewoonte: na het ontvangen van het loon gingen de mannen de kroeg in, waar vele glaasjes jenever vergetelheid brachten. Daarna wankelden ze naar huis, waar ze hun vrouw het nog resterende geld in handen drukten. In zekere zin ging het in Zwolle ietsje beter: de lonen werden hier niet zoals elders op zaterdag, maar al op vrijdag uitbetaald, zodat veel arbeiders zich een beetje inhielden omdat ze de volgende dag weer moesten werken. Maar de verleiding was groot: In 1878 waren er in Zwolle naast de cafés, restaurants en logementen 86 tappers, 16 tapsters en ongeveer 10 slijters werkzaam.48 Mr. B.W.A.E. Baron Sloet tot Oldhuis, 1807- 1884. (Wikimedia). Plattegrond Maatschappij van Weldadigheid Frederiksoord (uit: Geheugen van Nederland). Luie horzels op de korven van nijvere bijen Baron Sloet tot Oldhuis maakte regelmatig zijn ongenoegen kenbaar over de aanpak van armen die niet wilden werken: ‘Wij zijn in het algemeen geen voorstanders van werkhuizen of gelegenheden om fabrijkmatigen arbeid aan de armen te verschaffen, tenzij om de zoodanigen buiten bedeeling te houden die het voorwendsel van geen arbeid te kunnen vinden, aangrijpen om ten koste van het vlijtige en gegoede deel hunner medeburgers te leven, de luije horsels, die op de korven van de nijvere bijen azen, en omtrent welke al te zeer de les van den grooten Apostel verwaarloosd wordt: die niet werkt, eet niet.’ 46 22 | jrg. 38 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 1 | 23 Verwaarloosde opvoeding der jeugd Ook voor de vijfde oorzaak van het armoedeprobleem lag volgens Luttenberg de schuld bij de ‘minvermogende en arbeidende volksklasse’ zelf: de verwaarloosde opvoeding van de kinderen. Want schreef hij: ‘Naarmate de opvoeding gebrekkig en verwaarloosd is, naar die mate zullen de kinderen der armen ook in ledigheid, losbandigheid en andere ondeugden opgroeijen, én tot een last der maatschappij worden.’50 Dit was al jarenlang het stokpaardje van Luttenberg. Hij stond niet alleen in zijn opvatting, iedereen wist het. Niet dat het ooit beter was geweest. Zelfs de invoering van de eerste onderwijswetten uit de Franse tijd (die van 1801, 1802 en 1806) bracht geen verbetering voor arbeiderskinderen. Wie om wat voor reden ook zijn kinderen thuis wilde houden kon dat doen: pas in 1901 werd de leerplicht ingesteld. In de praktijk gingen dan ook veel Zwolse kinderen uit de onderklasse niet naar school of werden er vroegtijdig door hun ouders weer afgehaald. Veel kinderen verdienden een centje bij als knechtje in de werkplaatsen of zwierven zonder toezicht op straat. Dat veranderde aanzienlijk na de oprichting van de Armeninrichting in 1821 en de School voor armen en minvermogenden in 1826. De kinderen kregen er niet alleen onderwijs, maar werden er ook in godvruchtige zin opgevoed. Maar dat was in Zwolle, schreef Luttenberg en nog lang niet overal in Nederland. Slapheid der policie Voor het beschrijven van de zesde oorzaak wond Luttenberg er ook al geen doekjes om. Het kan wat vreemd voor komen, schreef hij, maar het beginsel van de persoonlijke vrijheid van de ingezetenen was te ver gedreven en dat had een nadelige invloed op het armwezen. Als man van orde en tucht – hij was naast stadssecretaris ook procureur bij het Gerechtshof – had hij een luisterend oor voor de klacht van burgers ‘dat de policie in ons land over het algemeen te weinig klem zoude hebben’. Kleine overtredingen en de baldadigheden verstoorden de rust en veiligheid der ingezetenen.’ Vooral de jeugd moest in toom gehouden worden. Zijn standpunt was: ‘Wij achten het daarom van hoog belang dat het onderwijs op de scholen ook vooral de strekking hebbe om de jeugd eerbied en ontzag voor hunne ouders, overheden en andere personen die daarop aanspraak kunnen maken op alle gepaste wijze in te boezemen.’ En daarom was de methode van de Zwolse Armeninrichting zo aanbevelenswaardig, vond Luttenberg: ‘Zoo lang de jeugd op de Leer- of werkscholen is geplaatst, wordt zij in behoorlijke orde en tucht gehouden en gedurende eene reeks van jaren in welke wij met het opzigt over instellingen van onderwijs zijn belast geweest, hebben wij opgemerkt, dat de kinderen uit de behoeftige volksklasse, geleid door eenen verstandigen onderwijzer, al vrij gemakkelijk in toom zijn te houden en als het ware door eenen wenk zijn te besturen.’51 Zonder het gewenste effect aan de maatregelen van Luttenberg toe te willen schrijven, zeker is dat het in de tweede helft van de negentiende eeuw afgelopen was met de vermeende ‘slapheid der policie’. Socialisten en politie, ze zouden de komende jaren zijn als water en vuur. Kwalijk bestuurde weldadigheid Door het ontbreken van een deugdelijk stelsel van sociale wetgeving was er in de negentiende eeuw geen bevredigende oplossing voor de financiering van de bedeling. Een eerste, heel voorzichtige, stap werd gezet met de Armenwet van 1818. Daarin stond wel dat de bedeling een voortdurende zorg voor de regering moest zijn, maar dat de verantwoordelijkheid bleef liggen bij de kerken en particuliere armeninstellingen. Na invoering van de grondwet van 1848 deed Thorbecke een poging een eind te maken aan de willekeur en het paternalisme van de kerkelijke armenzorg. Hij stelde voor die zorg voortaan centraal te regelen, zodat de kerkelijke en particulieren instellingen in heel het land dezelfde uitgangspunten zouden hanteren. Zijn plan haalde het niet. Bedeling was dus nog steeds geen recht, maar een vorm van liefdadigheid. De strekking van de licht aangepaste armenwet uit 1854 hield stand tot in de twintigste eeuw. Pas de Bijstandswet van 1965 legde de verantwoordelijkheid bij de staat. De wijze van bedeling hield de gemoederen in de eerste helft van de negentie

Lees verder

Zwolse Historisch Tijdschrift 2021, Aflevering 2

Door 2021, Aflevering 1, Afleveringen, Jaartal, Zoek in ons tijdschrift

Zwols Historisch Tijdschrift
38e jaargang 2021 nummer 2 – 8,50 euro
25 jaar
buurtbemiddeling
in Zwolle
houdster in dienst bij de artsenfamilie Sollewijn
Gelpke in de Terborchstraat. In 1947 werd Nel
Bannink bij het Leger des Heils ingeschreven als
heilsoldate en twee jaar later begon zij met het collecteren
in het Zwolse uitgaansleven. Eerst ging ze
bij de restaurants langs, daarna volgden de cafés.
Bang is ze nooit geweest, ook voor kroeglopers
met een kwaaie dronk ging zij niet opzij want
ze kon er op rekenen dat verder iedereen haar
beschermde. Bij de Harmonie op de Grote Markt
werd Nel altijd getrakteerd op een portie saté en
bij de Librije op koffie met wat lekkers erbij.
’s Avonds laat fietste ze in het donker met een volle
collectebus en een stapeltje niet verkochte Strijdkreten
in de fietstas naar haar huis in de Jacob
Catsstraat. De bankbiljetten die in de collectebus
waren gestopt, streek Nel met een strijdbout netjes
glad voor ze de opbrengst van haar rondgang door
de stad naar het gebouw van het Leger des Heils
bracht.
Tijdens haar rondgang door de uitgaanswereld
ontmoette tante Nel ook mensen die aan de zelfkant
van de maatschappij waren beland. Menigeen
stortte zijn hart bij haar uit en altijd had ze een
luisterend oor en een troostend woord. Vooral het
lot van de dak- en thuislozen trok tante Nel zich
aan. Het eerste opvanghuis dat in Zwolle voor hen
werd geopend, kreeg haar naam en ook werd in
Zuid een straat naar haar vernoemd. Bovendien
kreeg zij een koninklijke onderscheiding, die ze
trots op haar uniform droeg.
Op 1 mei 1997 overleed Nel Bannink, tachtig
jaar oud. ‘Niets is hier blijvend, alles, hoe schoon
ook, zal eenmaal vergaan. Maar wat gedaan werd
uit liefde voor Jezus: dat houdt zijn waarde en zal
blijven bestaan’, stond in de advertentie die het
Leger des Heils in de Zwolse Courant liet plaatsen.
Tante Nel werd op 6 mei onder grote belangstelling
op Bergklooster begraven.
Bronnen:
Anna C. Mulder, Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland
Anton G.M. Heijmerikx, Bekend, onbekend, plichtsgetrouw
en kleurrijk Salland
62 | jrg. 38 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
Tante Nel
Nel Bannink sjouwde in de Zwolse binnenstad
van kroegie naar kroegie. Het inspireerde tekstschrijver
Fred van Dam om er een lied van te
maken, waarin de hoofdpersoon overigens niet
een zij maar een hij is. Zanger Marc de Wilde
maakte van ‘De heilsoldaat’ een hit. Iedereen die
binnen de Zwolse stadsgrachten wel eens een restaurant
of café bezocht kende Nel Bannink. Met
een vrolijk gezicht en een collectebus in de hand
stapte de heilsoldate van het Leger des Heils de
horecabedrijven binnen en het gebeurde slechts
zelden dat iemand niets gaf.
Tante Nel, zoals iedereen in de Zwolse uitgaanswereld
haar noemde, werd op 18 juli 1916
geboren in Kampen als oudste van een gereformeerd
gezin met vier kinderen, dat naar Zwolle
verhuisde toen ze zes jaar was. Ze bleef altijd
ongetrouwd en was meer dan vijftig jaar als huis-
Steven ten Veen
‘Kleurrijke Zwollenaren’
Fotocollectie:
P.L. Keuzekamp,
Onderzoek:
Jan Bouwmeester
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 2 | 63
‘Kleurrijke Zwollenaren’ 62
Steven ten Veen
‘Uiteraard zeggen wij dat het in Zwolle
begonnen is, maar hoe het precies zit?’
Buurtbemiddeling Zwolle 25 jaar
Frank Inklaar 64
‘Je liefhebbende Klaartje’
Schrijvende geliefden in oorlogstijd
Gerrit Barbé en Chris Contermans 73
In het spoor van Daniel Lako (1853-1918)
Een Zwolse pionier van het onderzoek
naar wilde planten in Overijssel
Theo de Kogel en Piet Bremer 87
Oud Nieuws – ‘De Stad als Theater’ tijdens
de Zwolse Zomerkermis van 1884
Kiekès Agterom 99
De opkomst van het socialisme in Zwolle
Deel 2: Patroons en werklieden: een relatie
onder druk (1848-1878)
Jan van de Wetering 101
In memoriam Aranka Wijnberg 124
Auteurs 125
Redactioneel
Van de onvoltooid verleden tijd tot de
onvoltooid tegenwoordige tijd, dat is wat
geschiedenis zo aardig maakt. In dit nummer
vindt u het allemaal. Frank Inklaar duikt in
de pas 25-jarige geschiedenis van buurtbemiddeling
in Zwolle en toont aan dat onze stad daar met
recht trots op kan zijn. Gerrit Barbé en Chris Contermans
geven in hun publicatie van fragmenten
uit brieven van de ‘liefhebbende Klaartje’ Walgien
aan haar verloofde in Duitsland een uniek kijkje
in het leven van alledag in Zwolle tijdens het oorlogsjaar
1943. Verrassend is de ontdekking van
een tot nu toe bij velen onbekende Zwollenaar
van betekenis: de botanicus Daniel Lako (1853-
1918). Theo de Kogel en Piet Bremer schreven
niet alleen een korte levensschets, maar zorgden
er ook voor dat Lako alsnog eer wordt bewezen
met een grafsteen op de Algemene Begraafplaats.
Jan van de Wetering vervolgt zijn serie artikelen
over de opkomst van het socialisme in Zwolle. In
dit artikel zoeken patroons en werklieden onder
rumoerige omstandigheden naar een nieuwe verstandhouding.
Over de verbinding tussen vroeger en nu
gesproken: Kiekès Agterom, een alter ego van
Wim Coster, maakt een tijdreis naar de Zwolse
kermis in 1884. Steven ten Veen schreef aflevering
2 van de serie ‘Kleurrijke Zwollenaren’. Met dit
keer tante Nel in de hoofdrol. Steven schreef ook
het in memoriam voor de ‘vaandeldrager van de
Zwolse cultuurhistorie’, Aranka Wijnbeek, die op
10 mei jl. overleed.
Coverfoto: Het beeld ‘Buurpraatje’ van
Meri Matacin staat aan de Boerhavelaan.
(Foto Jan van de Wetering 2021)
Inhoud
Mededeling van het bestuur: De jaarstukken
2020 van de Zwolse Historische Vereniging
kunt u vinden op onze website in het menu
ZHV/Jaarstukken.
64 | jrg. 38 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
‘Uiteraard zeggen wij dat het in Zwolle
begonnen is, maar hoe het precies zit?’1
Buurtbemiddeling Zwolle 25 jaar
Frank Inklaar Door de coronacrisis is het aantal burenruzies
fors toegenomen. In de eerste helft
van 2020 waren er al 89 aanmeldingen bij
Buurtbemiddeling Zwolle binnengekomen en dat
was anderhalf keer zoveel als het jaar ervoor.
Onder de kop Flinke groei burenruzies in Zwolle
in coronatijd: ‘Nu mensen thuiszitten, hoor je de
buren vaker’ verscheen vorig jaar in De Stentor
een artikel hierover.2 ‘Krijsende kinderen, een klussende
buurman of de buurvrouw die altijd onzuiver
meezingt met de radio. Ergernissen genoeg in elke
woonwijk en in coronatijden blijkt dat vaker uit
de hand te lopen. In Zwolle steeg het aantal overlastmeldingen
aanzienlijk; buurtbemiddeling heeft
haar handen vol aan burenruzies.’
Ongetwijfeld kent u het verschijnsel burenruzie.
Het is een populair onderwerp voor televisieprogramma’s
zoals De Rijdende Rechter, of
Mr. Frank Visser doet uitspraak. De populariteit
van deze programma’s komt door de herkenbaarheid;
veel mensen kennen burenruzies uit hun
eigen omgeving. Volgens het Centrum voor
Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) zegt
drie op de tien Nederlanders dat overlast door
buurtbewoners wel eens in hun buurt voorkomt
en zo’n vijf procent van de Nederlanders heeft
zelfs vaak overlast van zijn buren.3 Er is wel een
verschil tussen het citaat en de televisieprogramma’s.
Op televisie doen uiteindelijk rechters
uitspraak in een burenruzie, in het citaat is sprake
van buurtbemiddeling. Buurtbemiddeling is
een methode om conflicten tussen buren op te
lossen, voordat er een rechter aan te pas komt.
Het is een vorm van burgerparticipatie waarbij
getrainde bemiddelaars (vrijwilligers) ruziënde
buren helpen het contact te herstellen, problemen
bespreekbaar te maken en oplossingen te bedenken
voor hun conflict. Het is een vrij succesvolle
methode, want zo’n tweederde van de behandelde
zaken wordt positief afgesloten. Buurtbemiddeling
is beschikbaar in 85% van alle Nederlandse
gemeenten.4 Dit jaar is het 25 jaar geleden dat
buurtbemiddeling is gestart in Nederland. Het
jubileum wordt in september landelijk gevierd
met als episch centrum Zwolle. Dat is niet voor
niets, Zwolle heeft als pionier een speciale plaats
in de geschiedenis van buurtbemiddeling.
Wortels in de Verenigde Staten
Buurtbemiddeling is een variant van een veel bredere
stroming die in de jaren zestig van de vorige
eeuw is ontstaan in de Verenigde Staten. In de
context van de Burgerrechtenbeweging werden
nieuwe organisatievormen bedacht, die vallen
Rechts: Logo ter gelegenheid
van 25 jaar
buurtbemiddeling in
Zwolle.(archief Buurtbemiddeling
Zwolle)
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 2 | 65
onder de noemer Community Mediation. Het gaat
er hierbij om dat buurtbewoners zelf problemen
in de buurt aanpakken om te voorkomen dat ze
uit de hand lopen of leiden tot langdurige juridische
conflicten. Vrijwilligers uit de buurt werpen
zich op om ruziënde partijen tot elkaar te brengen,
zonder dat er instanties van buiten nodig zijn.
Het idee is dat hierdoor meer gelijkheid in termen
van ras, etniciteit, klasse en gender kan worden
gegarandeerd.
Community Mediation werd verankerd in
nationale wetgeving en tot op de dag van vandaag
bestaan er allerlei varianten in de vaak grootstedelijke
praktijk. Zo ontstonden de Neighbourhood
Justice Centres waar binnen het bestaande juridische
systeem bemiddelaars uit de buurt betrokken
worden bij het oplossen van buurtconflicten
en vormen van kleine criminaliteit. Een meer
activistische variant, kenmerkend voor de jaren
zeventig, wenste principieel buiten het juridisch
systeem te blijven. Buurtbewoners konden best
hun eigen boontjes doppen, zonder hulp van
buitenaf. Dit idee paste perfect in een tijd van
democratisering en burgerparticipatie. Want niet
alleen konden buurtbewoners zelf oplossingen
bewerkstelligen, door dit proces kregen ze ook
het gevoel meer controle over het eigen leven te
hebben. De buurt werd er beter van, men leerde
naar standpunten van anderen te luisteren en die
in overweging te nemen. In San Francisco leidden
deze gedachten in 1967 tot de oprichting van de
Community Boards.
San Francisco Community Boards
De San Francisco Community Boards (SFCB)
vormen de directe inspiratiebron voor de Nederlandse
buurtbemiddeling. Het uitgangspunt
van de Community Boards is de overtuiging dat
sociale desintegratie de primaire oorzaak is van
criminaliteit. Sociale desintegratie los je niet op
via het formele rechtssysteem, dat vervolgens van
buitenaf oplossingen oplegt. Een meer duurzame
manier van conflicthantering is een vroegtijdige
interventie op buurtniveau, waardoor gevoelens
van boosheid in de kiem worden gesmoord in en
door de buurt zelf. Dat is precies wat de Community
Boards doen: het oplossen van conflicten op
buurtniveau door middel van bemiddeling en het
herstel van communicatie tussen de partijen. Deze
methode versterkt de sociale vaardigheden van
mensen om met onderlinge conflicten om te gaan,
zodat escalatie wordt tegengegaan. Ze intensiveren
sociale relaties op buurtniveau, zodat er een
vitale buurtgemeenschap ontstaat. Community
Boards doen niet aan juridische probleemoplossing,
maar aan gemeenschapsontwikkeling door
sociale bemiddeling, vooral door het zelf samen
creëren van regels en normen in een context van
een sterk pluralistische wijk.
De SFCB heeft een vaste kern van sterk gemotiveerde,
betaalde, medewerkers die het werk van
de honderden aan het project verbonden vrijwilligers
coördineren. Ze geven voorlichting over het
project, ze doen intakegesprekken, ze ontmoeten
individuele klagers en beklaagden en faciliteren de
uiteindelijke hoorzittingen. Vrijwilligers hebben
een essentiële plek in het daadwerkelijk conflictoplossende
werk. De achterliggende gedachte is
dat lokale conflicten het best aangepakt kunnen
worden door buurtbewoners zelf te trainen en
in te zetten. Hoe meer vrijwilligers gerekruteerd
kunnen worden, hoe beter. De opgeleide vrijwilligers
kunnen overal worden ingezet, van
voorlichting tot intake en de bemiddeling zelf.
Om professionalisering te vermijden rouleren de
vrijwilligers in de verschillende taken. Werven en
trainen van vrijwilligers is ook een doel op zich.
De vrijwilligers zijn immers ook buurtbewoners
en buren. Door veel buurtgenoten te trainen
wordt het vermogen van de buurt om zelfstandig
en vreedzaam conflicten op te lossen vergroot.
Zeker in buurten met een zeer diverse bevolkingssamenstelling
is het belangrijk dat vrijwilligers
uit de diverse groepen komen en dat men open
leert te staan voor andere leefstijlen. Maar ook op
individueel niveau leren vrijwilligers allerlei waardevolle
vaardigheden, die ook in het eigen leven te
gebruiken zijn. Ze worden tot meer verantwoordelijke
leden van de buurt gemaakt. De SFCB is
meer dan alleen een methode van conflictoplossing,
het is ook een middel van sociaal opbouwwerk
in de buurt.
Het concrete bemiddelingstraject begint bij
het melden van een conflict bij het kantoor van
66 | jrg. 38 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
de organisatie. Na aanmelding gaat een vrijwilliger
eerst naar de klager en vervolgens naar de
beklaagde. Hij moedigt de betrokkenen aan om
deel te nemen aan de bemiddeling. Als de partijen
het hierover eens zijn wordt een hoorzitting
gepland. Soms is het probleem al eerder door de
partijen opgelost of wordt geconcludeerd dat het
probleem elders beter opgelost kan worden. Centraal
in de bemiddeling staat de hoorzitting voor
een panel van drie tot vijf getrainde vrijwilligers
uit de buurt. De hearing is vooral gericht op het
herstellen van communicatie. Het panel probeert
de partijen te helpen om tot verheldering van het
conflict te komen en uiteindelijk tot overeenstemming
hoe verder te gaan. Deze overeenkomst
wordt opgeschreven en door de partijen en het
panel ondertekend. Vrijwilligers zorgen vervolgens
voor nazorg.
Interesse vanuit Nederland
Hoewel in de academische wereld de Community
Boards wel bekend waren, werden ze in Nederland
in de jaren zeventig van de vorige eeuw niet als
een nuttige oplossing voor een bestaand probleem
gezien. Eind jaren tachtig, begin jaren negentig
veranderde dat. De grotestadsproblematiek met
werkloosheid, vandalisme, criminaliteit, subjectieve
onveiligheidsgevoelens en spanningen tussen
bevolkingsgroepen in wijken die meer etnisch
gedifferentieerd raakten, vroeg om nieuw beleid.
Dit nieuwe beleid werd ‘sociale vernieuwing’
genoemd. Uitgangspunt was dat de problematiek
in de wijk moest worden aangepakt door de bewoners
meer te betrekken. Met de komst van het
‘Grotestedenbeleid’ van het eerste Paarse kabinet
vanaf 1995 moesten zowel de stedelijke overheid
als private partijen, maar ook de rijksoverheid
actief aan de slag met de problemen van de grote
stad. Doelstelling was om de positie van de steden
te versterken en om een tweedeling binnen steden
langs sociaaleconomische, maatschappelijke en
etnische lijnen te voorkomen. Steden moesten
vitaal, veilig en leefbaar blijven.5 Op zoek naar
concrete oplossingen voor de grotestadsproblematiek
keek men ook naar het buitenland. Nu
werden de Community Boards wel als een nuttige
oplossing voor een urgent probleem ‘ontdekt’.
Pionier Rotterdam
In Rotterdam6 werd begin jaren negentig aan de
juridische faculteit van de Erasmus Universiteit
een onderwijsproject opgezet waarbij studenten
openbare instellingen op buurtniveau bestudeerden
wat betreft opvattingen over conflictbemiddeling,
zoals de SFCB. Deze activiteit werd
opgepikt door de Woningstichting Onze Woning
(nu gefuseerd tot Woonbron). Zij dacht dat dergelijke
vormen van conflictbemiddeling in de
eigen praktijk bruikbaar konden zijn. Bevordering
van wijkwelzijn was een van de taken van de
woningstichting. De universitaire onderzoekers
en de Woningstichting kwamen met elkaar in
gesprek en men concludeerde uiteindelijk dat het
niet moest blijven bij gesprekken, maar dat er een
praktisch wijkproject moest komen, de Buurtraad.
In 1995 was de verkennende voorfase afgerond,
waarin instemming van gemeente en deelraden,
politie en justitie werd verkregen. Tevens werd
besloten om met drie buurtraden te gaan werken
in drie wijken met een verschillende wijkopbouw.
Het experiment zou opgezet worden met een
Flyer Buurtbemiddeling.
(archief Buurtbemiddeling
Zwolle)
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 2 | 67
groep die het praktische deel van het project zou
vormgeven en een groep onderzoekers die op
afstand en evaluerend een bijdrage kon leveren.
Financieel werd het project gedragen door de
woningcorporaties en de gemeente. Maar dat was
niet genoeg, er moesten aanvullende fondsen
worden geworven. Daartoe werd een subsidieaanvraag
ingediend, eerst bij het ministerie van
Justitie, later ook bij Binnenlandse Zaken voor de
aanstelling van een onderzoeker voor drie jaar. Bij
Justitie kregen de aanvragers tot hun verbazing
te horen dat er al een project buurtbemiddeling
was opgestart in Zwolle.7 De subsidieaanvraag
van de onderzoekers van de Erasmus Universiteit
voor een evaluatieonderzoek werd gehonoreerd,
op voorwaarde dat in de evaluatie ook het project
in Zwolle zou worden meegenomen, alsmede het
even later opgestarte experiment in Gouda. Voor
de onderzoekers was dit alleen maar een verbetering,
want de experimenten in Rotterdam en
Zwolle verschilden enigszins qua opzet, waardoor
een vergelijkend perspectief aan het onderzoek
kon worden toegevoegd.
Verspreiding in Nederland
Buurtbemiddeling sloeg in Nederland snel aan.
Op basis van het in 2000 verschenen gunstige
evaluatierapport van de drie experimentele projecten
die tussen september 1996 en september
1999 waren gevolgd,8 besloot het ministerie van
Justitie tot een stimuleringsregeling om nieuwe
initiatieven financieel mogelijk te maken. Tevens
kwam er in 2000 een Landelijk Expertisecentrum
Buurtbemiddeling (LEB) om kennis en vaardigheden
omtrent buurtbemiddeling beschikbaar te
maken. Dit expertisecentrum werd ondergebracht
bij Verdiwel, de vereniging van directeuren van
welzijnsorganisaties. Verdergaande institutionalisering
kwam in 2005 met de opname van het
landelijk expertisecentrum in het nieuw opgerichte
Centrum voor Criminaliteitspreventie en
Veiligheid (CCV). Het CCV biedt tot op heden
ondersteuning aan coördinatoren van buurtbemiddelingsprojecten
(bijvoorbeeld met een
uniform registratiesysteem), heeft een kwaliteitstoets
voor buurtbemiddelingsorganisaties, een
kwaliteitstoets voor diverse trainingsprogramma’s
en aanbieders van trainingen, verschaft voorlichtingsmateriaal
en heeft een leidraad ontwikkeld
voor nieuwe projecten.9 Nu heeft 85% van de
Nederlandse gemeenten een vorm van buurtbemiddeling.
Hoewel er door de diverse overkoepelende
organisaties een grote mate van uniformiteit
is bewerkstelligd, kan in principe elke buurtbemiddelingsorganisatie
zich zelfstandig aanpassen
aan de lokale omstandigheden.
Pionier Zwolle
Rotterdam mag dan de eerste zijn geweest met
plannen voor buurtraden, Zwolle was het eerst
met een werkende buurtbemiddeling. De weg van
San Francisco naar Zwolle liep via een studiereis
in 1994 van Aleid Wolfsen, toentertijd griffier bij
de rechtbank in Zwolle. Tijdens zijn verblijf stuitte
hij op de San Francisco Community Boards.10
Wolfsen beschrijft in een interview wat er toen
gebeurde:
‘Wauw, wat een mooi fenomeen!’, was de
eerste gedachte van Aleid Wolfsen toen hij in
Iedereen maakt wel eens minder prettige
situaties mee in de buurt: er is bijvoorbeeld
herrie, onenigheid over de tuin of rommel.
Door als buren met elkaar te praten vind je
vaak samen een oplossing. Maar dat lukt
niet altijd. Soms lopen de irritaties en emoties
hoog op en is het moeilijk om nog tot
afspraken te komen. In die gevallen kan
buurtbemiddeling helpen.
Twee goed getrainde vrijwilligers, de buurtbemiddelaars,
luisteren naar het verhaal
van beide buren apart. Als dan blijkt dat
beiden willen mee werken aan een oplossing
komt er een gezamenlijk gesprek onder
deskundige leiding van de buurtbemiddelaars.
In dat gesprek helpen zij de buren
om zelf een oplossing te bedenken waar ze
allebei tevreden over zijn. Vaak lukt dat al
met één gesprek!
◆Voor meer informatie en
het aanvragen van Buurtbemiddeling
TRAVERS-Buurtbemiddeling,
coördinator is Marianne Grooten
telefoon (038) 4216050,
e-mail:
buurtbemiddeling@travers.nl,
website www.travers.nl
Mevrouw ten Kate belt op naar buurtbemiddeling.
‘Ik ben het nu spuugzat. U moet onmiddellijk
iets tegen mijn buren doen. Ik kan
er niet meer tegen. Ze zijn gewoon a-sociaal.’
Mevrouw ten Kate vertelt dat ze in een flat
woont. Boven haar woont een gezin met vijf
kleine kinderen. De kinderen laten steeds hun
fietsen in de hal van de flat slingeren. Bovendien
maken de kinderen veel rumoer doordat
ze tot ’s avonds door de kamer rennen. En de
buurvrouw heeft iedere dag was aan de lijn
hangen. De lakens wapperen voor haar
woonkamerraam, zodat ze geen uitzicht
meer heeft.
Ze heeft al een paar keer geklaagd bij de buren,
maar die lachen haar alleen maar uit.
Met de buurvrouw kan ze al helemaal geen
woord wisselen, zij spreekt alleen Arabisch.
Kan buurtbemiddeling er niet voor zorgen dat
de overlast ophoudt en dat deze mensen
eens aangepakt worden? De buurtbemiddelaar
legt uit dat ze geen zedenpredikers zijn,
die mensen vertellen hoe ze zich moeten gedragen.
De bedoeling is dat de buren met elkaar
aan tafel gaan zitten en met de hulp van
twee bemiddelaars de ergernissen uitspreken.
En kijken hoe ze in de toekomst prettiger
met elkaar kunnen samenwonen. Nu
moet mevrouw Ten Kate even slikken. Hier
heeft ze niet op gerekend. Wordt het er niet
erger op als ze samen aan tafel gaan? Met
die mensen valt toch helemaal niet te praten?
De mevrouw van buurtbemiddeling vertelt
dat dat meestal wel meevalt. Als er neutrale
mensen bijzitten, verloopt het gesprek
meestal rustiger. Bovendien leven er vaak
misverstanden over en weer. Mevrouw ten
Kate besluit de gok te wagen. Ze wil in gesprek,
samen met haar man Willem.
Nu neemt buurtbemiddeling contact op met
de bovenburen. Mevrouw Ouhamed doet de
deur open. Als ze hoort dat het over de familie
ten Kate gaat, begint ze meteen heftig in
het Arabisch te praten. Haar oudste zoon van
twaalf vertaalt. ‘Ze zegt dat mevrouw ten Kate
niet aardig is. Ze slaat mijn zusjes en ze
heeft een keer mijn fiets op straat gegooid en
die was toen meteen kapot. Toen mijn moeder
niet thuis was, heeft mevrouw ten Kate
Komt u er niet uit
met de buren?
Buurtbemiddeling
kan helpen!
Buurtbemiddeling, waarom ook
niet? Dit vinden enkele Zwollenaren
ervan:
“Het gesprek is rustig verlopen.
Er was begrip van en
voor beide partijen.
Goede begeleiding!”
“De bemiddelaars hoefden
weinig in te grijpen omdat
het een constructief gesprek
was zonder ‘oude koeien’ uit
de sloot te halen. Heb blijkt
dat burenruzies ontstaan
door erg weinig communicatie
wederzijds.”
“De bemiddeling vond plaats
in ongedwongen sfeer.” via haar man dat ze het belangrijk vindt dat
haar was lekker buiten kan drogen. Maar ze
kan zich ook voorstellen dat de buren het niet
prettig vinden om tegen haar lakens aan te
kijken. Zijn er misschien dagen dat meneer
en mevrouw niet thuis zijn? Dan kan ze daar
rekening mee houden. Over en weer maken
de buren nu afspraken wanneer de was wel
en wanneer niet buiten kan hangen. Uiteindelijk
zijn ze er naar ieders tevredenheid uit.
Ook de geluidsoverlast komt ter sprake.
Meneer Ouhamed zal zijn kinderen wat meer
in toom te houden.
Met de bemiddelaars spreken de buren af om
twee maanden te kijken of de nieuwe afspraken
werken. Zo niet, dan gaan ze opnieuw in
gesprek.
Bij buurtbemiddeling bestaat geheimhouding.
Bovenstaand voorbeeld komt
uit een andere gemeente in Nederland.
De namen en omstandigheden zijn vanwege
de privacy veranderd.
Buurtbemiddeling is
◆Vertrouwelijk
◆Onpartijdig
◆Onafhankelijk
◆Gratis
onze lakens van de waslijn getrokken.’ Als de
buurtbemiddelaar uitlegt dat de buurvrouw
en haar man graag willen praten, reageert
mevrouw Ouhamed heel verbaasd. ‘Praten?
Ze schreeuwen alleen maar tegen mij en de
kinderen!’ Ze zal overleggen met haar man of
ze mee willen doen aan een bemiddelingsgesprek.
Een paar dagen later gaan ze akkoord.
Vooral omdat ze willen dat de kinderen niet
langer lastiggevallen worden. Meneer Ouhamed
spreekt voldoende Nederlands om voor
zijn vrouw te kunnen vertalen.
Een week later schuiven het echtpaar Ten Kate
en het echtpaar Ouhamed aan tafel. Wat
mevrouw ten Kate vooral dwarszit zijn de
rondslingerende fietsen in de hal. Waarom
zetten ze die niet gewoon in de schuur? Bovendien
waren ze blij met deze flat, omdat
het uitzicht zo prachtig is. ‘En nu zitten we
tegen gebloemde lappen katoen te koekeloeren!’,
zegt mevrouw Ten Kate verontwaardigd.
Meneer en mevrouw Ouhamed vallen het
meest over het feit dat mevrouw ten Kate
hun kinderen geslagen heeft. Dat vinden ze
onverteerbaar.
De bemiddelaar vraagt aan mevrouw Ten Kate
hoe dit zo gekomen is. ‘Nou ja, geslagen……..,’
pruttelt mevrouw ten Kate tegen.
‘Ik heb ze een pets om de oren gegeven, omdat
ze weigerden hun fietsen op te ruimen.’
Ze geeft nu toe dat ze hiermee te ver gegaan
is. “ik ging even door het lint, ik kon er niet
meer tegen,’ zegt mevrouw ten Kate tegen
meneer Ouhamed. Ze biedt nu haar excuses
aan. Door deze verontschuldiging ontspant
het echtpaar Ouhamed en ze kijken nu minder
boos.
De bemiddelaar vraagt nu aan het echtpaar
Ouhamed of ze zich kunnen voorstellen dat
de fietsen in de hal storend zijn voor hun buren.
‘Ja,’ zegt meneer Ouhamed. Ik kan me
dat voorstellen. Maar we hebben in totaal
zes fietsen en die passen niet in de box. Als
ik ze buiten de flat neerzet, worden ze natuurlijk
gestolen.’
Nu springt meneer ten Kate in. Hij vertelt dat
hij in zijn schuur een takelsysteem heeft gemaakt.
Hij hijst nu twee fietsen de lucht in.
Hij wil best met de buurman kijken of ze samen
zo’n systeem kunnen maken. Meneer
Ouhamed vindt dit een goed idee en stemt
toe. Hij is blij met de hulp van de buurman,
want hij is zelf niet zo handig.
Dan zijn er nog de lakens, die voor de ramen
van de familie Ten Kate wapperen. Is hier
niets aan te doen? Mevrouw Ouhamed zegt
‘De stereo van de buren staat dag en nacht op 10.’
‘De hond van de overkant loopt altijd in onze tuin.’
‘Die auto staat altijd voor ons raam, en ze staan er
de hele tijd aan te klussen.’
‘Je breekt bijna je nek over al die rommel in ons trappenhuis.’
Buurtbemiddeling helpt burenruzies oplossen
◆EEN PETS OM DE OREN EN WAPPERENDE LAKENS
Door Elly Rijnbeek
Buurtbemiddeling heeft weer plek
voor enkele vrijwillige bemiddelaars.
Interesse?
Bel coördinator Marianne
Grooten, tel. 038-4216050.



Publiciteit van buurtbemiddeling
Zwolle in
de Peperbus in 2008.
Op de foto zijn Zwolse
vrijwilligers in bemiddelingsgesprek.
(archief
Buurtbemiddeling
Zwolle)
de Verenigde Staten kennismaakte met buurtbemiddeling.
Wolfsen: ‘Een oude professor had
me op deze meest praktische en pure vorm van
conflictbeslechting gewezen. Ik had het geluk dat
ik mee kon doen met een training voor nieuwe
vrijwilligers en ik mocht mee op pad met bemiddelaars.’
Gelijk nam Wolfsen zich voor: ‘Dit mooie
juweeltje neem ik mee en dat ga ik in Nederland
introduceren.’11
Terug in Zwolle pakte hij de telefoon en belde
met burgemeester Franssen.
‘Hij was ook onmiddellijk enthousiast en
haalde het hoofd van de dienst Welzijn erbij. Binnen
korte tijd hadden we een praktisch pamfletje
gemaakt, andere partijen – woningcorporaties,
politie – erbij betrokken en zijn we aan de slag
gegaan.’ Het Zwolse initiatief kon op grote belangstelling
rekenen. Wolfsen: ‘Zelfs het Journaal
kwam erop af.’12
Geen initiatief van een van de direct betrokken
partijen dus, maar een idee dat gedropt
werd in de gemeentelijke organisatie en daar
met open armen werd ontvangen. Het initiatief
van Wolfsen was ‘een geschenk uit de hemel’,13
een kant-en-klaar concept dat een prachtige
invulling was voor de sociale vernieuwing waar
de gemeente mee aan de slag moest. Omdat het
concept eerst door de gemeente werd omarmd
kwam de organisatie meteen anders te liggen dan
in Rotterdam. In Zwolle werd buurtbemiddeling
via het gemeentelijke ambtelijke apparaat ondergebracht
in het pakket van de gemeentelijke
welzijnsorganisatie, Stad en Welzijn (nu Travers).
De schaal van het experiment was ook anders
dan in Rotterdam. In Zwolle werd buurtbemiddeling
georganiseerd op stadsniveau en niet op
wijkniveau. Voornaamste reden hiervoor was de
grootte van de stad, c.q. wijken. Ook anders dan
in Rotterdam was het tempo waarin het experiment
op poten werd gezet. In een vloek en een
zucht was er een ad hoc initiatiefgroep met vertegenwoordigers
van gemeente, rechtbank, politie
en de welzijnsorganisatie.14 Deze initiatiefgroep
kwam in de periode mei-september 1995 een
aantal keren bijeen en schreef uiteindelijk een
projectplan met een subsidieaanvraag dat in september
werd aangeboden aan de gemeente en via
de contacten van Wolfsen bij het ministerie van
Justitie. Waar de gemeente een mooie invulling
kreeg aangeboden voor de sociale vernieuwing,15
kreeg Justitie een concreet lokaal project binnen
het thema Veiligheid dat een belangrijke rol
speelden in het Convenant dat in oktober 1995
afgesloten was tussen de rijksoverheid en de vijftien
grote steden (G15). Het was dus geen wonder
dat in beide gevallen de subsidieaanvraag
succesvol was, zodat per 1 januari 1996 met het
project kon worden begonnen.
Het Zwolse model
Rotterdam en Zwolle hadden weliswaar dezelfde
inspiratiebron in de San Francisco Community
Boards, maar de praktische uitwerking was verschillend.
In de verspreiding over Nederland werd
het Zwolse model toonaangevend. Er kwamen
geen buurtraden in verschillende wijken (Rotterdam),
maar buurtbemiddeling op gemeentelijk
niveau (Zwolle).
68 | jrg. 38 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
Aleid Wolfsen. Peetvader
van de buurtbemiddeling
in Zwolle. Nu
voorzitter van de Autoriteit
Persoonsgegevens.
(website Autoriteit Persoonsgegevens)
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 2 | 69
In het boekje van het CCV ter gelegenheid van
10 jaar Buurtbemiddeling meldde de eerste coördinator
Buurtbemiddeling in Zwolle, Els Rodink:
‘Alles moest nog bedacht worden. Ja, er was
materiaal uit Amerika, van de Community Boards
uit San Francisco. Maar verder was er nog helemaal
niets. Het enige wat vast stond, is dat buurtbemiddeling
van start moest.’16
Dat is ook het beeld dat uit het archief van
Buurtbemiddeling Zwolle oprijst. Er was materiaal
uit San Francisco17 dat door Aleid Wolfsen was
meegenomen, er ontstond een initiatiefgroepje
dat op ad hoc basis bijeen kwam en een eerste
projectplan fabriceerde. De samenstelling van
het initiatiefgroepje toont waar het netwerk van
de initiatiefnemer lag en welke sectoren in de
samenleving geïnteresseerd waren in het concept
buurtbemiddeling. Wolfsen had korte lijntjes met
de gemeente en met Justitie. Vanuit de gemeente
kwamen twee beleidsmedewerkers en twee personen
vanuit de gemeentelijke welzijnsorganisatie.
Justitie leverde naast Wolfsen zelf, een rechter, die
tevens bestuurslid van de Welzijnsorganisatie was.
Daarnaast was de politie ook meteen vertegenwoordigd,
in tegenstelling tot woningcorporaties.
Het Zwolse projectplan toont een grote bereidheid
om het Amerikaanse model aan te passen:
‘De Amerikaanse samenleving verschilt
van de Nederlandse, dat maakt het zondermeer
transplanteren van daar succesvolle projecten
hachelijk. De Amerikaanse samenleving vertoont
ook overeenkomsten met de Nederlandse, dat
biedt mogelijkheden voor innovatie om – bij
voorkeur proefondervindelijk – een Nederlandse
bewerking uit te proberen van daar succesvolle
projecten. Een ‘experiment buurtbemiddeling’18
wil de eerste Nederlandse bewerking zijn van de
Amerikaanse ‘community board’.’19
Een eerste aanpassing betrof het buurtoverstijgend
stedelijk model. Deze keuze had consequenties.
De Amerikaanse ideologische inbedding van
buurtbemiddeling met de nadruk op ‘empowerment’
van de buurt verdween grotendeels. Er was
immers geen binding met een specifieke buurt. Er
was hooguit individuele ‘empowerment’ omdat
de bemiddelden zelf, met enige begeleiding, hun
conflict oplosten, terwijl de vrijwillige bemiddelaars
meer vaardigheden ontwikkelden. De
opmerking in het projectplan dat de gemeente
baat zou hebben bij buurtbemiddeling vanwege
‘verbetering van de kwaliteit van de stedelijke
samenleving, activerend burgerschap, en in een
aantal opzichten de herontdekking van de lokale
democratie’20 klinkt wel erg hoogdravend.
Typerend voor het Zwolse model was de
inbedding van buurtbemiddeling in de gemeentelijke
welzijnsorganisatie. De direct betrokken
directeur van Stad en Welzijn, Ronald van den
Berg, beklemtoonde in 2020 nog maar eens dat
volgens hem buurtbemiddeling ondergebracht
moest blijven bij welzijnsorganisaties, gefinancierd
door de gemeente en vooral niet tot een
commerciële onderneming moest worden omgevormd.
21 Buurtbemiddeling was in zijn visie een
nieuwe tool in het al bestaande arsenaal van de
welzijnsorganisatie. Zwolle koos voor een kleine
organisatie met slechts een deeltijd projectcoördinator
voor een halve formatieplaats. Deze persoon
kon bij Stad en Welzijn worden ondergebracht,
zodat deze organisatie ook de overheadkosten kon
bekostigen. Het takenpakket van de coördinator
Conciliation handbook
door Aleid
Wolfsen meegenomen
uit San Francisco. De
methode van de San
Francisco Community
Boards is hierin vastgelegd.
(archief Buurtbemiddeling
Zwolle)
Eindrapport van studie
van de Open universiteit
naar buurtbemiddeling
in Zwolle. Uit de
resultaten blijkt onder
meer dat buurtbemiddeling
bijdraagt aan het
gevoel van veiligheid
van de burgers. (Collectie
auteur)
gevarieerd vrijwilligersbestand worden opgezet
zodat het aantal bemiddelingen per vrijwilliger
beperkt bleef. Vrijwilligers, waarin trainingsuren
waren geïnvesteerd, moesten niet afhaken door
overbelasting. Bovendien was het belangrijk voor
het voortbestaan van het project dat de in de vrijwilligers
opgebouwde ervaring bleef. De werving
van vrijwilligers liep heel voorspoedig. Door de
publiciteit over het project kwamen de vrijwilligers
als ‘vanzelf ’. Bij de start van het project
waren zestien vrijwilligers inzetbaar. Gestreefd
was om een afspiegeling van de stadsbevolking te
bereiken. Dat lukte qua sekse, leeftijd, opleiding
en wijk. Vrijwilligers die specifiek zaken uit hun
eigen wijk begeleidden, zoals in het Amerikaanse
concept, zijn er in Zwolle niet geweest. In tegendeel,
volgens Marianne Huibers, een van de leden
van de initiatiefgroep, was het eerder omgekeerd,
omdat vrijwilligers bij voorkeur niet betrokken
wensten te raken bij geschillen in de eigen buurt.23
Zowel Els Rodink, als Marianne Huibers24 stelden
dat er veel moeite was gestoken in de werving van
niet-westerse Zwollenaren, maar dat dit vergeefse
moeite was geweest. Overigens kwam deze groep
ook bij de klagers weinig voor.
Werd in het projectplan nog gesproken van
panels van vier personen, al snel werd overgestapt
naar bemiddeling door twee personen. In de
woorden van Els Rodink:
‘In Amerika werd bijvoorbeeld met vier of
vijf mensen bemiddeld. Dat leek ons te veel. Wij
hebben toen besloten dat bemiddelaars altijd met
zijn tweeën op pad gaan, zodat ze elkaar kunnen
ondersteunen.’25
Voor de training van de vrijwilligers werd in
eigen kring rondgekeken. Er was het handboek
uit San Francisco, maar dat moest op Nederlandse
leest worden geschoeid. Uiteindelijk kwam men
in Zwolle terecht bij Hogeschool Windesheim, waar
een docent de training heeft opgezet.26 Onder de
vleugels van het CCV is een kwaliteitstoets voor de
verplichte basistraining voor vrijwilligers ontwikkeld,
terwijl erkende aanbieders van trainingen het
officiële logo van buurtbemiddeling mogen gebruiken
op hun trainingsdocumentatie.27
Het succes van buurtbemiddeling hangt
natuurlijk af van het aantal voorgelegde casuswas
behoorlijk omvangrijk. Als kerntaken werden
genoemd opbouwen en onderhouden van een
netwerk van verwijzers, verstrekken van informatie
over ‘buurtbemiddeling’, (mede) opzetten
van een trainingsprogramma voor vrijwilligers,
werven en selecteren van vrijwilligers, opzetten
en uitvoeren van een publiciteitsplan, verzorgen
van de intake van aangebrachte zaken, samenstellen
van de bemiddelingspanels, registreren
bemiddelingsresultaten, nazorg voor de bemiddelden,
opstellen van voortgangsrapportages en
verzorgen van het secretariaat van de Stuurgroep.
De eerste Zwolse coördinator Els Rodink was een
schaap met meer dan vijf poten.
Hoewel het projectplan een aantal keuzes bevatte,
moest er in de praktijk nog heel wat ‘uitgevonden’
worden. In de aanvangsfase werd veel aandacht
besteed aan de werving (en selectie) van vrijwilligers
en hun training. In het projectplan werden
ze omschreven als:
‘Vrijwilligers zijn inwoners van Zwolle, met
uiteenlopende (culturele) achtergronden, wonend
in diverse wijken en buurten, afkomstig uit diverse
lagen van de bevolking, die samen een afspiegeling
vormen van de lokale samenleving.’22
Hun enige functie was binnen het bemiddelingsproces
zelf. Er moest een voldoende groot en
70 | jrg. 38 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
Eindrapport van de
studie van de Open
universiteit wordt door
Frank Inklaar, een
van de onderzoekers,
aangeboden aan burgemeester
Snijders. (foto
Leah Kreiter, collectie
auteur)
derd. Buurtbemiddeling Zwolle is nog steeds
actief met een halftime coördinator, Marianne
Grooten, binnen de stadswelzijnsorganisatie
Travers. Nog steeds is een enthousiaste groep
vrijwilligers actief in de buurtbemiddeling en
nog steeds is het ‘makkelijk’ om vrijwilligers te
werven. Het aantal bemiddelingen is in de loop
van de jaren wel toegenomen, waarbij het aantal
successen rond tweederde blijft. Wel loopt men
tegenwoordig meer aan tegen gecompliceerde
casussen, die eigenlijk niet geschikt zijn voor
buurtbemiddeling. Nog steeds is buurtbemiddeling
afhankelijk van bekendheid in de stad
en van verwijzers als politie en woningbouwverenigingen.
En nog steeds liggen individuele
doorverwijzers soms dwars. Buurtbemiddeling
heeft laten zien dat het een succesvolle methode
is om burenruzies in een vroegtijdig stadium
aan te pakken, waarmee het een waardevolle
bijdrage levert aan gevoelens van veiligheid in
de buurt.29 En om nog terug te komen op de
titel van dit artikel: Zwolle mag met recht zeggen
dat hier de eerste werkende buurtbemiddeling
in Nederland is georganiseerd.
sen. In de startfase van het experiment werd veel
aandacht besteed aan publiciteit. Dat is zeker
gelukt: in het archief is een overdaad aan krantenknipsels
en kopieën van artikelen te vinden. Daarnaast
moesten er contacten worden gelegd met
potentiёle verwijzers. Daarbij dacht men is eerste
instantie aan gewone burgers, maar ook aan de
politie, buurtwerkers, medewerkers van woningbouwcorporaties,
advocatuur, onderwijsgevenden
en gemeente. Een aantal van deze groepen was
vertegenwoordigd in de initiatiefgroep en de
latere stuurgroep, zodat contacten met gemeente
en politie over het algemeen soepel verliepen.
Bij de politie was er hooguit het probleem dat
een individuele wijkagent vond dat het oplossen
van burenruzies in eerste instantie zijn taak was.
Moeizamer was het contact met de woningbouwcorporaties.
Volgens Marianne Huibers kostte het
veel tijd en inzet om die over de streep te trekken,
vooral ook omdat zij de problemen graag zelf
wensten op te lossen.28
25 jaar buurtbemiddeling in Zwolle
In 25 jaar is er eigenlijk niet zoveel veranzwols
historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 2 | 71
Regelmatig houden
organisaties voor
buurtbemiddeling
landelijke conferenties,
zoals in 2006 in
Zwolle, gekoppeld aan
het 10-jarig bestaan
van buurtbemiddeling.
(archief Buurtbemiddeling
Zwolle)
15. In het projectplan wordt hier ook direct naar verwezen:
‘De doelen en resultaten van de ‘community
boards’ in San Francisco ( …) zijn daarmee sterk
verwant aan de doelen en beoogde resultaten van de
Sociale Vernieuwing in Nederland.’ ABZ, Projectplan
voor een ‘Experiment buurtbemiddeling’ in de
gemeente Zwolle, 25-8-1995, ingediend door R v.d.
Berg, directeur Stad & Welzijn, 3
16. CCV, 10 jaar buurtbemiddeling, 23
17. Archief Buurtbemiddeling Zwolle (ABZ), The
Conciliation Handbook uit 1993 en het Community
Boards Training Manual uit 1982
18. De gebruikte terminologie is in Zwolle direct
‘buurtbemiddeling.’ In Rotterdam heeft men het
een tijdje gehad over een ‘buurtraad’.
19. ABZ, Projectplan voor een ‘Experiment buurtbemiddeling’
in de gemeente Zwolle, 25-8-1995, ingediend
door R v.d. Berg, directeur Stad & Welzijn, 3
20. Ibid 5
21. Interview Ronald van den Berg 15-3-2020
22. ABZ, Projectplan voor een ‘Experiment buurtbemiddeling’
in de gemeente Zwolle, 25-8-1995, ingediend
door R v.d. Berg, directeur Stad & Welzijn, 5
23. Interview Marianne Huibers 10-3-2020
24. Interview Els Rodink 10-12-2019, interview Marianne
Huibers 10-3-2020
25. CCV, 10 jaar buurtbemiddeling, 38
26. De methodiek en achtergronden van de training
zijn neergelegd in L. de Vries-Geervliet, Bemiddelen
(Utrecht 1997)
27. https://hetccv.nl/onderwerpen/buurtbemiddeling/
trainingen-buurtbemiddeling/
28. Interview Marianne Huibers 10-3-2020
29. Zie bijv. F. Inklaar, E. Kolthoff, I. Smulders,
Buurtbemiddeling als bron van sociaal kapitaal:
Een onderzoek naar de historie, werking en impact
(Heerlen 2021)
Noten
1. Zwolse pioniers. Interview Els Rodink, in: CCV,
10 jaar buurtbemiddeling (Den Haag 2006)
2. De Stentor 24-07-2020, https://www.destentor.nl/
zwolle/flinke-groei-burenruzies-in-zwolle-in-coronatijd-
nu-mensen-thuiszitten-hoor-je-de-burenvaker
3. hetccv.nl/onderwerpen/buurtbemiddeling/achtergrondinformatie-
buurtbemiddeling/
4. hetccv.nl/onderwerpen/buurtbemiddeling/buurtbemiddeling-
in-nederland/ (situatie per april 2021)
5. https://www.platform31.nl/wat-we-doen/kennisdossiers/
stedelijke-vernieuwing/zeventig-jaarstedelijke-
vernieuwing/grotestedenbeleid
6. Grotendeels gebaseerd op B. Peper e.a, Bemiddelen
bij conflicten tussen buren. Een sociaal-wetenschappelijke
evaluatie van experimenten met Buurtbemiddeling
in Nederland (Delft 1999), 43-45
7. S. Hogenhuis, M. van den Sigtenhorst, N. Temme,
Buurtbemiddeling (Den Haag 2010), 14
8. Evaluatierapport: B. Peper e.a, Bemiddelen bij conflicten
tussen buren. Een sociaal-wetenschappelijke
evaluatie van experimenten met Buurtbemiddeling
in Nederland (Delft 1999)
9. Zie https://hetccv.nl/onderwerpen/buurtbemiddeling/
10. Volgens Marianne Huibers, een van de leden van de
initiatiefgroep in Zwolle, was de ontdekking van de
Community Boards een min of meer toevallige ‘bijvangst’.
Interview met Marianne Huibers 10-3-2020
11. CCV, 10 jaar buurtbemiddeling, 14
12. Ibid, 14
13. Deze omschrijving is van Marianne Huibers, interview
10-3-2020
14. Volgens het projectplan een groep van zeven personen,
maar In Zwolse contreien staat de initiatiefgroep
bekend als de groep van vijf, vermoedelijk
naar het aantal sterk betrokken leden. Interview
Marianne Huibers; interview Ronald van den Berg.
72 | jrg. 38 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
‘Je liefhebbende Klaartje’
Schrijvende geliefden in oorlogstijd
In de jaren veertig van de vorige eeuw, in de
Zwolse buurt Dieze, woonde in de Gennestraat
op nr. 10 de familie Walgien. Ze bestond uit
vader, moeder, zoon Henk, dochter Harmke,
dochter Klaartje, zoon Jan en zoon Lefert (Leef).
Klaartje was verloofd met Bruin Roerig, die in het
kader van de Arbeitseinsatz (hierna te noemen:
arbeidsinzet) in 1943 in Duitsland tewerkgesteld
werd. Bruin is op 7 april 1943 vertrokken uit Zwolle
naar Maagdenburg, waar hij moest werken in een
schoenmakerij. Klaartje Walgien stuurde haar
verloofde vele brieven. Deze brieven zijn bewaard
gebleven en beschikbaar gesteld door haar zoon
Henk Roerig. Zij beschrijft aan haar verloofde de
toestand en wetenswaardigheden uit het bezette
Zwolle. Bewaard zijn honderd brieven van 17 april
1943 tot en met 26 december 1943. Voor dit artikel
is een selectie gemaakt uit de gebeurtenissen die
Klaartje beschrijft aan Bruin.
17 april 1943, eerste brief
‘Ik heb je brief goed ontvangen. Hij is 10 dagen
onderweg geweest, maar nu heb ik toch je adres.
De briefkaart die je stuurde uit Hengelo had ik
’s avonds om half zes al. Fijn dat je de jongen van
Stil ontmoette, tenminste een bekende. Gelukkig
ben je bij een schoenmaker terecht gekomen.
Heb je een goede reis gehad en heb je nog een
beetje kunnen slapen in de trein? Onze Henk mag
10 mei niet met verlof, vader is nog naar de N.A.F.
[Nederlandsche Arbeitsfront] geweest om iets te
regelen voor hem. Het eerste wat ze vroegen of we
ook van de partij waren! Nou dat was niet zo, dus
het gaat niet door.’
26 april 1943, tweede paasdag
‘Het is nu half elf dat ik begin te schrijven. Vandaag
hetzelfde weer als gisteren, regen en wind.
Eerste Paasdag ben ik om 6 uur opgestaan. We
Klaartje Walgien,
foto uit haar persoonsbewijs.
(Collectie
auteurs)
Rechts: Bruin Roerig,
foto uit zijn persoonsbewijs.
(Collectie
auteurs)
Gerrit Barbé en
Chris Contermans
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 2 | 73
74 | jrg. 38 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
moesten om kwart over zeven in de Grote Kerk
zijn om te zingen met nog drie andere koren en
een kinderkoor. Klaasje heeft van Henk een paar
foto’s gekregen, van hem zelf en een groepsfoto
voor de barak, maar hij staat er zo vreemd op, hij
lijkt in niets op onze Henk. Vredenburg zijn zusje
is overleden, ze was pas 24 jaar. Jammer dat je
niet bij de schoenmaker waar je werkt in de kost
kunt. De groeten van vader, moeder, Harmke,
Jan en Leef.’
28 april 1943
‘Dit is alweer de vijfde brief die ik je schrijf en mijn
gedachten zijn ieder ogenblik bij je. Vanmorgen
de was gedaan het is nog steeds geen mooi weer.
’s Middags zijn we op de Diezerkade gaan kijken
naar de begrafenis van Horreüs de Haas. Er waren
elf volgrijtuigen en achter de lijkwagen liepen
alle dominees en ouderlingen. Daarachter wel
duizend mensen van zijn gemeente en andere verenigingen.
Natuurlijk ook de geheelonthoudersvereniging,
de Haas was een vurig strijder voor
deze zaak. Gerit Broekhart uit de Warmoesstraat
en ook die jongens moesten ook om kwart voor
zeven weg, net zo laat als jij.
Ze moeten verder weg dan jij, helemaal naar
Litouwen, ze moeten vier dagen reizen. Ik heb
dinsdag 27 april een pakje voor je naar het postkantoor
gebracht met een roggebrood er in. Dat
heb je misschien al wel op. Lekker hè?’
2 mei 1943
‘Het is nu zondagavond half negen. Je zult wel
denken, zit je thuis? Ja dat zit zo, we moeten om
acht uur binnen zijn, dat is straf, omdat er zoveel
gestaakt hebben. Harmke en Jan hebben ook niet
gewerkt. Wij hebben helemaal een bewogen week,
er is een bom op het Zwarte Water gekomen, je
weet wel he. Het was woensdag morgen vijf over
acht, moeder, Leef en ik zaten aan het brood eten.
Moeder liet haar koffie uit de handen vallen. De
deuren vlogen bij ons allen open. Aan de andere
kant alle ramen eruit met sponningen en al en zo
is het door heel Zwolle. De volgende dag was het
weer luchtalarm, vader naar het gasfabriek met
zijn band om, maar na vijftien minuten was het
alweer sein veilig. Loos alarm, ze waren pas bij de
kust. Na het eten zijn we met vader, moeder, Leef,
Harmke en Klaasje naar de Hasselterdijk gegaan
om de schade te bekijken. Nou het ziet er daar verschrikkelijk
uit. Het was een eind lopen we waren
drie en een half uur onderweg. Jammer dat we om
acht uur binnen moeten zijn. Op 10 mei is opa en
opoe 60 jaar getrouwd. Bruin zoek de kracht vooral
bij God, dan slaan wij ons overal doorheen.’
Gerardus Horreüs de Haas (1879-1943) was een
socialistisch vrijzinnig hervormd predikant. Hij
pleitte voor het samengaan van christendom en
socialisme, waardoor hij ook wel de ‘rode dominee’
werd genoemd. Bij zijn begrafenis waren ruim
tweeduizend mensen aanwezig. Elk jaar worden
er op 5 mei nog bloemen gelegd bij zijn graf op
de begraafplaats Kranenburg te Zwolle. (Foto N.
Japikse, e.a., Persoonlijkheden in het Koninkrijk
der Nederlanden in woord en beeld, 1938)
Bij de brief van 2 mei: De avondklok was ingevoerd als straf op de Aprilmeistaking
van 1943. Deze staking kwam vooral voort uit protest tegen de
gedwongen tewerkstelling in Duitsland, de eerder genoemde arbeidsinzet.
Men mocht zich van acht uur ’s avonds tot vier uur in de ochtend niet op straat
begeven. Verderop in de brief verwijst Klaartje naar het kruitschip dat op het
Zwarte Water lag en dat was ontploft na onder vuur te zijn genomen door een
geallieerd vliegtuig.
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 2 | 75
Fragment van een brief
die Klaartje Walgien
aan Bruin Roerig in
Duitsland schreef.
(Collectie auteurs)
76 | jrg. 38 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
4 mei 1943
‘Wat heb je mooie enveloppen, die blauwe en
gele. Van de zeven brieven die je stuurde, zijn er
maar twee geopend. Ze trekken wel de voering
uit de envelop, zijn natuurlijk bang dat er wat in
zit. Het is hier een dooie boel na acht uur, muisstil
buiten. Ze schieten er zo maar op los. Een
vrouw uit de Rembrandtlaan die haar man binnen
liet, hij is marechaussee, die vrouw ligt nu
in het ziekenhuis en is er slecht aan toe hoorde
ik van tante Griet. Daar was ik gisteren om de
bonnen te brengen voor de gebakjes voor opa en
opoe. Ook mijn ene zondagse schoen opgehaald.
Daar moest een gummi hak onder, die had hij
niet meer. Nu heb ik een leren hak met een ijzer,
koste 45 cent, duur hè.’
7 mei 1943
‘Met moeder over de Vondelkade gewandeld, daar
zijn ook veel ramen stuk. ’s Nachts om kwart over
twee werd ik wakker van de vele vliegmachines en
ging het luchtalarm. Er is een brandend vliegtuig
achter de centrale neergekomen en nog twee andere
verder uit de buurt. Gelukkig ben ik om drie uur
alweer in slaap gevallen. Morgenmiddag gaan we
een nieuw pakje voor onze Leef kopen, gisteren heb
ik de vergunning opgehaald. Zal mij benieuwen of
we nog een schier pak kunnen kopen.’
10 mei 1943
‘Zaterdag zijn wij een pak gaan halen voor onze
Leef. We hebben er negen punten bij gekregen, hij
had er zelf nog een en dertig. Voor een pakje heb
je er veertig nodig. Goed geslaagd, een donker
blauw pak met een pofbroek. Het koste 29,50 gulden,
veel voor zo’n kleine jongen. Maar je bent al
blij dat er wat te koop is. Alle jongens en mannen
van 18 tot 35 jaar moeten zich melden. Er blijven
alleen maar oude mannen over. Ik heb een pakje
voor je naar het postkantoor gebracht, de foto van
mij moest er uit, mocht niet zeiden ze. De thee
surrogaat is ook al op de bon gekomen en de maggiblokjes
en weet ik wat al niet. We mochten eens
te vet worden!’
12 mei 1943
‘De boeken waar je om vroeg mogen niet verstuurd
worden. Dat je geen nieuwe schoenen kunt
krijgen had ik wel verwacht. Vanavond stond in de
krant dat de jongens die in 1921 zijn geboren zich
moeten melden, het begint al, gelukkig is onze Jan
er niet bij. Om kwart voor 10 naar opa en opoe
gegaan. De kamer was te klein voor alle visite, ik
zal je vertellen wat ze allemaal gekregen hebben.
Zeventien bloemstukken, zeven pond boter van
de boeren uit de omtrek, een taartje, een cake, een
groot eierbrood, eieren, een ham, grote schaal met
vlees voor op de boterham, eigen gebakken brood
van een boer, van die lekkere grote plakken. We
hebben gesmuld. De burgemeester van Zwollekerspel
is ook nog geweest. Een leuk type, hij praatte
gewoon plat met opa en opoe. We hebben ook
nog gezongen. Van de baron de Vos van Steenwijk
hebben ze 60 gulden gehad, een gulden voor elk
jaar, leuk hè.’4
21 mei 1943
‘Met Harmke naar Derk geweest om melk te
halen. Vanavond stond in de krant dat alle jongens
geboren in 1922 en 1923 zich aan moeten melden.
Daar is onze Jan ook bij. Ze moeten een formulier
ophalen, invullen en meebrengen als ze zich
melden. Wat ze met die jongens willen weet ik nog
Toelichting brief 10 mei 1943
Het feit dat alle jongens en mannen van 18 tot 35 jaar zich moesten melden,
kwam voort uit een bekendmaking van 7 mei 1943. Alle mannen
geboren in 1922, 1923 en 1924 moesten zich melden bij de arbeidsbureaus,
om vóór 15 augustus in het kader van de arbeidsinzet naar Duitsland te
kunnen worden gezonden. De reden voor deze bekendmaking was dat er
te vaak vrijstelling voor de arbeidsinzet werd verleend. Om dit in te perken
werden de in deze jaarklassen geboren mannen gedwongen opgeroepen. 3
Rechts: Advertentie
POZC, 27 mei 1943.
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 2 | 77
niet. Onze Jan moet zich op zaterdag 29 mei melden.
Hou je sterk!’
25 mei 1943
‘Zaterdagmiddag gaan Harmke en ik altijd nog
met het busje, en een ijsco pikken bij Lino, een
lekkere wafel van 30 cent. ’s Avonds regende het
en zijn we thuis gebleven. Zondag lekker gegeten,
een groot stuk vlees dat we hadden(niet dus) we
moeten nu 4 weken met onze vleesbonnen doen,
en hebben maar een klein stukje, maar het andere
smaakte lekker, spinazie en aardappelen. Grote
eter als ik kan haast niet genoeg krijgen. Hoe het
zaterdag met onze Jan afloopt hoor je zo spoedig
van me. We zullen er maar het beste van hopen en
op God vertrouwen.’
31 mei 1943
‘Ik leg nu elke week twee kwartjes weg, ook voor
jou. Zaterdagmiddag zijn we maar weer eens
naar Leben gegaan, die had ook wafels maar niet
zo lekker. Alle jongens van 1924 moeten zich nu
melden.’
3 juni 1943
‘Jan heeft nog geen oproep gehad voor de keuring,
maar dat mag niet hinderen. Ze roepen nu de
regimenten 2, 3, 9 en 11 van de infanterie op. Zo
gaan ze allemaal. Roelof heeft een Ausweis, hij
heeft zich verbeurd en kan niet werken. We zijn
naar tante Mina geweest, Klaartje was aardbeisaus
aan het maken, toen het klaar was mocht ik de pan
uitlikken. Nou daar was ik niet vies van, heerlijk.’
6 juni 1943
‘Onze Jan is nog steeds niet gekeurd, ze vergeten
hem zeker. Die andere jongens zijn al weg, maar
we houden ons stil, hopelijk krijgen we er geen
last mee. Gefeliciteerd met je verjaardag. De fotostandaard
in het pakje heb je van vader, moeder,
Harmke, Jan en Leef gekregen. We wilden er nog
wat koek bij doen maar er was van de week niets.
We konden niets krijgen. Moeder heeft nog wel in
de rij gestaan bij Brunsting. Onze Jan moest ook
gekeurd worden, wat je keuren noemt. Ze moesten
langs de dokter lopen. Hij had een brief bij zich van
de dokter dat hij last van zijn maag had. Ze vroegen
om een foto van de maag, die had hij niet. Nou dan
ben je goedgekeurd. Jan moet vrijdag al weg, hij
Links: Jan Walgien, foto
uit zijn persoonsbewijs.
(Collectie auteurs)
Toelichting brief 3 juni 1943
Na de capitulatie van Nederland op 14 mei 1940, was de tactiek van de
Duitse bezetter gericht op versmelting met het stamverwante Nederlandse
volk. De Duitsers geloofden nog dat het Nederlandse volk voor
het idee van een groot Germaans Rijk gewonnen kon worden. Nederland
was volgens de Duitse propaganda dan ook slechts bezet om het Europese
vasteland te beschermen tegen Engelse imperialistische aspiraties. In
een verbroederend gebaar naar het Nederlandse volk toe, had de bezetter
besloten dat alle Nederlandse soldaten vanuit krijgsgevangenschap
mochten terugkeren naar huis. In 1942 kregen de beroepsofficieren en
onderofficieren echter al het bericht dat zij zich binnen drie dagen bij de
Duitse instanties moesten melden, waarop zij weer in krijgsgevangenschap
werden genomen. Op 29 april 1943 kregen alle dienstplichtigen de
oproep om zich te melden en zo weer terug te keren in krijgsgevangenschap.
Als reden werd aangehaald dat een aantal soldaten door hun vijandige
gedrag het vertrouwen dat in hun was gesteld, hadden geschaad.
In werkelijkheid had Duitsland door uiteenlopende redenen een tekort
aan arbeidskrachten. De krijgsgevangenen werden dan ook voor de
arbeidsinzet tewerkgesteld in Duitsland. 5
78 | jrg. 38 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
gaat naar Dortmund. Uitstel geven ze niet, maar
hij gaat met bekende jongens uit de buurt. Op het
ogenblik horen we weinig van de oorlog, alleen
aanmelden en krijgsgevangenen. Moeder heeft nog
een pakje roggebrood meegegeven voor je, ze vond
het zo sneu dat er geen koeken waren.’
8 juni 1943
‘Allerliefste schat, Gefeliciteerd met je verjaardag.
Na het eten naar Spoolde geweest om melk te
halen. Ik hoop dat je een prettige dag zult hebben.
Het taaihart is van moeder, en de map. Als je weer
bij ons bent krijg je van mij dat boek.’
9 juni 1943
‘Jan kwam vanmiddag thuis met twee pond aardbeien.
Ze kosten 55 cent per pond niet duur.
Er moeten alweer vier regimenten weg, het zal wel
niet lang meer duren voor ze allemaal weg gaan.
Ik heb thuis voor onze Jan koekjes gebakken
omdat hij al zo snel weg moet. Hebben we tenminste
nog wat bij de koffie, er is haast niets te
krijgen. Jan heeft een paar dagen uitstel gekregen.
Hij moet nu op woensdag 16 juni weg. De plaats
waar Jan heen moet heet Soest, daar gaan alle jongens
heen. Ik denk dat ze van daar uitgezonden
worden. Je hoort nog van mij waar hij heen moet.
Ik hoop dat moeder de kracht krijgt om het te dragen.
Jan is er zelf wel goed onder. Zijn baas maakt
voor hem een houten koffer, dezelfde als jij hebt.
Die jonge van Poppe de slager, je weet wel die
afgekeurd is, krijgt de baan van Jan.’
11 juni 1943
‘Jammer dat je misschien van je kamer moet.
Ik vind het een naar idee als je naar een barak
moet. Had maar eerder gevraagd om de veters,
dan had ik ze aan Treep mee kunnen geven. Jan
is achter een tweed jas aan geweest maar heeft er
geen gekregen. Wel heeft hij nog een koffertje erbij
gekocht van Stoter op de Assendorperstraat. Er
gaan toch zoveel jongens weg aanstaande woensdag,
ook die van 23 jaar. Vandaag moesten de kappers
zich aanmelden. De andere week de slagers
en zo gaat het maar door tot ze allemaal weg zijn.
Bruin houd goede moed.’
Rechts: Aanwervingsbevestiging
tewerkstelling
Jan Walgien. Via Soest
moest hij uiteindelijk in
Westfalen (Duitsland)
terecht komen. (Collectie
auteurs)
Detail van de houten
koffer die Jan Walgien
volgens de overlevering
voor zijn zwager Bruin
had gemaakt, toen
deze werd opgeroepen
om tewerk te worden
gesteld in Duitsland.
(Collectie auteurs)
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 2 | 79
11 juni 1943
‘Beste aanstaande zwager, Hopelijk heb je nog
een leuke verjaardag gehad. Hoe vond je de foto
van Klaartje, mooi he. Het heeft de fotograaf veel
moeite gekost om haar er goed op te krijgen, ze
kon haar handen niet naar zijn zin neerleggen.
Maar ze staat er mooi op hè. Hartelijke groeten
van Harmke.’
14 juni 1943, tweede pinksterdag
‘Zaterdagmiddag zijn we naar de stad geweest
om voor Klaartje haar verjaardag wat te kopen.
Moeilijk hoor om in deze tijd wat te kopen. Het is
uitgedraaid op een lijstje met een tekening van de
Sassenpoort, kostte 4,50 duur he. Zondagmiddag
zijn we naar Klaartje geweest om te feliciteren.
Na het broodeten zijn we naar het Engelse Werk
gewandeld, het was er niet druk. Je kunt merken
dat er veel jongens weg zijn. Al de boerenjongens
moeten nu ook al weg. Fijn dat je die schoenen
hebt gekocht, ook al zijn ze van papier. Gisteren
naar juffrouw Piek geweest, eerst een paar begonia’s
gekocht bij Lode 75 cent per stuk. En Mina
Goris heeft difterie daar ben je zo zes weken klaar
mee.’
16 juni 1943
‘Jans en Johan zijn gisteren in ondertrouw gegaan
en zullen eind augustus wel gaan trouwen. Vermoedelijk
komen ze bij Jans broer in te wonen, Albert
in de Frans Hals Straat. Ze gaat gewoon naar het
atelier want Johan moet dan toch weer weg.
Vanmorgen moest onze Jan om 6.20 uur al op
het station zijn. Vader en ik hebben hem weggebracht
met de fiets, ik de kleine en vader de grote
koffer. De trein vertrok om kwart voor zeven.
Jan was gelukkig goed te spreken. We zullen maar
hopen dat God hem de kracht geeft in deze zo
moeilijke dagen. Moeder vindt er veel kracht in.
Vanmiddag even naar Jans en Johan geweest
om te feliciteren .We hebben haar meubels gezien.
Ze hebben wat voor de slaapkamer en vier stoelen.
Ze verkopen nu geen meubels, de winkels moeten
14 dagen dicht. Veel zullen ze ook niet krijgen, een
dressoir kost 300 gulden. Ze zijn bang dat Peter
ook weg moet, hij is van het 20ste regiment en dat
zijn bijna allemaal Zwolschen.’
18 juni 1943
‘Die jongen van Rosekamp uit de Berkumstraat
is nu naar Hagen en is daar schoenmaker
geworden. Johan is in een fabriek terecht
gekomen. Onze Jan is naar Soest gegaan, vandaar
worden ze weer naar een andere plaats
gestuurd. Gisteravond zijn Harmke en ik naar
de Mastenbroekerpolder gefietst om koffiesurrogaat
te brengen naar een nicht van vader. Die
mensen gebruiken heel veel tijdens het hooien.
We waren om kwart over tien thuis met een fles
melk. Die mensen hun boerderij heeft heel wat
geleden door die bom op het schip. Het gebeurde
er vlak bij. Het hele dak is opgelicht en staat
er nu scheef op. Alle ramen stuk en binnen ook.
Gelukkig hebben ze het er zelf goed afgebracht.
Bij hun in de stal wonen nu mensen, die hebben
alles stuk, hun kinderen zijn bij familie ondergebracht.
Er liggen noch dertien mensen in het
ziekenhuis. Vanavond zijn er weer veel jongens
weggegaan, ze zeggen wel 700, ook verscheidene
boerenjongens uit Dieze, allemaal 19 jaar.
Ik heb een nieuwe jasbeschermer op de fiets
gekocht 2 gulden, hij is wel van papier maar
staat weer netjes.’
25 juni 1943
‘Gisteren kwam Visscher die gelijk met Jan is weggegaan,
hun zoon lag in Bochum en dat Jan naar
een andere plaats is gegaan. We weten nog niets
van Jan. Bij ons is het nu niet zo leuk. Als de Tommies
aan de kust zijn gaat er al alarm van de week
en twee keer ’s nachts, maar je ziet of hoort niets.
Het vervelende is dat vader dan naar de gasfabriek
moet midden in de nacht.’
4 juli 1943
‘Gisteren naar Kampen geweest om enveloppen
te kopen, hier is niets meer te krijgen. Ik heb
er 75 genomen. Vandaag naar de Jeruzalemkerk
geweest, er waren 19 dopen, een met twee
kinderen. Ali Bonthuis met Kees Scheffer uit
de Luttekestraat hebben ook een jongen laten
dopen. Maandagavond moeten we naar de
vergadering van de luchtbescherming. Dat is
verplicht van 15 tot 65 jaar. Om half acht in de
Nieuwe Ster.’
80 | jrg. 38 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
7 juli 1943
‘Het is slecht weer. Vanmorgen stond een oude
man te schuilen onder een boom op de Burgemeester
van Roijensingel en getroffen door de
bliksem, dood. Maandag avond zijn we naar de
vergadering van de luchtbescherming geweest.
Wat je moet doen als er een bom valt. Eerst sprak
een politieagent, toen een brandweerman en een
zuster met wat je moet doen bij gewonden. Het
was nog leerzaam. Jammer dat we zo lang op
bericht van Jan moeten wachten, noch niets. Van
vaders land hebben ze een hele hoek met winterwortels
gestolen.’
11 juli 1943
‘Wat er met de post is mag joost weten. Er komt
niets uit Duitsland. Iedereen die je spreekt
heeft in geen drie weken of veertien dagen post
gehad. Gisterenmiddag liep er een vrouwelijke
postbode in de Diezerstraat, er komen er steeds
meer.’
21 juli 1943
‘Ik hoop nog steeds dat je de 27ste op verlof komt.
We hebben nog steeds geen brieven van jullie ontvangen,
hoe is het met je? Ik weet niets meer van
je vanaf 25 juni. Krijg je wel genoeg te eten?’
28 juli 1943
‘Ik kreeg gisteren een brief van je van 27 juni, die
is een maand onderweg geweest. Van onze Jan een
brief van 2 juli. Hij is in Bochum. Gisteravond heb
ik met Harmke van kwart voor tien tot kwart voor
elf op het station op je staan wachten, maar wie er
kwam geen Bruin.’
1 augustus 1943
‘Ik kreeg je brief en heb even zitten huilen. Je zult
het verlof toch wel weer aangevraagd hebben?
Die jongen van Eikenaar uit de Warmoesstraat
is alweer op verlof, die is nog later dan jij weggegaan.
Rikie Spanhak haar ouders waren gisteren
30 jaar getrouwd. Vrijdagmorgen kregen we
de brief van Jan. Gisteren even naar Leben een
ijsco gegeten, lekkere wafel. Ook even naar tuin
Eekhout gewandeld. Er zijn op het moment veel
Brits-Indiërs met van die tulbanden op. De een
zegt krijgsgevangenen, de ander vrijwilligers, ik
denk het laatste. En ze zijn er ook weer met van
die rare groene pakken wat dat voor snoeshanen
zijn weet ik niet.’
7 augustus 1943
‘Vrijdag ging om één uur het luchtalarm. Er
gingen er aardig wat over we konden ze tellen in
koppels van vijftig. Ze schitterden zo mooi in de
zon. Om twee uur was het weer veilig. Vaders tuin
ligt er mooi bij. Vader heeft met zijn hand tussen
de knijper op het gasfabriek gezeten. Ik moet
elke dag zijn hand verbinden, hij kan alle vingers
bewegen. Alle

Lees verder

Zwolse Historisch Tijdschrift 2021, Aflevering 3

Door 2021, Aflevering 3, Afleveringen, Jaartal, Zoek in ons tijdschrift

Zwols Historisch Tijdschrift
38e jaargang 2021 nummer 3 – 8,50 euro
De opkomst van
het socialisme
in Zwolle
De kleine revolutie van
de gesjochten jongens (1878-1894)
Hermanus Jacobus Wezenberg zoals hij officieel
heette, werd op 25 augustus 1917 in Zwolle
geboren als zoon van Leopold Wezenberg en
Susanna Maria van der Vegt. Zijn vader werkte als
knecht bij een bierbrouwerij. Mannus bleef ongehuwd
en woonde aan het eind van zijn leven in
de Nieuwe Haven. Daar overleed hij op 4 januari
1991, 73 jaar oud.
Zijn grote passie was de wandelsport. Als er in
Zwolle een tocht werd georganiseerd, liep Mannes
mee en tijdens de Avondvierdaagse was hij
ook altijd van de partij. En dan was er natuurlijk
Zwolsche Boys, de voetbalclub waar hij fanatiek
aanhanger van was. Zo fanatiek zelfs dat hij het
heel vaak oneens was met beslissingen die de
scheidsrechter in het nadeel van de Boys nam. Dat
maakte hij dan op luide en niet al te vriendelijke
wijze duidelijk, waarbij hij er zelfs niet voor terugdeinsde
om het veld op te lopen. Maar gelukkig
was er altijd wel iemand die Mannes erop wees
dat hij nu toch te ver ging en hem weer langs de
zijlijn dirigeerde. Zelf voetbalde Mannes niet, al
werd hij bij straatvoetbal in Assendorp wel eens
uitgenodigd om een balletje mee te trappen. En als
dat niet gebeurde, stond hij wel langs het veld om
aanwijzingen te geven.
Bronnen:
Anton G.M. Heijmerikx, Bekend, onbekend, plichtsgetrouw
en kleurrijk Salland.
130 | jrg. 38 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
Mannes Wezenberg
De eerste indruk die Mannes Wezenberg maakte,
was van een mens die niet erg gelukkig was. Zijn
oogopslag was altijd dof en zijn gezichtsuitdrukking
somber. Maar plezier in het leven had hij wel
en hij kon met iedereen goed opschieten. In Zwolle
kende men hem als de man die met de handkar
door de stad zwierf om spullen als wasmiddelen
en spulletjes die je in huis kon gebruiken te verkopen.
En als het Koninginnedag was stond hij met
een kraam op de Melkmarkt en kon men bij hem
terecht voor allerlei artikelen die met Oranje te
maken hadden.
Steven ten Veen
‘Kleurrijke Zwollenaren’
Fotocollectie:
P.L. Keuzekamp,
Onderzoek:
Jan Bouwmeester
Mededelingen van het bestuur
Voor in de agenda:
– Vrijdag 8 oktober 2021 Historische avond
van het Erfgoedplatform in Waanders in de
Broeren, Buurtbemiddeling 25 jaar in Zwolle.
– Dinsdag 12 oktober 2021 Algemene Ledenvergadering
van de Zwolse Historische Vereniging.
Nadere informatie vindt u op onze website.
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 3 | 131
‘Kleurrijke Zwollenaren’ 130
Steven ten Veen
De opkomst van het socialisme in Zwolle
Deel 3: De kleine revolutie van de gesjochten
jongens (1878-1894) Jan van de Wetering 132
‘SEER CIERLIJCK GEMAECKT’:
Leven en werk van houtsnijder
Hermannus van Arnhem (1634-1708)
Een onbekende beeldsnijder Saskia Zwiers 161
Bezetting en vrijheid in de Diezerstraat,
mijn kinderjaren 1940-1950
Voor mijn broer Gerrit Banck (1931-2016),
een echte Zwollenaar, in herinnering
Geert Banck 172
‘Uit het Drostenhuis’
Saskia Zwiers 186
Baron Sloet, een mislukte kolonisatie in Suriname
en een onderzoek van Jaap van Dissel
Wim Coster 188
Grafkelder familie Van Haersolte
Michael Klomp
191
Auteurs 193
Redactioneel
De rubriek Kleurrijke Zwollenaren van Steven
ten Veen is deze keer gewijd aan Mannes
Wezenberg, een fanatiek voetbalsupporter,
die er niet voor terugdeinsde het veld in te
rennen als een beslissing van de scheidsrechter hem
niet beviel. Jan van de Wetering schreef het derde
deel van de serie De opkomst van het socialisme in
Zwolle. Helmig van der Vegt en Louis Cohen en
vele andere pioniers zorgden ervoor dat Zwolle op
de kaart kwam te staan bij landelijke voormannen
als Troelstra en Domela Nieuwenhuis. Zo kwam
het dat hier in de Atlas in 1894 de SDAP werd opgericht.
Daar waren zeer onrustige jaren aan voorafgegaan,
waarin socialisten en oranjeaanhangers
met elkaar op de vuist gingen. Saskia Zwiers bewijst
eer aan leven en werk van houtsnijder Hermannus
van Arnhem (1634-1708), wiens decoraties onder
andere te zien zijn op het kistje met de stoffelijke
resten van Thomas van Kempen in de Onze Lieve
Vrouwekerk. Zij schreef ook de eerste aflevering
van de nieuwe rubriek Uit het Drostenhuis, over
museumstukken die daar ooit te zien waren.
Geert Banck, zoon van een bekende Zwolse
bloemist, haalt jeugdherinneringen op uit de tijd
van de Tweede Wereldoorlog. Het gaat er af en toe
spannend aan toe in de Diezerstraat. Wim Coster
beschrijft een mislukte poging tot kolonisatie in
Suriname door ‘zijn’ baron Sloet tot Oldhuis en
combineert dat met opmerkelijke feiten die de
tegenwoordig alom bekende infectioloog Jaap
van Dissel hierover naar boven wist te halen.
Stadsarcheoloog Michael Klomp duikt letterlijk
en figuurlijk diep in het verleden. Hij beschrijft
de opgraving van de in 1716 in gebruik genomen
grafkelder van de Zwolse familie Van Haersolte.
Coverfoto: Diezerstraat, de Smeden, circa 1890,
fotograaf onbekend. (Collectie HCO)
Inhoud
132 | jrg. 38 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
De opkomst van het socialisme in Zwolle
Deel 3: De kleine revolutie van de gesjochten jongens (1878-1894)
‘Het was geen lolletje om voor zijn socialistische
beginselen uit te komen
en alleen het vaste vertrouwen in de
toekomst van een betere maatschappij, waar geluk
en brood zou zijn, ook voor het proletariaat, deed
de partijgenoten stand houden tegen alle tegenwerking.(…)
De socialisten van die dagen waren
eenvoudig buiten de wet gesteld. Steeds werden
brieven en pakketten aan hun adres geadresseerd
aan het postkantoor geopend. Van de autoriteiten
dier dagen ging een blinde vervolgingswoede uit en
de politieagenten waren met de uitvoering belast,
ofschoon die in vroeger dagen ook slecht betaald
werden en lang niet tevreden waren.’ 1
Bang waren ze niet, de eerste Zwolse socialisten.
Al hadden ze het zwaar te verduren, ze hielden vol.
Hun niet aflatende gedrevenheid kwam voort uit
een mengsel van woede en idealen. Woede over het
kwade leven van de werkman, dat ze van huis uit
kenden en idealen, die eerst nog vaag waren maar
allengs scherpere contouren kregen. De meesten
van hen waren jong, twintigers en dertigers;
een nieuwe generatie was opgestaan, die minder
lijdzaam was dan die van hun ouders. Als kind
zagen ze in 1872 de werklieden eendrachtig met
hun patroons door de straten marcheren tijdens
de grootste optocht die Zwolle ooit had meegemaakt.
2 Maar de eendracht die werd uitgestraald
Arbeiders Thorbeckegracht,
circa 1900.
(Collectie HCO)
Jan van de Wetering
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 3 | 133
was slechts schijn. Onder de oppervlakte rommelde
het en voor iemand er erg in had, ontstonden er
scheuren in de arbeidsverhoudingen. Eerst in de
steden met grote fabrieken, rokende schoorstenen
en massaproductie, maar nog geen tien jaar later
ook in provinciesteden als Zwolle, daar waar je niet
zo gauw opstandigheid zou verwachten.
In dit derde deel over de opkomst van het
socialisme beschrijf ik de doorbraak van het socialisme
in Zwolle in de periode 1878-1894, een
uitzonderlijk turbulente periode. Een belangrijke
rol is weggelegd voor de activiteiten van een aantal
socialisten van het eerste uur: onderwijzer Helmig
Jan van der Vegt, handelaren in van alles en nog
wat Louis Cohen en Marcus Spits, slijter J.M. van
Vlaardingen en handelsreiziger Pieter Arnolli.
Allemaal ‘gesjochten jongens’ in de woorden van
Helmig van der Vegt, al deed hij daar zichzelf wat
tekort mee, gezien zijn goede opleiding en altijd
correcte gedrag. De mannen waren generatiegenoten,
geboren in de jaren zestig. Op het moment
dat het in Zwolle ‘los’ ging – aan het eind van de
jaren tachtig – waren ze nog geen dertig jaar. Ze
hadden nog meer gemeen, ondanks hun eenvoudige
afkomst waren ze welbespraakt. Ze zouden in
de loop der jaren tijdens politieke bijeenkomsten
honderden, soms duizenden mensen toespreken.
De sociale kwestie
In de jaren zeventig was de gevestigde orde – van
liberaal tot conservatief – er wel van overtuigd
dat er iets moest worden gedaan aan de erbarmelijke
levensomstandigheden van de arbeiders, in
de stad en op het land. Ook in Zwolle kwam ‘de
sociale kwestie’, zoals het genoemd werd, hoog
op de agenda te staan van de gegoede burgerij.
In lezingen en artikelen werd de discussie aangezwengeld
en in de herensociëteiten was het een
geliefd gespreksonderwerp. De Maatschappij tot
Nut van ’t Algemeen ging een stap verder en liet
in 1872 een onderzoek instellen naar de ‘toestand
en onderlinge verhouding tussen arbeidgevers en
arbeiders in en om Zwolle’. Een commissie van
wijze mannen, waaronder notaris Jan Hermannus
van Roijen (voorzitter) en notabelen als Gerrit
Wispelwey van ijzergieterij De Nijverheid en uitgever
en boekhandelaar Wolterus Tjeenk Willink
schreef een rapport van 48 bladzijden.3 Tussen
de regels van het rapport klinkt zorg door over de
opkomst van het socialisme: ‘De geschiedenis der
laatste jaren wijst herhaaldelijk op mannen, wier
zuiverheid van bedoeling boven elke verdenking
verheven was, doch wier pogingen om het maatschappelijk
verkeer op anderen grondslag te vestigen,
schipbreuk leden, omdat zij de werkelijkheid
voorbij zagen, en even zoo dikwijls op volksmenners,
die uit eigen belang zich van de door onbestemde
wenschen en valsche voorspiegelingen
misleide arbeiders meester maakten.’
Naast de kritiek op de volksmenners onder
de arbeiders, spaarde de commissie ook de eigen
gelederen niet: ‘Bij vele arbeidgevers en kapitalisten
is een conservatisme geboren dat in bestaande
toestanden slechts de ijzeren wet van noodzakelijkheid
ziet heerschen en daarom, wars van elk
middel ter verandering, naar bestendiging dier
toestanden streeft.’ Hoewel de commissie in haar
onderzoek voor zover valt na te gaan geen arbeider
heeft gesproken, wist ze wel de vinger op de
zere plek te leggen:
– Er was nog steeds kinderarbeid in Zwolle;
– Het aantal werkuren van arbeiders was gemiddeld
negen tot tien uur en bij de Centrale Werkplaats
van de spoorwegen zelfs twaalf uur;
– Het gemiddelde weekloon (zestig cent) voor een
gezin was minder dan de noodzakelijke kosten
van levensonderhoud;
Bedelaar Oude Vismarkt,
circa 1900.
(Collectie HCO)
134 | jrg. 38 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
– De armbesturen betaalden bij werkloosheid wel
voor geneeskundige hulp, maar bedeling in de
vorm van levensmiddelen werd in de regel niet
aan arbeiders verstrekt;
– Arbeiders woonden soms nog in onbewoonbaar
verklaarde woningen en meerdere gezinnen
woonden samen in huizen die eigenlijk voor
slechts één gezin geschikt waren. Ook woonden er
gezinnen op zolders of in kelders;
– Er waren niet genoeg (gratis) scholen voor kinderen
‘der arme en minvermogende klasse’, zodat
ruim tweehonderd oudere kinderen hun tijd nutteloos
op de bewaarschool doorbrachten;
– Zelfs het volksvermaak tijdens de zomerfeesten
(mastklimmen, tobbespel, zaklopen) had zijn
donkere zijde. Het volk kon niet zonder sterke
drank: ‘Met genever vindt men alles mooi en
goed, zonder genever wordt het beste versmaad.’
Opvallend was het antwoord van de commissie
op de vraag over de relatie tussen werkgevers
en werknemers: ‘De onderlinge betrekking
tusschen arbeiders en arbeidgevers is hier zeer
gunstig, een gevolg zoowel van het goedaardig en
tevreden karakter van den arbeidersstand als van
eene goede behandeling van de zijde der bazen.
Werkstakingen, ruw verzet of dergelijke uitingen
van ontevredenheid hebben zich hier dan ook
nooit onder de arbeiders voorgedaan.’
Iedere onderbouwing van dit laconieke antwoord
ontbreekt in het rapport. Maar hoe kon het
ook anders in een onderzoek waarbij alle relevante
partijen waren ondervraagd, behalve de arbeiders
zelf. Ook over de oplossing van de sociale kwestie
maakte de commissie zich er met een Jantje van
Leiden vanaf: Het verbeteren van de relatie tussen
bazen en knechten achtte zij onnodig omdat in
het rapport immers tal van oorzaken waren opgegeven
‘die den materiëelen, moreelen en intellectueelen
toestand der arbeidende klasse tot zijn
tegenwoordig peil doen zinken. Die oorzaken weg
te nemen, ziedaar het middel om den toestand van
den arbeider te verbeteren.’
Ondanks alle goede bedoelingen bleef het uiteindelijk
bij praten en kwam het niet tot werkelijke
verbetering van de positie van de arbeiders. Dat
was in Zwolle zo, dat was overal zo. De regering
maakte al evenmin weinig haast om het probleem
aan te pakken. Een eerste stap in de goede richting
werd in 1874 gezet met het de invoering van het
‘kinderwetje’ van minister Van Houten’, dat arbeid
door kinderen onder de dertien jaar verbood.
Daarna bleef het lang stil. Pas in 1889 werd een
Arbeidswet ingevoerd, in 1900 een leerplichtwet
en in 1901 een woningwet.
Als mussen die op een hoop kruimels neerstrijken
Ondertussen was de malaise in Zwolle erger dan
ooit. Werklozen grepen elke gelegenheid aan
Bewoners van het
Achterom in de Kamperpoort,
circa 1890.
(Collectie HCO)
Centrale Werkplaats
Zwolle, 1913. (Geheugen
van Nederland,
Utrechts Archief)
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 3 | 135
om nog wat te verdienen, al was het maar met
sneeuwruimen: ‘Als de musschen die van een dak
op een hoop kruimels neerstrijken, zoo kwamen
ruim honderd mannen opdagen met bezem en
schop op den rug en hunnen diensten aanbieden
– vrouw en kinderen zitten immers te huis zonder
vuur, licht of brood!’4 Ook gingen de werklozen
voor Hulpbetoon (een charitatieve instelling)
touw pluizen voor het breeuwen van naden tussen
de planken van schepen. Dezelfde instelling
had op het Eiland een werklokaal waar werklozen
tegen een kleine vergoeding winkelzakjes mochten
plakken. Hetzelfde gebeurde in de gevangenis.
‘Ga jij maar zakkies plakken’ was in die tijd een
gevleugelde uitdrukking om iemand op zijn plaats
te zetten.5
In een wereld zonder welke regeling voor sociale
zekerheid dan ook, was werkloosheid, arbeidsongeschiktheid,
langdurige ziekte of overlijden
van een echtgenoot al voldoende om iemand
zwaar in de problemen te brengen. Arme gezinnen
konden het alleen niet redden als er een kind
op komst was. De Maatschappij van Moederlijke
Weldadigheid te Zwolle verstrekte in 1880 aan
60 hervormde en 31 rooms-katholieke kraamvrouwen
80 grote hemden, 77 beddenlakens,
35 jakken, 35 paar kousen, 364 kinderdoeken,
182 roode luren (doeken om kinderen in te wikkelen),
182 hemdjes, 182 doekjes, 182 ondermutsjes,
91 wollen sokjes, 91 wollen borstrokjes en
91 japonnetjes. Ook reikte de instelling dat jaar
819 broden uit, 45 ponden koffie, 91 ponden rijst
en 10.400 turven.6
Het socialisme: de utopie
De vraag was of het opkomende socialisme een
oplossing zou kunnen bieden. Het socialisme is
eind achttiende, begin negentiende eeuw ontstaan,
waarbij de negatieve effecten van de industriële
revolutie een grote rol hebben gespeeld.
In korte tijd ontstond in landen als Frankrijk,
Engeland en Duitsland een arbeidersproletariaat,
bestaande uit arme, ongeschoolde volksmassa’s.
Filosofen en sociologen werkten als reactie daarop
vergaande ideeën uit over een ideale, rechtvaardige
staat. Al in 1827 werd in Engeland voor het
eerst het woord socialisme vermeld – in de Zwolsche
Courant pas op 24 september 1850. Onder
socialisme werd verstaan een politiek en economisch
systeem, dat alle productiegoederen als collectief
eigendom van de gemeenschap voorstond.
Dat hield de afschaffing van kapitaal als privaat
bezit in. Dat dit niet eenvoudig te realiseren was,
zorgde ervoor dat de pioniers die deze staatsvorm
voorstonden ook wel utopische socialisten werden
genoemd. Even duidelijk was dat dit streven
ver boven de gedachtewereld en verwachtingen
van het werkvolk uitsteeg. Zij dachten en bleven
denken in termen van meer loon, lagere prijzen en
kortere arbeidstijden.
In 1867 verscheen het eerste deel van het baanbekende
werk Das Kapital van Karl Marx. Het zou
‘de bijbel’ worden voor hele generaties socialisten.
Volgens Marx was het idee van een klasseloze
maatschappij met collectief eigendom geen utopie,
maar een noodzakelijke ontwikkeling. De
verpaupering van het volk (‘Verelendung’) ten
gevolge van het kapitalisme zou op den duur een
revolutie onvermijdelijk maken.
De ideeën van het socialisme, in welke variant
ook, waren nauwelijks bekend bij arbeiders. Geen
Zwolle, Diezerstraat,
de Smeden, circa 1890,
fotograaf onbekend.
(Collectie HCO)
wonder overigens, het was voor hen, maar ook
zonder hen bedacht. En als ze er wel kennis van
namen, in Zwolle bijvoorbeeld tijdens bijeenkomsten
van de vereniging Hooger Zij Ons Doel,7 dan
moesten ze er weinig van hebben. Het ging arbeiders
niet om een klasseloze maatschappij – wat
moesten ze zich daar ook bij voorstellen? – maar
om directe verbetering van hun omstandigheden.
In tijden van werkloosheid en voedselschaarste
werd het volk opstandig, maar in betere tijden
waren ze relatief tevreden over hun bestaan. Meer
heil zag het merendeel van de arbeiders in verenigingen
die voor hun belangen opkwamen zonder
de ver-van-mijn-bed-ideeën van het socialisme.
Daar kon je geen brood van kopen.
Zo’n redelijk alternatief verscheen in 1871 op
het toneel. Dat jaar werd het Algemeen Nederlandsch
Werklieden-Verbond opgericht door een
aantal vakverenigingen in Amsterdam, Rotterdam
en Utrecht. Het Verbond voer een gematigde
koers. Doelstelling was de arbeidersklasse te verheffen
‘in zedelijke waarden’ en het bevorderen
van ‘zijne stoffelijke welvaart, staatsburgerlijke
rechten en gelijkheid en maatschappelijke vrijheid.’
Het Verbond streefde naar hogere lonen en
meer rechten voor de arbeiders, maar altijd langs
lijnen van geleidelijkheid, arbeiders in harmonie
met hun patroons. Voorman was Bernardus Heldt
(1841-1914), een meubelmaker uit Amsterdam.
Hij zou in 1885 als eerste arbeider in de Tweede
Kamer worden gekozen.
Al gauw ontstonden in het hele land vergelijkbare
verenigingen, die zich schaarden onder
de vlag van het landelijke Verbond. In Zwolle
werd op 1 november 1874 de Algemeen Zwolsche
Werklieden-Vereeniging opgericht in de concertzaal
van het Odéon. Landelijk voorzitter Bernard
Heldt sprak het gezelschap ter aanmoediging
toe. Voorzitter (vanaf 1877) werd Frits Visscher
(1835-1913), een timmerman en modelmaker.
Aanvankelijk kon de Zwolse afdeling op weinig
belangstelling onder de arbeiders rekenen. Dat
veranderde toen de vereniging erin slaagde enkele
patroons te overreden de lonen te verhogen. Visscher
kreeg ook de Zwolse notabelen achter zich,
onder voorwaarde dat de arbeiders hun goede
wil en ijver toonden. Een groep begunstigers
verstrekte de vereniging een lening voor het laten
bouwen van zestien arbeiderswoningen buiten de
Diezerpoort. Maar, voor wat hoort wat, zeiden de
donateurs: Nu zij de werklieden de vriendenhand
hadden toegestoken, moesten die begrijpen ‘dat zij
die hand niet mochten afwijzen, maar die dankbaar
moesten drukken.’8
Als een vroeg voorbeeld van verzuiling
ontstonden er binnen het Werkliedenverbond
later afsplitsingen: De Zwolse hervormden en
gereformeerden gingen in 1892 verder onder de
naam Patrimonium en de katholieken richtten de
Rooms-Katholieke Werkliedenvereeniging
St. Joseph op, met een eigen vergaderruimte in de
Nieuwstraat.
Domela Nieuwenhuis: de socialistische verlosser
Ondertussen groeide het socialisme als kool in
steden als Amsterdam en Rotterdam. Maar het
was een socialist uit Friesland, wiens naam vanaf
de jaren tachtig op ieders lippen lag: Ferdinand
Domela Nieuwenhuis (1846-1919). Na zijn jeugd
136 | jrg. 38 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
Karl Marx, tekening
van Albert Hahn,
omslag de Notenkraker,
1908. (Geheugen
van Nederland)
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 3 | 137
in Amsterdam volgde hij een theologisch opleiding,
om later predikant te worden in Harlingen.
Daar trad hij in 1879 uit de kerk: ‘Het is mij onmogelijk
langer te arbeiden aan een dood lichaam’.
Daarna stortte hij zich volledig op de verspreiding
van het socialisme. Willem Vliegen, voorman van
de SDAP, schreef over hem: ‘Wie (…) de geschiedenis
schrijft der Nederlandsche socialistische
beweging tot aan het jaar 1894, schrijft meteen de
geschiedenis van het openbare leven van Domela
Nieuwenhuis en omgekeerd’ (…) 9 ‘Hij had het
voorkomen van een apostel. Zijn hooge en slanke
gestalte miste alles wat alledaagsch is. Zij gaf een
indruk van zachtheid en kracht tegelijk. Niemand
kon zich van dezen man voorstellen dat hij ooit
een kind een klap of een hond een trap zou geven
en aan den anderen kant kon men zich evenmin
erin denken dat hij ooit het hoofd zou buigen voor
eenige bedreiging of een stap sneller zou loopen
voor eenig gevaar. Zijn Jezuskop stak boven elken
massa uit.’10
Domela Nieuwenhuis trok het hele land door
om arbeiders en andere geïnteresseerden toe te
spreken. In zijn lezingen ging hij tekeer tegen de vijf
K’s: Kerk, Koning, Kapitaal, Kazerne en Kroeg. Hij
was van doorslaggevende betekenis voor de vroege
Zwolse socialisten. Eén van hen was Helmig Jan
van der Vegt. Hij werd op 5 januari 1864 in Zwolle
geboren als zoon van een timmermansknecht en
stadsomroeper. Helmig kreeg van zijn ouders de
gelegenheid een onderwijzersopleiding te volgen,
wat in die tijd, gezien zijn eenvoudige afkomst, vrij
uitzonderlijk was. Na zijn examens kreeg hij een tijdelijke
aanstelling als onderwijzer op een openbare
school in Krommenie. Hij was toen negentien jaar.
Op een zondagmorgen in 1883 bezocht hij daar
een bijeenkomst waar Nieuwenhuis zou spreken.
Helmig was meteen gegrepen door diens radicaal
socialistisme, nog onwetend van het feit dat hij een
paar jaar later Nieuwenhuis in Zwolle persoonlijk
zou leren kennen.11
De eerste socialistische vereniging van Nederland
In de geschiedschrijving wordt 1878 wel genoemd
als het jaar van de geboorte van het socialisme in
Nederland.12 Dat jaar werd op 8 juli in Amsterdam
de Sociaaldemokratische Vereeniging opgericht,
nadat de leden vergeefs hadden geprobeerd
de Werkliedenvereniging van Heldt in die zin te
hervormen. In meerdere opzichten was het een
historisch moment, want hier scheidden zich al
de wegen van de nog zo prille arbeidersbeweging.
Het Werkliedenbond bleef naar verbinding
zoeken met ‘het kapitaal’, terwijl de Sociaaldemokratische
Bond (SDB), zoals de vereniging
sinds 1881 genoemd werd, zich daar nadrukkelijk
tegen afzette. In andere steden, maar nog niet in
Zwolle, ontstonden vergelijkbare verenigingen,
die zich al gauw zouden scharen onder de vlag van
de SDB. De bond en haar verenigingen stonden
sterk onder invloed van de ideeën van Domela
Nieuwenhuis, die niet veel later redacteur werd
van het socialistische blad Recht voor Allen, dat de
spreekbuis zou worden van de SDB. De oprichting
van de nieuwe bond was niet ongemerkt voorbijgegaan.
Bij bestuurders van steden en bij de politie
gingen de alarmbellen af: Sociaaldemocratie
stond voor ‘petroleum en dynamiet’ en samen-
Links: Domela
Nieuwenhuis, 1903.
(Geheugen van
Nederland)
zullen zijn socialistische overtuigingen alleen
maar hebben gesterkt. Hij werd lid van de SDB (je
kon daar ook als individu lid van worden), las de
werken van Domela Nieuwenhuis en ontmoette
Zwolse geestverwanten. Helmig bewoog zich als
onderwijzer gemakkelijk in twee werelden: die
van het werkvolk en die van de hoger opgeleiden.
Een proletariër met een hoed, noemde hij zichzelf
wel eens.
Al snel kreeg Helmig een nieuwe kans Domela
Nieuwenhuis te horen spreken. Op 22 november
1884 deed hij Zwolle aan. In de grote nieuwe zaal
van de Atlas sprak hij over het thema welvaart en
werkloosheid. De zaal was tot de nok toe gevuld
‘met personen van allerlei stand, waaronder ook
eenige werklieden.’ Dit in tegenstelling tot zijn
voordrachten in steden als Amsterdam en Rotterdam
waar het publiek hoofdzakelijk uit arbeiders
bestond. Het Zwolse stadsbestuur was een beetje
nerveus geworden door de komst van ‘de agitator’.
Er gingen geruchten dat de politie geheime maatregelen
had genomen ‘ter bewaring der orde en
dat de spreker, behoorende tot de sekte der vegetaratiërs,
geen vleesch at.’ Maar Domela hield zich in
volgens de verslaggever van de Zwolsche Courant:
‘[Het komt] ons voor dat wij het hier in een verzachten
vorm kregen, in een voor de provincie,
voor nog niet aan den prikkelenden kost gewende
magen, verdund extract.’
Toch draaide Domela er in zijn marxistisch
getint betoog niet omheen: ‘Vrijheid bestaat
niet voor den arbeider. Rechten op den grond
heeft hij niet. Neemt hij het contract hetwelk de
werkgever hem aanbiedt niet aan, dan moest hij
verhongeren, want in ons vaderland zijn wel vereenigingen
tot bescherming van dieren, maar niet
van menschen. De regeering – het uitvloeisel der
bezittende klassen – doet niets voor hem.’ Domela
sloot af met een advies voor Zwolle: Hij spoorde
de arbeidende stand aan een vereniging voor
algemeen kiesrecht op te richten.13 Dat advies zou
Helmig van der Vegt niet vergeten.
Een socialistische standwerker op de Grote Markt
De Zwolse socialisten van het eerste uur beseften
na het bezoek van Domela Nieuwenhuis niet
dat ze aan de vooravond stonden van een tijd
zwering tegen het bevoegd gezag. Wie zich erbij
aansloot was verdacht.
Maar hoe gevaarlijk was de nieuwe beweging?
Ondanks het onmiskenbare effect van de
optredens van Domela Nieuwenhuis waren de
arbeiders allerminst overtuigd. Neem zijn vijf K’s:
Kerk, Koning, Kapitaal, Kazerne en Kroeg. Het
merendeel van de arbeiders was in die tijd gelovig
en Oranjegezind, niet op voorhand tegen hun
patroons, ook niet tegen een leger en een beetje
drank had een werkman wel verdiend na zes
dagen hard werken. Zo was het in heel Nederland,
zo was het in Zwolle.
Domela Nieuwenhuis spreekt in de Atlas
Met de bedwelmende woorden van Domela Nieuwenhuis
nog in zijn hoofd, keerde Helmig van der
Vegt, twintig jaar jong, in 1884 terug naar Zwolle,
waar hij onderwijzer werd aan de Zijltjesschool
in de Hoogstraat, een kosteloze school voor
armen en minvermogenden. Zijn ervaringen op
de school, middenin volkswijk de Kamperpoort,
138 | jrg. 38 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
Vaandel van afdeling
Zwolle van de Nederlandsche
Vereeniging
van Spoor- en Tramwegpersoneel,
1907.
(Geheugen van Nederland)
bracht hij hem een glas bier, gratis nog wel. De
inmiddels gewaarschuwde politie nam het tafeltje
en de brochures van de koopman in beslag en
bracht ze naar het politiebureau. Hoofdagent Visser
sloot de stoet met de stoel van de koopman
boven zijn hoofd dragend.’14
Maar al twee weken later sloeg de stemming
om. Volgens Vliegen was 1885 het jaar waarin
het meest over revolutie gesproken werd, de taal
in Recht voor Allen was ronduit opruiend geworden.
Een populaire leuze dat jaar was ‘Algemeen
stemrecht, of revolutie!‘15 In de zomer van dat jaar
verplaatste de politiek zich naar de straat.
De politie probeerde keer op keer de colportage
van Recht voor Allen te verhinderen, waardoor op
25 augustus in Amsterdam opstootjes plaatsvonden.
’s Avonds liep een enorme menigte, voorafgegaan
door rode vlaggen naar de Jordaan om te
demonstreren voor het algemeen kiesrecht. Bij
terugkeer op de Dam vond een confrontatie met
de politie plaats en ook in de straten eromheen
werd gevochten.’ De burgemeester verbood diezelfde
dag nog alle samenscholingen.
Glasgerinkel in de binnenstad
Het vuur dat in Amsterdam was ontstoken, sloeg
een week later over naar Zwolle. Op maandag
31 augustus werd Prinsesjesdag gevierd (de
geboortedag van prinses Wilhelmina). De apotheose
was de intocht van de schutterij, die tegen
de avond met volle muziek van het exercitieterrein
aan de Turfmarkt naar de Grote Markt marcheerde,
waar zich inmiddels een grote menigte
had verzameld. Om negen uur sloeg de stemming
om, na een dag van feest en drank. Jongeren staken
Bengaals vuur af en bekogelden de politie met
pruimen. Er ontstond spontaan een volksoptocht,
voorafgegaan door niet geheel nuchtere personen,
die al zingend door de stad trokken.
‘Eerst ging het de Diezerstraat door en over
’t Gasthuispein terug. Daarop de Melkmarkt op
en neer. ‘t Bleef bij zingen en joelen. Vervolgens
weder de Diezerstraat doorgaande en langs de
Thorbeckegracht terugkeerende, kwam het tot
baldadigheid. Wie den eersten steen heeft gegooid
is natuurlijk niet bekend (…), maar een feit is dat
van onderscheiden perceelen langs de Thorbecvan
grote woelingen, hevige vervolgingen en
massabetogingen. Zwolle, ja ook het bezadigde
Zwolle, zou erbij betrokken raken. Het begon nog
redelijk gemoedelijk. Op 14 augustus 1885 stond
‘een gepatenteerd koopman’ als standwerker op
de Grote Markt. Die dag verkocht de koopman
andere waren dan gebruikelijk. Hij beklom zijn
markttafel en probeerde met een bel de aandacht
van het publiek te trekken, om vervolgens zijn
socialistische waren aan te prijzen: brochures met
titels als ‘Hoe ons land geregeerd wordt’ en ‘Hoe
moeten wij de drankpest bestrijden.’ Welbespraakt
vertelde hij ‘over den toestand van ’t volk en de
onhoudbaarheid daarvan, gekruid met snedige
histories uit zijn koopmansloopbaan.’ Iemand uit
het publiek maakte bezwaar en riep dat de koopman
staatsgevaarlijk was. Daar was de kastelein
van café de Zon aan de Grote Markt het niet mee
eens. Toen de koopman om een glas water vroeg,
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 3 | 139
Omslag Recht voor
Allen ter gelegenheid
van de eerste 1 meiviering,
1890. (Geheugen
van Nederland)
raad over de kwestie. In de eerste plaats moest
verdere escalatie worden voorkomen. Jhr. Willem
van Nahuijs (1820-1901), sinds 1867 burgemeester
van Zwolle, maakte nog diezelfde dag gebruik
van de mogelijkheden die de gemeentewet hem
bood.16 Hij verbood alle samenscholingen op
stoepen, openbare straten, wegen en wandelplaatsen.
Ook maakte hij bekend dat hij samenscholingen
zo nodig met geweld uiteen zou laten drijven.
Alle koffiehuizen, bierhuizen, tapperijen, kroegen
en andere plaatsen waar sterke drank werd verkocht,
moesten tussen negen uur ‘s avonds en zes
uur ’s morgens gesloten zijn. Hij waarschuwde dat
iedereen die zich uit nieuwsgierigheid bij kwaadwilligen
aansloot, letsel kon oplopen. Ondertussen
hielden dertig uit Deventer overgekomen
huzaren samen met de plaatselijke infanterie,
artillerie en politie de stad op strategische punten
bezet. Het werkte: De vele Zwollenaren die
’s avonds toch nog op straat waren, stoven bij
nadering van de militairen verschrikt uiteen. Na
het sluiten van de dranklokalen om negen uur
werd het rustig op straat en tegen half elf was de
gehele stad in volkomen rust.
Tijdens de raadsvergadering vertelde burgemeester
Van Nahuijs dat hij persoonlijk onderzoek
had gedaan naar de oorzaken van de onrust.
Zijn conclusie was ‘dat het voorgevallene enkel
aan brooddronkenheid moet worden toegeschreven.’
Hij legde dus geen verband met de revolutionaire
acties van de socialisten een week eerder
in Amsterdam, die met rode vlaggen en banieren
het gevecht met de politie aan waren gegaan. Er
valt iets te zeggen voor de zienswijze van de burgemeester.
In de vele krantenverslagen werd geen
melding gemaakt van socialistische uitingen.17
Ziezo, ik ga mijn vee eens voeren
Maar toch, het spoor van vernielingen dat de op hol
geslagen meute had aangericht, vond alleen plaats
in de straten waar de Zwolse notabelen woonden.
Hun ruiten werden met bakstenen ingegooid, wat
toch iets verder gaat dan de pruimen waarmee
baldadige jongeren de politie hadden bekogeld. De
Zwolse politie dacht wel degelijk aan een gevaar uit
socialistische hoek. In een brief van Liberté (een
schuilnaam) in Recht voor Allen lezen we:
kegracht, bij voorkeur daar waar het door de boomen
iets minder licht was, ruiten zijn ingegooid.’
Hetzelfde gebeurde op de Melkmarkt, in de Korte
Kamperstraat, de Kamperstraat, de Blijmarkt, de
Koestraat en de Walstraat. De politie was op haar
hoede, maar greep niet in. Pas tegen elf uur werd
het rustig. Dat er iets meer aan de hand was dan
een door drank uit de hand gelopen feest, bleek de
volgende dag:
‘Wel in mindere mate, doch in zeer opgewonden
stemming trok (…) een groote troep kwajongens,
mannen, vrouwen, meisjes en kinderen
door de stad. Schreeuwen en tieren geen gebrek.
Ditmaal scheen het bijzonder gemunt te zijn op de
spiegelruiten van de villa’s in het Groote Weezenland,
die dan ook dezen morgen de kenmerken
droegen van woeste baldadigheid.’ De politie,
versterkt door het in Zwolle gelegerde garnizoen
infanterie en artillerie, patrouilleerde door de
stad, verzamelde het oproerige volk op de Grote
Markt en liet het in kleine groepen naar huis gaan,
zodat tegen middernacht alles weer rustig was.
Het was duidelijk dat het zo niet langer kon
doorgaan. Woensdag 2 september vergaderde de
140 | jrg. 38 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
Politieagent uit Zwolle,
1880. (Collectie Nederlandse
politie toen en
nu)
omdat hij met enkele vrienden zo luidkeels had
staan zingen in de Diezerstraat dat de rust van de
omwonenden was verstoord. Omdat de regionale
kranten nadrukkelijk vermeldden dat de gebroeders
Hartdorff socialisten waren, was de kwestie
voer voor socialistenhaters, zoals blijkt uit een
brief in de Opregte Steenwijker Courant, onder de
kop ‘Arbeiders, wilt gij dit eens lezen?’:
‘Het grootste deel onzer burgerij zal wel overtuigd
zijn dat de socialisten menigeen die een
weinig zwak van karakter is, door hun opruiende
taal ’t hoofd op hol brengen en tot slechte daden
verleiden. (…) Een sprekend voorbeeld hiervan
kwam dezer dagen in Zwolle voor. (…) De lessen
van hen, die onder het voorwendsel van het lot van
de arbeiders te willen verbeteren, brachten nooit
aan eenig sterveling geluk, maar helaas (…) dat vele
onnoozelen luisteren naar de verleidelijke stem van
mannen, in wier ziekelijke verbeelding, onuitvoerbare
hersenschimmen en misdadige plannen een
hoofdrol spelen. Moge het lot van dezen knaap nog
menigeen in tijds de oogen openen.’19
De strijd om het algemeen kiesrecht
De nog steeds ongeorganiseerde Zwolse socialis-
‘Den volgenden dag [na Prinsesjesdag] werden
er verschillende personen in verhoor genomen
bij de politie. (…) De inspecteur van politie
informeerde belangstellend naar de socialisten in
de werkplaatsen en wie of er lid was en hoe en wie
de leden uit den Stemrechtbond waren, waarop,
zooals zeer begrijpelijk is, de goede man weinig
antwoord kreeg. De socialisten krijgen er dus de
schuld van. (…) Als ’t waar was wat de kommissaris
van Nieuwland heeft gezegd, dat de socialisten
de hand in ’t spel hadden, dan nog waren de maatregelen
voor rustbewaring bespottelijk en het doet
ons denken aan de woorden van Cavour: Met den
staat van beleg kan elke ezel wel regeeren.’
Liberté ventileert ook zijn woede tegen het
Zwolse politiecorps. Zo citeert hij een Zwolse
politieagent, die de arrestanten wat te eten moest
brengen: ‘Zie zoo, ik ga mijn vee eens voeren.’
Erger nog zijn twee voorbeelden van seksuele
intimidatie. Hij zag een agent die een jonge vrouw
in de borst greep en haar al vloekend op een
stoel wierp. Weer een andere agent zei tegen een
gehuwde vrouw met een kind op de arm: ‘Gooi dat
maar weg, ik zal je wel een ander maken.’
Waar of niet waar, zeker is dat de kersverse
socialisten en de politieagenten elkaar van meet
af aan niet verdroegen. Een week later stelde de
burgemeester vast dat de rustverstoringen waren
gestopt en hief hij de sluiting van koffiehuizen,
bierhuizen, tapperijen en kroegen op. Zwolle
mocht weer aan het bier en de jenever.18
Arbeiders, wilt gij dit eens lezen?
Ook de lokale pioniers van het socialisme waren
geschrokken van de drie wilde augustusdagen in
1885. Ze organiseerden voorlopig geen bijeenkomsten
meer. Door die ingegooide ruiten van de
notabelen hadden ze de schijn tegen. Het imago
van de socialisten werd er niet beter op toen op
Sint Nicolaasavond van dat jaar enkele jongens
onder aanvoering van de negentienjarige W.F.
Hartdorff, medewerker van de Centrale Werkplaats
en socialist, nabij het station straatlantaarns
stukgooide en, wat niet al te handig was, ook nog
eens een ruit van een kantonrechter. Zijn broer,
ook socialist en eveneens werkzaam bij de Centrale
Werkplaats, was diezelfde avond gearresteerd
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 3 | 141
Arbeiders Thorbeckegracht,
circa 1900.
(Collectie HCO)
142 | jrg. 38 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
ten mochten dan een pas op de plaats maken, in
het westen van het land was het hek van de dam.
Socialistische voormannen als Domela Nieuwenhuis
en Jan Fortuyn trokken volle zalen. Eén
strijdpunt kreeg de meeste aandacht: het kiesrechtvraagstuk.
Zolang het overgrote deel van het
volk niet mocht stemmen, viel er aan verbetering
van het lot van de arbeidersklasse niet te denken
vonden de socialisten. Een eerlijke manier van
volksvertegenwoordiging was alleen mogelijk
door afschaffing van het censusstelsel: alleen
mannen met een bepaald inkomen – vele malen
hoger dan dat van arbeiders – mochten stemmen.
Met dat doel voor ogen werd in 1882 de Nederlandsche
Bond voor Algemeen Kies- en Stemrecht
opgericht. Het Werkliedenverbond ging er
schoorvoetend in mee.
In Zwolle hadden zich tot dan toe alleen
enkele liberalen ingezet voor algemeen kiesrecht.
Maar in arbeiderskringen begon de kwestie eindelijk
ook te leven. De tuinzaal van Hille aan de
Veemarkt zat bomvol tijdens een bijeenkomst in
het najaar van 1884 van de Nederlandsche Bond
voor Algemeen Kies- en Stemrecht. Spreker was
de in Zwolle al bekende Th. de Rot uit Rotterdam.
Uit zijn woorden sprak duidelijk de, vanuit socialistisch
perspectief gezien, gematigde opstelling
van de Bond:
‘Welnu, opdat de wensch naar algemeen
stemrecht langs niet gewelddadigen weg vervuld
worde, is aaneensluiting noodig, want, wat men
ook zegge, de tijd om tot algemeen stemrecht te
komen is rijp, al kan betwijfeld worden of het volk
in zijn geheel daartoe eveneens rijp is.’ En daarom
stelde hij voor dat ook in Zwolle een afdeling van
de Bond opgericht zou worden. Zijn advies werd
opgevolgd: op 22 september 1884 werd hier, onder
andere door Helmig van der Vegt, een afdeling
van de Bond opgericht.20 Maandenlang hield de
Bond de arbeidersklasse in kranten, vlugschriften
en lezingen voor dat het einde van de ellende nabij
was. Het draagvlak voor de invoering van het
algemeen kiesrecht was zo groot dat de regering
de volkswil niet langer naast zich neer zou kunnen
leggen. Dacht men.
Het jaar daarop werd in Den Haag, op 20 september
1885, een grote landelijke kiesrechtdemonstratie
gehouden. De verwachtingen waren hoog
gespannen. Voor het eerst werkten de drie grote
landelijke arbeidersorganisaties samen: de Nederlandsche
Bond voor Algemeen Kies- en Stemrecht,
het gematigde Werkliedenverbond van B.H. Heldt,
Demonstratie algemeen
kiesrecht in
Amsterdam, circa 1910.
(Stadsarchief Amsterdam)
Rechts: Palingoproer
Amsterdam, 1886.
(Wikimedia)
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 3 | 143
en de SDB van Domela Nieuwenhuis. Uit Zwolle
was alleen de afdeling van de Bond voor Algemeen
Kies- en Stemrecht vertegenwoordigd.21 De samenwerking
van de drie bonden bracht problemen met
zich mee. Wat de gematigde deelnemers vreesden
gebeurde: Een deel van de socialisten, voornamelijk
uit de kring van de SDB, droeg rode vlaggen met
zich mee, sommige met ‘de phrygische muts’ (het
symbool van de Franse revolutie) op de spits en lieten
in hun spreekkoren en liederen duidelijk horen
welke plannen ze hadden. Dat werd ook begrepen
door de conservatief-liberale regering Heemskerk:
die legde de motie van de drie organisatoren voor
invoering van het algemeen kiesrecht naast zich
neer. En zo kwamen de deelnemers uiteindelijk met
een kater weer thuis. Wat nu, verzuchtten ze, samen
met hun achterban. De arbeidersbeweging bleek
een tandeloze tijger te zijn.
Het ergste moest nog komen. De relatie tussen
overheid en socialisten kwam op scherp te staan
na een volksopstand in de Jordaan tijdens het
Palingoproer op 25 en 26 juli 1886. Toen de politie
een eind wilde maken aan een verboden volksspel,
waarbij een paling van een touw moest worden
getrokken, sloegen alle stoppen bij het publiek
door. De politie werd in het nauw gedreven en
gemolesteerd. In de straten en aan de bruggen
werden hier en daar rode vlagen opgehangen. De
volgende dag werd het leger ingezet, zevenhonderd
man infanterie, artillerie en huzaren. De
militairen schoten na aanhoudende gevechten
met scherp op de volgestroomde straten. Er vielen
26 doden en meer dan honderd gewonden. De
Zwolsche Courant berichtte:
‘Dat was een tooneel om nooit te vergeten
(…). Het vuren hield geregeld aan, weerklonk
door de straten en overstemde bijna het luide
weeklagen en geschreeuw der woestelingen. Toch
werd voortgegaan met het werpen van steenen.
Hier en daar vielen gekwetsten en dooden neder,
die op straat achterbleven, terwijl de menigte in
een onbeschrijflijke verwarring wegvluchtte. Een
oogenblik daarna werden de lijken en gekwetsten
door vrienden in handkarren naar het politiebureau
op de Noordermarkt gebracht en telkens
weer zag men menschenlichamen wegdragen, die
vreeselijk verminkt en bebloed waren.’22 In het
grootste deel van de pers, ook in de Zwolsche Courant,
kregen de socialisten de schuld, geen krant
vergat de rode vlaggen te vermelden. Het ingrijpen
van de politie en de militairen werd geroemd,
terwijl die verzuimd hadden het oproer in te dammen
en willekeurig het vuur hadden geopend op
het volk. Uiteindelijk bleek dat slechts één van de
slachtoffers socialist was. Deze zwarte bladzijde
uit de Nederlandse geschiedenis leidde zelfs niet
tot vragen in het parlement.
Oranje boven!
Door de mislukking van de grote kiesrechtdemonstratie
in 1885 en het Palingoproer een jaar
later waren de socialisten razendsnel uit de gunst
geraakt van hun tot dan toe snel groeiende aanhang
in de grote steden. In de pers verschenen
dag in dag uit smalende berichten: Ondanks alle
grote woorden stonden de socialisten machteloos
tegenover de regering. Het Palingoproer had
laten zien dat leiders zoals Domela Nieuwenhuis
lafaards waren, die het volk gebruikten om voor
zich de kastanjes uit het vuur te halen.23 De antisocialistische
opvattingen van conservatieven,
maar ook liberalen, kregen vrij spel en werden
al gauw door het volk overgenomen. Een nooit
verdwenen nationalistisch gevoel werd nieuw
leven ingeblazen: het orangisme. De ontsporingen
tijdens de Oranjefeesten van de afgelopen jaren
kwamen in een nieuw daglicht te staan. Het kon
toch niet anders of ook daar waren de socialisten
voor verantwoordelijk geweest. Het gevolg bleef
Advertentie Zwolsche
Courant een paar
dagen voor Prinsesjesdag.
(POZC, 11 augustus
1890)
144 | jrg. 38 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
niet uit: het volk liet Domela Nieuwenhuis en zijn
medestanders als een baksteen vallen en ging als
vanouds voluit achter het koningshuis staan. In
heel het land werden vanaf 1886 antisocialistische
liederen gezongen als:
‘Hop, hop, hop; hop, hop, hop!
Hangt de socialisten op!
Oranje boven, Oranje Boven,
Leve Willem drie.
Weg met alle socialen,
Leve Willem drie!
Nieuwenhuis moet zakkies plakken,
Hi, ha, ho!’
Dat Nieuwenhuis zakkies moest plakken, verwees
naar de verwachte gevangenisstraf voor hem.
Hij was in 1886 in opspraak gekomen toen in
Recht voor Allen, het artikel De koning komt werd
gepubliceerd. In dat artikel werd koning Willem
III stevig aangepakt, omdat hij op geen enkele
manier blijk gaf van compassie voor het volk. Wat
hebben we aan zo’n koning, was de teneur. Later
kwam aan het licht dat Domela Nieuwenhuis niet
de auteur was. Maar, hij nam wel de verantwoordelijkheid
op zich en werd tot woede van de socialisten
veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf
wegens majesteitsschennis. Gezien de stemming
in het land deed Nieuwenhuis er beter aan zich
even stil te houden. Maar zo zat hij niet in elkaar.
Domela Nieuwenhuis in de Bierton
Ook de socialistische beweging in Zwolle stagneerde
na de mislukking van de kiesrechtdemonstratie
en het Palingoproer Hoewel er ook hier
inmiddels voldoende socialisten waren die een
hardere koers wilden varen dan het Werkliedenverbond,
lukte het maar niet een afdeling van de
SDB op te richten. Er was niet alleen gebrek aan
voormannen, maar ook aan vergaderruimte. Helmig
van der Vegt herinnert zich: ‘In heel Zwolle
was voor de socialisten geen vergaderzaaltje
te krijgen, daar de eigenaars van zalen door de
politie werden gedreigd met intrekking van het
De Bierton, Schellerbergweg 27 Zwolle.
In dit vroegere café kwamen de eerste Zwolse
socialisten bij elkaar. Domela Nieuwenhuis hield er
onder toezicht van de politie een lezing en Helmig
van der Vegt richtte er met zijn partijgenoten de
Zwolse afdeling van de Vereniging voor Algemeen
Stem- en Kiesrecht op. (Foto Jan van de Wetering,
september 2021)
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 3 | 145
vergunningsrecht en met intrekking van de vergunning
tot het later sluiten der zaak bij feestelijke
gelegenheden.’24
Daarom kozen de eerste socialisten voor lokalen
net buiten de gemeentegrenzen: daar had de
Zwolse politie niets te zeggen. Eén van die noodonderkomens
voor vergaderingen was de woning
van Gerrit van de Berg, een kleermaker met socialistische
opvattingen. Hij woonde in een van de
arbeiderswoningen in het achterste gedeelte van
de voormalige boterfabriek aan de Schellerweg.25
‘Veel ruimte bood het niet’, merkte een journalist
droog op. ‘Op dezen weg stonden toen nog geen
lantaarns en daar de politie toch wilde weten
welke onverlaten naar de socialistische bijeenkomsten
gingen, plaatsten de politieagenten zich
achter de boomen en staken een lucifer aan zoo
gauw men passeerde. De namen der boosdoeners
werden den volgenden dag bij de patroons bekend
gemaakt en het gevolg daarvan was heel vaak ontslag.’
26
De spanning was dus groot toen Domela
Nieuwenhuis aankondigde dat hij naar Zwolle zou
komen. Van der Vegt en zijn kompanen hadden
hem bereid gevonden een lezing te houden in de
Bierton, een café aan de Schellerbergweg (nr. 27),
net buiten de gemeentegrens. Maar dat was letterlijk
buiten de waard gerekend. Eigenaar Maten
weigerde zijn zaal vrij te geven omdat hij anders
de politie op zijn dak zou krijgen, zodat het ontvangstcomité
uitweek naar de bescheiden woning
van Gerrit van den Berg. Uiteraard was Helmig
van der Vegt erbij aanwezig: ‘Het bericht van zijn
komst deed de ronde en reeds des morgens was
burgemeester Van Nahuijs, de commissaris Van
Nieuwland en een groote politiemacht op het
perron aanwezig. Den geheelen dag werden alle
treinen uit de richting Amersfoort nagekeken.
Eindelijk, daar was Domela. Op den voet werd hij
gevolgd door een cordon agenten en door honderden
nieuwsgierigen, die naar het station waren
gelokt door het groote politievertoon.’ Onder politiebegeleiding
wandelde het gezelschap naar het
huis van Van den Berg.
Omdat het een openbare bijeenkomst was,
vonden de politieagenten dat ze ook mee naar
binnen mochten. Domela sprak daar zijn verwondering
over uit, maar hield toch een lezing van een
half uur, waarbij hij zich beperkte tot ‘een algemeene
opwekking tot vereeniging ter bekoming
van algemeen stemrecht en verder zijn bekende
theorieën verkondigend over een meer evenredige
verdeeling der aardsche goederen en een billijke
tegemoetkoming in de nooden van den werkman.’
27 Om kwart over tien was de bijeenkomst
afgelopen. Domela overnachtte in de woning van
Van den Berg en werd de volgende ochtend door
een zestal personen ‘uit den werkenden stand’
naar het station begeleid.28 Het Zwolse avontuur
van Domela haalden de kolommen van kranten
in heel het land. En uiteraard was het koren op de
molen van Recht voor Allen, dat op cynische toon,
onder de kop ‘Het Zwolsche schandaal’, het vuurtje
aanwakkerde:
Domela Nieuwenhuis
spreekt tijdens een
vredesdemonstratie in
Amsterdam, circa 1900.
(Geheugen van Nederland)
146 | jrg. 38 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
‘Hoe belachelijk stellen de machthebbers zich
aan! Hoe blijkt uit al hun daden de ontzaggelijke
vrees die zij koesteren voor onze beweging! (…)’
Al op het station was Domela Nieuwenhuis opgewacht
door ‘de kommissaris van politie, ja zelfs de
burgemeester, de geadelde Nahuys, de onderdrukker
van het oproer te Zwolle in het vorige jaar.’
Recht voor Allen wees erop dat de politie zonder
enige machtiging een privéwoning was binnengetreden.
29 De kwestie werd zelfs aan de minister
van justitie voorgelegd – alles wat met Domela te
maken had, lag dat jaar uiterst gevoelig. Maar de
minister wees de klacht af, omdat Van den Berg
niet diezelfde avond had geklaagd, maar pas daarna.
Ook was hij van mening dat de Schellerbergweg
niet in Zwollerkerspel lag maar in Zwolle.30
Met twee lege handen op één lege buik
In de jaren na zijn terugkeer naar Zwolle had
Helmig van der Vegt een netwerk opgebouwd van
gelijkgezinden. Hij ontmoette hen bij de spreekbeurten
van de socialistische voormannen, bij de
bijeenkomsten van het Werkliedenverbond en tijdens
de grote kiesrechtdemonstraties in de grote
steden. Al die tijd zocht hij naar mogelijkheden
om in Zwolle een vereniging op te richten die zich
kon aansluiten bij de SDB. Dat was niet eenvoudig.
Wie in de jaren tachtig van de negentiende
eeuw propagandist was van het socialisme moest
sterk in zijn schoenen staan. Maar, de onderlinge
solidariteit van de eerste socialistische propagandisten
was groot. In zijn memoires schrijft Van der
Vegt: ‘Zij waren vrienden, broers en zusters, met
twee leege handen op één leege buik.’ (…) ‘Wij
hadden toen nog geen edelachtbaren of hoogedelachtbaren
in onze kringen, geen gezeten burgers,
maar burgers die gezeten hadden. Het was een
partijtje van gesjochten jongens, onder leiding
van een gesjochten partijbestuur, dat in zijn vergaderingen
voorschreef dat géén kwast (citroenlimonade),
enkel melk gedronken mocht worden,
omdat kwast een dubbeltje en melk slechts een
stuiver kostte.’ (…) ‘Trad een spreker van bijvoorbeeld
Amsterdam te Zwolle op, dan was soms zijn
eerste vraag of wij wel reisgeld voor hem hadden,
want hij moest weer om zijn werkzaamheden
naar zijn woonplaats terug. Bleef een socialistisch
spreker van elders een nacht over, dan ging dit nog
wel in de steden waar wel een partijgenoot een
slaapplaats beschikbaar had, maar op het platteland
was soms niemand die een spreker durfde of
kon herbergen. Dat ondervond het tegenwoordige
kamerlid Schaper, die na afloop van een openbare
vergadering met den pas gehuwden voorzitter en
diens bruid in één vertrek te ruste ging.’31 Toch
vond het socialisme in Zwolle een rijke voedingsbodem:
‘In de achterbuurten heerschten verschrikkelijke
toestanden: lage loonen, ellendige krotten,
lange werktijden, onmenschelijke behandeling.
Wanneer ik de proletariërs sprak over de blijde
boodschap van het socialisme, dan ging hun hart
open. Evenwel ging de schriftelijke propaganda
beter dan de mondelinge, omdat voor de mondelinge
in vergaderlokalen geen gelegenheid werd
gegeven. Ik had kennis gekregen aan een Bijbelcolporteur,
Epstein genaamd, een doodarme man,
die mij zijn nood geklaagd had. En ik gaf hem grif
gewonnen dat het wachten op een zalig hiernamaals
op den duur niet meevalt als men op aarde
voortdurend aan alles gebrek heeft. Hij droeg
een tasch bij zich, aan de eene zijde gevuld met
socialistische lectuur, waaronder het blad Recht
Helmig Jan van der
Vegt, een van de pioniers
van het socialisme
in Zwolle. (Uit Vliegen,
De dageraad der volksbevrijding,
deel 2,
p. 186)
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 3 | 147
voor Allen, dat in 1879 onder redactie van Domela
Nieuwenhuis was verschenen en aan de andere
zijde met stichtelijke blaadjes.’32
De zaal zat vol agenten
Helmig van der Vegt had lering getrokken uit het
gedenkwaardige bezoek van Domela Nieuwenhuis
aan Zwolle in 1886. Je kon zaaleigenaren
maar beter niet wijs maken voor welk doel een
vergadering werd gebruikt. Toen hij in de zomer
van 1889 een zaaltje in de Bierton wilde reserveren,
had hij Maten, de eigenaar, dan ook niets
verteld over het politieke karakter van de bijeenkomst.
En zo gebeurde het dat daar
De Zwolse afdeling van de Bond voor Algemeen
Kiesrecht werd opgericht. Het ging om een
doorstart, want in 1884 was die vereniging ook al
opgericht. De oprichting van de vereniging was
het eerste politieke succes van Helmig, hij werd
meteen voorzitter. Om een eind te maken aan de
illegale bijeenkomsten buiten de gemeentegrenzen,
bleef hij onvermoeibaar naar oplossingen
zoeken. ‘Zijn’ vereniging moest ook in de stad
kunnen vergaderen. Maar dat was makkelijker
gezegd dan gedaan, zoals bleek toen Geert van
der Zwaag, een varkenskoopman uit Friesland,
naar Zwolle kwam voor een spreekbeurt. Drie
keer probeerde Helmig een zaal te huren: in café
Brandehof (Melkmarkt), in hotel de Atlas (Ossenmarkt)
en in Odeon (Blijmarkt). De eigenaren
weigerden allemaal, omdat ze gehoord hadden
dat Van der Zwaag een volbloed socialist was, nog
erger dan de duivel. Uiteindelijk was caféhouder
Leinweber in de Veerallee bereid zijn café af te
staan. Hij was voor de duvel niet bang, had hij bij
zijn toezegging opgeschept. Maar het liep anders:
‘Een talrijke schare toog er op den bewusten
Zondagochtend heen, doch de gordijnen waren
dicht, en jawel, de zaal zat vol agenten.’ Van der
Vegt bedacht dat hij nog een oude tante had, wier
overleden man zangmeester was geweest. Hij kreeg
van haar den sleutel van de oude Zangschool op
het Eiland en daar werd onder grote belangstelling
dan toch nog de bijeenkomst gehouden. De politie
noteerde iedereen die binnenkwam, maar toen de
toeloop van publiek steeds groter werd, hielden de
agenten er maar mee op.33 De bijeenkomst was een
groot succes, de vereniging schreef vijfentwintig
nieuwe leden in.
Links: Affiche voor
Algemeen Kiesrecht,
ontwerp Albert Hahn,
1911. (Wikimedia)
Pieter Jelles Troelstra
tijdens een manifestatie
voor Algemeen kiesrecht.
(Collectie Wikimedia)
148 | jrg. 38 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
Komt Zwollenaars, de slaapmuts afgerukt
De bijeenkomst in de Zangschool had de Zwolse
pioniers moed gegeven. Nu was de tijd gekomen
om door te zetten en hier eindelijk een afdeling
van de SDB op te richten. Textielhandelaar Marcus
Spits, een Zwollenaar met familiebanden in
Enschede, zette de eerste stap.
Hij schreef twee open brieven in Recht voor
Allen ‘Aan de arbeiders en geestverwanten te
Zwolle’, waarin hij hen opriep lid te worden van
de Zwolse afdeling van de SDB. ‘Voorzitter’ zet hij
achter zijn naam. Omdat de strekking nagenoeg
gelijk is, geef ik hier een samenvatting de brief van
11 februari 1890. Hij is geheel geschreven in de
typerende socialistische stijl van die dagen.
‘Het socialisme is ook binnen Zwolle’s muren
gedrongen en heeft reeds in tal van harten wortel
geschoten. Arbeiders! Sluit u bij de afdeeling
Zwolle van den S.D. Bond aan, die vrijheid, recht
en brood voor allen in haar vaandel voert. Het
kapitalisme moet bestreden en overwonnen
worden, opdat gij als een vrij mensch een nieuw
leven kunt intreden. Treedt in onze gelederen
om gezamenlijk recht te eischen; laat uw vrouw
en kinderen niet langer van gebrek wegkwijnen,
maar eischt werk, opdat gij in hunne behoeften
kunt voorzien. Zult gij u nog langer laten plagen
met touwpluizen voor een paar dubbeltjes daags?
(…) Is het niet ongehoord dat gij bijna van honger
omkomt, terwijl de kapitalisten in hunne canapé’s
rondwentelen, vermoeid als ze zijn van het harde
luieren? (…) Komt Zwollenaars, de slaapmuts
afgerukt en sluit u bij ons aan: één alleen kan niets,
maar gezamenlijk kunt gij alles!’34
Marcus Spits ging voortvarend te werk. Hij
riep in advertenties de Zwolse arbeiders op zich
als lid aan te melden van de SDB en hij vroeg
ook een colporteur om in Zwolle en omstreken
Recht voor Allen te venten. Niet geheel onnodig
voegde hij er aan toe: ‘Hij die vrij is tegenover het
publiek en niet bang is voor de politie, geniet de
voorkeur.’35 Net als zijn twee broers uit Enschede,
had Marcus een kort lontje. Hij was al eens wegens
mishandeling veroordeeld tot vijf dagen hechtenis
en nu, twee maanden na de oprichting van de
nieuwe partij, was hij betrokken bij een geruchtmakende
zaak. Hij kreeg bericht dat zijn jongste
broer, Flip, in Enschede zou worden opgepakt,
omdat hij weigerde dienst te doen als schutter.
Samen met een andere broer probeerde Marcus
’t Zweet des aanschijns
Marcus Spits liet er ook bij zijn zakelijke activiteiten geen twijfel over
bestaan dat hij de socialistische beginselen aanhing. In de advertenties
waarin hij zijn linnen, hemden en bedlakens aanprees, maakte hij cynische
opmerkingen over de Twentse textielindustrie: ‘Weer eenige rolletjes uit
’t Twentsch paradijs. In ’t zweet des aanschijns moeten ze werken.’
Advertentie Marcus
Spits in Recht voor
Allen, 29 januari 1890
Rechts: Oproep van
Marcus Spits aan de
Zwollenaren om lid te
worden van de Sociaaldemokratische
Bond.
(Recht voor Allen,
11 februari 1890)
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 3 | 149
de arrestatie te voorkomen. Gewapend met een
lat en een steen stapten ze op de marechaussee af,
onder het roepen van ‘Blijf van onze broer af ’ en
‘Weg met de schutterij, leve de socialen’. Toen ze
ook nog de te hulp geschoten burgemeester van
Enschede belaagden, trok een marechaussee zijn
bajonet om de man te bevrijden. De gebroeders
Spits werden opgepakt en tot enkele maanden
gevangenisstraf veroordeeld.36
Door de arrestatie van Marcus Spits leek de
Zwolse afdeling van de SDB al na twee maanden
op sterven na dood. Het wachten was op nieuwe
inspiratie. Door de komst van de Groningse handelsreiziger
Pieter Menno Arnolli (1864-1931)
naar Zwolle kwam er weer leven in de brouwerij.
Met acht andere socialisten richtte hij op
12 december 1890 de Zwolsche Arbeidersbond
op.37 De bond telde bij de oprichting ongeveer 360
leden, die afkomstig waren uit de Vereeniging van
het Spoorwegpersoneel, de afdeling Zwolle van
de Nederlandsche Bond voor algemeen kies- en
stemrecht en de Zwolsche Timmerliedenvereniging.
Pieter Arnolli werd voorzitter en Helmig
van der Vegt vicevoorzitter. Beide mannen waren
nog maar 26 jaar oud.38 De toon waarmee de bond
zich aan het publiek presenteerde, leek op het
eerste gezicht nogal gematigd: ‘Zij stelt zich ten
doel langs wettigen weg en door gepaste middelen
de belangen van hare leden te bevorderen en hun
leven te veraangenamen. Dit doel zal zij trachten
te bereiken door te streven naar algemeen
kiesrecht, het oprichten van een eigen gebouw,
het houden van voordrachten, het opvoeren van
tooneel- en het uitvoeren van zangstukken.’ Dat
klonk niet al te revolutionair, maar al gauw werd
duidelijk dat het bestuur op één lijn zat met de
SDB van Marcus Spits. De voormannen van de
Zwolsche Arbeidersbond en die van de partij van
Spits zouden de komende vier jaar gezamenlijk
optrekken bij spreekbeurten en 1-meivieringen.
De Volksvriend
Na zijn vrijlating uit de gevangenis pakte Marcus
Spits de draad weer op. Hij kreeg al gauw steun
van de Amsterdammer Levi Cohen (1864-1933)
roepnaam Louis, die eind 1890 met zijn gezin naar
Zwolle was verhuisd (Tuinstraat). Net als Marcus
was hij joods en een uitgesproken socialist. Louis
Cohen verdiende een slecht betaalde boterham
met kleinhandel, nu eens in boter, dan weer in
bier. Louis Cohen werd secretaris van afdeling
Zwolle van de SDB. Spits wilde de socialistische
propaganda uitbreiden met een op de regio
gericht weekblad en vond Cohen bereid de rol van
uitgever/redacteur op zich te nemen. Op 27 juni
1891 verscheen het eerste nummer van De Volksvriend,
orgaan van de Volkspartij in de provinciën
Overijssel en Drenthe. Motto van het blad was:
‘De aarde is rijk genoeg om al hare kinderen te
voeden. Wij vragen geen gunsten, wij willen recht.’
De Volksvriend onderscheidde zich inhoudelijk
nauwelijks van Recht voor Allen. Het blad werd
een groot succes: de oplage steeg in enkele jaren
van zeshonderd naar tweeduizend exemplaren.
Voor de bezorging aan de abonnees en de colportage
op straat was de stad in wijken verdeeld. Elke
wijk had zijn eigen colporteur. Het succes was de
Zwolsche Arbeidersbond van Arnolli en Van der
Vegt niet ontgaan. De bond nam het blad over van
Cohen, die echter wel de belangrijkste redacteur
bleef. Na de overname werd de naam veranderd in
De Volksvriend, Socialistisch Weekblad, waardoor
voor iedereen duidelijk was uit welke hoek de
wind waaide.
De Zwolse socialist
Pieter Arnolli. Hij was
aanvankelijk medestander
van Helmig
Jan van der Vegt, maar
sloot zich niet aan bij
de SDAP. (Jaarboek
Handelsreizigers, circa
1910)
Louis Cohen, samen
met Helmig Jan van der
Vegt een van de oprichters
van de SDAP. (Uit
Vliegen, De dageraad
der volksbevrijding,
deel 2, p. 186)
150 | jrg. 38 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
Geen enkele boekhandelaar in Zwolle zat in
die tijd te wachten op socialistische lectuur, zodat
de Volksvriend , net als Recht voor Allen vooral op
straat aan de man moest worden gebracht. Dat
deed Cohen zelf, samen met een snel groeiend
aantal andere colporteurs. Hoe dat eraan toeging
wordt beeldend beschreven in een aflevering van
Recht voor Allen uit 1892.
‘Sedert eenige weken wordt er Zaterdagavonds
druk gekolporteerd met de Volksvriend. Den eersten
keer kolporteerde onze partijgenoot Cohen alleen,
en liep op één avond acht bekeuringen op. Den volgenden
week kolporteerde Cohen en Van Harte, de
ontslagen arbeider van Eindhoven [de houtzagerij in
Frankhuis] en toen liepen ze beiden één bekeuring
op. (…) Doch jl. Zaterdagavond bekeurde de politie
maar weer raak. Cohen kreeg er drie, van Harte één,
en Stalenhoef één. Arnolli die met zijn zware stem op
een kwartier afstand hoorbaar was, werd o wonder
boven wonder niet bekeurd; hoe dat kwam begrijpen
wij niet, toch zeker niet omdat hij niet hard genoeg
schreeuwde.’ 39
De Zwolse politie lette niet alleen op het colporteren
van Cohen, maar ook op wat hij schreef.
In een van de afleveringen beledigde hij een politieagent.
Hij kreeg er in 1893 een maand gevangenisstraf
voor. Toen de cipier de deur van de gevangenis
aan de Menno van Coehoornsingel opende,
riep Cohen, onder hoerageroep van partijgenoten
‘Leve de sociale revolutie!’40
Zwolle en de Internationale
De socialistische beweging in Nederland is niet
los te zien van het socialisme buiten onze grenzen.
Een mijlpaal was de stichting op 28 september
1864 in Londen van de Eerste Internationale, een
internationaal verband van vakbonden. De rijen
van de socialisten waren allerminst gesloten. De
meningen bleven verdeeld, zodat er op 14 juli
1889 (honderd jaar na de bestorming van de Bastille)
in Parijs een Tweede Internationale werd
opgericht. De kwesties waarover de socialisten
discussieerden zouden nog lang de politieke agenda
bepalen: de keuze tussen de parlementaire weg
en revolutie, tussen vreedzame en niet vreedzame
politieke actie, maar ook de houding tegenover de
koloniale politiek en oorlogsvoering.
Tijdens de Tweede Internationale was besloten
1 mei te kiezen tot jaarlijkse Dag van de Arbeid, een
dag van internationale solidariteit van arbeiders.
Op donderdag 1 mei 1890 werd de dag op verschillende
plaatsen in Nederland gevierd, maar nog niet
in Zwolle.41 In de grote steden werd voor het eerst
de acht-urenleuze aangeheven en ook het achturenlied.
Van der Vegt die naast onderwijzer ook
zangmeester was, had het lied toch maar vast met
partijgenoten ingestudeerd. Het refrein luidde:
‘Acht uur! Acht uur!
Geen langer arbeidsduur!
Ten strijd! Komt allen op ten strijd!
Ten strijd voor acht uren arbeidstijd’ 42
Maar het ging om veel meer vond Van der Vegt:
‘Ons ideaal ging verder, wij wenschten den
opbouw van een nieuwe maatschappij, een maatschappij
van vrede, welvaart en broederschap,
doch niet tot stand gebracht met de waap’nen der
barbaren. Die maatschappij is niet bestaanbaar
zoolang de volk’ren in elkaar vijanden zien, zoolang
zelfs partijgenooten elkaar met alle ten dienste
staande middelen bestrijden.’43
De eerste Dag van de Arbeid in het Engelse Werk
In 1891 deden Louis Cohen, Marcus Spits, Pieter
Arnolli en M. Blankwater namens de Zwolsche
Arbeidersbond en de afdeling Zwolle van de
SDB een poging toestemming te krijgen voor een
Rechts: Adver

Lees verder

Zwolse Historisch Tijdschrift 2021, Aflevering 4

Door 2021, Aflevering 4, Afleveringen, Jaartal, Zoek in ons tijdschrift

Zwols Historisch Tijdschrift
38e jaargang 2021 nummer 4 – 8,50 euro
ThThemanummer:
Wijthmen, Herftfte en
Zalné in vogelvlucht
allee moest soms veel geduld hebben. Het kon
gebeuren, dat de vrouw des huizes net een dutje in
de stoel deed of druk was in het achterhuis. Dus
het kon even duren voordat je als klant geholpen
werd. En dan stond de tijd even stil. Dat bood je
de gelegenheid om de volgestouwde omgeving
eens goed in je op te nemen. De winkel puilde
werkelijk uit met alles wat je zo gek niet bedenken
kon. Het rook er – in mijn verbeelding althans –
naar kamferballen. Oh ja, ze verkocht ook ansichtkaarten
met de groeten uit Wijthmen.
Haar inkopen deed ze zelf. Daarvoor had ze
zelfs een rijbewijs gehaald en een Daf aangeschaft,
een automatische auto, die ze wekelijks met bestellingen
inlaadde. Met diezelfde Daf reed ze ook op
een zondagmorgen naar de kerk (Rehoboth), toen
de deur niet goed dichtzat en ze in een scherpe
bocht uit de auto viel en over straat rolde. Het liep
goed af.
Hendrikje was als dienstmeisje uit Dalmsholte
gekomen. Na het vroegtijdig overlijden van de
eerste vrouw van Anton Boeve trouwden ze. De
laatste 25 jaar van haar leven kwam ze er alleen
voor te staan. Ze wist zich uitstekend te redden,
molk de koe, mestte het varken en dreef de winkel
in haar uppie. Ze was een geëmancipeerde vrouw
avant la lettre. Toen Wijthmen vlak voor haar
dood in de ban raakte van een schoolstrijd zou
ze in vertrouwde kring tot verzoening en de ‘toekomst
aan de jeugd’ hebben opgeroepen.
Een kleindochter durfde dat niet met zekerheid
te bevestigen. ‘Want ze was ook diplomatiek
en wilde aan iedereen verkopen’. Ze overleed uiteindelijk
thuis, te midden van haar naasten,
op 23 oktober 1993. Ze was 84 en ligt begraven in
het familiegraf op Bergklooster. Bij het leeghalen
van het huis werd een grote voorraad vuurwerk
op zolder gevonden. Want ook dat explosieve
goedje verkocht ze.
198 | jrg. 38 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
Hendrikje Boeve
Iedereen in Wijthmen en Herfte kocht wel eens
iets in de winkel van sinkel van ‘Vrouw Boeve’,
zoals ze in het dorp werd genoemd. Hendrikje
Boeve had niet alleen van alles te koop. Ze was
strabant en pront, maar bovenal een buitengewoon
vriendelijke vrouw. Voor iedereen. Ze was
echter bepaald niet voor de poes als men kwaad
in de zin had. Ze werkte ooit een paar zigeunervrouwen,
dat op roverspad was, eigenhandig met
behulp van haar wandelstok de deur uit.
Wie binnentrad in het snuisterijenparadijs
van Hendrikje Boeve-Dekker aan de Kroesen-
Koen Nijmeijer
‘Kleurrijke Zwollenaren’
(Particuliere collectie)
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 4 | 199
‘Kleurrijke Zwollenaren’ 198
Koen Nijmeijer
Wijthmen, Herfte en Zalné in vogelvlucht 200
Gerard Hülsmann / Steven ten Veen
De Heinoseweg, centrum van bedrijvigheid 208
Gerard Hülsmann / Steven ten Veen
Van ‘stadion De Mol’ naar de Elshof 214
Gerard Hülsmann / Koen Nijmeijer
Hoe het plaatselijke onderwijs op
een bijzondere wijze bleef bestaan 220
Koen Nijmeijer
Herinneringen van een professor 227
Derk-Jan Dijk
Herman Pot woont op een kruispunt
van wegen 230
Steven ten Veen
Schooljongen uit Wijthmen werd
burgemeester van Heerenveen 232
Tjeerd van der Zwan
Wijthmen liep uit om de skelters
van Karba te zien 234
Steven ten Veen
Een dorp van boeren 236
Koen Nijmeijer
Zwolle in de greep van de blauwe knoop 242
Jan van de Wetering
‘Uit het Drostenhuis’ 250
Saskia Zwiers
De Peperbus na ruim 65 jaar verdwenen 252
Steven ten Veen
Auteurs 261
Redactioneel
De eerste jaargang van de nieuwe redactie
is compleet met dit nieuwe nummer.
We kunnen tevreden terugkijken. Er
zijn wat nieuwe elementen in het Zwols Historisch
Tijdschrift gekomen, zoals de rubrieken ‘Kleurrijke
Zwollenaren’ en ‘Uit het Drostenhuis’. Deze
rubrieken zijn ook weer aanwezig in dit nummer,
met respectievelijk winkelierster Hendrikje Boeve
uit Wijthmen en fotograaf Robert Ziegler als
hoofdpersonen.
Maar er zijn ook veel dingen bij het oude gebleven.
Daarom eindigen we het jaar met een
themanummer. Centraal staan de buurtschappen
Wijthmen, Herfte en Zalné. Onze redacteur
Steven ten Veen heeft kunnen samenwerken met
twee kenners van de lokale geschiedenis, Gerard
Hülsmann en Koen Nijmeijer. Het heeft een
themanummer opgeleverd met veel couleur locale.
Naast de artikelen over Wijthmen, Herfte en
Zalné luidt Steven ten Veen weekblad De Peperbus
uit. Na ruim 65 jaar kwam een einde aan het
bestaan van dit huis-aan-huisblad. En voordat u
zich gaat wentelen in de feestmaand december
waarschuwt Jan van de Wetering u met een artikel
over de geschiedenis van de geheelonthouders
(de blauwe knoop) in Zwolle voor al te veel alcoholgebruik.
Hoe dan ook wenst de redactie u goede feestdagen
en veel leesplezier!
Coverfoto: Luchtfoto omgeving Wijthmen.
(foto Rick van der Kamp)
Inhoud
200 | jrg. 38 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
Wijthmen, Herfte en Zalné in vogelvlucht
Van de voormalige gemeente Zwollerkerspel
zijn Berkum, Frankhuis, Ittersum en
Westenholte al ingelijfd door de naar groei
hunkerende stad Zwolle. Wijthmen met in zijn
kielzog de buurtschappen Herfte en Zalné zijn de
dans nog ontsprongen. De bewoners daar voelen er
trouwens ook niets voor om onderdeel van de stad te
worden. Veel liever blijven ze op veilige afstand van
Zwolle, hoewel de invloed van de stad zowel tijdens
de vorige eeuwen als zeker in de huidige tijd sterk
aanwezig is.
Toch kunnen de ruim duizend mensen die in
Wijthmen, Herfte en Zalné wonen er niet gerust
op zijn dat hun leefgebied niet alsnog onderdeel
van groot Zwolle gaat worden. In de jaren zestig
van de vorige eeuw moest daarvoor al worden
gevreesd toen de gemeente op zoek ging naar een
nieuwe woningbouwlocatie omdat Zwolle-Zuid
nagenoeg vol was gebouwd. Twee gebieden werden
geschikt bevonden om die rol te gaan spelen,
Herfte en Stadshagen. Na ze aan een milieueffectrapportage
(MER) te hebben onderworpen,
viel de keuze op Stadshagen. Maar nu, een kleine
dertig jaar later, is Herfte opnieuw in beeld om
woningbouwlocatie te worden. Wel onder een
andere naam, Vechtpoort, maar dat zal voor de
bewoners in het gebied geen verschil maken.
De naam Vechtpoort duikt op in de zogeheten
‘Omgevingsvisie’ die een paar maanden geleden
door de gemeenteraad is vastgesteld. De locatie
waar het om gaat, is in twee delen geknipt. Vechtpoort
1, waar de grond voor een groot deel in
handen is van projectontwikkelaars, ligt tussen de
Nieuwe Vecht bij Berkum en de spoorlijn naar het
noorden, Vechtpoort 2, waar de gemeente op vrijwel
alle grond, grofweg tussen de spoorlijn naar
Emmen en de Wijthmenerplas, een optie heeft om
er te kunnen bouwen. Duizenden woningen zouden
er gebouwd kunnen worden. Maar pas na de
gemeenteraadsverkiezingen van 2022 wordt waarschijnlijk
besloten waar de uitbreiding van Zwolle
eventueel plaats gaat vinden.
Honderd woningen
Niet alleen in Herfte maar ook in Wijthmen, met
afstand de grootste van de drie buurtschappen,
houden ze hun hart vast. Dat er de komende jaren
in Wijthmen wordt gebouwd, is al nagenoeg zeker.
Een project van honderd woningen staat op stapel
in de buurt van het sportpark en het Kulturhus.
Daar is iedereen blij mee, want het is ondertussen
al bijna zestig jaar geleden dat er in het dorp
überhaupt sprake van woningbouw op grote
schaal was. En dat doet pijn omdat het voor jongeren
vrijwel onmogelijk is om in de eigen buurt te
blijven wonen. Maar op duizenden woningen op
loopafstand zit bijna niemand te wachten.
Het zijn dus spannende tijden voor Herfte en
Wijthmen, die elk een eigen identiteit hebben,
maar ook een gemeenschappelijke geschiedenis.
In dit themanummer is Wijthmen als grootste van
de drie buurtschappen de rode draad. Een oor-
Gerard Hülsmann
Steven ten Veen
Ansichtkaart. (Particuliere
collectie)
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 4 | 201
konde uit 960 van de Germaanse tijd bevat de eerste
vermelding van het dorp, aangeduid als ‘Wie’,
wat zoveel betekent als klein heiligdom of heilige
plaats. Het verklaart ook waar de voor velen merkwaardige
naam Wijthmen vandaan komt. Dat die
naam wordt uitgesproken als ‘Wietum’ heeft ongetwijfeld
met het Sallands dialect te maken. Een
latere vermelding dateert uit 1207, waarin de bisschop
van Utrecht de ‘novelle tienden’ (een soort
belastingheffing) voor onder andere de buurtschappen
Ittersum en Wijthmen heeft geschonken
aan het kapittel van Deventer. Het kreeg daarmee
recht op tien procent van de opbrengst van het
ontgonnen en nog te ontginnen land. Deze akte
maakt duidelijk dat het gebied Wijthmen in die
tijd nog in een ontwikkelingsfase verkeerde en dat
er dus ontginningen plaats vonden.
Boerderijen
Het eerste overzicht van het aantal huishoudens
in Wijthmen en Herfte dateert van een belastingkohier
uit ongeveer 1400, waarin 31 hoofden van
huishoudens staan vermeld. Dit aantal zou daarna
eeuwenlang nauwelijks toenemen. De bevolking
woonde op de hoger gelegen gronden ter bescherming
van de overstromingen, die bijna jaarlijks
plaatsvonden. De bebouwing bestond grotendeels
uit boerderijen die in een lint op de zandheuvels
achter elkaar stonden. Op een kadastrale kaart
van 1810-1832 komen namen van erven voor als
Anderlo, Assevoort, Hoekseboer, Vondeman,
Homberg, Konstapel, Kroes, Bulder, Kolks, Mannes,
Wittebelt, Hoekbrink en Fakkert. Tegenwoordig
staan er nog zo’n dertig boerderijen, merendeels
melkveebedrijven.
Zo ontstond in de loop der tijd een kleine
hechte gemeenschap van mensen die op elkaar
aangewezen waren in noodsituaties, maar ook
voor zaken als onderhoud van wegen, bruggen en
sloten. Iedereen maakte er deel van uit, of je nu
landeigenaar, pachter, een keuter of een grote boer
was. Samen moesten de klussen worden geklaard.
Het noaberschap – de verplichting van buren
om elkaar te helpen – speelde een grote rol in de
buurtschappen. Zelfs nu is die, zij het in geringere
vorm, nog aanwezig. Bijvoorbeeld bij overlijdens
waarbij buren voor hulpverlening zorgen.
Grote invloed
Zwolle oefende altijd al een grote invloed uit op de
buurtschappen. Ook op religieus gebied bijvoorbeeld,
was de bevolking afhankelijk van de stad
omdat daar de kerken stonden voor het dopen
van kinderen, het sluiten van huwelijken en voor
begrafenissen. De schout van Zwolle was belast
met de uitvoering van instructies van de hogere
overheden en zorgde voor de uitoefening van de
rechtspraak, het handhaven van orde en veiligheid
en het opmaken van notariële akten. Ook op
defensief gebied waren Wijthmen, Herfte en Zalné
aangewezen op de stad. In tijden van geweld kon
men er binnen de muren schuilen. En natuurlijk
ging men er naar toe om er inkopen te doen.
Dwars door Wijthmen liep eeuwenlang de
oude landweg die Zwolle verbond met Twente en
het Duitse achterland. Veel kooplieden maakten
er gebruik van en bezochten dan vaak herberg
De Mol of café De Zon om hun paarden te laten
rusten en zelf een maaltijd te nuttigen of een borrel
te drinken. In het najaar was de weg dikwijls
als gevolg van het weer en het overstroomde land
vrijwel onbegaanbaar. Dat veranderde omstreeks
1830 toen de weg met klinkers werd bestraat
zodat men er gedurende het hele jaar gebruik van
kon maken. Gevolg hiervan was dat de toen nog
zanderige Hessenweg richting Ommen snel aan
betekenis verloor.
Café De Mol zoals het
in 1955 langs de Heinoseweg
lag. (Particuliere
collectie).
202 | jrg. 38 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
De verbinding tussen Wijthmen en Herfte was
lange tijd bedroevend slecht, bij nat weer veranderde
de zandweg in een modderpoel en hartje zomer
leek ze wel een woestijn. De sociale contacten tussen
de beide buurtschappen waren daardoor zeer
beperkt. Wim Beltman (1912-1981), die in Herfte
woonde, liet kort voor zijn dood in een verslag van
de commissie ‘40-jaar parochie Herfte-Wijthmen’
optekenen dat hij als twintigjarige in Wijthmen
alleen bakker Israël en (hoef)smid Pot kende.
Opvallend was dat de mensen in Herfte modieuzer
gekleed gingen dan die in Wijthmen. Toen de
rooms-katholieke kerk aan de Erfgenamenweg net
gebouwd was, verbaasden de kinderen van Beltman
zich over de Sallandse mutsen die sommige
vrouwen uit Wijthmen droegen. ‘Kijk allemaal zusters’,
zeiden ze spontaan. Omgekeerd keken kerkgangers
uit Wijthmen licht geïrriteerd naar hun
buren uit Herfte. ‘Met die stadse ummegoan dá kan
nie’, werd er gezegd. Maar gaandeweg raakte men
aan elkaar gewend. De weg tussen de kerk en Herfte
werd tenslotte ook aangepakt en in 1947 officieel
geopend door burgemeester Catharinus Slager, die
een lintje mocht doorknippen.
Een eigen parochie
Na de reformatie en het verbod om het katholieke
geloof uit te oefenen, stapte een grote meerderheid
van de bevolking van Zwollerkerspel over
naar de protestantse kerk. Opmerkelijk is dat de
meeste inwoners van Wijthmen en Herfte trouw
bleven aan het katholieke geloof van de moederkerk.
Dit was vooral te danken aan vooraanstaande
en welgestelde families die priesters onderdak
verleenden en bescherming boden. Daaronder
bevond zich de adellijke familie Rutenberg die in
de buurt van Dalfsen aan de Vecht woonde. Hier
stichtte de Zwolse pastoor Arnoldus Waeijer in
1645 de statie ‘Broekhuizen’ met een schuilkerk.
Omdat de afstand naar die kerk toch wel erg lang
was, werden vanaf 1690 diensten gehouden in een
boerderij in de buurtschap Emmen.
Toen tien jaar later Johannes Josephus Kattenberg
uit Zwolle pastoor was geworden, verhuisde
de schuilkerk naar een boerenhoeve aan de vroeger
belangrijke Oude Twentseweg, die nu Oude
Wythmenerweg heet. Volgens een kroniekschrijver
van die tijd deed de pastoor dat ‘omdat daar
bijna geen ander als catholycken woonden alsof
hij nabij midden onder de gelovigen was van dit
tijdstip af.’ Uit een register van midden achttiende
eeuw van het schoutambt Zwolle blijkt dat 75
procent van de inwoners van Wijthmen katholiek
was. De schuilkerk van pastoor Kattenberg werd
het ‘Thoonenhuus’ genoemd en deed tot ongeveer
1770 dienst, waarna Gerardus Michael Hampzinck
de kerk verplaatste naar het meer centraal
gelegen Hoonhorst. In Wijthmen was men niet
blij met die verhuizing, waardoor sommigen uit
protest in Zwolle gingen kerken.
Omdat de parochie
Onze Lieve Vrouwe van
Altijddurende Bijstand
nog geen kerkgebouw
had, werd in de boerderij
van Jan Meiberg
aan de Erfgenamenweg
een noodkerk ingericht.
Meiberg schonk de
parochie een stuk land
ter grootte van zo’n drie
hectare, waarop niet
alleen de kerk, de pastorie,
het parochiehuis
en de r.k. school werden
gebouwd, maar ook een
kerkhof kwam.(Particuliere
collectie)
Het rooms-katholieke kerkhof. (foto Steven ten Veen)
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 4 | 203
De Bataafse revolutie in 1795 zorgde er voor
dat in ons land alle godsdienstige gezindten gelijk
werden gesteld. De katholieken in Wijthmen en
Herfte moesten echter nog tot 22 december 1943
wachten voor de Aartsbisschop van Utrecht,
Johannes de Jong (1885-1955), voor deze buurtschappen
de parochie ‘Onze Lieve Vrouwe van
Altijd Durende Bijstand’ stichtte. Pastoor Theodorus
van Wee liet een schuur op het voormalig
‘Buiten Veldwijk’ tot gebedshuis verbouwen in
afwachting van een echt kerkgebouw. De grond
hiervoor werd geschonken door landbouwer
Meiberg; de eerste steen werd in 1950 gelegd door
deken Antonius F.J.M. de Wit (1891-1965). Een
jaar later kon de nieuwe kerk in gebruik worden
genomen.
Dankzij de eigen parochie bloeiden de sociale
contacten tussen Wijthmen en Herfte op. Pastoor
Van Wee richtte een toneelclub op, WIK (Willen
Is Kunnen) met dan nog wel aparte afdelingen
voor jongens en meisjes. Later ontstond uit WIK
de toneelstichting Sagezo (samenstelling van
Samen GEraapt Zooitje), die nog altijd actief is.
Er werd een voetbalclub opgericht met de veelbelovende
naam Eendracht Maakt Macht (EMS),
die een veldje tot zijn beschikking kreeg bij de
boerderij van Klink die uiteindelijk plaats moest
maken voor de Wijthmenerplas.
In februari 2001 ontstond door een fusie van
de parochie van Wijthmen en Herfte met nog vier
andere parochies de Zwolse parochie Thomas a
Kempis. Voor de parochie ‘Onze Lieve Vrouwe
van Altijd Durende Bijstand’ bleek dat al snel
grote gevolgen te hebben. Vier jaar na de fusie
werd namelijk besloten om de kerk aan de Erfgenamenweg
te sluiten. De heftige protesten leken
niets uit te halen. Maar toen op 22 november
2015 de sluitingsdienst werd gehouden, kregen de
parochianen groot nieuws te horen: het Bisdom
had besloten dat de kerk toch bleef bestaan. Een
eigen pastoor hebben de katholieken in Wijthmen
en Herfte echter niet meer. Het huis van de zielenherder
wordt nu bewoond door Jan Stappenbelt,
die grote bekendheid kreeg als persfotograaf van
De Telegraaf. In het parochiehuis is een softwarebedrijf
gevestigd, nadat het aanvankelijk een horecafunctie
had gekregen. Met dit soort problemen
werden de protestanten in Wijthmen niet geconfronteerd,
maar tot de bouw van een min of meer
monumentale kerk is het nooit gekomen. Lange
tijd hadden ze slechts de beschikking over een
bescheiden kerklokaal dat op 7 mei 1911 plechtig
in gebruik was genomen. Twee jaar daarvoor was
al een zondagsschool opgericht, later gevolgd
door een evangelisatievereniging. In 1949 stelde
Pastoor Van Wee.
(Collectie Gerard Hülsmann)
Meisjes bij een processie
door de tuinen van de
kerk. (Particuliere collectie)
De kerk Rehoboth, die
naast café De Mol staat.
(Collectie Gerard Hülsmann)
Het koor Zanglust van
Rehoboth in de jaren
zestig. (Particuliere collectie)
A. Kok een stuk grond aan de Heinoseweg naast
De Mol beschikbaar voor de bouw van een kerk.
Dominee C.D. van Noppen legde op 12 december
1949 de eerste steen en een jaar later kon het kerkgebouw,
dat als naam Rehoboth kreeg, in gebruik
worden genomen. Dat betekende tevens dat de in
1937 opgerichte zangvereniging een nieuw repetitie-
lokaal had gekregen.
Verzuiling
De twee grote levensbeschouwelijke stromingen
waren tot ongeveer de jaren zestig van de vorige
eeuw duidelijk zichtbaar. Wie katholiek was, kocht
brood bij bakker Jac. Israël en toen die gestopt was
bij Willem van de Kamp in de Kroesenallee. De
protestanten gingen naar bakker Jan Huzen aan
de Heinoseweg. Voor de meeste boodschappen
was men echter aangewezen op nabijgelegen dorpen
als Dalfsen en Heino, want het grote Zwolle
werd lang niet altijd als een logische winkelstad
beschouwd. Op cultureel gebied bestond de
splitsing tussen rooms en protestants eveneens.
Zang en toneel op één kussen was heel lang niet
mogelijk. Maar langzaam maar zeker groeiden de
beide bevolkingsgroepen toch naar elkaar toe, ook
omdat in de liefde religie veel minder een rol ging
spelen en katholieke jongens dus gingen trouwen
met protestantse meisjes en omgekeerd. Het eerste
signaal van de hechtere samenhang was in
1956 de oprichting van de begrafenisvereniging
Draagt Elkanders Lasten waarin bestuursleden
van beide religieuze richtingen zitting namen.
DEL, waarin de oude begrafenisvereniging van
Wijthmen opging, was in feite een voortzetting
van het noaberschap waarbij hulp bij het overlijden
van een buurtgenoot een belangrijk onderdeel
is. Met de keuze voor de plek waar de dode
begraven zou worden, had ze niets te maken. Voor
de katholieken was daarvoor het kerkhof achter de
parochiekerk aan de Erfgenamenweg de aangewezen
plaats. De protestanten lieten hun dierbaren
meestal op Bergklooster begraven.
Sport
De toenadering tussen de geloofsgemeenschappen
werd vooral in de sport goed zichtbaar. In
1960 leidde dat tot de opening van de ijsbaan
204 | jrg. 38 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
H.W.Z. (Herfte Wijthmen Zalné) aan de Kuyerhuislaan
en negen jaar later tot de oprichting
van de Sport Vereniging Wijthmen, waarvan
Johan Elshof (1939-1970) de eerste voorzitter
was. Gestart werd met voetbal op het terrein
achter herberg De Mol, waarvan uitbater Hennie
Smeenk zijn land om niet beschikbaar stelde.
Over de sportvereniging die in 1973 een nieuwe
accommodatie aan de Erfgenamenweg in gebruik
kon nemen en het Kulturhus dat naast de velden
werd gebouwd, staat een apart artikel in dit nummer.
De primeur voor het voetbal in de buurtschappen
had echter niet Wijthmen maar Herfte.
Hier werd in november 1922 de voetbalvereniging
Herfte opgericht, die zich als lid bij de Noord-
Centrale Voetbalbond aanmeldde. Als levensbeschouwing
werd ‘neutraal’ vermeld. De voetballers
speelden op een veldje aan de Watersteeg (nu
Kuyerhuislaan). Een lang leven was de club echter
niet beschoren. In het seizoen 1923/1924 werd
nog in de 2e klasse Oost gespeeld, maar nog geen
jaar later trok Herfte zich uit de competitie terug
om zich begin 1926 op te heffen.
Buitenplaatsen
De eigenaren van de buitenplaatsen hadden grote
invloed op de gang van zaken in de buurtschappen.
In 1737 was van de in totaal 608 hectare
landbouwland zo’n zestig procent in bezit van de
families Van Grootveld en Royer. Andere grondbezitters
waren afkomstig uit de elite van Zwolle
Rechts: De officiële
opening in 1960 van de
ijsbaan HWZ aan de
Kuijerhuislaan. Onder
de vlag voorzitter Hendrik
van Gerner, naast
hem burgemeester
Reinhard Crommelin
van Zwollerkerspel.
(Collectie Gerard Hülsmann)
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 4 | 205
en Zwolse instellingen als het Hervormd Weeshuis.
Lokale bewoners bezaten slechts een klein
deel van het agrarisch gebied. Buitenplaatsen als
Soeslo in Wijthmen en Boschwijk en Landwijk
in Zalné bestaan nog altijd, evenals Helmhorst
in Herfte. Veldwijk in Wijthmen, een buitengoed
dat door een gracht was omgeven, werd in 1856
gesloopt om er een boerderij neer te zetten. Een
van de eigenaren van deze buitenplaats had een
zeer opvallende naam: Otto Maximiliaan Theodorus
Adolphus baron van Hugenpoth tot Aerdt. In
Herfte verdwenen Assevoort, dat ook wel Hassenvoort
werd genoemd en Huize Den Valkenberg.
Het landhuis op Soeslo is in 1815 gebouwd,
maar een buitenhuis (spijker) stond er al veel langer
en is er achter het grote huis nog altijd. Lange
tijd was het in het bezit van de gerenommeerde
Zwolse familie Roijer. In 1965 kwam Soeslo in
handen van de gemeente Zwolle, waarna een tijd
aanbrak waarin het landhuis in verval raakte. Van
1983 tot 1992 was het Gereformeerd Vormingsinstituut
in Soeslo gevestigd.
Buitenplaats Boschwijk ligt langs de Heinoseweg
tussen Zwolle en Wijthmen en werd in
1770 gebouwd. De bekendheid dankt zij aan de
eerste bewoner, de beroemde dichter Rhijnvis
Feith (‘Uren, dagen, maanden, jaren, vliegen als
een schaduw heen’). In 1950 werd het landgoed
gekocht door de gemeente Zwollerkerspel als
ambtswoning voor burgemeester Slager. Een
jaar later werd een vleugel van het landhuis ingericht
als raadszaal. De laatste vergadering van de
gemeenteraad van Zwollerkerspel werd er in 1967
gehouden, want per 1 augustus van dat jaar werd
de gemeente opgeheven en voor het grootste deel
aan Zwolle toegevoegd. Boschwijk is net zoals
Soeslo tegenwoordig in particulier bezit.
Scholen
In 1818 stichtte de gemeente Zwollerkerspel in
Wijthmen een openbare school, die tot 1931 bleef
Huize Soeslo. (foto Jan
van de Wetering)
Antonia van Dorf, hulp in de huishouding van de
familie Roijer, bij de voordeur van huize Soeslo.
(Particuliere collectie)
Huize Boschwijk. Later
werd het eigendom
van de gemeente Zwollerkerspel
en werden
er raadsvergaderingen
gehouden. Burgemeester
en later gedeputeerde
Crommelin woonde er
in die tijd. Na opheffing
van de gemeente Zwollerkerspel
werd Boschwijk
particulier bezit.
(Collectie Overijssel)
Rhijnvis Feith. (Collectie
Overijssel)
Sorghvliet. In 1989 werd de school gesplitst in een
afdeling voor moeilijk opvoedbare kinderen en
een afdeling voor langdurig zieke kinderen. Op
het hoogtepunt, zo rond 2010, telde De Ambelt
zestienhonderd leerlingen, daarbij inbegrepen die
van de vestigingen buiten Herfte. Taxibusjes reden
over de Herfterlaan af en aan om de kinderen naar
school te brengen en weer op te halen. De Wet
passend onderwijs van 2014 zorgde ervoor dat het
leerlingenaantal sterk zou dalen. De tijd dat toenmalig
bestuursvoorzitter Frits Prins in de film
‘100 jaar Ambelt’ zei dat het in Herfte een wirwar
van gebouwen was, dat spottend wel eens woonwagenkamp
De Ambelt werd genoemd, is definitief
voorbij. Er rijden nu minder busjes van en
bestaan. De grondwetswijziging in 1917, die het
mogelijk maakte dat ook bijzondere scholen financiële
steun van het rijk kregen, resulteerde in 1922
in de bouw van een school op protestants-christelijke
grondslag in Wijthmen. De kinderen van de
katholieken gingen naar school in Hoonhorst tot in
1932 ook in Wijthmen een katholieke school werd
geopend. Die werd gehuisvest in de voormalige
openbare school. Toen in de jaren zestig van de
vorige eeuw bleek dat dit gebouw niet meer aan
de eisen voldeed, werd naast de katholieke kerk
aan de Erfgenamenweg (nu Valkenbergweg) een
nieuwe school gebouwd. In 1992 bleek dat het
voortbestaan van zowel de protestants-christelijke
als katholieke school in gevaar kwam vanwege het
alsmaar teruglopend aantal leerlingen. Die situatie
mondde uit in een schoolstrijd.
Naast de twee lagere scholen was er in de
eerste helft van de vorige eeuw nog een onderwijsinstelling
in Herfte. Het betrof de zogeheten
Buitenschool, die werd gesticht door de Zwolse
Vereniging tot bestrijding van Tuberculose, die
in 1919 grond aankocht van het landgoed de
Helmhorst. Aanvankelijk was er nog sprake van
een dagcentrum voor tbc-patiënten, maar toen
in 1928 het landgoed De Ambelt kon worden
gekocht dankzij een gift van het Zwolse schoolhoofd
Gjalt Kuiper (hij had kinderen die aan
tbc waren gestorven), ontstond de mogelijkheid
om een school aan het centrum toe te voegen.
De Buitenschool, die later De Ambelt als naam
kreeg, groeide uit tot een belangrijk orthopedagogisch
centrum in ons land.
De latere uitbreidingsnoodzaak resulteerde
in nieuwbouw en de aankoop in Herfte van een
aantal boerderijen, het Kastjeshuis en Huize
206 | jrg. 38 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
Een foto uit 1925 van
het dagsanatorium, dat
van hout was gemaakt.
(Archief Ambelt)
Dokter van Tienen.
(Particulier bezit)
Het stationnetje
In Herfte was ooit een halte van de trein tussen Zwolle en
Emmen (toen zelfs met Stadskanaal als eindpunt). Het
piepkleine station was in bedrijf tussen 15 januari 1903
tot en met 5 mei 1941. Op het simpele perron was geen
spoorwegpersoneel aanwezig en de machinist liet de trein
alleen stoppen als er iemand had aangegeven uit te willen
stappen of als er iemand op de trein stond te wachten.
Van die oude stopplaats is niets meer terug te vinden.
Ze bevond zich vanaf de spoorwegovergang op de Valkenbergweg
een paar honderd meter in de richting van
Zwolle, waar de lijn naar Emmen zich afsplitste van de
lijn naar het noorden. Vooral bezoekers en kinderen van
De Ambelt maakten er veel gebruik van.
De stopplaats Herfte-Veldhoek op de spoorlijn Zwolle-
Emmen. De eerste trein die er stopte was vol kinderen
die op de Buitenschool (nu Ambelt) zaten. (Collectie
Overijssel)
gemeente is het de taak om net zoals met evenementen
in Zwolle deze overlast tot een minimum
te beperken. Van de golfbaan ondervindt niemand
in de buurt hinder. Leden van de Zwolse Golfclub
sloegen hun eerste holes overigens begin jaren
negentig op een stuk grasland nabij Sauna Swol.
Voor Wijthmen is het een verademing dat
sinds 2020 het verkeer niet meer over maar naast
de Heinoseweg raast, nu er een vierbaans autoweg
tussen Zwolle en de afslag naar Hoonhorst
is gekomen. Als er, zoals de plannen zijn, ook
nog vanaf die N35 een aftakking richting Dalfsen
komt, is Wijthmen helemaal autoluw geworden.
Die rust biedt kansen om het authentieke karakter
van het dorp te bewaren en te koesteren. Doordat
op de Kroesenallee dan geen doorgaand verkeer
richting Dalfsen meer mogelijk is, ontstaat de
mogelijkheid om van dit stukje Wijthmen een
dorpskern te maken die de sociale samenhang
tussen de bewoners nog verder zal versterken. De
innige band die er met Herfte en Zalné is zal nog
lang blijven bestaan. Een band die zichtbaar wordt
tijdens de zogenaamde ‘Grassparty’ die jaarlijks in
Wijthmen wordt gehouden.
naar Herfte, maar de omwonenden vinden het op
de Herfterlaan nog altijd (te) druk.
Veranderingen
Voor de bewoners van de drie buurtschappen is
er veel veranderd. De invloed van Zwolle is steeds
duidelijker zichtbaar geworden en vormt voor de
toekomst een gevaar voor het behoud van dit karakteristiek
stukje ‘Zwols platteland’. De weilanden, de
beplantingen die de eigenaren van landgoederen
lieten aanleggen, de zandruggen die voor hoogteverschillen
zorgen, dit alles maakt van Herfte, Wijthmen
en Zalné een gebied waar wandelaars en fietsers
heel graag naartoe komen. ‘Wijthmen zou zichzelf
recreatief kunnen versterken’, is de overtuiging van
Janco Cnossen, die eerst als wijkwethouder en nu
als voorzitter van Stichting Ouderenzorg Wijthmen
meedenkt over de toekomst van het dorp.
Recreatie is er trouwens al, maar dan van een
heel andere orde en op een grote schaal. Dan gaat
het over de Wijthmenerplas en de golfbaan met
achttien holes. Die ontwikkeling werd ingeluid
door de aankoop in 1964 van een aantal percelen
grasland door de firma Van Ossel uit Zoetermeer.
Zij kreeg van de gemeente een vergunning om er
zand te winnen, dat werd gebruikt voor de aanleg
van wegen rond Zwolle en het ophogen van
nieuwbouwwijken. In 1974 werd de miljoenste
kubieke meter zand afgevoerd. De zandwinning
was toen in handen gekomen van de gebroeders
Tielbeke uit Lemelerveld. Uiteindelijk ontstond er
een plas met een grootte van ongeveer 22 hectare.
Dat die een recreatieve functie zou krijgen, was al
in1964 bij het afgeven van een ontgrondingsvergunning
door de gemeente bepaald. Inclusief het
land eromheen is het recreatiegebied Wijthmenerplas
circa vijftig hectare groot. Honderdduizenden
mensen komen er tijdens de zomermaanden
verpozing zoeken. De bewoners van Herfte,
Wijthmen en Zalné hebben er over het algemeen
weinig last van, omdat ze redelijk ver van de plas
wonen en de parkeerproblemen die aanvankelijk
bij de Erfgenamenweg en Valkenbergweg
ontstonden, zijn opgelost. Maar anders ligt dat
met de evenementen die zo nu en dan bij de plas
worden georganiseerd. Die kunnen namelijk tot
geluidsoverlast voor omwonenden leiden. Aan de
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 4 | 207
Luchtfoto van de Wijthmenerplas.
(foto Rick
van der Kamp)
208 | jrg. 38 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
Niet alleen vanwege de aanwezigheid van de
agrarische sector kon de Heinoseweg in het
verleden het centrum van bedrijvigheid in
Wijthmen worden genoemd. Dat begon al net buiten
Zwolle in Zalné, waar tegenover landgoed Boschwijk
een groentehandel en een automobielbedrijf waren
gevestigd en eindigde voorbij De Mol, waar loonbedrijf
Mulder-Eijkelkamp nog altijd de grootste werkgever
van Wijthmen is. Van al die bedrijvigheid is het
grootste deel verdwenen maar tot achteruitgang, laat
staan verloedering, heeft dat niet geleid. De mensen
in Wijthmen, Herfte en Zalné houden niet van stilzitten,
maar steken liever de handen uit de mouwen.
Dat blijkt in de tegenwoordige tijd bijvoorbeeld uit
het grote aantal zzp’ers dat de buurtschappen telt. In
dit artikel beschrijven we de bedrijvigheid langs de
Heinoseweg vanuit Zwolle in de richting van Heino
door de eeuwen heen.
Wie vóór 1967 vanaf de Wipstrikkerallee de
bebouwde kom van Zwolle verliet, hoefde bij wijze
van spreken maar een paar stappen te zetten om
op het grondgebied van de gemeente Zwollerkerspel
te staan. Daar, aan de Heinoseweg voorbij de
spoorlijn richting noorden, stond het markante
landhuis waar de beroemde dichter Rhijnvis Feith
woonde. Nadat er om hem te parafraseren uren,
dagen, maanden en jaren als een schaduw vervlogen
waren, hadden Stel en later Berend aan ’t Rot
er een groente- en fruithandel en Gait Mestebeld
een autobedrijf. Van die zakelijke activiteiten is
niets meer terug te vinden, of het zou het Heuvelhuis
moeten zijn waar een van de zoons van
Mestebeld woonde. Het bedrijf dat in 1937 in
Ittersum werd opgericht en in de jaren zestig naar
de Heinoseweg verhuisde, bestaat nog steeds en
is uitgegroeid tot een internationaal opererende
onderneming die in trucks handelt. Sinds een paar
jaar is ze onder leiding van Manfred Mestebeld,
de kleinzoon van de oprichter, in Lemelerveld
gevestigd.
Te Siepe Wegenbouw is er onder deze naam
niet meer maar is opgegaan in KWS (Koninklijke
Wegenbouw Stevin). Het hoofdkantoor van
Te Siepe stond in Ittersum, waar een grote stoomwals
nog aan die tijd herinnert. Op een terrein aan
de Heinoseweg, waar nu ongeveer het sorteercentrum
van Post NL pakketten staat, liet het bedrijf
in de jaren zestig van de vorige eeuw een asfaltfa-
Luchtfoto Heinoseweg. (foto Rick van der Kamp)
Heinoseweg jaren vijftig. (Particuliere collectie)
De Heinoseweg, centrum van
bedrijvigheid
Gerard Hülsmann
Steven ten Veen
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 4 | 209
briek bouwen. Hendrik van Gerner (onder andere
bekend als voorzitter van de ijsclub HWZ), die er
precies tegenover een boerderij had, verhuurde
de grond en zei tegen iedereen die het maar horen
wilde dat hij nog nooit een betere melkkoe had
gehad. Of dat enthousiasme in de buurt werd
gedeeld, valt te betwijfelen. Het gloeiend hete
asfalt dat door vrachtwagens werd uitgereden,
verspreidde namelijk een allesbehalve prettige
lucht. De ‘Mölle’ werd het fabriekje genoemd,
waarvan Bernhard de Ruiter de baas was. Samen
met vrouw en kinderen woonde hij in een salonwagen
die niet ver van de molen stond.
Van huize Zalné naar De Mol
Verscholen achter de geluidswal van de N35 staat
huize Zalné, dat in zijn bestaan voornamelijk een
woonfunctie had, tegenwoordig in combinatie met
een B&B. Gerhardus Bos en zijn zoon Hermen lieten
het statige huis in 1919 bouwen. Een bijzonderheid
is dat zij op het dak een bel plaatsten die aangaf
wanneer het personeel mocht ‘schaften’. Tijdens
de Tweede Wereldoorlog diende huize Zalné als
opvang voor de zusters Dominicanessen van het
Catharina Apostolaat, die hun onderkomen aan
Leo Major
Op de avond van 13 april 1945 verschenen twee Canadese
soldaten, Leo Major en Willie Arsenault (links), op het
erf van boer Van Gerner aan de Heinoseweg. Ze wilden
weten hoe ze op een veilige manier Zwolle konden bereiken,
waar ze moesten uitzoeken hoe het met de verdediging
van de stad door de Duitsers gesteld was. Toen ze
korte tijd later bij de spoorwegovergang waren, werden ze
beschoten door Duitse soldaten waarbij Arsenault om het
leven kwam. Major bracht het lichaam van zijn vriend
de volgende ochtend naar de boerderij van Van Gerner,
maar niet nadat hij zijn missie had volbracht. Zijn boodschap
dat er in Zwolle nauwelijks sprake van verdediging
was, behoedde de stad voor een bombardement en leverde
hem er eeuwige roem op. De boerderij van Van Gerner
ging in februari 1986 in vlammen op waarna alleen het
woonhuis werd herbouwd.
De asfaltfabriek van Te Siepe. (Particuliere collectie)
210 | jrg. 38 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
de Burgemeester van Roijensingel op last van de
bezetters moesten verlaten. Pastoor Theo van Wee
kwam er in 1943 en 1944 elke dag de Heilige Mis
lezen. In de jaren zestig was in huize Zalné de praktijk
van notaris Erftemeijer gevestigd.
Even verderop stond De Zon, maar in Wijthmen
zei iedereen ‘de Zunne’. De boerderij annex
café werd in 1845 gebouwd, was jarenlang een
belangrijke pleisterplaats voor reizigers van en
naar Twente, maar ook een geliefd kroegje om een
borrel te drinken. Volgens overlevering kwamen
er veel stropers over de vloer. Iedereen in de buurt
kende broer en zus Gait en Toos Reuvekamp, de
eigenaren van de Zunne. Gait deed de boerderij,
Toos zwaaide met strenge hand de scepter in het
café. Omdat broer en zus katholiek waren, werd
hier de oprichting van een eigen kerk in Wijthmen
bezegeld. In 1970, na het overlijden van Toos, die
in haar testament de kerk rijkelijk bedeelde, hield
De Zon op te bestaan. Het pand werd gekocht
door Johan en Jenny Onderdijk die er een melkveebedrijf
begonnen, alsmede de teelt van bloemen.
In 1991 stapten zij over naar vleesvee. In
2017 moest het pand wijken voor de aanleg van de
nieuwe N35. Het had nogal wat voeten in de aarde
voor met de sloop kon worden begonnen, want
toen het pand leeg was, bleken dwergvleermuizen
het in bezit te hebben genomen en toen die eindelijk
waren vertrokken, werd asbest aangetroffen.
Een eindje verder van de N35 kreeg het echtpaar
Onderdijk een nieuwe woning met bedrijfsruimte.
Huize Zalné, gebouwd
in1919 in opdracht van
Gerhardus Bos. Tijdens
de oorlog woonden de
zusters Dominicanessen
van het Catharine
Apostolaat er en was
het een centrum van
sociale activiteiten.
(Particuliere collectie)
Benzinestation Nuri
Aan de Heinoseweg stond vanaf de jaren zeventig het benzinestation van
Nuri Bakaryildiz, die in 1965 als arbeidsmigrant vanuit Turkije naar ons land
was gekomen en in Zwolle een succesvolle carrière als ondernemer opbouwde.
Hij zorgde bijvoorbeeld voor de primeur van een autowasstraat, die onder zijn
voornaam, maar met een andere eigenaar, nog altijd aan de Ceintuurbaan te
vinden is. Nuri was manager van het tankstation op de Brink toen hij in 1974
het benzinestation overnam van Eshuis, die op last van Rijkswaterstaat met
zijn pompen van de Ganzepan naar deze plek moest verhuizen. Ook al omdat
er goedkoop kon worden getankt, kreeg Nuri veel klanten, maar de locatie was
verre van veilig vanwege de auto’s die er plotseling afsloegen of de weg op draaiden.
Het leidde er uiteindelijk toe dat Nuri zijn station in 1993 moest sluiten.
Het benzinestation van Nuri Bakaryildiz, die rechts zelf bij de pomp staat.
(Particuliere collectie)
Café De Zon, voor de mensen in de buurt de Zunne,
was niet alleen een pleisterplaats voor reizigers, maar
ook een plek waar stropers graag een borrel kwamen
drinken. Het achterste gedeelte van het pand was
overigens gewoon een boerderij. (foto Jan Drost)
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 4 | 211
Aan dezelfde kant van de Heinoseweg vlogen
de karts over de baan van Karba. Daar voorbij lag
de rijwielzaak van Gerrit Marsman, hoewel het
woord zaak misschien wel een beetje overdreven
was voor zijn onderneming. De winkel bestond
uit een klein kamertje van het al even kleine
woonhuis waar voornamelijk onderdelen stonden
en wie een nieuwe fiets wilde kopen, moest
die uitzoeken bij de fabriek van Union in Den
Hulst (Nieuwleusen). Achter het huis repareerde
Marsman fietsen, bijvoorbeeld die van kinderen
van de christelijke school, die aan de andere kant
van de weg stond. Als je vroeg wat de reparatie
kostte, zei hij meestal: ‘Geef maar een dubbeltje of
een kwartje’. Mijn ouders vroegen zich wel eens af
waar Marsman van leefde’, herinnert Hennie van
Ittersum-van Gerner uit Wijthmen zich. Het pand
werd later afgebroken om er een nieuw huis voor
in de plaats te zetten.
De Mol
Wat de Librije is voor fijnproevers is De Mol voor
mensen die ‘gewoon’ lekker en niet te duur willen
eten. Het café dankt zijn naam aan de man die het
in 1732 heeft gesticht, Herm Mol. Overal langs
de weg tussen Zwolle en Twente met het Duitse
achterland stonden herbergen waar vermoeide
reizigers een maaltijd konden gebruiken, postkoetsen
halt hielden om de paarden uit te spannen
en marskramers de nacht doorbrachten. Mol
kocht de ‘Caterstede den witte Belt’ op een veiling
en gaf het de naam ‘De Mol’. Ruim een eeuw lang
was het in bezit van deze familie. In 1895 werd
Hermannus Westenenk, die behalve landbouwer
ook wethouder in Raalte was, de nieuwe eigenaar.
In 1905 verpachtte hij het café aan Dieks Smeenk,
die er ten slotte in 1929 inclusief het omringende
land eigenaar van werd voor een bedrag van
veertienduizend gulden. Zijn dochter Gerrie en
haar man Henk Teusink namen in 1974 de exploitatie
over en sinds 2006 doen Henry en Mariëtta
Teusink dat. Door de aanleg van de nieuwe N35
Gerrit Marsman. (Particuliere collectie)
Luchtfoto van café
De Mol met op de achtergrond
het dorp
Wijthmen. (foto Rick
van der Kamp)
De oudst bekende foto
van De Mol. Voor het
café staan familieleden
van de eerste generatie
die het café exploiteerden.
(Particuliere collectie)
212 | jrg. 38 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
vroegen zij zich bezorgd af of dat niet ten koste
van hun bedrijf zou gaan, maar nog altijd weet
iedereen De Mol te vinden. Ook de vele vrachtwagenchauffeurs
die in het café een douche nemen,
een maaltijd gebruiken en vervolgens de nacht
doorbrengen in de cabine van hun wagen op het
parkeerterrein dat eens het voetbalveld van de
SV Wijthmen was. Café De Mol, met op de gevel
een bord met de figuur van een mol op een molshoop
en de tekst ‘Al vroetende komt men er door’
staat op de Rijksmonumentenlijst.
Schuin tegenover De Mol hadden de broers
Albert, Peter en Martend Lindeboom een aannemersbedrijf.
Peter had er overigens nog een baantje
bij. Als een koe een dood kalf droeg of het kalf
bij de geboorte te zwaar was, werd hij gebeld om
als ‘koeienverloskundige’ hulp te verlenen. Bovendien
was hij ook nog imker. Als laatste van de drie
broers overleed hij in 1999. Het jaar daarvoor was
hij slachtoffer van een nachtelijke overval geworden,
waarbij hij ernstig werd mishandeld. De
daders zijn nooit gepakt.
Concurrentie
Terug naar het begin van de Heinoseweg, bij de
boerderij van Van Gerner. De volgende bedrijvigheid
richting Wijthmen was de caravanhandel van
de familie Krul gevolgd door Vels die bij boeren
langs ging om textiel aan de man te brengen en Jan
Smid waar je petroleum kon kopen. Bij Jan Pieters
kon men terecht als de hulp van een installateur
moest worden ingeroepen. Maar hij had ook een
Henry Teusink van de
vierde generatie van de
familie Smeenk zwaait
nu de scepter over het
café-restaurant annex
chauffeurscafé. (foto
Frans Paalman)
Sauna Swol
In 1979 kochten Gerrit en Willy Bredenhof, enkele
honderden meters verder vanaf De Mol richting
Heino, een boerderij met land. Zij waren op dat
moment eigenaar van een sauna in de Van Karnebeekstraat
in Zwolle, die uit zijn jasje was gegroeid.
De plek die zij voor Sauna Swol hadden uitgekozen
was bij uitstek geschikt voor een dergelijke onderneming:
gemakkelijk bereikbaar en onopvallend
te midden van een mooi landelijk gebied. In 1999
namen dochters Minoes en Esther de leiding over
en in 2012 werd een omvangrijke verbouwing
afgerond. Toen vijf jaar later het 45-jarig bestaan
kon worden gevierd, was Sauna Swol uitgegroeid
tot een modern bedrijf dat in alle opzichten kon
voldoen aan de eisen die aan een dergelijke onderneming
worden gesteld. Helaas maakte oprichter
Gerrit Bredenhof dit feest niet mee. Hij kwam door
een ongelukkige val in de Rehoboth kerk die naast
De Mol staat om het leven.
Het complex van sauna Swol. (foto sauna Swol)
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 4 | 213
winkel met huishoudelijke artikelen en je kon bij
hem je fiets laten repareren of een nieuw exemplaar
aanschaffen. Wijthmen was met drie rijwielzaken
(Marsman, Pieters en Pot aan de Kroesenallee) zo
rijkelijk bedeeld, dat het aanbod groter was dan de
vraag. De concurrentie die dat opleverde bestaat
niet meer want een fietsenwinkel is er in Wijthmen
niet meer. Ook is er geen bakker meer. Daarvan
had het dorp er ooit twee. Bij Jan Huzen op de hoek
Heinoseweg/Kroesenallee werd ‘protestants brood’
gebakken, terwijl de katholieken het brood kochten
bij Willem van der Kamp in de Kroesenallee, die
deze bakkerij had overgenomen van Jacobus Israël.
Maar dan kwamen er dagelijks ook nog bakkers uit
Zwolle, Dalfsen en Heino naar Wijthmen om klanten
te bedienen. Geen wonder dat Van der Kamp er
op een gegeven moment letterlijk en figuurlijk geen
brood meer in zag en ook Huzen met zijn nering
stopte. Op deze plek is nu het autobedrijf van
Willems gevestigd.
Wijthmen heeft ook nog een derde café gehad.
Het heette ‘de Poppenallee’ en stond tegenover bakkerij
Huzen op de andere hoek van de Heinoseweg
en de Kroesenallee die aanvankelijk net zoals verder
op het grondgebied van Dalfsen Poppenallee
heette. De straatnaam werd veranderd ter herinnering
aan de joodse familie Kroesen die hier voor de
oorlog woonde. Het café werd vooral door boeren
die van en naar de markt in Zwolle gingen bezocht.
Zij konden er met paard en wagen zo naar binnen
rijden. Maria Huis in ’t Veld-Dute stond achter het
buffet, haar man Gerardus in het achterhuis, waar
hij schoenen repareerde. ‘De Poppenallee’ hield al
ver voor de oorlog op te bestaan, want Maria overleed
in 1924 en haar man in 1939.
Andere bedrijvigheid
Onze tocht langs de Heinoseweg eindigt ten slotte
op de plek waar het loonbedrijf van Mulder-
Eijkelkamp staat. Gait Mulder, later opgevolgd
door zijn zoon Theo, begon met de dienstverlening
aan boeren die bij zaken als oogsten en hooien
wel hulp konden gebruiken. De activiteiten
breidden zich in de loop der jaren steeds verder
uit, zeker nadat het tot een samenwerking met
Frans Eijkelkamp was gekomen. Het loonbedrijf is
nu met meer dan vijftig man personeel de grootste
werkgever van Wijthmen. Ook de bedrijvigheid
aan de Kroesenallee moet nog worden genoemd.
Naast de al genoemde bakker Van de Kamp waren
hier nog de smederij en werkplaats van de firma
A.A. Pot en Zn., schoenmaker Rienties en de winkel
van Sinkel van Anton Boeve.
Voor het verkeer leverde de Heinoseweg veel
gevaar op. Zoveel gevaar zelfs dat ze wel de ‘dodenweg’
werd genoemd. Met name op drie plaatsen
was het oppassen geblazen: de bocht ter hoogte van
Karba, de bocht bij Lindeboom en de kruising met
de Kroesenallee. Er zijn verschrikkelijke ongelukken
gebeurd, die ook mensenlevens hebben gekost.
Eerdere ingrepen zorgden al voor meer verkeersveiligheid,
maar nu de nieuwe N35 er is gekomen
rijdt er op de oude Heinoseweg nauwelijks nog
verkeer. Het wachten is nu nog op een nieuwe weg
vanaf de N35 naar de Poppenallee en dan is Wijthmen
een autoluw dorp geworden.
Bij Jan Huzen werd het ‘protestantse brood’ gebakken.
(Particuliere collectie)
Links: Café de Poppenallee zat ver voor de oorlog op
de hoek van de Heinoseweg en de Kroesenallee, die
toen nog Poppenallee heette. Voor het café staat Dien
Huis in ’t Veld (rechts), dochter van de uitbaatster,
samen met een vriendin. (Particuliere collectie)
Gerard Huis in ’t Veld
en Maria Dute. (Particuliere
collectie)
Peter Lindeboom met
zijn bijenkorven. (Particuliere
collectie)
Gait Mulder (links) en
naast hem Bernard Klink.
(Particuliere collectie)
Bakker Van der Kamp.
(Particuliere collectie)
Van ‘stadion De Mol’
naar de Elshof | Bij voetbalclub Wijthmen
staat de deur altijd open
Gerard Hülsmann
Koen Nijmeijer
214 | jrg. 38 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
Waar anders dan in Café-restaurant De
Mol kunnen de plannen beraamd zijn
om in Wijthmen een voetbalclub op te
richten? Na een gezellig partijtje biljarten brachten
Dieks Smeenk en Jan Groters dat onderwerp in
1969 ter sprake. Beide mannen waren lid van de
voetbalvereniging in Heino, waar op zondag werd
gespeeld en met name tijdens de herfst tot hun
ongenoegen veel wedstrijden op het laatste moment
werden afgelast waardoor hun hele weekeinde in
de war raakte. Tonnie Vosman, die het gesprek
aanhoorde, kende dat probleem als lid van de voetbalclub
in Hoonhorst ook. En zo stond er in De Mol
een drietal op dat Wijthmen een voetbalvereniging
zou gaan bezorgen.
Natuurlijk moesten er nog wel wat problemen
worden opgelost. Zou er in Wijthmen en Herfte
wel voldoende animo zijn om lid van de club te
worden en waar zou er moeten worden gespeeld?
Sportvelden had men in de beide buurtschappen
immers niet. Maar intussen zorgde het thuisfront
er wel voor dat Smeenk, Groters en Vosman hun
droom niet zouden opgeven. Hun echtgenotes
wilden maar wat graag dat hun mannen èn dichterbij
huis èn op zaterdag zouden gaan voetballen.
Zaten ze op zondag niet helemaal alleen thuis met
de kinderen…
Stencils werden rondgebracht om de bewoners
van Herfte en Wijthmen op de hoogte te brengen
van hun plannen en dat leverde zoveel respons
op dat aan de levensvatbaarheid van de nieuwe
voetbalclub niet hoefde te worden getwijfeld.
Maar hoe zat het met een speelveld? Ook dat
probleem werd snel opgelost. Hendrik (Hennie)
Smeenk van De Mol (vader van Dieks) had een
stuk land achter het café-restaurant liggen dat hij
wel beschikbaar wilde stellen. ‘De Molle’, die zijn
koeien in de stal achter het café nog met de hand
molk, had stiekem natuurlijk ook een zakelijk
belang, want de derde helft zou mooi in de oergezellige
dorpskroeg (met ouderwetse potkachel)
worden gehouden. Naast de rijkelijk gevulde
glazen bier, zo bedacht de cafébaas zich met handelsgeest,
zouden de schalen met kroketten van de
geliefde uitbaatster Derkie gretig aftrek vinden en
voor een flinke stijging van de omzet zorgen. Zo
gebeurde het.
Zaterdag
Op 28 april 1969, uiteraard in De Mol, werd de
vereniging officieel opgericht en een kleine maand
later een bestuur gekozen, waarvan Johan Elshof
voorzitter werd, Jan Groters secretaris en Rein
Visscher penningmeester. Visscher was vanuit de
Zwolse Berkumstraat (naast de melkfabriek) op
zoek naar een huis in Wijthmen terechtgekomen en
had zich moeiteloos aangepast aan het buitenleven.
Hij was één van diegenen, die zich achter de schermen
van de dorpsgemeenschap onmisbaar maakte
en tal van klussen met de spreekwoordelijke gezelligheid
combineerde. Zoals bijvoorbeeld ook Harm
Rienties en Willy en Marietje Rosendaal en later
Jan van der Kolk, Wim Meijerman en Sjors Jansen
Van links naar rechts:
Dieks Smeenk, Jan Groters,
Tonnie Vosman
en de eerste voorzitter
Johan Elshof (1939-
1970). (Particuliere
collectie)
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 4 | 215
of Lorkeers dat jarenlang deden. Zij vormen slechts
een kleine afspiegeling van het immense vrijwilligerskorps
in de loop der jaren. Nee, aan vrijwilligers
heeft het in Wijthmen nooit ontbroken. En
nog steeds draait de club louter op vrijwilligers,
tegenwoordig een bijna onbegonnen opgave.
Om de club ook open te stellen voor andere
sporten werd als naam Sportvereniging Wijthmen
(SV Wijthmen) gekozen. De keuze om op zaterdag
te spelen was eigenlijk voor de oprichting al
een feit. Het betekende ook dat de mensen die op
zondag in het naast De Mol gelegen Rehoboth ter
kerke zouden gaan, geen hinder van schreeuwende
voetballers zouden hebben.
Met Henk Nijmeijer als een soort technisch
directeur, die aanvankelijk ook de trainingen verzorgde
– twee keer per week was er een conditieloop
over Soeslo waarbij hij op zijn Solex achter de
groep reed – bereidde de SV Wijthmen zich voor
op de start van de competitie. Intussen werd het
bestuur met de nodige problemen geconfronteerd.
Rein Visscher, in het dagelijks leven werkzaam
als landmeetkundige, was bijvoorbeeld tot de
ontdekking gekomen dat het veld achter De Mol
een paar vierkante meter te klein was om aan de
spelregels van de voetbalbond te voldoen. Stichting
Hervormd Weeshuis Zwolle bracht uitkomst. Zij
stelde een strook aangrenzende grond beschikbaar,
waardoor het probleem was opgelost, nadat verse
koeienvlaaien, paardenbloemen, konijnenholen
en molshopen waren verwijderd om de voetballers
ruim baan te geven. Jan Peters, die samen met zijn
vrouw het op steenworpafstand gelegen gezinsvervangend
tehuis ‘t Rechterink voor verstandelijk
gehandicapten runde en overdag werkzaam was bij
de IJssselcentrale, legde een paar lantaarnpalen aan.
Daardoor kon er ‘s avond bij licht worden getraind
en hoefde niet langer bij invallende duisternis een
beroep te worden gedaan op het licht van autolampen
langs de zijlijn.
Hennie en Derkie
Smeenk in 1960 met
(van links naar rechts)
hun drie zonen Henk,
Derk-Jan en Dieks.
(Particuliere collectie)
216 | jrg. 38 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
Teil met water
Een ander probleem was het ontbreken van kleedkamers
en sanitaire voorzieningen. Besloten werd
dat de spelers zich maar op de deel van De Mol
– waar eerst de koeien stonden – moesten omkleden
en dat hier een teil met water zou worden
neergezet zodat ze zich konden wassen. Een dergelijk
primitieve voorziening wilde men de spelers
van bezoekende clubs niet aandoen. Die mochten
zich in de kelder van Rehoboth omkleden.
Zo kon het gebeuren, dat in de rust van de
wedstrijd boven de verhitte hoofden van de
bezoekende spelers werd gerepeteerd door de
christelijke zangvereniging Zanglust. Men kan
zich waarschijnlijk het verschil in toonhoogten
tussen beide partijen voorstellen. Stromend
water ontbrak ook hier en daarom moest er
gebruik worden gemaakt van een teil met water.
Wat dit betreft baadden de scheidsrechters in
luxe. Zij mochten zich in een ruimte van De Mol
omkleden en, als ze dat wilden, de douche van de
familie Smeenk gebruiken. Die situatie duurde
echter slechts anderhalf jaar. Dankzij Te Siepe
kreeg de club toen de beschikking over enkele
barakken die als kleedkamers konden worden
gebruikt. De grote wastafels werden derdehands
via een zwager van Henk Nijmeijer aangeschaft
bij de voetbalvereniging in ‘t Harde, die ze op
haar beurt van de plaatselijke legerplaats had
overgenomen. Rechtsback Eef van Dam was
installatiemonteur en kon mooi de waterleiding
aansluiten.
De bal gaat aan het rollen
Op zaterdag 23 augustus 1969 ging de bal op het
veld achter De Mol voor de eerste keer echt rollen.
Wethouder J. Hubers verrichtte de aftrap en riep
de nieuwe club op om de spreuk boven de ingang
van De Mol, ‘Al wroetende komt men er door’, na
te leven. Dat met 6-2 van Nieuwleusen werd verloren,
mocht de pret niet drukken. Zeker niet voor
Herman Mulder die de primeur had om de eerste
voetballer in het bestaan van de SV Wijthmen te
zijn die een doelpunt in de competitie maakte.
Maar aan het einde van een geslaagd seizoen werd
de club wel in diepe rouw gedompeld door het
plotselinge overlijden van voorzitter Johan Elshof
die slechts 31 jaar oud was.
Het allereerste elftal van
het seizoen 1969-1970
met op de achtergrond
café De Mol. Boven van
links naar rechts Henk
Stoel, Hans Bendijk,
Joop Hekkink, Henk
Fidder, Wim Meijerman,
Henk Nijmeijer
(trainer), Aivo Jobben
(grensrechter), Eef van
Dam, Wim Beltman.
Onder van links naar
rechts Harry Klink,
Derk-Jan Smeenk,
Jan Wesseldijk, Dieks
Smeenk, Anton Logtenberg,
Frits van Dam
en Tonnie Vosman.
(archief VV Wijthmen)
Herman Mulder,
de maker van het
eerste doelpunt voor
SV Wijthmen. (archief
VV Wijthmen)
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 4 | 217
Sterspeler
Tijdens haar bestaan heeft de vereniging tal van
hoogtepunten meegemaakt, zoals het winnen van
de KNVB-beker afdeling Zwolle in het seizoen
1970/1971. Absolute sterspeler van dat team was
topscorer Jan Wesseldijk. Hij kwam uit Delden
en was vanwege zijn werk als voorlichter bij een
landbouworganisatie in Zwolle neergestreken.
Wesseldijk was een ouderwetse spits, type stormram,
erg snel op de eerste meters, ging recht op het
doel af en had een vlammend schot. Ook was hij
een echte winnaar, die al juichte voor de bal over
de doellijn was teneinde de doelman te overbluffen.
Lange tijd speelde hij met een zakdoek in een
zakje achterop zijn voetbalbroek; trainen deed
hij in een oud shirt van voormalige ploeg Delden
(blauw-geel) en altijd in hetzelfde wollen trainingspak.
De finale om de KNVB-afdelingsbeker,
tegen de reserves van IJVV op Sportpark
De Marslanden, besliste hij met twee treffers binnen
de twintig minuten.
De te jong overleden Wesseldijk was een
energiek mens. Hij was op de zaterdag voor de
wedstrijd altijd in zijn ruim bemeten groentetuin
aan het werk of druk met het verzorgen van zijn
schapen en kwam altijd in tijdnood. Hij kwam
dan op het allerlaatste moment op de fiets bij De
Mol aangereden; de tas op het stuur omdat hem de
tijd had ontbroken het ding onder de snelbinders
te stoppen. Niet zelden was aanvoerder Dieks
Smeenk op de middenstip al druk bezig met de
toss als Wesseldijk in de verte aan kwam racen.
Trainer Nijmeijer had zich daar al een tijdje
aan geërgerd en overwoog in te grijpen. In de uitwedstrijd
tegen Rouveen was het zover. De oefenmeester
van de koude grond (ook bekend van de
organisatie van de Ster van Zwolle) besloot zijn
topscorer vanwege te laat komen naast hem op de
reservebank te laten beginnen. En hoewel Wijthmen
tot diep in de tweede helft tegen een achterstand
aankeek, deed Nijmeijer alsof zijn neus
bloedde. Wesseldijk liep zich intussen warm alsof
hij een stierenarena in moest, trapte de graspollen
eruit aan de zijlijn, maar mocht pas in de slotfase
opdraven. Met zijn winnende doelpunt bewees de
Twentse doelpuntenmachine het ongelijk en tegelijk
daarmee ook het gelijk van zijn trainer.
Henkie en Polleke
Een andere opvallende speler in de beginfase bij
Wijthmen was Henk (‘Henkie’) van ‘t Hul, een
echte, beweeglijke nummer tien en een echt gezelligheidsmens.
Hij had in de betaalde jeugd van
PEC en bij Berkum gespeeld. De Zwollenaar was
bij toeval komen aanwaaien, tot groot afgrijzen
van zijn vader en grootvader, zijn twee grote fans,
die geen wedstrijd oversloegen. De middenvelder
werd elke zaterdag als een prins in een zetel naar
de wedstrijd gereden. Maar eigenlijk was hun
(klein)zoon veel te goed voor Wijthmen, vonden
Links: Aanvoerder
Dieks Smeenk van SV
Wijthmen overhandigt
zijn collega Jan Dunnink
van Nieuwleusen
een bloemetje voor de
aftrap van de eerste
wedstrijd. Wethouder
Hubers kijkt toe.
(archief VV Wijthmen)
De legendarische Jan Wesseldijk in actie tijdens de
finale om de KNVB-afdelingsbeker tegen de reserves
van IJVV. (archief VV Wijthmen)
218 | jrg. 38 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
ze. Niet een heel gewaagde veronderstelling. Maar
niet heel uitnodigend voor de medespelers om
het vuur uit de sloffen te lopen voor een primadonna
tegen wil en dank, die in de ijdele hoop
op een betere voetbalomgeving werd volgestopt
met goedbedoelde adviezen van pa en opa. Die
kwamen erop neer: geen bal afspelen en vooral
zelf scoren. Toch was het doodzonde, dat Wijthmen
slechts anderhalf seizoen van Van ‘t Hul kon
genieten. De begenadigde spelverdeler brak zijn
been op het voetbalveld. Einde loopbaan. (Ook de
voormalige oprichters Tonnie Vosman en Dieks
Smeenk liepen een beenbreuk op in die periode,
het ging er destijds stevig aan toe in de derde
klasse van de onderbond.)
Niet veel later kwam Wim Hakkenhaar in het
eerste elftal. Deze frêle linksback woonde destijds
in de Zeeheldenbuurt en was met een collega uit
Wijthmen van de Ford-garage in Zwolle (Sietsma)
op de voetbal achter De Mol beland. Iedereen
noemde hem Hakkie of Polleke, zijn werkelijke
naam kende bijna niemand. Op zaterdagmiddag
rinkelde steevast de telefoon achter de bar in De
Mol: een medewerker van de Zwolse Courant aan
de lijn om te informeren naar de hoogtepunten en
doelpuntenmakers van de zojuist gespeelde wedstrijd.
Hakkenhaar had die middag voor de allereerste
keer gescoord en ook nog eens de winnende.
Maar hij moest vroeg naar huis en niemand
van de aanwezige stamgasten en voetballers kon
zijn correcte naam noemen. Nu werden in Wijthmen
velen bij een bijnaam genoemd. Zo speelden
er onder andere Sam (of Paco), de Aannemer,
Torres, Touwgien, Mauf, Goofie en Momfer. De
verslaggever toonde begrip en samen werd een
poging ondernomen een naam te bedenken die
nog iets op de echte leek. En zo kwam Wim Hakkenhaar
als doelpuntenmaker in de sportkrant
op maandag onder het Vlaams-Zwols klinkende
pseudoniem Polleke Akkena.
Nadat Wijthmen in 1969 de eerste promotie
(als nummer twee op de ranglijst) misliep door
een herindeling van de competitie, volgde het
eerste kampioenschap in 1973 in Windesheim
bij VSW. Goudhaantje in die wedstrijd was Frans
Mulder, de jongere broer van de allereerste doelpuntenmaker
van de club, met twee doelpunten.
VSW – Wijthmen (of andersom) is sindsdien
altijd een wedstrijd met een bijzondere lading
(ook wel derby genoemd) gebleven en nog steeds
treffen beide ploegen elkaar. Trainer toen was
Frits Stappenbelt uit Heino. Grensrechter was
de ervaren Rein Visscher, die debuteerde bij het
grote WVF uit de jaren zestig met toonaangevende
spelers als Aalt Docter, Johan Pannen,
Bé Zandink en Herman Schrijver, de postbode,
die later nog trainer van Wijthmen zou worden.
Visscher, in 1981 op 46-jarige leeftijd overleden,
stond bekend om zijn uiterst sportieve optreden
als vlaggenist. Als eerbetoon was zijn uitvaartdienst
in de voetbalkantine waaraan hij zelf had
helpen bouwen.
Een hoogtepunt van andere orde was de verhuizing
in 1974 naar een gloednieuw sportveldencomplex
aan de Erfgenamenweg. Hoe blij men
er ook mee was, het afscheid van ‘stadion De Mol
deed wel pijn. Het was er, hoe primitief ook, altijd
gezellig en er heerste een grote mate van kameraadschap.
De voetballers van weleer zullen die
tijd aan de Heinoseweg nooit vergeten. Op
15 januari 1977 verrichtte burgemeester Job Drijber
de officiële opening van het gemeenschapscentrum
dat bij de sportvelden was gebouwd. Het
kreeg als naam De Elshof, verwijzend naar de
eerste voorzitter van de club.
Het kampioensteam
1975-1976. Boven van
links naar rechts Rein
Visscher (grensrechter),
Gerard Klink, Wim
Beltman, Henk Kok,
Hans Bendijk, Wim
Hakkenhaar, Wim
Dommerholt, Louis van
Gurp, Frits Stappenbelt
(coach). Onder van
links naar rechts Henk
Smeenk, Bart Reuvekamp,
Frans Mulder,
Gerard Holterman,
Frans van Gurp en
Ben Ohms. (archief
VV Wijthmen)
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 4 | 219
Kulturhus
SV Wijthmen werd uitgebreid met een afdeling
volleybal en een afdeling gymnastiek. Dat bleek
voor de voetballers aanleiding om in 1983 weer
zelfstandig te worden en als voetbalvereniging
Wijthmen verder te gaan. De band met de andere
clubs werd echter niet afgesneden door de oprichting
van de Federatie Sport Wijthmen waarvan
zowel volleybal en gymnastiek als voetbal deel
uitmaken. Ook dat tekende de saamhorigheid
van het dorp: als de mannen op hun favoriete
sport voetbal kunnen, dan moet er ook ruimte en
gelegenheid zijn voor de vrouwen. Oorspronkelijk
begonnen de volleybal en de gymnastiek in een
sportzaal van De Ambelt, om later te verhuizen
naar een zaaltje in het gemeenschapscentrum De
Elshof, dat in 2007 plaats maakte voor een nieuwe
accommodatie waarvan de omschrijving ‘Kulturhus’
onder meer duidelijk maakt dat zij ruimte
biedt aan allerlei activiteiten die in Wijthmen
en Herfte worden ontwikkeld. Sport komt in het
Kulturhus, dat officieel werd geopend door Erica
Terpstra, echter op de eerste plaats. Er is een kantine
voor sporters en bezoekers van wedstrijden,
er is een bestuurskamer, een massageruimte, een
gymzaal en er kunnen volleybalwedstrijden worden
gespeeld. Een belangrijk onderdeel van het
Kulturhus is de oecumenische basisschool.
En de verbintenis tussen De Mol en Wijthmen?
Beide blijven nauw met elkaar verbonden. Nadat
Hennie en Derkie Smeenk de start van de club hadden
mogelijk gemaakt met hun voormalige weiland
achter het café, speelden de drie zonen Dieks,
Derk-Jan en Henk in het eerste elftal. Maar ook de
kleinzonen Freddy, Dick en Henry (de huidige kastelein-
ondernemer) hebben jarenlang op het vlaggenschip
van de club gediend. De volgende generatie
is in opleiding en het lijkt – voor zover wij kunnen
inschatten – een kwestie van jaren of zij verdedigt de
rood-witte kleuren. Tenslotte staat de naam van het
monumentale en roemrijke café sinds vele jaren als
hoofdsponsor afgedrukt op het shirt van het eerste
elftal (destijds uitgezocht om zijn dieprode wijnkleur).
Nog steeds komen de voetballers en fans van
Wijthmen er graag verpozen.
De voetbalclub vierde drie jaar geleden
het vijftigjarig bestaan in een sfeer van groot
optimisme. De zorgen over vergrijzing en een
teruglopend ledenbestand werden namelijk weggenomen
door de plannen om op korte termijn in
Wijthmen meer dan honderd nieuwe woningen
te bouwen. De komst van nieuwe gezinnen zal de
club ongetwijfeld meer leden en nieuwe levenskracht
opleveren. Bovendien is de voetbalvereniging
Wijthmen, om de woorden van de huidige
voorzitter Robert Hulsmann te gebruiken, een
club waar de deur altijd voor iedereen open staat,
waar saamhorigheid heerst en waar gastvrijheid
en gezelligheid de boventoon voeren.
Links: De officiële
opening van De Elshof
werd verricht door burgemeester
Job Drijber.
(Collectie Gerard Hülsmann)
De bouw van het
Kulturhus met kantoorgedeelte.
Links

Lees verder

Zwolse Historisch Tijdschrift 2020, Aflevering 4

Door 2020, Aflevering 4, Afleveringen, Jaartal, Overig, Zoek in ons tijdschrift

Zwols Historisch Tijdschrift
37e jaargang 2020 nummer 4 – 8,50 euro
Afscheid Annèt Bootsma – van Hulten Met egodocumenten én
interview Margriet Meindertsma
zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 4 | 207
Inhoud
Suikerhistorie Wim Huijsmans 206
Afscheid van het Zwols Historisch Tijdschrift
Annèt Bootsma – van Hulten 208
Louis Cohen in ‘Hotel de Houten Lepel’
Jan van de Wetering 212
De herinneringen van Steven van Egten
Annèt Bootsma – van Hulten 222
Burgers in een kleine stad
Steven van Egten (†) 224
Een rooms-katholiek jongetje in
het protestantse Zwolle in de jaren vijftig
Harry Koopman 243
‘Hoogtes van zeventig meter horen thuis
in Rotterdam, niet in Zwolle’
Gesprek met oud-wethouder Margriet
Meindertsma Koen Nijmeijer 254
Oud Nieuws – Jong talent voor oude stukken
Kiekès Agterom 267
Recent verschenen, digitaal 269
Recent verschenen 270
Mededelingen 271
Auteurs 273
Redactioneel
Voor u ligt het laatste nummer van 2020.
Het was een bijzonder jaar en dat geldt
ook voor dit tijdschrift. Niet alleen het
jaar loopt ten einde, maar ook het hoofdredacteurschap
van Annèt Bootsma. Maar liefst twintig
jaar heeft Annèt deze functie bekleed, naast de
vier jaar dat ze gewoon redacteur was. In die periode
is het Zwols Historisch Tijdschrift uitgegroeid
tot dit mooie tijdschrift. Zonder Annèt, ons
schaap met de zeven poten, zou dat onmogelijk
zijn geweest. Het laatste nummer van haar hoofdredacteurschap
heeft Annèt zelf ingevuld. Ze
heeft een voorliefde voor egodocumenten, die het
persoonlijke element in de geschiedenis zo goed
weergeven. Daarom is dit tijdschrift gevuld met
Zwolse egodocumenten: jeugdherinneringen van
Steven van Egten (†) en van Harry Koopman, een
enquête over de detentie van Louis Cohen en een
interview met Margriet Meindertsma.
Wat ook ten einde loopt is de rubriek
Suikerhistorie, want ook Wim Huijsmans stopt als
redacteur, na een carrière van maar liefst 35 jaar.
Met zijn enorme kennis van de Zwolse geschiedenis
is Wim altijd ons ijkpunt en onze vraagbaak
geweest.
Het zal raar zijn om in het volgende nummer
van het ZHT de namen van Annèt en Wim niet
meer in het colofon te zien staan. We zullen hun
enthousiasme en kennis enorm missen. Maar het
tijdschrift zal blijven bestaan met een vernieuwde
redactie, die gaat proberen om het hoge niveau
dat we hebben bereikt te handhaven. Zodat u ook
in het volgens jaar kunt blijven genieten van een
mooi tijdschrift.
De redactie wenst u goede feestdagen
en veel leesplezier!
206 | jrg. 37 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
Cover: Scheidend eindredacteur Annèt Bootsma –
van Hulten kijkt naar diverse jaargangen van het
tijdschrift, die door de jaren heen onder haar vakkundige
leiding van de pers kwamen rollen.
Suikerhistorie
Provinciehuis, Luttenbergstraat
Al bijna vijf eeuwen vormt Overijssel een zelfstandige,
staatkundige eenheid. In 1528 droeg de bisschop
van Utrecht, na jaren van oorlog met de hertog van
Gelre, het wereldlijke gezag over Overijssel over aan
Karel V, koning van Spanje en keizer van het Duitse
Rijk. Tot die tijd stond dit gewest bekend als het
Oversticht. In Overijssel liet Karel V zich vertegenwoordigen
door een stadhouder. Vertegenwoordigers
van edelen en de drie steden (Deventer, Zwolle
en Kampen) vormden het bestuur, samen de Staten
van Overijssel vormend, bekend onder de naam
Ridderschap en Steden. Zij hadden geen vaste vergaderplek
maar kwamen na 1578 twee keer per jaar bij
elkaar in de stadhuizen van een van deze drie steden.
Deze situatie veranderde in 1802 toen Zwolle
hoofdstad van de provincie werd. Vanaf 1848
vormden Provinciale Staten het hoogste bestuursorgaan
in de provincie, was het college van Gedeputeerde
Staten het dagelijks bestuur en zat de
gouverneur of commissaris der koning(in) beide
vertegenwoordigende lichamen voor. Het provinciaal
bestuur kreeg een eigen onderkomen in de
Diezerstraat op de hoek met de Rodehaanstraat
waar het was gehuisvest tot 1973. In dat jaar werd
aan de Luttenbergstraat het nieuwe provinciehuis,
ontworpen door architect H. Duintjer, geopend
door koningin Juliana. In de jaren negentig vond
een aanzienlijke uitbreiding plaats aan de zijde
van het Almelose Kanaal. Een kunstwerk in de
vorm van een vel papier met potlood siert sinds
2006 het dak van het provinciehuis.
Na 35 jaar stop ik met mijn redactiewerk voor
het Zwols Historisch Tijdschrift. Dat houdt in dat
ik na twaalf jaargangen ook een punt zet achter
deze rubriek. Dit is mijn laatste bijdrage. Ik hoop
dat u al die jaren met genoegen de informatie over
de afgebeelde Zwolse suikerzakjes hebt gelezen.
Wim Huijsmans
(Collectie ZHT)
Het Provinciehuis kort na de opening in de jaren zeventig. (Collectie HCO)
ONTWERP pRov1NCIEHUIS
ovERIJSSf.1,.
208 | jrg. 37 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 4 | 209
het ZHT. In 2000 vertrok toenmalig eindredacteur
Ingrid Wormgoor vanwege een verhuizing
naar Groningen. Ik werd haar opvolger en ben dat
al die jaren gebleven.
Ik heb me in de redactie altijd als een vis in het
water gevoeld. Het is buitengewoon inspirerend en
geeft veel voldoening om met gelijkgestemden en
een op elkaar ingespeeld team in een goede sfeer
een fraai eindresultaat te maken. We hebben in de
loop der jaren het tijdschrift steeds verder uitgebouwd,
waarbij het mes aan twee kanten sneed, een
goed tijdschrift trok meer leden, en dat gaf weer
meer financiële armslag voor omvang, kwaliteit en
uiterlijk. Een vanwege moderne technieken gestage
verlaging van de drukkosten speelde hierin ook een
belangrijke rol. Een echte mijlpaal was de introductie
van kleur in het tijdschrift, vanaf 2007, eerst nog
gedeeltelijk, daarna volledig.
ZHT: podium voor iedereen die resultaten
van onderzoek over Zwolle wil publiceren
De Zwolse Historische Vereniging is opgericht
voor iedereen met belangstelling voor de
geschiedenis van Zwolle en het Zwols Historisch
Tijdschrift is destijds bedoeld als podium voor
iedereen die resultaten van (serieus) onderzoek
over Zwolle wil publiceren. Dit is altijd een
belangrijke richtlijn voor ons geweest. Het ZHT is
geen wetenschappelijk tijdschrift, maar we streven
uiteraard wel naar een bepaald kwaliteitsniveau.
Niet alle aangeboden stukken bleken daarom
publicabel, maar we hebben altijd zorgvuldig
gekeken wat voor potentie er in een bepaald
onderwerp zat en of het, indien nodig, herschreven
moest of kon worden. Als lokaal tijdschrift
ben je sowieso afhankelijk van ‘amateurs’, het
aantal echte vak professionals, – historici, archivarissen,
archeologen, kunsthistorici, journalisten –
dat zich beroepsmatig met de Zwolse geschiedenis
bezighoudt, is simpelweg te klein. Zo is het tijdschrift
in de loop der jaren op drie verschillende
manieren ingevuld, met aangeboden artikelen van
auteurs, eigen artikelen van redactieleden en artikelen
geschreven door auteurs op verzoek van de
redactie (met name het geval bij themanummers).
We hebben altijd ingezet op verantwoorde,
maar ook leesbare en toegankelijke artikelen, met
een afwisseling van korte en lange stukken, een
spreiding in onderwerp en spreiding in tijd. Een
streven dat in de praktijk moeilijk genoeg bleek,
met name een goede spreiding in de tijd en korte
artikelen. Er zijn helaas maar weinig auteurs die
een goed artikel kunnen schrijven over de tijd
van het Ancien Regime, die periode blijft daarom
structureel onderbelicht. En wat de lengte van de
artikelen betreft, geef een historicus, amateur of
professial, een pen, en hij/zij raakt op dreef en valt
moeilijk meer te stoppen… Regelmatig kreeg ik
een mailtje in de trant van, ‘Annèt, je zei maximaal
3000 woorden, maar ik heb zoveel interessante
dingen ontdekt, ik zit inmiddels op 5000, in hoeverre
is dat een bezwaar…’
Een ander belangrijk uitgangspunt was om
aan te sluiten bij wat ik altijd noem de ‘historische
actualiteit’, zoals bijvoorbeeld dit jaar het
themanummer bij 75 jaar bevrijding, vorig jaar
de aandacht voor de burgemeesterswissel en het
themanummer 200 jaar Willemsvaart.
Ons lezerspubliek beslaat een breed spectrum,
met aan de ene kant degenen die geïnteresseerd
zijn in geschiedenis en meer willen weten over de
stad waarin ze wonen, en aan de andere kant degenen
voor wie herkenbaarheid een grote rol speelt,
met een heel groot menggebied daar tussenin. Als
redactie moet je hier een evenwicht in vinden.
Puur historische artikelen worden vaak als moeilijk
of taai ervaren, maar te veel aandacht voor
herkenbaarheid wordt nostalgie, want het moet
ons inziens wel altijd gaan om de context.
Egodocumenten
Context speelt ook een belangrijke rol bij egodocumenten.
Het woord egodocument staat voor
autobiografische teksten, zoals memoires, dagboeken,
brieven en reisverslagen. De term werd
rond 1955 bedacht door de historicus Jacques
Presser. Hij definieerde egodocumenten als teksten
waarin de ‘ik’, de schrijver, als schrijvend en
beschrijvend subject voortdurend in de tekst aanwezig
is.* Het heeft een flinke tijd geduurd voordat
egodocumenten als volwaardige historische
bron gezien werden. Maar inmiddels is het inzicht
wel algemeen dat één getuigenis meer zeggingskracht
kan hebben dan onderzoekresultaten op
basis van vele strekkende meters archiefmateriaal.
Egodocumenten zijn per definitie subjectief, maar
met deze wetenschap en het in acht nemen van de
context vormen ze een zeer directe toegang tot het
verleden. Memoires laten zich vaak lezen als fictie,
maar gaan over de werkelijkheid, zie bijvoorbeeld
de herinneringen van Steven van Egten in dit
nummer op pagina 222.
De persoonlijke benadering van het verleden
is voor de lokale geschiedschrijving van wezenlijk
belang, het zijn de ooggetuigenverslagen
die het kleine verhaal van binnenuit vertellen
en het verleden kleur geven. Bekende Zwolse
egodocumenten zijn bijvoorbeeld de Zwolse
mijmeringen, herinneringen aan de jaren 1881-
1914 van C.M. van Hille-Gaerthé en Van Zwolle
tot Brest-Litowsk van Igor Cornelissen (zie voor
meer titels de website van de ZHV). In het ZHT
hebben we veel egodocumenten gepubliceerd,
ik noem in dit verband Wil Cornelissen (†) en
Willem van der Veen, allebei meesters in het
genre. We hebben in de vorm van themanummers
twee manuscripten met memoires uitgebracht,
‘De Oude Gaper, Herinneringen rond
een oude en vermaarde drogisterij’ van Steven
van Egten in ZHT 21 (2004) nr. 4, en ‘Jeugdherinneringen’
van Joh.J. Doyer, in ZHT 23 (2006)
nr. 4. Heel geslaagd waren mijns inziens ook de
uitgaven waarin een en ander gecombineerd kon
worden: de special over de Zwolse ziekenhuizen
in december 2013 die gelardeerd was (na een
oproep van de redactie) met persoonlijke herinneringen,
en de persoonlijke herinneringen aan
de Oude Veerweg in het 200 jaar Willemsvaartnummer
uit de zomer van 2019.
Persoonlijk heb ik altijd een zwak voor het persoonlijke
in de geschiedenis gehad. Het is daarom
dat ik in mijn laatste nummer afscheid neem
Afscheid van het Zwols Historisch Tijdschrift
Annèt Bootsma –
van Hulten Voor u ligt het laatste nummer van het Zwols
Historisch Tijdschrift (ZHT) dat onder
mijn eindredactie verschijnt. Daarmee
komt voor mij een einde aan 24 jaar redactiewerk,
waarvan 20 jaar als eindredacteur van dit blad.
De Zwolse Historische Vereniging (ZHV) werd
in december 1983 opgericht, mijn eigen lidmaatschap
van de vereniging dateert uit 1984. Na mijn
studie geschiedenis in Leiden woonde en werkte ik
toen nog in Rotterdam, ik was er bestuurslid van
het Historisch Genootschap Roterodamum en was
actief binnen de WIARIJN (Werkgroep Industriële
Archeologie Rijnmond). Het lidmaatschap van de
ZHV was een cadeautje van mijn aanstaande Zwolse
schoonfamilie: ‘Echt iets voor jou’. De verandering
van focus van de wereldhavenstad Rotterdam
naar de provinciestad Zwolle vergde wel enige tijd.
Ik moet bekennen dat ik als het toenmalige blaadje
van de Zwolse vereniging, met doorwrochte artikelen
maar in een buitengewoon simpele uitvoering,
in de brievenbus viel ik het met een half oog scande
en dacht, dat komt nog wel eens… achteraf een
voorspellende gedachte. In 1990, ik woonde inmiddels
vijf jaar in Zwolle, werd ik via Ingrid Wormgoor
bestuurslid van de ZHV. De jonge vereniging
had zich in korte tijd al stevig genesteld in de stad.
De ZHV telde toen zo’n 450 leden, een aantal dat
met twee grote ledenwerfacties opgekrikt was naar
goed 700 eind jaren negentig. In dat verband wil
ik hier Jaap Hagedoorn, Ben Kam (†) en Joke van
Ulsen memoreren. Zij hebben enorm veel werk
verzet, destijds en later ook nog om de ZHV tot
bloei te brengen; Jaap en Ben vooral op organisatorisch
en inhoudelijk vlak, Joke in praktisch
opzicht. Tegenwoordig telt de ZHV zo’n 900 leden.
Voor een rechtgeaard historicus is het echte
historische werk natuurlijk veel leuker dan
bestuurswerk, dus daarom stapte ik in 1996 over
van het bestuur van de ZHV naar de redactie van
210 | jrg. 37 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 4 | 211
met een aantal egodocumenten. We beginnen
met de getuigenis van de activistische socialist
Louis Cohen over zijn verblijf in het Zwolse Huis
van Bewaring in 1893, vervolgens met jeugdherinneringen
van Steven van Egten aan zijn protestants-
christelijke jeugd in de eerste decennia
van de twintigste eeuw in Zwolle en de terugblik
van Harry Koopmans op zijn katholieke jeugd
in de Zwolse binnenstad in de jaren vijftig. Drie
representanten van het verzuilde Nederland, drie
verschillende belevingswerelden, allen levend in
hun eigen waarheid. Louis Cohen bestempelt de
destijds grootste ondernemer van Zwolle,
G.J. Wispelweij, als een ‘uitzuiger’, dat label kregen
waarschijnlijk alle ondernemers per definitie
van hem. Voor Steven van Egten waren in zijn
jeugd alle katholieken ‘papen’, en Harry Koopman
ervoer als kind in een missieoptocht in de
jaren vijftig al dat zoiets in het overwegend protestantse
Zwolle niet op prijs gesteld werd, het
aantal katholieken betrof destijds ongeveer een
vijfde van de bevolking.
Ten slotte een interview met oud-wethouder
Margriet Meindertsma over haar ambtsperiodes
in de jaren tachtig en negentig. Een interview is
officieel geen egodocument, maar het heeft veel
raakvlakken, er staat een ik-figuur centraal en er
moet rekening gehouden worden met de subjectiviteit
van zowel de geïnterviewde als de interviewer.
Interviewer Koen Nijmeijer en geïnterviewde
Margriet Meindertsma nemen stelling tegen de
nieuwe uitbreidingsplannen van het gemeentebestuur,
een stellingname die ik overigens persoonlijk
van harte onderschrijf.
Tot slot
In mijn functie van eindredacteur heb ik de afgelopen
jaren veel bijzondere en gepassioneerde
mensen leren kennen en de stad heeft voor mij
een enorme verdieping gekregen. Ik ben van
Zwolle gaan houden en fiets of loop er graag door
heen, om de verhalen die de huizen en straten mij
inmiddels vertellen te ervaren.
Binnen de redactie heb ik met bevlogen en kundige
redacteuren mogen samenwerken. Hoogtepunten
waren er vele, themanummers met bijzondere
presentaties, om er slechts een paar te noemen: ‘De
busse van Skutte’ (2004), ‘Carina en Harro Bouman,
een bijzonder echtpaar op Koestraat 18’ (2005),
‘Zwolle IJzersterk, Wispelwey’ (2007), ‘Terug naar
de Eindstraat’ (2008), ‘De Zwolse beurtvaart’ (2009),
‘Speuren naar Spoolde (2010), ‘De oude spoorbrug
1862-2011’ (2011), ‘Westenholte-Voorst-Frankhuis’
(2012), ‘Vijftig jaar gemeentelijke monumentenzorg’
(2013), ‘De Zwolse Ziekenhuizen’ (2013) en ‘Odeon
175 jaar’ (2014).
Gedenkwaardig is de reis die Jan van de Wetering,
Lydie van Dijk en ik namens de redactie
samen met filmer Martin de Fluiter in oktober
2016 ondernamen naar een klooster in Frankrijk,
op zoek naar de verdwenen kaak van Thomas a
Kempis. We hebben dat uitvoerig beschreven in het
tijdschrift en de filmbeelden staan op de website.
Persoonlijk hoogtepunt was de koninklijke
onderscheiding die ik in 2019 mocht ontvangen op
instigatie van de ZHV. Persoonlijk dieptepunt, zij
het dat dit niet rechtstreeks met het tijdschrift of
de vereniging in verband stond maar wel impact
had op het hele Zwolse historische wereldje, was de
sluiting van het Stedelijk Museum Zwolle door de
gemeente in 2017. Het kind is daarbij met het badwater
weggegooid, en alle goedbedoelde inspanningen
van Allemaal Zwolle ten spijt schiet het tot
nu toe weinig op met de totstandkoming van een
nieuw museum en zijn de mogelijkheden daartoe
ook veel beperkter.
In het ZHT is een wezenlijk stuk van de Zwolse
geschiedenis vastgelegd en ik ben oprecht trots op
het aandeel wat wij als redactie daar aan geleverd
hebben. Cultuur-historisch werk krijgt over het algemeen
helaas niet de maatschappelijke waardering,
laat staan beloning die het zou verdienen. Daarom
des te meer respect voor al degenen met wie ik in de
redactie heb samengewerkt en die dit jarenlang op
vrijwillige basis toegewijd en kundig hebben gedaan,
ieder met zijn eigen specifieke vaardigheden en kennis.
Een groot applaus voor, in chronologische volgorde:
Ingrid Wormgoor, Jean Streng, Menno van der
Laan, Wil Cornelissen (†), Harry Stalknecht, Lydie
van Dijk (†), Jan van de Wetering, Frank Inklaar,
Steven ten Veen en Michael Klomp.
Twee redacteuren staan niet in dit rijtje omdat
ik ze speciaal wil noemen: Wim Huijsmans en
Wim Coster. Zij verlaten nu net als ik de redactie.
Wim Huijsmans is in dienstjaren altijd onze nestor
geweest, hij maakte 35 (!) jaar deel uit van de
redactie. Als (oud)archivaris is hij buitengewoon
nauwkeurig en heeft hij een ongelofelijke kennis
van de Zwolse geschiedenis en het Zwolse (Stads)
archief. Op Wim kon ik altijd een beroep doen:
‘Wim klopt dit wel, klopt dat wel? Kijk het svp.
nog even na.’ Afgezien van al zijn eigen bijdragen
zijn er zo weinig artikelen in het ZHT verschenen
waar Wim Huijsmans niet zijn blik over heeft
laten gaan. De redactie zal zijn enorme kennis en
kunde in de toekomst node gaan missen.
Wim Coster is een buitengewoon creatief en
productief historicus. Helaas heeft hij maar een
korte periode deel uitgemaakt van de redactie,
maar hij betoonde zich meteen een zeer voortvarend
redactielid en hij had in 2019 een belangrijk
aandeel in de totstandkoming van het themanummer
over de Willemsvaart en dit jaar bij het
Bevrijdingsnummer. Daarnaast is hij al jarenlang
betrokken bij de ZHV, hij was onder meer voorzitter
van 1998 tot 2000. Wim neemt nu wegens
tijdgebrek afscheid, maar hopelijk blijft hij, of zijn
alter ego Kiekès Agterom, nog veel bijdragen voor
het tijdschrift leveren. Wim en Wim, mijn grote
dank voor de plezierige samenwerking en een
diepe buiging voor jullie allebei!
Het is een zware taak om een tijdschrift als het
ZHT op de huidige basis op de rails te houden.
Ik eindig daarom met de oude en de nieuwe
redactieleden daarbij heel veel sterkte, inspiratie
en succes te wensen.
* Arianne Baggerman en Rudolf Dekker, ‘ “De gevaarlijkste
van alle bronnen.” Egodocumenten:
nieuwe wegen en perspectieven’, in Tijdschrift voor
Sociale en Economische Geschiedenis 1 [2004] nr. 4
p. 3-22
Wim Coster, Annèt
Bootsma en Wim
Huijsmans in september
2007, op de
afscheidsreceptie van
archivaris Albert Mensema
in het Historisch
Centrum Overijssel.
(Particuliere collectie)
212 | jrg. 37 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 4 | 213
aan, zodat op zeker moment de politie gedwongen
was de straten met ‘de blanke sabel’ schoon te
vegen en hulp in te roepen van de in Zwolle gelegerde
militaire macht. Net als in Amsterdam was
er geen directe aanleiding voor de volkswoede,
maar ook hier zal ongetwijfeld de machteloosheid
om verandering te brengen in een armoedig leven
de voedingsbodem zijn geweest.
Hoe schrijnend de situatie was, laat een berekening
zien van het huishoudboekje van een
doorsnee Zwolse arbeider. In 1872 verdiende een
gewone werkman ongeveer f 5,- per week (zes
werkdagen van doorgaans twaalf uur per dag),
terwijl de wekelijkse uitgaven voor een gezin met
drie kinderen f 8,- bedroegen en dat terwijl in
dat bedrag de uitgaven voor vlees (als er al geld
voor was alleen op zondag), kleren en schoeisel
niet zijn meegenomen.1 Wie het verschil tussen
inkomsten en uitgaven wilde rechttrekken had
de keus tussen bezuinigen (minder eten, minder
brandstof voor de kachel) of bij een van de plaatselijke
armeninstellingen aankloppen, zoals de
Zwolsche Armeninrigting, waar je een uitkering
kon krijgen op basis van werkzaamheden die je
thuis moest verrichten, zoals breien, spinnen en
mattenvlechten.
De gesjochten jongens
Onder deze voor hem maar al te bekende omstandigheden
kwam Levie Cohen, roepnaam Louis,
samen met zijn vrouw (Betje Os) en jonge gezin
(drie kinderen), in 1890 naar Zwolle. Ze gingen
wonen in de Tuinstraat, waar ook zijn leeftijdsgenoot
Helmig Jan van der Vegt woonde. In het
hele land, ook in Zwolle, hing iets in de lucht
dat niet meer te stoppen was: steeds meer arbeiders
gingen zich organiseren in vakbonden en
belangenverenigingen om betere werk- en leefomstandigheden
af te dwingen. Zo ontstonden
hier in de jaren tachtig en negentig snel achter
elkaar onder meer een afdeling van het Algemeen
Nederlandsch Werkliedenverbond, de christelijke
werkliedenvereniging Patrimonium, de roomskatholieke
werkliedenvereniging Sint Jozef, een
afdeling van de Bond voor Algemeen Kiesrecht,
de Zwolse Spoorwegvereniging, de Zwolse Schilders-
en Behangersvereniging en de Zwolse Kalken
Steenbewerkersbond. En voor dit artikel het
belangrijkste: de oprichting in 1881 van de Sociaal
Democratische Bond (SDB), gevolgd door een
Zwolse afdeling van die bond in 1885.
De SDB was een revolutionair-socialistische
partij, opgericht door de charismatische Ferdinand
Domela Nieuwenhuis, een voormalige predikant
uit Friesland. Door zijn lezingen ‘bekeerden’
zich overal in het land arbeiders tot het socialisme.
Dat was ook het geval bij Louis Cohen –
nog in zijn Amsterdamse tijd – en Helmig Jan van
der Vegt. Al gauw vonden de twee buurtgenoten
elkaar om zich in te zetten voor de nieuwe partij.
Daar was behoefte aan, want in arbeiderskringen
waren er nog maar weinig mensen met voldoende
opleiding of natuurlijke capaciteiten om de partij
leiding te geven en de belangen van de arbeiders
te behartigen, zoals de strijd voor het algemeen
kiesrecht, de achturen-werkdag en betere lonen.
Noodzakelijkerwijs werd de strijd dus voor een
groot deel ‘van onderaf ’ gevoerd door sociaal
bewogen mensen als Cohen en Van der Vegt.
Er waren veel mensen nodig om propaganda
te voeren: lezingen houden, debatteren, artikelen
in socialistische bladen schrijven en op wat eenvoudiger
niveau het colporteren van die bladen.
Wie zich daartoe geroepen voelde, moest voor de
duvel niet bang zijn. De propagandisten kregen
op straat ontelbare keren te maken met scheldpartijen
en soms ook fysiek geweld. De landelijke
en plaatselijke vergaderingen van de SDB werden
steevast onmogelijk gemaakt door intimidatie van
de zaaleigenaren door de Zwolse politie. Tijdens
het colporteren legde de politie aan de lopende
band bekeuringen op en wie niet op zijn woorden
lette, kon een paar dagen de gevangenis in.
Zo kwam het dat een curieus gezelschap van
laag opgeleide, maar verbaal vaardige mannen uit
Zwolle hun krachten bundelden om zich in te zetten
voor de SDB. In de kolommen van de kranten
uit die tijd komen we met enige regelmaat Zwollenaren
tegen als P. Arnolli, J.M. van Vlaardingen,
Izaak Os, C.A. Stalenhoef, J. Tuyten, M. Spits en
Hartger de Vries. ‘We waren allemaal gesjochten
jongens’, schreef Helmig Jan van der Vegt, waar-
Louis Cohen in ‘Hotel de Houten Lepel’
Jan van de Wetering
De voedingsbodem van het Zwolse socialisme
Of de Amsterdammer Louis Cohen op die dag in
het najaar van 1893, drie jaar na zijn verhuizing
naar onze stad, al een beetje gewend was in Zwolle
is niet bekend, maar de problemen binnen het
milieu waarin hij zich begaf, zullen hem bekend
zijn voorgekomen. Het proletariaat had vele jaren
van werkloosheid en sociale discriminatie achter
de rug. In de Jordaan was het volk al in 1886 massaal
de straat opgegaan tijdens het Palingoproer.
Er was naar het leek een marginale aanleiding
voor de volksopstand: de politie had het volksvermaak
palingtrekken verboden, daarmee was
volgens de Jordanezen hen het laatste pleziertje
dat ze nog hadden afgenomen. Maar de onderliggende
aanleiding lag dieper.
Dat was in Zwolle niet anders. De Zwolse socialist
Helmig Jan van der Vegt verwoordde het zo:
‘In de achterbuurten heerschten verschrikkelijke
toestanden: lage loonen, ellendige krotten, lange
werktijden, onmenschelijke behandeling.’ Ook in
Zwolle was het de afgelopen jaren tot ongeregeldheden
gekomen. In 1885 nog trok een oncontroleerbare
massa van een paar honderd jongeren en
soldaten rellend door de Zwolse binnenstad. Ze
gooiden ruiten in en richtten andere vernielingen
Op 18 oktober 1893 meldde Zwollenaar Louis Cohen zich bij de gevangenis aan de (nu) Menno van
Coehoornsingel voor het uitzitten van een celstraf van één maand. Hij voelde zich een politieke
gevangene en daar viel wat voor te zeggen, hoewel het ‘bevoegd gezag’ er destijds een andere mening
over zal hebben gehad. Het was niet de eerste keer dat hij door het uitdragen van zijn politieke opvattingen met
de politie in aanvaring was gekomen. Cohen was een socialist in hart en nieren en dat werd in die jaren door
velen als een bedreiging van de gevestigde orde gezien. De sinds 1848 in de grondwet vastgelegde vrijheid van
vereniging en vergadering, van meningsuiting en van drukpers was geen belemmering voor politie en rechters
om socialisten, hun partijen en hun publicaties te vuur en te zwaard te bestrijden. Dat is precies wat Louis
Cohen overkwam. Het pièce de résistance van dit artikel is de letterlijke tekst van een schriftelijke enquête,
waarin Louis Cohen antwoord geeft op vragen over zijn verblijf in de Zwolse gevangenis. Daaraan vooraf
gaat een korte beschrijving van het leven van Louis Cohen en de tijdsomstandigheden waardoor hij in de
gevangenis terecht kwam.
Helmig Jan van der
Vegt (1864-1944),
omstreeks 1904.
(Delpher, Geheugen)
Louis (Levie) Cohen
(1864-1933). (Uit:
Vliegen, De Dageraad
der volksbevrijding)
Het vaandel van de
Christelijke Metaalbewerkersbond,
opgericht
1900, afdeling Zwolle,
1917. (Delpher, Geheugen)
Ferdinand Domela
Nieuwenhuis (1846-
1919), in 1903.
(Delpher, Geheugen)
214 | jrg. 37 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 4 | 215
schijnlijk degene met de beste opleiding, in zijn
opgeschreven herinneringen.2 De herinnering
aan Izaak Os, zwager van Louis Cohen, is levend
gehouden door zijn kleinzoons Wil en Igor Cornelissen,
die veelvuldig over hem, ook in dit tijdschrift,
geschreven hebben.
De Volksvriend en een hoopje koemest
Louis Cohen verdiende zijn brood met de kleinhandel
in bier, boter en alles waar maar handel in
zat. Dat was geen vetpot. Hij woonde nog maar
net een half jaar in Zwolle toen hij ook politiek
gezien aan de slag ging en er tegelijkertijd een
extra inkomensbron bijkreeg. Op 27 juni 1891 liet
hij de eerste aflevering verschijnen van De Volksvriend,
Socialistisch Weekblad voor Drenthe en
Overijssel. Hij was uitgever en redacteur tegelijk.
Cohen schreef een groot deel van de (voor zover
mij bekend) niet bewaard gebleven afleveringen
vol, zorgde voor de distributie en hielp zelfs mee
colporteren op straat. Dat leverde hem in 1892
zijn eerste gevangenisstraf op. Samen met zijn
partijgenoten Stalenhoef, Arnolli en Van Harte
werd hij opgepakt wegens colporteren, waar ze
geen vergunning voor hadden. Cohen kreeg acht
dagen gevangenisstraf, zijn vrienden respectievelijk
vier, twee en nog eens twee dagen.3 Socialisten
in andere steden hadden in die tijd dezelfde ervaringen.
Cohen liet zich niet ontmoedigen. Hij publiceerde
in De Volksvriend op scherpe toon zijn
politieke opvattingen, net zoals hij dat inmiddels
in lezingen en spreekbeurten gewoon was te doen.
Dat moest een keer misgaan en dat gebeurde dan
ook. In aflevering 44 van 22 april 1893 schreef hij
een artikel, getiteld ‘Lage streken’. Daarin beschuldigde
hij politieagent Spanhak ervan een eenvoudige
arbeider van de Zwolse gemeentelijke reinigingsdienst
brodeloos te hebben gemaakt. Wat
was het geval? De arbeider had tijdens het laden
van straatvuil op de veemarkt een hoopje koemest
zelf meegenomen, in plaats van dat samen met
de andere mest af te leveren bij de mestverzamelplaats.
De arbeider kreeg van de directeur van de
reinigingsdienst eerst een boete van 1 gulden (een
kwart weekloon), maar schorste zijn medewerker
alsnog omdat burgemeester Van Nahuijs geklaagd
had dat de boete te laag was. Volgens Cohen had
niet de directeur de burgemeester getipt, maar de
politieagent. Aan het eind van zijn artikel had hij
de lezers gewaarschuwd voor de boze opzet van
Spanhak, met de woorden: ‘houd hem in de gaten’.
De officier van justitie was van mening dat
Cohen de agent valselijk had beschuldigd, zonder
grondig onderzoek en dat hij alleen ‘op verzekering
van de eerste de beste’ zijn artikel had
geschreven. Cohen ontkende het beledigende van
zijn artikel en vond dat hij alle reden had om de
politie vijandig te bejegenen, gezien het ongemotiveerde
optreden van de politie tegen sociaaldemocraten.
Hij kreeg tijdens de rechtszaak de lachers
op zijn hand toen hij de dagvaarding nietig wilde
laten verklaren omdat daarin gesproken werd van
Spanhak en Spanhaak ‘en hem alzoo de beleediging
van twee personen wordt ten laste gelegd’.4
Hotel de Houten Lepel
Louis Cohen werd tot een maand gevangenisstraf
veroordeeld. Op 18 oktober 1893 meldde hij zich
aan de poort van ‘De Houten Lepel’, zoals de gevangenis
spottend door de socialisten werd genoemd.5
Zijn opname ging niet ongemerkt voorbij:
‘Een tiental partijgenooten vergezelden hem
naar de gevangenis. Aan den ingang gekomen riep
hij, toen de cipier de deur opende: “Leve de sociale
revolutie!”, wat door de hem vergezellende partijgenooten
werd beantwoord met een luid hoera!
Uit een brief door hem aan zijn vrouw geschreven,
vernemen wij dat de ‘droge baden’ (van een droog
bad word je niet mat, ook cynisch bedoeld, in de
gevangenis waren geen baden en er was ook geen
goede wasgelegenheid) hem geen nadeel doen.
Hij oefent zich in de schoone kunst van mattenvlechten.
Het zou hem zeer aangenaam zijn als de
partijgenooten hem eens schreven, zijn adres is:
No. A 245 Strafgevangenis Zwolle.’6
Terwijl Cohen in de gevangenis zat, ging de uitgave
van De Volksvriend gewoon door. Als redactieadres
werd vermeld: Hotel de Houten Lepel.
Gedurende zijn maand gevangenisstraf mocht hij
voor één dag zijn cel verlaten. Hij moest getuigen
ten gunste van een arbeider die tijdens de kermis
in conflict gekomen was met een politieagent.
Advocaat was niemand minder dan Pieter Jelles
Troelstra. Cohen werd tot ongenoegen van de
rechter met een daverend applaus ontvangen door
zijn partijgenoten op de tribune.7 Op 22 november
werd Cohen weer vrijgelaten. Ook nu weer
had hij niet over belangstelling te klagen:
Uit de socialistische liederenbundel
Liederen speelden een belangrijke rol in de socialistische beweging. Ze werden
op straat gezongen en tijdens de meifeesten in het Engelse Werk. De
tekst van de liederen liet niets aan duidelijkheid te wensen over, zoals bijvoorbeeld
het lied ‘Moeder ga voor je kindje staan’. Hier het eerste couplet:
Moeder ga voor je kindje staan,
Want daar komt de justitie aan.
De justitie is een kwade man
Die geen arme menschen lijden kan.
En waar hij komt met zijn grimmig gelaat
Is ’t krom of recht
Is ’t valsch of waar,
Daar luistert geen justitieman naar.
Heeft hij je kindje eenmaal vast
Dan komt het zeker in de kast.
Socialistische liederenbundel uit 1912. (Collectie auteur)
‘Hotel de Houten Lepel’,
het Huis van Bewaring
in Zwolle omstreeks
1890, toen nog zichtbaar
vanaf de stadsgracht.
Nu is het driesterrenrestaurant
De
Librije hier gevestigd.
(Collectie HCO)
6 Cll:NT
SOCIALISTISCHE
LIEDERENBUNDEL
■■ oc:auauunn DEI ,. D • .1. , • • IMSUll&ll
216 | jrg. 37 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 4 | 217
‘Vrijdagmiddag is onze partijgenoot Cohen
te Zwolle weer in vrijheid gesteld. ’s Morgens
bevonden zich reeds een 100-tal partijgenooten
en geestverwanten voor de gevangenis, die nadat
ze ongeveer een half uur lang de Carmagnole [lied
dat populair werd tijdens de Franse revolutie,
JvdW] en andere liederen hadden gezongen, weer
aftrokken doordat de cipier kwam zeggen dat
Cohen om 12 uur pas ontslagen zou worden, wat
echter niet gebeurde. Om één uur, toen er natuurlijk
niemand meer was, werd hij losgelaten.
Zaterdagavond trad hij in een openbare
vergadering als spreker op, met het onderwerp:
“Moderne ketterjacht”. Nadat spreker zijn wedervaren
in de gevangenis had uiteengezet en er op
gewezen had hoe hij, evenals zoovele anderen,
was geworden het slachtoffer der vervolgingen
waaraan wij blootstonden, verklaarde hij met des
te meer ijver voor onze zaak te zullen strijden.
Een daverend applaus viel spreker ten deel.’8 Louis
Cohen was in korte tijd een echte Zwollenaar
geworden.
Een zwaar leven
Cohen liet zich niet afschrikken en ging onvermoeibaar
door met het uitgeven van De Volksvriend
en met zijn spreekbeurten. Maar ondertussen
begon zich een schisma af te tekenen binnen
de SDB. Een deel van de leden wilde in de lijn van
Domela Nieuwenhuis de kant van de revolutie
op, desnoods met alle middelen, al werd nooit
concreet verwoord wat daaronder verstaan moest
worden. Een ander deel van de leden neigde steeds
meer naar de parlementaire weg om hun doelen te
bereiken. Op die manier konden concrete zaken
als het algemeen kiesrecht, de achturen-werkdag
en betere lonen sneller bereikt worden. En dat was
precies wat de niet theoretisch geschoolde arbeiders
wilden. Helmig Jan van der Vegt en Louis
Cohen kozen voor de sociaal-democratische weg
en speelden een belangrijke rol bij de oprichting
van de SDAP in de Atlas aan de Ossenmarkt op 26
augustus 1894.9 De initiatiefnemers zouden onder
leiding van Pieter Jelles Troelstra al gauw bekend
staan als ‘de twaalf apostelen’.
Wat de sociaaldemocraten in de kaart speelde,
was dat de SDB een jaar eerder was verboden
omdat de rechter van opvatting was dat de partij
onwettige middelen propageerde om haar revolutionair
doel te bereiken. De oprichting van de
SDAP was een stap in de richting van een onzekere
toekomst. De woede onder de achtergebleven sympathisanten
van de SDB over de breuk was groot.
Louis Cohen en de zijnen werden verketterd door
hun vroegere vrienden, die partijloos achterbleven.
De inkomsten uit advertenties in De Volksvriend
verminderden zodat het blad niet meer rendabel
was. Tot overmaat van ramp verloor Cohen door
zijn politieke activiteiten veel klanten van zijn
kleinhandel. Samen met zijn gezin verhuisde hij in
1896 terug naar Amsterdam, waar hij zijn propaganda
voor de SDAP voortzette en daarnaast werk
vond als handelsreiziger.
Tussen 1905 en 1917 was hij voorzitter van
handelsreizigersvereniging Eendracht. In die
functie kwam hij in botsing met de in 1906
opgerichte NVV-bond van handels- en kantoorbedienden.
Cohen verhinderde de toetreding
van de Eendracht tot het NVV, omdat die bond
volgens hem niets voor de reizigers had gedaan.
De voorzitter van het NVV sloeg terug met de
opmerking dat Cohen ‘een apostel in ruste was’
en een ‘water-en-melk sociaal-democraat’. Door
zijn harde opstelling vervreemdde Cohen langzamerhand
van zijn partijgenoten van de SDAP. In
1927 verhuisde hij naar Brussel, werd daar ziek,
keerde berooid terug naar Amsterdam, waar bleek
dat hij aan een ongeneeslijke kwaal leed. In 1930
vroeg een familielid om financiële steun voor hem
aan het partijbestuur. In advertenties werd ook
nog een oproep gedaan hem financieel te steunen,
maar uiteindelijk verwees het partijbestuur Cohen
naar het armenbestuur. Hij overleed in Amsterdam
op 5 augustus 1933 in tehuis De Joodsche
Invalide, hoewel hij zich al vóór zijn Zwolse tijd
tot atheïst had verklaard.10
Een politieke misdadiger
In 1897-1898 werd een enquête over de Behandeling
van Politieke misdadigers in Nederlandsche
Gevangenissen uitgevoerd op initiatief van de
redactie van de Jonge Gids. Redacteur van dat
tijdschrift was de bekende socialistische (toneel)
schrijver Herman Heijermans (Diamantstad, Op
Hoop van Zegen).11 Er was zeker sprake van vooringenomenheid,
hoe voorstelbaar die ook was.
Voorstelbaar omdat in de jaren tachtig en negentig
van de negentiende eeuw niet alleen Louis
Cohen om curieuze redenen gevangen was gezet,
maar met hem honderden anderen, vaak om
geen andere reden dan dat ze voor hun politieke
mening waren uitgekomen. Heijermans wond in
de inleiding van de enquête geen doekjes over zijn
standpunt: ‘Het feit dat er in Holland niet alleen
een afschuwelijk gevangenis-systeem bestaat, dat
dit daarenboven zonder eenige verzachting wordt
toegepast op zogenaamde “politieke misdadigers”,
heeft ons doen besluiten de erbarmelijke behandeling
der gevangenen, die om een politiek misdrijf
gemarteld worden, aan eene enquête te onderwerpen
en deze in ons tijdschrift te publiceeren.’
Deze tekst stuurde hij ook naar de door de
redactie geselecteerde respondenten, samen met
een lijst van vijftien vragen, met het verzoek deze
binnen acht dagen te beantwoorden. Bij de plaatsing
van de antwoorden sprak Heijermans de volgende
wens uit: ‘De bourgeois-lezers van de Jonge
Gids kunnen voorloopig allergezelligst de bestialiteiten
van het Nederlandsch gevangeniswezen
overpeinzen.’12
De onheilspellende woorden van Heijermans
brachten de ondervraagde personen niet het
hoofd op hol. Allemaal gaven ze nuchter antwoord
op de gestelde vragen. Van de veronderstelde
martelingen en bestialiteiten werd geen melding
gemaakt, van erbarmelijke omstandigheden
en een hondse behandeling van het personeel des
te meer. In totaal werden vijftien, merendeels landelijk
bekende socialisten ondervraagd, deels uit
de tijd van de SDB en deels uit die van de SDAP.
Onder hen Domela Nieuwenhuis en drie van de
twaalf apostelen: Cohen, Fortuyn en Vliegen.
Voor we het woord geven aan Louis Cohen
zelf, merk ik nog op dat met de genoemde ‘uitzuiger,
fabrikant Wespelweij’, de Zwolse ondernemer
G.J. Wispelweij van de bekende Zwolse ijzergieterij
en machinefabriek wordt bedoeld, destijds de
grootste onderneming in Zwolle. Geneesheer dr.
J.C. Gaerthé was een bekend Zwols huisarts uit
de Walstraat. Hij was de vader van de schrijfster
C.M. van Hille-Gaerthé, die in haar boek Zwolse
mijmeringen menige herinnering aan hem heeft
opgehaald.
‘De Twaalf Apostelen’,
de oprichters van de
SDAP in Zwolle in
1894. (collectie HCO)
Het fabriekscomplex
van Wispelweij in
vogelvlucht, omstreeks
1900. De fabriek lag
op het Noordereiland,
links de Assiesstraat,
rechts de stadsgracht.
Er werkten toen ongeveer
tweehonderd
mensen. (Collectie
Wispelweij, HCO)
~nn~lun!midekv!Gclnn
Tot ~lll2l!’OOdan bond.
Olllwcrlll!llnil!Uwewnlvedllan
~llnrlwcrtbelodde lood-/
Dot’t-fldemvilllf1e11do~
Oor’t-fldtetoo,Qn>OIQrokkur,
DorlYI! de dooperHm den ctoot –
Doadodoodl
Zwolsche IJierglelorij on Machinefabriek •/d. Firma G. J. WISPELWEIJ & Co., ZWOLLE.
218 | jrg. 37 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 4 | 219
‘De enquête, inlichtingen van den Heer L. Cohen
Wanneer en waar werdt gij veroordeeld?
En ter oorzake van wat?
In Juli 1893 werd ik te Zwolle veroordeeld,
wegens een persovertreding, namelijk beleediging
van een ambtenaar in de uitoefening van zijn
functie tot een maand gevangenisstraf. Dit vonnis
werd door ’t Hof te Arnhem bevestigd. In Oktober
van datzelfde jaar onderging ik die straf, in het
huis van arrest en bewaring te Zwolle.
Hoe was de behandeling door U van de politie
ondervonden tijdens eerste verhoor, arrest, enz.?
Ik werd alléén voor dat feit gehoord door den
commissaris van politie, die toen niet vriendschappelijk
tegen mij gestemd was, daar ik qua
redacteur-uitgever van het toen aldaar verschijnend
socialistisch weekblad De Volksvriend, niet
goed bij hem stond aangeschreven.
Hoe was de behandeling door den directeur
uwer gevangenis, door de commissie van
toezicht, door den geneesheer?
De cipier was over het algemeen zeer welwillend
en ik merkte dat hij – hoewel in mindere
mate – dit ook tegen andere gevangenen was. In
het eerst was één der beambten met name Willink,
zeer tegen mij ingenomen. Hij had vooraf te kennen
gegeven – dit werd ik officieus gewaar – mij
te zullen donderen. Later, toen hij daarvan last
ondervond, doordat het publiek hem daarover
lastig viel, zeer vriendschappelijk; zoodat hij soms
enkele uren dat hij vrij had mij in mijn cel gezelschap
hield. Dit deed trouwens de directeur ook
dikwijls.
Van de commissie van toezicht heb ik weinig
bezoek gehad. Een dier heeren, zekeren Wespelweij
[=Wispelweij], fabrikant en als uitzuiger dikwijls
door mij in het blad gesignaleerd, durfde mij
beleedigen. Ik heb hem behoorlijk op zijn plaats
gezet, zoodat hem den lust benomen werd dit
voor de tweede keer te doen.
Hoe was de voeding?
De voeding was slecht toebereid; het brood
van slechte kwaliteit. Het gewone menu was :
gortsoep, erwtensoep, gestampt eten (rats) elken
dag afwisselend. Daar het onsmakelijk eten mij
den eetlust niet opwekte, hield ik elken dag over.
Voornamelijk de gortsoep was voor iemand met
niet al te fijne tong, oneetbaar. Dr. Gaerthé, een
der commissieleden, die zijdelings gehoord had,
dat ik over het eten had geklaagd, vroeg mij wat
ik daarop aan te merken had. Doordat ik nog al
tamelijk het roggebrood nuttigde en daarvan bij
dit slechte eten niet voldoende had, probeerde ik
een weinig van het middagmaal te bewaren om
het bij het brood te eten. In kouden toestand stonk
het. Gedurende twaalf dagen heeft hij het eten
geproefd en kwam tot de conclusie dat de oorzaak
der wansmaak daarin bestond, dat het eten in
blikken bakken werd rondgediend. Daarin is echter
geen verandering gekomen.
Welk werk moest gij verrichten en was het
U veroorloofd te weigeren?
Ik moest aan een zeer ontzenuwend werk
arbeiden, aan matten vlechten; d.w.z. korte
strookjes aan elkander zetten en vlechten. Weigeren
is niet geoorloofd, doch ik werkte wanneer ik
wilde. Het reglement schrijft echter 10 uren daags
arbeid voor, waaraan een strenge bewaarder de
hand kan houden. Dit werd op andere gevangenen
wel eens toegepast.
Heeft men U veroorloofd werk te verrichten naar
uw eigen keuze?
Ik heb gevraagd om copieerwerk. De cipier
antwoordde, dat hij gaarne iets anders voor mij
zou willen, doch er was niets. Andere partijgenooten
mochten hun handwerk, bijvoorbeeld
schoenmaken, voor eigen rekening uitoefenen.
Het reglement laat dit toe, voor die bedrijven die
geen hinderlijk geraas veroorzaken.
Stond men U lectuur toe? En in hoeverre was deze
aan censuur onderworpen?
De lectuur in de gevangenis was gewone feuilletons
van bladen of kleine novellen. Op verzoek
is mij toegestaan de Algemeene Geschiedenis van
Streckfuss te lezen en Flamarion’s Hemel en Aarde.
Natuurlijk moest dit volgens het reglement door de
commissie van toezicht gekeurd worden. Bladen en
tijdschriften zijn onvoorwaardelijk verboden.
Hoe dikwijls mochten familie of vrienden
U komen bezoeken en welke voorwaarden
worden daarbij gesteld ?
Een dag per week mocht ik bezoek hebben van
familie of vrienden. Dit bezoek vindt plaats in een
daarvoor ingerichte spreekcel. De gevangene wordt
in een cel gebracht, voorzien van traliën en ten overvloede
nog bekleed met ijzerdraad, gebruikelijk voor
kippenhokken; daarvoor staat een bewaarder. Ook
deze cel is afgesloten op dergelijke wijze; en daarvóór
mogen de familieleden den gevangene toespreken.
De afstand tusschen bezoeker en gevangene is dus
zoodanig, dat in een cel tusschen bezoeker en gevangene
de bewaarder staat die alles moet contròleeren
wat gesproken wordt. Voorwaarden, voor zoover ik
weet, zijn mij niet gesteld.
Heeft uwe gezondheid door de opsluiting geleden?
Niets.
Zijt gij tijdens uw verblijf in de gevangenis in uw
godsdienstige of anti-godsdienstige overtuiging
gekrenkt?
Ik behoefde geen godsdienstoefeningen bij te
wonen. De rabbijn kwam mij nimmer bezoeken.
Indien de opsluiting langer duurt dan twee maanden,
verplicht het reglement bijwoning van godsdienstoefeningen,
ook al is die oefening ook van
De zandstenen ingangspartij
van het Huis van
Bewaring, evenals het
gebouw uit 1739. (Foto
J. de Koning, collectie
HCO)
Links: Een cellengang
op de benedenverdieping
van het Huis
van Bewaring, toen
Penitentiaire Inrichting
genaamd, omstreeks
1980. Eind negentiende
eeuw was er uiteraard
nog geen centrale verwarming
of elektrische
verlichting. (Foto Ben
Kam)
Slot van een celdeur,
omstreeks 1980. (Foto
Ben Kam)
220 | jrg. 37 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 4 | 221
andere religieuze strekking. In mijn atheïstische
gevoelens ben ik niet gekrenkt.
Stond men U voldoende lichaamsbeweging en
lucht toe?
Het reglement verplicht beweging in de open
lucht gedurende één half uur per dag. In een cel
van een paar vierkante meter, van voren met
traliën, van boven open, moet men heen en weer
marcheeren, evenals een wild dier onrustig in een
dierentuin op en neer loopt. Ik was altijd blij als
dien tijd om was.
Hoe was de ligging?
Niet zoo goed als de sluiting. Doch daar ik
milicien [= als dienstplichtige in dienst] geweest
ben, verwachtte ik niet beter. Een stroomatras,
dito hard kussen, maar voldoende dekens.
Hoe was de kleeding?
Zeer bourgeois-democratisch. Allen gelijk
gekleed: Een grof buis van katoen, dito broek en
gelen halsdas en gemerkt katoenen ondergoed.
Een fatsoenlijk mensch schaamt zich om daarmede
op straat te loopen. Het schoeisel bestaat uit
een paar klompen. En daar men in een dergelijke
inrichting het “niet zo nauw moet neemen”, waren
ze mij te wijd. Ik moest mij derhalve oefenen in
het loopen, wat mij veel moeite kostte.
Hoe was de inrichting der cellen en hoe de reinheid?
Natuurlijk zeer ongezellig. De eerste cel die ik
betrok was zeer donker. Daarna kreeg ik een cel
die voldoende licht doorliet. De cel was geheel
opgetrokken van steen; ook de vloer was “versteend”
en wanden en zoldering gewit. Indien
ik een vergelijking moest maken, zou ik zeggen:
Verbeeld u, indien u al schaatsenrijdende onder
een pijp – steenen brug – doorgaat. Het ameubelement
bestond uit: een ledikant, wat aan de muur
werd gehaakt, een paar plankjes als kastje in den
hoek, een tafel van een halve vierkante meter en
een tabouret van plusminus 25 kilo als zitplaats.
Boven het tafeltje een vleermuisgasvlam. De
wandversiering bestond uit een paar uittreksels
van reglementen van het huis. De reinheid liet
niets te wenschen over.
Welke is uw meening over het tegenwoordig
celsysteem in het algemeen ?
Ik ben van oordeel, dat het gevangenisstelsel
op normale menschen zeer demoraliseerend
werkt. Een der ellendigste uitvindsels is het celsysteem.
De eenzaamheid, het gevangeniswerk,
de weinige afwisseling in het leven maakt dat men
allengs in een toestand komt, die verstandsverbijstering
ten gevolge moet hebben. Het was mij
onmogelijk te studeeren. Ik las en herlas, maar
had moeite te begrijpen en nog minder kon ik iets
onthouden. Hoewel ik geen wroeging gevoelde
of mij schaamde over mijn misdaad, was het mij
meermalen onmogelijk te slapen. Ik geloof dan
ook, dat langdurige gevangenisstraf, bijvoorbeeld
twee jaren, den mensch verstandelijk knakt.
L. Cohen’
Noten
1. Rapport aan het hoofdbestuur der Maatschappij tot
Nut van ’t Algemeen, door het Departement Zwolle
over den toestand en de onderlinge verhouding van
arbeidgevers en arbeiders in en om Zwolle, 1872,
p.20-21
2. Vegt, Helmig Jan van der, ‘De klop op de Zwolsche
deur’, in: Zwolsch Nieuws- en Advertentieblad, 1931-
1932, bibliotheek HCO
3. Recht voor Allen, 4 november 1892
4. POZC, 26 mei 1893
5. Vegt, Helmig Jan van der, De klop op de Zwolsche
deur
6. Recht voor Allen, vrijdag 27 oktober 1893
7. Meer hierover zal te lezen zijn in een serie artikelen
die ik hoop te schrijven voor het ZHT over de opkomst
van het socialisme in Zwolle.
8. Recht voor Allen, 22 november 1893
9. Frits David Zeiler , ‘ “De Atlas” omstreeks 1894;
danshuis of socialistenhol’ in Zwols Historisch Tijdschrift
11 (1994 ), nr. 3 p. 92-99
10. Reinalda, Bob, ‘Levie Cohen’, Biografisch Portaal,
BWSA 1 (1986), laatst gewijzigd 22-05 2002
11. De Jonge Gids, onder redactie van Herman Heijermans
jr., eerste jaargang 1897/1898, p. 709-712, Uit
Enquete over de Behandeling van Politieke misdadigers
in Nederlandsche Gevangenissen
12. De Jonge Gids, 1897/1898, p. 709-712, Uit Enquete
over de Behandeling van Politieke misdadigers in Nederlandsche
Gevangenissen
Interne trap met afsluithek,
omstreeks 1980.
(Foto Ben Kam)
Uitzicht op de binnenplaats,
omstreeks 1980.
(Foto Ben Kam)
222 | jrg. 37 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 4 | 223
Een van de mooiste zaken van het historisch
bedrijf is als je tijdens een onderzoek van
het een in het ander rolt en bevindingen
met elkaar kunt verbinden. Tijdens de voorbereidingen
in 2002 van het themanummer ‘Koopmansgeest’,
Zwols Historisch Tijdschrift 19 (2002)
nr. 3, kreeg ik een prachtig fotoalbum uit 1903
onder ogen van de drogisterij en grossierderij
‘de Oude Gaper’, gevestigd aan het begin van de
Diezerstraat en destijds eigendom van Jurriaan
ten Doesschate. Het fotoalbum bevond zich in het
bezit van de familie Ten Doesschate. Vervolgens
kwamen we er achter dat zich in het HCO nog
een manuscript met herinneringen aan de Oude
Gaper bevond, geschreven door Steven van Egten,
zoon van een voormalige bedrijfsleider van het
bedrijf. Een schat aan materiaal, waarvan we op
dat moment maar een fractie kwijt konden. Deze
twee gegevens resulteerden vervolgens opnieuw
in een prachtig themanummer in december 2004,
getiteld De Oude Gaper, Herinneringen rond een
oude en vermaarde drogisterij. (ZHT 21 (2004)
nr. 4). De herinneringen van Steven van Egten
waren hierin praktisch letterlijk opgenomen, in
combinatie met de foto’s uit het fotoalbum.
Steven van Egten was inmiddels overleden,
maar ten behoeve van deze uitgave in 2004 lukte
het ons zijn zoon en dochter op te sporen in het
midden van het land. Uit dit contact bleek dat Van
Egten veel herinneringen op schrift had gesteld,
onder meer aan zijn jeugd in Zwolle en aan zijn
tijd als militair in Kampen. Deze manuscripten
hebben wij nu al weer zestien jaar in portefeuille,
dit nummer met egodocumenten is een mooie
gelegenheid om daar een deel van te publiceren.
Steven van Egten werd in 1899 in Zwolle geboren
als derde kind en enige zoon in het gezin
van Berend van Egten (1865-1935) en Jentje van
Dingstee (1862-1936). Vader Berend was een boerenzoon
uit Assendorp, die vanwege de noodzaak
om geld te verdienen op 15-jarige leeftijd in dienst
trad bij de Oude Gaper, het begin van een 55-jarig
dienstverband. Berend was niet alleen trouw aan
zijn werkgever, maar ook aan zijn christelijke
geloofsovertuiging. Hij behoorde in 1888 tot de
(her)oprichters van een christelijke jongelingsvereniging
en hij was 45 jaar zondagsschoolonderwijzer
in Berkum, een verdienste waarvoor hij bij
zijn veertigjarig jubileum in 1930 een koninklijke
onderscheiding ontving. Hij bracht het zelfs tot
kerkenraadslid van de Nederlands Hervormde
Gemeente in Zwolle, een eerbiedwaardig college
waarvan het lidmaatschap doorgaans alleen aan
notabelen was voorbehouden. Het gezin Van Egten
woonde achtereenvolgens aan de Spoelstraat, de
Van der Laenstraat in Assendorp en vanaf 1908 aan
de Oude Vismarkt 7, een pand dat in het verlengde
van de winkel aan de Diezerstraat lag en dat tot dan
door de familie Ten Doesschate zelf bewoond werd.
Berend van Egten bekleedde vanaf toen ook de
positie van bedrijfsleider in de Oude Gaper.
Steven van Egten ging net als zijn zusjes Aaltje
(1895), Geertje (1897) en Hermien (1901) naar de
Oranjeschool, een in 1902 opgerichte school voor
Christelijk Volksonderwijs aan de Jufferenwal.
Daarna volgde hij de Mulo aan de Marnixschool aan
de Korte Kamperstraat. Steven van Egten was een
levendig en ondernemend kind en een ongedurige
puber, die het niet kon uithouden in de twee kortstondige
kantoorbaantjes die hij na zijn eindexamen
had. Eerst bij de Firma O. de Leeuw, een groothandel
in ijzerwaren en landbouwgereedschappen in de
Diezerstraat, een baantje dat hij kreeg omdat de heer
De Leeuw net als zijn vader ouderling in de hervormde
kerk was, zij het dat De Leeuw veel vrijzinniger
was dan de rechtzinnige Van Egten. Maar de hele
dag (van 8 tot 12, van 2 tot 5 en van 6 tot 8 uur) op
een kantoorkruk was voor Steven een te zware opgave.
Vervolgens probeerde hij zijn geluk bij de Cooperatieve
Stoomzuivelfabriek Hoop op Zegen in de
Philosofenallee, waar de goede naam van zijn vader
eveneens tot aanbeveling strekte. Met de beoordeling
‘Het is een erg aardige jongen, maar hij is zo gauw
afgeleid en ook nogal speels’ kwam ook daar een einde
aan zijn dienstverband. In 1916 vertrok Steven op
17-jarige leeftijd naar het garnizoen in Kampen om
beroepsmilitair te worden, een vurige wens van hem.
Hij schopte het tot sergeant, maar de dienst bracht
hem niet wat hij zich er van voorgesteld had. In 1922
verliet hij het leger met antimilitaristische gevoelens
en bleef de rest van zijn leven pacifist. Hij vervolgde
zijn carrière bij het KNMI in De Bilt, waar hij belast
was met waarnemingen. Hij bleef daar werkzaam
tot zijn pensionering. Steven trouwde in 1925 met
Anna Elisabeth Volbeda (1899-1994). In hun woonplaats
De Bilt richtte Steven een padvindersgroep
op, hij was ouderling bij de Nederlands Hervormde
Gemeente, ambtenaar van de burgerlijke stand en hij
werkte mee aan een boek over de geschiedenis van
het KNMI. Steven van Egten overleed in 1984.
Geschiedenis had Stevens grote belangstelling. Met
al zijn nagelaten memoires heeft hij ook zelf letterlijk
geschiedenis geschreven. Stond in zijn verhaal
‘De oude Gaper’ vooral het wonen, leven en werken
in dit bedrijf centraal, in ‘Burgers in een kleine stad’
beschrijft hij met name het christelijke kleinburgerlijke
milieu waarin hij opgroeide. Het manuscript
werd in 1980 afgerond. Omdat het hele verhaal te
lang is, is hier gekozen voor de fragmenten waarin
Steven de kerkelijke activiteiten van zijn vader
Berend beschrijft, die letterlijk belijdend lidmaat
van de Nederlands Hervormde Gemeente was; een
levensvervulling die met hart en ziel werd beleefd.
Fragmenten die bijvoorbeeld over Stevens schooltijd
op de Marnixschool gaan, zijn te lezen op de
website van de Zwolse Historische Vereniging.
Berend van Egten zal niet hebben kunnen bevroeden
dat zijn leven ooit nog zo in de openbaarheid
zou komen, als echte Zwollenaar had hij dat waarschijnlijk
maar uiterst matig gevonden. Maar dankzij
zijn zoon hebben we nu veel informatie over de
sociale werkelijkheid waarin Berend en zijn gezin
leefde, zien we bijvoorbeeld van binnenuit hoe het
er in de zondagsschool in Berkum aan toe ging of
op het jaarlijkse Zendingsfeest in het Engelse Werk.
Steven van Egten kijkt met een milde blik en af en
toe licht ironisch terug op zijn christelijke jeugd in
Zwolle, hij schrijft levendig met een bewonderenswaardig
geheugen voor sprekende details. De originele
tekst is licht aangepast qua taal en spelling, en
her en der wat ingekort of voorzien van jaartallen.
Op de volgende pagina’s zijn verhaal.
Cover Zwols Historisch
Tijdschrift 19 (2002)
nr. 3. Berend van Egten
staat in de deuropening
van de Oude Gaper,
1903. Dit tijdschrift
staat op de website van
de Zwolse Historische
Vereniging.
Links: Cover Zwols
Historisch Tijdschrift
21 (2004) nr. 4. Berend
van Egten zit aan een
tafel in het taplokaal
van olijf- en slaolie in
de Oude Gaper. Dit
tijdschrift staat op de
website van de Zwolse
Historische Vereniging.
Annèt Bootsma –
van Hulten
De herinneringen van Steven van Egten
224 | jrg. 37 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 4 | 225
ken was, moesten rente en aflossing van de hypotheek
klaar liggen. Er moest dan ook op een of
andere manier geld binnenkomen. Sociale hulp
bestond niet en mensen op hun geld laten wachten,
dat strookte niet met de geldende moraal. De
oudste zoon Berend moest dus geld verdienen.
Door de narigheid thuis had hij zelfs de lagere
school niet helemaal kunnen afmaken. Maar er
was geen andere mogelijkheid.
’s Morgens vroeg, nog voor de Gaper zijn deuren
opende, was de jonge Berend al uit de veren.
Hij liep dan met zijn moeder naar een weiland in
Dieze om daar de koeien te melken. Berend droeg
de volle emmers naar de rand van de stad, waar
zijn moeder het juk overnam en de emmers verder
naar de Assendorperstraat droeg.
Om klokslag zes uur stond Berend voor de
Gaper om aan zijn lange werkdag daar te beginnen.
Ondanks zijn gebrekkige schoolopleiding of
misschien juist daardoor, was Berend geweldig
leergierig. Van de enkele centen die hij als loopjongen
fooi kreeg, kocht hij op de markt boeken
die hij dan ’s nachts in zijn bed bij een stompje
kaars lag te lezen, en dat na een werkdag van minstens
veertien uur. Het was dan ook begrijpelijk
dat de eigenaar van de Oude Gaper, meneer Ten
Doesschate,3 plezier had in deze pientere jongen
en dat hij een waardevolle kracht werd in de zaak.
Geleidelijk kreeg Berend moeilijker en verantwoordelijker
taken. Toen bleek dat hij goed met
mensen kon omgaan, werd hij winkelbediende.
Dat ging zo goed dat hem uiteindelijk de volledige
verantwoordelijkheid voor de winkel toevertrouwd
werd. Dat was goed gezien, want vader
had twee belangrijke eigenschappen: hij was eerzuchtig
en hij had veel plezier in zijn werk, zodat
hij al heel gauw als een vakkundig drogist bekend
stond.
De familie Van Egten was hervormd. In vaders
ouderlijk huis aan de Assendorperstraat heerste
een wat vrome, ietwat piëtistische geest. Het
Réveil had deze mensen niet onberoerd gelaten.4
Ik herinner mij dat in de boekenkast van vader de
mannen van het Réveil goed vertegenwoordigd
waren: Spurgeon, Da Costa, Bilderdijk. Het was
allemaal degelijke lectuur. Vanzelfsprekend hoorde
hierbij ook het lidmaatschap van de hervormde
jongelingsvereniging.
De Doleantie
In 1886 kwam de Doleantie,5 de kerkelijke afscheidingsbeweging
geleid door Abraham Kuyper,
die ook de hervormde gemeente van Zwolle niet
onberoerd liet. Zwolle was een in grote meerderheid
vrijzinnige gemeente. Er stond maar één
rechtzinnige predikant, ds. J. Vermeer. Hij was een
overtuigend kanselredenaar, volgens de overlevering
stonden de mensen, als hij preekte, lang voor
de dienst begon in de rij om een plaatsje in de kerk
te bemachtigen.6
Geen wonder dus, dat toen Kuypers oproep
klonk om tot de belijdenis der vaderen terug te
keren of anders de hervormde kerk te verlaten, de
hoop van scherp slijpend Zwolle gericht was op
het verlossende woord dat van Vermeer zou moeten
komen. Maar Vermeer was zo verknocht aan
de hervormde kerk dat dat verlossende woord uitbleef.
Integendeel: hij riep op om trouw te blijven
aan de ‘vaderlandse’ kerk.
De jongelingsvereniging was door de gebeurtenissen
in hevige beroering geraakt. Er waren
twee stromingen. De meerderheid van het bestuur
was op de hand van Kuyper en pleitte voor
afscheiding. Een minderheid, waaronder vader,
pleitte voor de bestaande toestand: één ongedeelde
christelijke jongelingsvereniging, die vrij stond
van de kerk. In de vergaderingen werd fel gediscussieerd.
In de hitte van de strijd ontzagen de
tegenstanders elkaar niet en bittere verwijten rolden
over de tafel. Een derde deel van de leden ging
uiteindelijk mee met de dolerenden. Jarenlange
vriendschappen werden verbroken. Als vader hier
jaren later over vertelde, klonk er bitterheid in zijn
stem over datgene dat hij als een ernstige misstap
beschouwde.
Op 1 mei 1888 werd, mede door vader, een
nieuwe vereniging opgericht. Zij koos als naam:
‘De Heer is onze Banier’.7 Deze wat zonderlinge
naam was in het dagelijkse spraakgebruik moeilijk
te hanteren. Het werd dan ook al gauw: ‘De
Banier’. Niemand kon toen nog vermoeden welk
een belangrijke plaats deze jongelingsvereniging
in hervormd Zwolle zou gaan innemen. Al
gauw kwamen er afdelingen in de verschillende
Zwolse buurten. Er kwamen knapenverenigingen
en jongeliedenverenigingen met weer allerlei
onderafdelingen. Vanuit de jongelingsvereniging
werden zondagsschoolonderwijzers gekweekt
voor de zondagsschool ‘De Zaaier’, die verspreid
over Zwolle en aangrenzende buurtschappen
vele honderden kinderen bereikte. De vormende
waarde, die van de jongelingsvereniging op de
leden uitging, valt moeilijk naar waarde te schatten.
De meeste jongens hadden net als vader weinig
schoolopleiding. Op de jongelingsvereniging
leerden ze Bijbelstudie, discussiëren, reciteren van
gedichten, organiseren. Doordat de activiteiten
bovendien niet uitsluitend gericht waren op de
kerk, werd het vormend karakter ervan nog in
belangrijke mate versterkt. Naar onze moderne
smaak mankeerde er nog wel wat aan, maar in
die tijd was deze invloed erg belangrijk. Vader zei
De kalender wees 1 mei 1880, toen mijn
vader Berend van Egten2 op vijftienjarige
leeftijd zijn intrede deed in de Oude
Gaper, de bekende drogisterij aan de Diezerstraat
14. Het was een ongewone stap voor deze boerenzoon,
die op de boerderij van zijn vader maar
node gemist kon worden. Maar het waren bar
slechte tijden. De landbouwcrisis van de tachtiger
jaren teisterde de boerenstand. Ze hadden het
moeilijk, de boeren. Het lot trof mijn grootvader
Steven van Egten in bijzondere mate. Hij had
een kleine boerderij aan de Assendorperstraat.
Maar het waren niet alleen de slechte tijden die
zijn leven moeilijk maakten. In de kracht van zijn
leven was grootvader blind geworden, doordat
van beide ogen het netvlies losliet. Daar was toen
nog geen kruid tegen gewassen, zodat grootvader
in diepe duisternis het leven door moest.
Geen wonder dat de boerderij achteruit holde.
Dit te meer omdat grootmoeder een hartkwaal
had. Te eten was er wel, maar als het jaar verstre-
Tot ongeveer 1880 had
Assendorp nog een landelijk
karakter, met veel
(kleine) boerderijen.
Hier een boerderij aan
de Assendorperdijk.
Het pad rechts is de
huidige Sallandstraat,
gezien in de richting
van de Molenweg. Op
de achtergrond is al
nieuwbouw zichtbaar.
(Collectie HCO)
Berend van Egten, 1865-1935, als jonge man.
(Particuliere collectie)
Steven van Egten (†)
Burgers in een kleine stad1
226 | jrg. 37 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 4 | 227
later vaak: ‘Wat ik geworden ben, ook maatschappelijk,
heb ik aan de jongelingsvereniging te danken.
Hier is mij de lust tot studie bijgebracht.’
De jongelingsvereniging vulde na de lange
werkdagen hun leven en daar vonden ze ook hun
vrienden. Een van de leden was Cornelis van
Dingstee, een jonge onderwijzer. Hij was opgevoed
in het Burgerweeshuis in Zwolle. Zwolle was
een liberale stad en dat betekende dat hij onderwijzer
bij het Openbaar Onderwijs werd. Maar al
gauw had Cornelis daar geen vree mee en ging hij
over naar het Christelijk Onderwijs, hetgeen voor
hem een fikse salarisverlaging betekende, naar ik
meen van f 600,- naar f 500,- per jaar. Cornelis van
Dingstee en Berend van Egten werden vrienden
en zijn steeds vrienden gebleven.
Verkering
Cornelis van Dingstee had een zuster Jentje. Zij
diende in Amsterdam. Doordat zij drie broers
had die in Zwolle woonden, kwam zij haar vrije
dagen in Zwolle doorbrengen. Haar vader, mijn
grootvader Van Dingstee, had indertijd een kruidenierszaak
in Hasselt gehad.8 Hij kwam jong te
overlijden en liet daardoor zijn gezin in moeilijke
omstandigheden achter. In de denkwijze van die
dagen paste het niet van gaven te leven, hoewel
grootmoeder gefortuneerde familie had. Vandaar
dat met name de oudste kinderen al vroeg leerden
de handen uit de mouwen te steken. De jongens
werden uitstekende vaklieden. Zij zorgden voorbeeldig
voor hun moeder, die niet sterk was. Ook
moeder moest hard werken en sober leven. Deze
gang van het leven en waarschijnlijk ook haar
preutse aard zullen wel de reden zijn geweest, dat
Jentje, hoewel ze een knap

Lees verder