Zwols Historisch Tijdschrift 38e jaargang 2021 nummer 1 – 8,50 euro De opkomst van het socialisme in Zwolle Hoe de Stads Armeninrichting de armoede probeerde op te lossen verried dat Henke wel van een grapje hield. Beroemd en misschien ook wel berucht was zijn act met een briefje van tien gulden. Die maakte hij aan een touwtje vast en liet hij vanuit zijn raam aan de Oude Vismarkt naar beneden zakken. Als een voorbijganger het tientje zag liggen en het wilde oppakken, trok Henke het snel naar boven en klonk een bulderend gelach naar beneden. Op een dag dat hij die grap weer eens uithaalde, greep een stel jongens het tientje en ging er snel vandoor. Henke haastte zich naar beneden en ging achter hen aan, maar was natuurlijk te laat. Met zijn sigaar aan de onderlip liep hij vloekend en tierend weer naar huis. Tijdens een dienst in de later afgebroken Michaëlkerk in de Roggenstraat haalde Henke op een keer een briefje van honderd tevoorschijn dat hij boven zijn hoofd hield, van alle kanten bekeek en daarna heel demonstratief en voor iedereen zichtbaar in de collectebus stopte. Maar na de mis wist hij niet hoe snel hij in de sacristie moest komen om zijn briefje van honderd terug te krijgen. Het is lang niet de enige anekdote die oudere Zwollenaren zich nog van ‘de kolde sigare’ weten te herinneren. Bijvoorbeeld zijn gewoonte om soms een jurk aan te trekken en zo gekleed naar zijn werk te gaan waar tot grote hilariteit van iedereen de jurk door zijn collega’s met nietjes aan de vloer werd vast gemaakt. Of de keer dat hij verkleed als Arabier met een soort van sluier voor zijn gezicht, wat een stuk vitrage bleek te zijn, door de Warmoesstraat reed. In die sluier had hij een gaatje gemaakt waardoor zijn sigaar naar buiten stak. Hij werd immers niets voor niets ‘de kolde sigare’ genoemd… zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 1 | 3 Inhoud ‘Kleurrijke Zwollenaren’ 2 Steven ten Veen De opkomst van het socialisme in Zwolle Deel 1: Hoe de Stads Armeninrichting de armoede probeerde op te lossen (1815-1848) Jan van de Wetering 4 Oud Nieuws – Juffrouw Hermance: minnares van het boek Kiekès Agterom 31 De Romaanse voorganger van de huidige Sint Michaëlskerk Michael Klomp 38 Eli Heimans en de Zwolse kievitsbloemen Jan van de Wetering 44 Igor Cornelissen was nog lang niet klaar met schrijven Steven ten Veen 47 Een voetbalinterland in 1899 aan de Veerallee Wim Coster 50 Van de website Gerrit Barbé en Sanne van Zanten 54 In memoriam Albert Mensema 56 Auteurs 57 Redactioneel Een modieus zelfsturend team van oude en nieuwe redactieleden van ons tijdschrift neemt na het afscheid van Annèt Bootsma en Wim Huijsmans de fakkel over. De vaste rubriek ‘Suikerhistorie’ is vervangen door ‘Kleurrijke Zwollenaren’. Als eerste in de reeks vertelt Steven ten Veen over Hendrik Burgman, ook wel bekend als ‘De kolde sigare’. Jan van de Wetering is bezig met een serie artikelen over de opkomst van het socialisme in Zwolle. De eerste aflevering gaat over de Stads Armeninrichting van Zwolle in de periode 1815-1848. De armoede, rechteloosheid en bevoogding in deze tijd vormen samen de voedingsbodem van het latere socialisme. Kiekès Achterom neemt ons terug naar 1918 voor een geanimeerd gesprek met juffrouw Hermance, de eerste directrice van de Openbare Bibliotheeek in Zwolle. Michael Klomp, stadsarcheoloog van Zwolle, doet verslag van zijn ontdekking van een eeuwenoud overblijfsel uit de hoge Middeleeuwen: een deel van een muur van de oorspronkelijke romaanse kerk, die zich binnen de Sint Michaëlskerk bevindt. Wie in voorjaarsstemming wil komen kan het artikel lezen van Zwollenaar Eli Heimans (1861- 1914) over kievitsbloemen in het Wezenland in 1897. Bijna even oud is het artikel dat Wim Coster tegenkwam in de Zwolsche Courant met een amusant verslag van de interland voetbalwedstrijd Nederland – Engeland (1899). Gerrit Barbé en Sanne van Zanten praten u bij over de website van onze vereniging. In dit nummer besteden we verder aandacht aan twee overlijdensgevallen. Steven ten Veen herdenkt het bijzondere leven van schrijver en levenskunstenaar Igor Cornelissen. Johan Seekles heeft een in memoriam geschreven naar aanleiding van het overlijden van Albert Mensema, bekend oudmedewerker van Historisch Centrum Overijssel. 2 | jrg. 38 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift De kolde sigare ‘De kolde sigare’ werd hij genoemd, Hendrikus Johannes Maria Burgman (1918-1987) die geboren werd in de Hofstraat in de Dieze en later op de eerste etage van een schoenenwinkel aan de Oude Vismarkt woonde. Henke had altijd een dikke gematteerde sigaar in zijn mond, brandend of niet brandend. Het was het handelsmerk van de ongetrouwde huisschilder die op zijn brommertje door Zwolle reed. Zijn olijke, bijna clowneske gezicht ‘Kleurrijke Zwollenaren’ Zwolle heeft veel kleurrijke figuren gekend die een onmisbare plaats in het dagelijks leven van de stad speelden en bij vrijwel iedereen bekendheid genoten. In een nieuwe rubriek, als opvolger van de suikerzakjes, stellen wij ze aan u voor. De foto’s komen uit het archief van P.L. Keuzekamp en de kennis is verzameld door Jan Bouwmeester. Wie leuke anekdotes, foto’s of andere informatie heeft over personen zoals de man waarmee deze rubriek van start gaat, kan die doorgeven naar ons redactieadres. Steven ten Veen Rangen en standen Waar te beginnen met dit verhaal over de opkomst van het socialisme in Zwolle? Met de oprichting van de Algemeene Zwolsche Werkliedenvereeniging op 1 november 1874 misschien? Het was een van de eerste pogingen de krachten van arbeiders te bundelen, maar van grote invloed zou de vereniging niet zijn. Dan ligt de befaamde bijeenkomst op zondag 26 augustus 1894 meer voor de hand. Die dag werd in ‘danslokaal’ de Atlas de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) opgericht. Twee Zwollenaren, Helmich 4 | jrg. 38 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 1 | 5 De opkomst van het socialisme in Zwolle Deel 1: Hoe de Stads Armeninrichting de armoede probeerde op te lossen (1815-1848) Zwolle, Blijmarkt, maandag, 19 juli 1830, kwart voor acht. De dagelijkse klompenparade is in volle gang. Uit alle straten en stegen van Zwolle komen kinderen aangelopen, de kleinsten hand in hand met hun moeder of grotere broer en zus. Om acht uur gaat het eenvoudige houten gebouw van de Stads Armeninrichting open. Op het voorplein van de inrichting gaan de kinderen uit elkaar, de kleinsten naar de twee jaar eerder ‘aangetimmerde’ bewaarschool, de grotere kinderen naar de leerscholen op de tweede verdieping en een ander deel naar de werkplaatsen van de ‘Kousenfabriek’ in het oudste deel van het gebouwencomplex, het Renovatum. Er hangt opwinding in de lucht: vandaag komt Zijne Majesteit, koning Willem (I) op bezoek. De onderwijzers en onderwijzeressen bereiden hun klas alvast voor op het koninklijk bezoek: zit rechtop, wees stil en ga door met wat je altijd doet, alsof het een gewone dag is. Voor de gelegenheid is nog even een liedje ingestudeerd uit de bundel Volksliederen van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen: ‘Hoe sober ook de spijze zij, ze smaakt den werkman goed, daar de alleredelste lekkernij geen rijkaarts tong voldoet.’ De les kon beginnen. Het was een bijzondere dag, het was een gewone dag.1 van der Vegt en Louis Cohen waren er nauw bij betrokken. Samen met tien andere socialisten uit alle windstreken, waaronder Pieter Jelles Troelstra, zouden zij al gauw de geuzennaam ‘De twaalf apostelen’ verwerven. De oprichting van de nieuwe partij markeerde de breuk met de Sociaal- Democratische Bond (SDB), die bleef streven naar een rechtvaardiger maatschappij door middel van revolutie. De SDAP wilde gaan proberen langs de parlementaire weg de socialistische doelstellingen te verwezenlijken. De twaalf apostelen hadden die zondag hun twijfels over de goede afloop, nu ze van hun vrienden van de SDB vijanden hadden gemaakt. Maar de nieuwe partij zou in de jaren die volgden een geweldig succes worden. De socialisten waren in amper twintig jaar tijd – in Zwolle pakweg tussen 1874 en 1894 – een politieke factor geworden om rekening mee te houden. Hoe is deze snelle opkomst van het socialisme, bijna vanuit het niets, te verklaren? Daarvoor gaan we terug naar de jaren dat arbeiders nog niet georganiseerd waren in partijen of verenigingen. Niet dat ze toen tevreden waren met hun lot, verre van dat, maar het was ondenkbaar dat daar ooit verandering in zou komen. Even leek het erop, met het credo ‘vrijheid, gelijkheid, broe- Koning Willem I met zijn hand op de grondwet van 1815. (Uit: Geheugen van Nederland). derschap’ van de Franse Revolutie en de daaropvolgende Napoleontische periode, maar die woorden zouden een loze belofte blijken te zijn. Na de Restauratie van 1815 waren al onze landgenoten weer terug in hun eigen stand. De maatschappij was in drie standen (of ‘klassen’) verdeeld: de hoogste stand (de adel en de notabelen), de middenstand (zelfstandige burgers en boeren) en de laagste stand, de arbeiders, soms ook wel ‘het volk’ genoemd. In percentages telde de hoogste stand ongeveer 5 procent van de bevolking, de middenstand ongeveer 45 procent en de resterende werkende stand 50 procent. Die drie standen speelden in de negentiende eeuw een belangrijke rol. Er was een duidelijke ordening van hoog naar laag, waarbij iedereen zijn eigen plaats kende. Elk kind, uit welk milieu ook, kreeg dat van jongs af aan ingeprent. Moeilijk te begrijpen was het niet, want elke stand was herkenbaar aan zijn kleding, taalgebruik en manieren. Zo liepen bijvoorbeeld de kinderen uit de eerste en tweede stand op schoenen, de meeste arbeiderskinderen op klompen. Het standsverschil zat diep. Een gehuwde vrouw uit het volk was een juffrouw, geen mevrouw. De treinen en de wachtkamers op de stations waren nog tot het begin van de twintigste eeuw verdeeld in een eerste, tweede en derde klasse. De voedingsbodem Het meest bepalende onderscheid tussen de drie standen waren de erbarmelijke levensomstandigheden van de derde stand en daar zou nog heel lang geen verandering in komen. Helmich van der Vegt vatte in zijn memoires samen hoe het er in Zwolle ten tijde van de oprichting van de SDAP aan toeging: ‘In de achterbuurten heerschten verschrikkelijke toestanden: lage loonen, ellendige krotten, lange werktijden, onmenschelijke behandeling.2 Waarom kwamen de arbeiders pas in de jaren zeventig tegen hun lot in opstand? Er was immers ‘geen tragischer lot denkbaar dan dat der arbeidersklasse vóór het bestaan der arbeidersbeweging’, zoals één van de twaalf apostelen, SDAP-voorman Willem Vliegen, het formuleerde. 3 Maar hoe tragisch dat lot ook was, pas in de modern-kapitalistische tijd, na de industriële Spotprent ‘de drie standen’ uit de tijd van de Franse Revolutie Nog gewend aan de drie middeleeuwse standen van de geestelijkheid (die inmiddels was weggevallen), de adel en de derde stand, bestaande uit burgers en boeren, onderscheidden de negentiende-eeuwers nog een tot dan toe ongenoemde stand, die van het werkvolk. Dat werkvolk – de arbeiders dus – werd dan ook vaak als ‘de vierde stand’ aangeduid, terwijl het feitelijk gezien de derde stand was geworden. Jan van de Wetering 6 | jrg. 38 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 1 | 7 revolutie, ontstond een arbeidersklasse die zich ook als klasse voelde en zich ging afzetten tegen de klasse waartoe de ondernemers behoorden. Dat had te maken met het karakter van de arbeiders vóór de jaren zeventig van de negentiende eeuw, zoals treffend wordt uitgedrukt door I.J. Brugmans in zijn destijds baanbrekende werk De arbeidende klasse in Nederland in de 19e eeuw: ‘Beschouwen wij (…) de persoonlijkheid van den arbeider in haar geheel, dan zien wij iemand voor ons, die zich in zijn armoedige bestaan in doffe berusting schikt; wien de lichamelijke en geestelijke kracht ontbreekt om zich op te werken; wiens ontwikkeling te gering is om zelfs aan de mogelijkheid van lotsverbetering te denken; in het algemeen: iemand die nog volslagen onmondig was.’ Tijdens de in dit artikel besproken periode (1815- 1848) begon de haast onzichtbare transitie van onmondige werklieden naar strijdbare arbeiders aan het eind van de negentiende eeuw. Er deden zich ontwikkelingen voor die het zaad plantten waaruit het socialisme uiteindelijk is voortgekomen. Het waren ontwikkelingen ‘die onze kracht ontwaken deed’ en zouden leiden tot ‘de dageraad der volksbevrijding’, zoals Willem Vliegen zijn twee omvangrijke delen over de geschiedenis van de SDAP noemde.4 De eerste belangrijke ontwikkeling waren de verslechterende levensomstandigheden voor de arbeiders gedurende de eerste helft van de negentiende eeuw. De steden groeiden razendsnel, ook in Zwolle: van 12.220 inwoners in 1797 tot 20.408 in 1870, terwijl het aanbod van werk gelijk bleef omdat Zwolle niet of nauwelijks meeging in de industrialisatie. Het gevolg was dat de armoede groter was dan ooit tevoren. In diezelfde periode, vanaf het begin van het ontstaan van het Koninkrijk der Nederlanden in 1815, gingen representanten van de twee hogere standen ingrijpen in het leven van de arbeiders. Het armoedeprobleem kwam hoog op de politieke agenda te staan. Over de oplossing liepen de meningsverschillen hoog op. Eén oplossing kreeg in Zwolle de overhand: wie niet werkt zal niet eten. Achtergrond was dat de bedeling door kerkelijke en particuliere armenkassen zo langzamerhand onbetaalbaar werd. Wie de publicaties over dit onderwerp uit die tijd leest, kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de gegoede burgerij zich meer bekommerde om de impact van de armoede op de stad en de armenkassen dan om de armen zelf. De bevoogding van de arbeiders moet langzaam maar zeker kwaad bloed hebben gezet. Een voorbeeld: wie in Zwolle als ‘arme’ geregistreerd was, moest bij een verhuizing binnen de stad eerst toestemming hebben van de wijk waarheen hij wilde gaan wonen. Een andere ontwikkeling was er dat in de eerste helft van de negentiende eeuw kosteloze scholen voor arbeiders werden opgericht. Het beestje werd onbekommerd bij de naam genoemd: armenscholen. Die scholen waren een ware doorbraak in de volksontwikkeling: de ‘gewone’ scholen waren onbetaalbaar voor gezinnen die in structurele armoede leefden, in Zwolle tussen de 10 en 25 procent van de bevolking. Het gevolg was dat hele generaties arbeiderskinderen gealfabetiseerd werden en dat hun ontwikkeling steeg. Toen de eerste socialisten in de jaren zeventig actie gingen voeren, bijvoorbeeld door eigen bladen en vlugschriften, was een groot deel van hun doelgroep inmiddels in staat daar kennis van te nemen. Groeiende werkloosheid, armoede en bevoogding door de hogere standen zijn te zien als de voedingsbodem van het latere socialisme. Het kosteloos onderwijs zorgde jaren later, onbedoeld, voor het gereedschap om uit de ellende te komen. Al deze ontwikkelingen komen tezamen in de opmerkelijke geschiedenis van de Stads Armeninrichting van Zwolle. De ouders en grootouders van Helmich van der Vegt, onze in Zwolle geboren twaalfde apostel, zullen hem gevoed hebben met hun herinneringen aan deze inrichting. De verheffing van het volk Eerst en vooral was er de armoede. Over de omvang ervan bestond geen twijfel: meer dan een kwart van de bevolking was deels of geheel afhankelijk van bedeling door kerken en particuliere instellingen. Eeuwenlang werd het bestrijden van armoede, indachtig de zeven werken van barmhartigheid van het christendom, gezien als een morele verplichting. Voor het eerst ontstond een fundamentele discussie over armenzorg. De liberalen – het meest verlichte deel van de hogere standen – vonden dat een staat niet echt welvarend genoemd kon worden zolang een groot deel van de bevolking in armoede leefde. Armoede veranderde van een morele plicht in een staathuishoudkundige uitdaging. Een soort maakbare samenleving dus, hoewel die uitdrukking toen nog niet bestond. De liberalen sloegen daarbij twee wegen in. In de eerste plaats wilden ze ‘de nationale welvaart’ verbeteren, zonder daarbij het (kapitalistische) economisch stelsel te veranderen. Onder andere door industrialisatie, grote werkgelegenheidsprojecten van de overheid, zoals het aanleggen van kanalen, het verbeteren van wegen en de ontginning van de woeste gronden, zou een vrije, open maatschappij ontstaan met verantwoordelijke en nuttige burgers, nadrukkelijk met inbegrip van ‘brave, oppassende werklieden.’ Meer welvaart was meer werk en dus minder armoede was de gedachte. In de tweede plaats moest de bestaande armenzorg op de schop. De idee was dat er velen waren die wel kónden werken, maar niet wílden werken. Het ergst van allemaal waren de bedelaars, die stad en platteland afstruinden om geld en eten. Er ontstond in brede kringen een communis opinio: wie bedeling wilde moest daarvoor werken. Dat werd dan ook vastgelegd in de Frans georiënteerde grondwet van 1798, die aangaf dat de staat de ‘nijveren’ arbeid behoort te verschaffen en de ‘onvermogenden’ (de mensen die niet in staat waren te werken) onderstand. ‘Moedwillige lediggangers’ daarentegen, zoals de bedelaars, hadden geen enkel recht op steun. De in 1784 opgerichte Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen (hierna ’t Nut) ging met deze ideeën aan de slag, ook de vijf jaar later opgerichte afdeling in Zwolle.5 Het doel was het volk te ‘verheffen’ door beter onderwijs en een betere opvoeding. De verbetering van het onderwijs was meer dan nodig. De scholen waren vaak erbarmelijk slecht: onopgeleide schoolmeesters, overvolle klassen met alle leeftijdsgroepen door elkaar, verouderde leerboeken en een Twee arbeiders, J.J. Aarts. (Collectie Rijksmuseum). De Armenkamer zat in een verdwenen pand tussen het Reventer en de Bethlehemskerk. (Collectie HCO). De bedelares. (Tekening Tjerk Bottema in de Notenkraker 1910, nr. 6). 8 | jrg. 38 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 1 | 9 pedagogische aanpak die gebaseerd was op angst en straf. Voor de werklieden was het probleem nog groter: veel arbeidersgezinnen konden het schoolgeld niet betalen, zodat hun kinderen geen enkel onderwijs genoten. Gingen de kinderen wel naar school, dan haalden hun ouders ze er vaak voortijdig af, omdat ze mee moesten helpen de kost te verdienen. Ook de armenzorg had de aandacht van de Zwolse afdeling van ’t Nut. Een Commissie van Onderstand zorgde omstreeks 1800 voor werk (spinnen en breien voor een daartoe opgerichte kousenfabriek) en bovendien voor ondersteuning in natura: soep uit de soepkokerij in het Fraterhuis, kleding en turf, met als doel dat de Zwolse armen ‘niet door honger verteerd, noch door koude verkleumd werden.’6 Het project mislukte al na twee jaar, maar in de opzet zijn duidelijk de contouren te zien van de bijna twintig jaar later opgerichte Armeninrichting, die in dit artikel centraal staat. Als je voor een dubbeltje geboren bent Ondertussen waren de Zwolse arbeiders ondanks de inspanningen van ’t Nut de wanhoop nabij. Ze dachten niet aan verheffing of aan onderwijs, het ging hen om het leven van alledag: eten, kleding en turf voor de kachel. Armoede was de daagse realiteit. Het is een navrante constatering dat de woorden ‘arme’ en ‘arbeider’ in teksten uit die tijd vaak synoniem waren. De ouders en grootouders van de latere socialisten waren opgegroeid met de gedachte dat er nooit verandering zou komen in de bestaande orde. Een fatalistisch denkbeeld, dat muurvast in het collectieve arbeidersgeheugen zat. De onder het volk geliefde cabaretier en volkszanger Louis Davids maakte nog in 1935 furore met zijn lied ‘Als je voor een dubbeltje geboren bent, bereik je nooit een kwartje’. In de eerste helft van de negentiende eeuw hadden de arbeiders zich nog niet georganiseerd, niet in vakverenigingen en al helemaal niet in politieke partijen, want die waren er toen nog niet. 7 Pas op 13 juli 1849 verscheen voor de eerste keer het woord ‘socialist’ in de kolommen van de Zwolsche Courant met de quote ‘De heillooze leerstellingen der socialisten, dragende op iedere bladzijde het stempel van Godsverzaking, kweekt (…) in het hart niet dan afgunst, eigenbaat en woonhoop!’ De toon voor de komende jaren was gezet. Een bevlogen stadssecretaris Het was in de jaren onder het bestuur van burgemeester Arnoldus Vos de Wael (1787-1859) dat Zwolle ernst begon te maken met het armoedeprobleem en dus ook met de benarde levensomstandigheden van de arbeiders in de stad. Vos de Wael, de eerste burgemeester van Zwolle na het ontstaan van het Koninkrijk der Nederlanden in 1815, had een zekere affiniteit voor het liberale gedachtengoed, zoals bleek in 1848 toen hij voor de grondwet van Thorbecke stemde. Ook was hij met zijn college de initiator van de sloop van de bolwerken uit de tijd van de Tachtigjarige Oorlog, wat ruimte bood voor ‘verfraaijing van de stad’ door het aanleggen van parken en ‘wandelingen’ (met bomen omzoomde wandelpaden). Belangrijker voor de hier vertelde geschiedenis is dat hij de ideeën van zijn stadssecretaris Gerrit Luttenberg (1793-1847) over de armoedebestrijding ondersteunde. De in Zwolle geboren Gerrit Luttenberg kwam uit een onbemiddeld gezin en had dan ook geen hoger onderwijs genoten. Maar hij was het schoolvoorbeeld van een autodidact, al kreeg hij daarbij hulp van de in Zwolle hoog aangeschreven Jan Ter Pelkwijk. Hij leerde meerdere talen en raakte thuis in kwesties van wetgeving en staathuishoudkunde (een vorm van economie). Niet alleen zijn kennis vermeerderde, maar ook zijn verzameling juridische geschriften. In 1841 begon hij met de periodieke publicatie van zijn Chronologische Verzameling der wetten, besluiten, arresten enz. betrekkelijk het openbaar bestuur in de Nederlanden sedert de herstelde orde van zaken in 1813. Dit voorzag in een behoefte omdat het raadplegen van wetten of regelingen voor negentiende- eeuwse juristen niet eenvoudig was. 8 De ontwikkeling van Luttenberg tot een erudiet man bleef niet onopgemerkt. In 1832 werd hij aangesteld als stadssecretaris en daarmee vaste steun en toeverlaat van burgemeester Vos de Wael. In 1839 werd hij bovendien benoemd tot procureur bij het provinciaal gerechtshof in Overijssel en de arrondissementsrechtbank te Zwolle. Maar naast zijn juridische activiteiten was er meer wat zijn belangstelling had: het armoedeprobleem. Mogelijk had dat te maken met zijn eenvoudige afkomst: hij wist waarover hij het had. De Stads Armeninrichting Het begon allemaal op 14 juli 1820, toen vier Zwolse notabelen – P.L. den Beer, P, van Hoboken, T.E.F. Heerkens, Ant. Assz. Doyer – én de 27-jarige Gerrit Luttenberg, een advertentie in de liberale Overijsselsche Courant lieten plaatsen waarin ze hun stadsgenoten opriepen om bij te dragen aan de oprichting van een inrichting die de nood van armen kon verlichten en de bedelarij bestrijden. De oprichters, allen lid van ’t Nut, waren geschrokken van berichten over kinderen die nauwelijks kleren hadden ‘om hunne naaktheid te bedekken’ en dat het aantal Zwolse bedeelden was opgelopen tot ruim twintig procent van de bevolking. Een jaar later, op 8 juli 1821, werd de Stads Armeninrigting opgericht met als doel ‘De verbetering en opbeuring van den stand der armen en behoeftigen, door middel van het verleenen van arbeid en onderwijs.’ Het bleek te gaan om een school- en werkinrichting voor kinderen en volwassenen (merendeels vrouwen). Het was de bedoeling dat wie voor bedeling in aanmerking wilde komen daarvoor moest werken en dan niet alleen volwassenen, maar ook kinderen tussen de zes en twaalf jaar. De inrichting kreeg de beschikking over een voormalige kazerne aan de Blijmarkt (het Renovatum genaamd) op de plaats waar tegenwoordig museum de Fundatie is gevestigd. Aan de start van de inrichting ging een hele publiciteitscampagne vooraf. De Zwollenaren werden in de kranten opgeroepen geen geld meer te geven aan bedelaars, maar dat geld beschikbaar te stellen aan de Armeninrichting. De wijkmeesters – Zwolle Burgemeester A.J. Vos de Wael. (Collectie HCO). Gerrit Luttenberg (internet). Gerechtsgebouw aan de Blijmarkt, circa 1850. Op deze plek stond tot 1839 de Stads Armeninrichting. (Litho W. Hekking, collectie Erfgoed Zwolle). 10 | jrg. 38 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 1 | 11 was verdeeld in zeven, later twaalf wijken – kregen opdracht werklozen op te sporen en naar de Armeninrichting te sturen. Weliswaar op vrijwillige basis, maar voor de armen was het bij gebrek aan werk of geldgebrek kiezen of delen: óf volstaan met de zuinige giften van de armenkassen óf zich melden bij de Armeninrichting. Aanvankelijk keken de Zwolse arbeiders de kat uit de boom, het voordeel van de inrichting moest zich eerst maar eens bewijzen. De eerste vijf jaar werkten ongeveer 250 volwassenen voor de werkinrichting; de aanmelding van de kinderen ging moeizaam: pas toen de inrichting gratis broodjes uitdeelde, meldden zich vijftig kinderen voor de leer- en werkscholen.9 Het overgrote deel van de kinderen uit arme gezinnen bleef in deze jaren dus verstoken van onderwijs omdat hun ouders het schoolgeld van de gewone scholen niet konden betalen. De wollenkousenfabriek De Armeninrichting was een samenwerkingsverband aangegaan met de gemeente, die een jaarlijkse subsidie verstrekte, en de Zwolse ondernemer Antonie Cierenberg, die in de Papenstraat een ‘Fabrijk van Saaijetten- en Saaijetten Wollen Kousen’ had. Het werk bestond uit spinnen van sajet en het breien van kousen. Daar was voor gekozen omdat dat werk was waarin veel huisvrouwen al geoefend waren. Bovendien konden die het werk doen naast hun huishoudelijk werk. De vrouwen kregen de materialen thuisbezorgd, zodat de productie grotendeels een vorm van huisarbeid was. De beloning was minimaal: gemiddeld verdienden ze er tussen de een en twee gulden per maand mee, terwijl een gezin minimaal twintig gulden per maand nodig had voor de meest elementaire levensbehoeften.10 Het geld wat in de Armeninrichting verdiend kon worden, was dus slechts een aanvulling van het gezinsinkomen. Toch waren de bijverdiensten blijkbaar erg welkom: in 1828 was het aantal thuiswerkers al gestegen tot 780. 11 De kinderen werkten ook voor de wollenkousenfabriek van Cierenberg. Niet thuis, maar in de werkscholen van de inrichting aan de Blijmarkt zelf. Om te beginnen moesten ze het vak leren. Voor de jongens was er een spinschool, voor de meisjes een breischool en een naaischool. Om voor wat afwisseling te zorgen, konden de jongens (vanaf 1827) in de mattenmakerij van de inrichting werken. Belangrijk was de ‘school voor praktikale meetkunde’. Die was bestemd voor wat oudere jongens die al een ambacht uitoefenden, bijvoorbeeld als timmerman, metselaar of loodgieter. Deze opleiding is te zien als de Zwolse voorloper van de latere ambachtsschool. Het waren pittige dagen voor de kinderen. Eerst moesten ze ‘s morgens en ’s middags leren en werken op de spin- en brei- en naaischolen, daarna kregen ze van ’s avonds onderwijs in lezen, schrijven, rekenen en zingen. Ondanks dit stevige programma sloeg de formule van afwisselend leren en werken enorm aan. In 1828 telde de Stads Armeninrichting al 342 lerende en werkende kinderen. 12 Kinderarbeid stond in de jaren twintig van de negentiende eeuw nog nauwelijks ter discussie. Zelfs de ouders waren er niet op tegen, want de verdiensten van de kinderen waren een maar al te welkome aanvulling op het gezinsinkomen. Pas door het ‘kinderwetje’ van minister Van Houten uit 1874 werd kinderarbeid in fabrieken en werkplaatsen onder de twaalf jaar verboden en nachtwerk onder de veertien jaar. De beloning voor hun werk werd ’s zaterdags aan de ouders uitbetaald. De gedachte achter dit onderwijs was dat de kinderen nadat ze de school hadden verlaten makkelijker een ambacht (voor de jongens) of een dienst (voor de meisjes) konden krijgen. De stad was trots op zijn leer- en werkinrichting en liet dat merken ook. Aan het eind van elk kalenderjaar was er, meestal in de Bethlehemkerk, een feestelijk openbaar examen, waarbij de kinderen lieten zien wat ze allemaal geleerd hadden. Daar waren naast het bestuur van ’t Nut ook burgemeester Vos de Wael en zijn wethouders bij aanwezig en zelfs de Gouverneur van Overijssel, die na afloop de prijzen aan de beste leerlingen uitreikte. Bovendien kwamen verheugend veel ouders opdagen, merkte het bestuur van de inrichting op. De kinderen van de leerscholen kregen na een proeve van bekwaamheid boekwerkjes cadeau en die van de werkscholen kledingstukken. Ook werden ze na afloop soms onthaald op bier en brood.13 Een bevlogen onderwijzer Inmiddels had Gerrit Luttenberg de gerenommeerde onderwijzer Jan Ter Pelkwijk (1769-1834) zo ver weten te krijgen leiding te geven aan het onderwijs van de Armeninrichting. Waar Gerrit Luttenberg het schoolvoorbeeld van een autodidact was, was Jan ter Pelkwijk een erudiet, die zijn kennis op de bij zijn milieu gebruikelijke wijze had verworven. Hij was in 1769 in Heino geboren als zoon van een predikant, volgde de Franse school te Barneveld, de Latijnse school in Zwolle en het Atheneum in Deventer, om zijn studie te voltooien aan de universiteit van Harderwijk, waar hij promoveerde tot meester in de vrije kunsten en doctor in de rechten en filosofie. In de tijd van de Bataafse revolutie koos hij de kant van de patriotten. Mede omdat hij de Franse taal goed Meisje leert haar zusje breien, P.J. Arendsen. (Collectie Rijksmuseum). Lofdicht De inrichting kreeg steeds meer lof toegezwaaid. In 1827 plaatste de Overijsselsche Courant14 een lofdicht (van een anonieme dichter) op de Stads Armeninrichting, waarin nog wel even fijntjes werd opgemerkt dat werken loont en luiheid niet: Jan ter Pelkwijk. (Collectie Rijksmuseum). 12 | jrg. 38 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 1 | 13 beheerste, bekleedde hij in die tijd tal van belangrijke functies, zoals die van griffier der Staten Generaal van Overijssel. Zijn naam was gemaakt en hij kreeg aanstellingen bij bijvoorbeeld de Provinciale Rekenkamer en de Provinciale Raad van Financiën. In het landelijk bestuur bracht hij het tot buitengewoon lid van de Staatsraad (de latere Raad van State). Tussen zijn politieke bezigheden door ontwikkelde hij zich tot een deskundige op onderwijskundig gebied. Hij gaf huisonderwijs aan leerlingen met bijzondere talenten, waaronder zijn stadsgenoten Luttenberg en Johan Rudolf Thorbecke. Hij schreef een aantal boeken voor het onderwijs, zoals de Handleiding tot het herleiden der oude maten en gewigten in Overijssel tot de Nederlandsche (1822) en de Handelwijs om al de regelen der rekenkunde op te lossen door het gebruik van één enkelen algemene regel (1834). In 1816 richtte Ter Pelkwijk namens de Zwolse afdeling van ’t Nut een school op die voldeed aan de nieuwste onderwijskundige inzichten. De school moest al gauw stoppen omdat het schoolgeld een te hoge drempel voor arbeidersgezinnen was. Daarom deed hij een tweede poging, ditmaal bij de Stads Armeninrichting. Luttenberg en Ter Pelkwijk zouden een nauwe samenwerking aangaan en zo ontstond een succesvol team: Gerrit Luttenberg als organisator van de Armeninrichting als oplossing voor het armoedeprobleem en Jan Ter Pelkwijk voor de verbetering van het onderwijs aan arbeiderskinderen.15 Een nieuw soort onderwijs Luttenberg noemde Ter Pelkwijk de vader van de Armeninrichting. Hij kende alle leerlingen bij naam, bezocht de school bijna dagelijks, gaf zelf les en zorgde voor de opleiding van toekomstige onderwijzers (mannen en vrouwen). Hij richtte het onderwijsprogramma in naar de opvattingen van de Zwitserse onderwijshervormer Pestalozzi (1746-1827), die voorstander was van aanschouwelijk onderwijs en naast kennis veel aandacht had voor gevoel en motivatie. Als snel na de komst van Ter Pelkwijk was het aantal leerlingen van de Armeninrichting zo snel gestegen dat een dependance van de leerschool werd geopend aan de Nieuwe Haven, hoek Kalverstraat (1826). Ook op deze School voor de kinderen der Armen en Minvermogenden, in de volksmond ‘de Armenschool’ genoemd, werd kosteloos onderwijs gegeven.16 In zijn voordracht ter gelegenheid van de opening van de Armenschool wees Ter Pelkwijk erop dat kinderen nog niet zo lang geleden werden toevertrouwd aan onkundige onderwijzers, die de kinderen bovendien ‘met eene gestrengheid behandelden, welke hen verbitterde, met haat tegen den onderwijzer vervulde en hun eenen afkeer van de school en het onderwijs deed opvatten. Deze toestand was waarlijk ongelukkig, vooral voor de lagere klassen der Maatschappij.’ Voor alle zekerheid had het bestuur van de Armeninrichting in haar reglementen laten opnemen dat de kinderen met de meest mogelijke zachtheid behandeld moesten worden ‘en meer door vermaningen en belooningen dan door straffen zoekt (…) aan te sporen.’17 De arbeiderskinderen waren op de armenscholen beter af dan op de reguliere Zwolse scholen voor lager onderwijs. Op ‘gewone’ scholen werd vaak op ze neergekeken omdat ze afweken van de kinderen uit de midden en hoge klasse: ze waren armoedig gekleed, liepen bij geldgebrek op blote voeten en konden stinken door gebrek aan hygiëne. Bovendien waren er volgens Ter Pelkwijk nogal wat mensen ‘die de lagere volksklassen gaarne geheel in domheid en bijgeloof zouden verzonken zien. Die schijnen te wanen dat de Godheid het grootste deel des menschdoms enkel tot een weinig boven het redelooze vee verhevene lastdieren geschapen heeft (…). ’ Problematisch was ook dat de kinderen van arbeiders en boeren alleen Zwols spraken en geen Nederlands. In het eerste jaar moesten ze daarom eerst spraakoefeningen doen.18 De bewaarschool voor minvermogenden Door de komst van Jan Ter Pelkwijk kwam de Stads Armeninrichting tot grote bloei. Het aantal leerlingen steeg tussen 1826 en 1834 van 248 naar 857. Het bestuur van de inrichting merkte op dat inmiddels ‘al de kinderen der armen van het schoolonderwijs geregeld gebruik maken’. Dat was wat overdreven, maar het succes was onmiskenbaar. De leer- en werkscholen telden dat laatste jaar vijftien leerkrachten, naast de echtgenoten van de bestuursleden, die naailessen gaven. Met de komst van Ter Pelkwijk sloeg het onderwijs in de Armeninrichting geheel nieuwe wegen in. In oktober 1828 werd in Zwolle de eerste bewaarschool van de noordelijke Nederlanden opgericht: ‘De wel-ingerigte kleine-kinderschool voor behoeftigen’. Hij had het idee opgedaan in Brussel, waar een paar jaar eerder een bewaarschool naar het model van Pestalozzi ( de voorganger van Fröbel) was opgericht. De Zwolse bewaarschool was voor kinderen van twee tot zes jaar. En dat was volgens het bestuur van de Armeninrichting vooral nuttig voor de behoeftige klasse, omdat de moeders nu de handen vrij hadden om wat geld te verdienen, bij voorkeur bij de kousenfabriek van de inrichting natuurlijk. Het stadsbestuur was blij met de bewaarschool omdat deze als voorbeeld kon dienen voor de 39 particuliere ‘matressenscholen’ in de stad. Daar werd toezicht gehouden door oudere vrouwen, ‘matressen’, zonder enige onderwijskundige kennis. Les gaven ze niet; ze hadden de handen vol aan het houden van orde in een benauwde, overvolle kamer.19 De triomf bereikte zijn hoogtepunt op 19 juli 1830 toen koning Willem I zich verwaardigde een bezoek te brengen aan de Armeninrichting: J.H. Pestalozzi, 1746- 1827, C.W. Mieling. (Collectie Rijksmuseum). Onderwijzer voor de klas, Willem Steelink, (collectie Rijksmuseum). Matressenschooltje circa 1800. (Uit: Geheugen van Nederland). 14 | jrg. 38 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 1 | 15 ‘Zijne Majesteit bezigtigde, met blijkbare tevredenheid, de onderscheidene scholen enz., zag en hoorde met welgevallen eenige proeven van de wijze waarop de kinderen, ook zelfs die der school van de zoodanige beneden de zes jaren, werden onderwezen en onderhield zich daarover in het bijzonder met den heer Burgemeester en den heer mr. J. ter Pelkwijk, welke laatste mede zoo bijzonder veel aan den bloei der inrigting toebrengt. Er bevonden zich als toen in de onderscheidene lokalen der Inrigting ongeveer 500 kinderen die allen over ‘s Konings minzaamheid en de eer welke hun door Zijne Majesteit werd aangedaan, opgetoogen waren.’ 20 Twee jaar later benoemde de koning Gerrit Luttenberg tot gemeentesecretaris van Zwolle en dat terwijl hij als laatste op de voordracht van het gemeentebestuur stond. De inspanningen van Luttenberg voor de Armeninrichting waren de koning blijkbaar niet ontgaan.21 Een nieuw gebouw voor de Armeninrichting In de jaren na het koninklijk bezoek werd het gebouw van de Armeninrichting door het toenemend aantal leerlingen te klein. Door tal van ‘aantimmeringen’ en renovaties werd het krakkemikkige gebouw eerst nog zo goed mogelijk bruikbaar gehouden. Maar eind 1838 kondigde Luttenberg aan dat er een nieuwe huisvesting zou komen op de oude wal van de Genverberg (bij het tegenwoordige Kerkbrugje), waar voorheen een militaire manege had gestaan. Het gebouw aan de Blijmarkt werd afgebroken om plaats te maken voor het monumentale gebouw van het provinciaal Gerechtshof. Architect B. Looman uit Deventer kreeg opdracht een nieuw gebouw voor de Armeninrichting te ontwerpen. Het werd twee verdiepingen hoog, 24 meter lang en 9 meter breed. De voorzijde, met de ingang, keek uit op de stadsgracht.22 Luttenberg kon zijn trots nauwelijks onderdrukken: ‘Het [gebouw] staat alzoo dáár als een blijvend gedenkteeken van den vooruitgang, die de ware beginselen op het stuk van het Armwezen, onder de Regering van Z. M. den Koning, in ons Vaderland hebben gemaakt en van de verlichte zorg der Stedelijke Regering van Zwolle, om in hare Armeninrigting het eerste voorbeeld te geven van de wijze waarop (…) eene duurzame verbetering van den staat onzer behoeftige natuurgenooten kan bereikt worden, door het vaststellen en in werking brengen, namelijk, van een vast en aaneengeschakeld plan van opvoeding.’ 23 De ene arme is de andere niet De vraagt rijst wat de Zwolse arbeiders van de Armeninrichting vonden. Onmondig en vaak ongeletterd als ze waren, is het verklaarbaar dat geen enkele getuigenis van hen is overgeleverd. Maar omdat het niet verplicht was voor de Armeninrichting te werken of er kinderen naartoe te sturen, geven de jaarlijkse verslagen met de aantallen leerlingen en thuiswerkers toch een indicatie. De ‘welingerigte kinder-school’ begon met 40 kinderen en was zo succesvol dat er tien jaar later al meer dan 400 kleuters op zaten, verdeeld over twee locaties. Ook het aantal oudere kinderen (6-12 jaar) dat gratis lager volgde op de scholen van de Armeninrichting en de Armenschool aan de Nieuwe Haven steeg jaar na jaar, van 250 in 1825 naar 1.038 in 1856. Een ruwe berekening leert dat in 1836 bijvoorbeeld 76% van de leerlingen uit arbeidersgezinnen gratis onderwijs volgde in de Armeninrichting en de Armenschool.25 Een soortgelijke stijging is te zien bij het aantal volwassen thuiswerkers (merendeels vrouwen) voor de kousenfabriek van Cierenberg: van 250 in 1821 steeg het aantal breiende en spinnende vrouwen tot bijna duizend, naar schatting ongeveer de helft van de vrouwen uit Zwolse arbeidersgezinnen. Stads Armeninrichting op de Genverberg, circa 1840, gravure F.A.C. Hoffmann. (Uit: Geheugen van Nederland). Muziek en vuurwerk bij de armenschool Ter gelegenheid van de verjaardag van koning Willem I op 24 augustus 1839 werd de twee maanden eerder geopende armenschool aan de Genverberg in de feestvreugde betrokken. ‘Des middags werd eene groote parade door het garnizoen gehouden en des namiddags werden de kinderen van de Armenscholen van stadswege onthaald. (…) De regering [het stadsbestuur] had het nieuwe fraaije gebouw der Stads Armeninrigting doen illumineren. De stadsschool voor de instrumentale muzijk, onder directie van den meer dan gewoon bekwamen en ijverigen tweede stads-Muzijkdirecteur Crönert, na in den vooravond eenige gepaste stukken op de bovenzaal van dat locaal te hebben uitgevoerd, had zich later, in een daartoe gereed gemaakt vaartuig begeven ten einde op het water verder muzijk te geven, terwijl in de nabijheid, op een in de stadsgracht vervaardigd stellaadje vuurwerken werden afgestoken. Allerheerlijks was de uitwerking die door dit alles werd teweeggebracht: de verlichting der Armeninrigting, het afsteken der vuurwerken, terwijl de muzijk langzaam en statig over het water zweefde, midden door de aan wederzijdsche oevers der gracht geschaarde duizenden van aanschouwers. Dit alles, begunstigd door het heerlijks weder, leverde een alleraangenaamst en treffend schouwspel op.’24 De spinster, Ferdinand Oldewelt. (Collectie Rijksmuseum). 16 | jrg. 38 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 1 | 17 Volgens het bestuur namen omstreeks 1840 al nagenoeg alle kinderen en volwassenen die daar gezien hun armoedige staat voor in aanmerking kwamen deel aan de leer- en werkscholen en de kousenfabriek van de Armeninrichting. Het is nagenoeg onmogelijk deze bewering te toetsen, alleen al omdat het begrip ‘arme’ toen en nu een diffuus begrip is. In de negentiende eeuw behoorde ongeveer vijftig procent van de bevolking tot ‘de arbeidende of werkende stand’. Naar onze hedendaagse maatstaven waren de arbeidersgezinnen allemáál arm: ze konden financieel gezien het hoofd amper en vaak helemaal niet boven water houden. Afhankelijk van periodieke problemen als gebrek aan werk, weersomstandigheden en epidemieën, daalde en steeg het aantal bedeelden.26 Veel armoede bleef buiten beeld omdat veel gezinnen alles in het werk stelden om maar niet als ‘arm’ gestigmatiseerd te worden. Ze haalden liever hun kinderen van school om ze te laten werken bij de ‘werkbazen’ in de stad. Daar verdienden ze bovendien meer dan in de werkplaatsen van de Armeninrichting.27 De armen hebt gij altijd met u Naast zijn dagelijks werk als stadssecretaris bleef Gerrit Luttenberg zich samen met Ter Pelkwijk onvermoeibaar inspannen voor de Armeninrichting. Gesteund door burgemeester Vos de Wael schreef hij vele rapporten en verslagen over zijn oplossing voor het armoedeprobleem. Het onderwerp liet Luttenberg zijn werkzame leven niet meer los, zoals blijkt uit het motto waarmee hij een van zijn rapporten opende: ‘De armen hebt gij altijd met U, zijn de roerende woorden van den Zaligmaker en inderdaad geene menschelijke wijsheid heeft tot hiertoe de ongelijke verdeeling der goederen kunnen verhinderen.’ En, ging hij verder, om die ongelijke verdeling van goederen te verbeteren was ‘een godvruchtige opvoeding der kinderen’ de sleutel tot de oplossing van het probleem. 28 Gaandeweg werd Luttenberg bevangen door zendingsdrang. De Zwolse Armeninrichting verdiende navolging in het hele land: ‘Er bestaan op onderscheidene plaatsen, buiten de leerscholen, ook wel werkscholen, naaischolen, teekenscholen, maar niet altijd staan die inrigtingen met elkander in verband en geordende kleine kinderscholen, waarmede men eigenlijk moet beginnen, bestaan er helaas nog te weinig, en hetgeen men bij de Zwolsche Armeninrigting aantreft, dat namelijk al hare deelen met elkanderen in verband staan en een geheel uitmaken, zoo dat zij eene ware kweekschool is, dat vindt men, zoo ver bij ons bekend is, nog nergens.’29 De Armeninrichting krijgt navolging ‘Het Zwolse model’, de combinatie van leren, werken en opvoeden voor zowel kinderen als volwassenen, bleef niet onopgemerkt. Zeker na de start van de bewaarschool trok de inrichting de aandacht van geïnteresseerden uit heel Nederland. Velen kwamen zelf een kijkje nemen. In 1828 maakte Dokkum bekend armen werk te verschaffen, ‘zoveel mogelijk naar het plan van de Armeninrigting te Zwolle.’30 Nou ja, dat was Dokkum, maar er waren meer steden die volgden: Deventer, Groningen en ‘in het hart van Holland (…) den beroemde stad Rotterdam’. Die steden stuurden zelfs jonge meiden naar Zwolle om daar te worden opgeleid tot onderwijzeres.31 Toen Luttenberg ook nog de aandacht van het ministerie wist te trekken en koning Willem I in 1830 de inrichting met een bezoek vereerde, wist hij het zeker: zijn Stads Armeninrichting oversteeg verre het belang van Zwolle. Een landelijk uitgeschreven prijsvraag van ’t Nut om een artikel te schrijven over middelen die de staat kon inzetten om de armoede te bestrijden, bracht hem op het idee een ‘proeve’ (een essay of betoog) te schrijven om de opzet van de Zwolse inrichting te promoten. De 139 pagina’s dikke Proeve van onderzoek omtrent het armwezen in ons vaderland en naar de meest doeltreffende middelen die verder ter verbetering van het lot der armen zouden kunnen aangewend worden (hierna Proeve), verscheen in 1841 bij de Zwolse drukkerij Tjeenk Willink. Uiteraard deed Luttenberg in zijn boek uitvoerig uit de doeken wat de opzet was van de verschillende leer- en werkscholen. Maar voor dit artikel is met name zijn beschrijving van de oorzaken van het armoedeprobleem interessant. Die oorzaken waren namelijk niet alleen de fundering waarop de organisatie van de Armeninrichting berustte, maar ze laten tussen de regels door ook zien wat onder de gegoede burgerij het beeld was van ‘het volk’, de arbeiders, de armen en de bedelaars. De omstandigheden waaronder arbeidersgezinnen moesten leven zijn te beschouwen als de voedingsbodem van het opkomende socialisme in de laatste decennia van de negentiende eeuw. Luttenberg noemde in zijn Proeve zeven oorzaken van de armoede: – Toeneming der bevolking – Gebrek aan arbeid – Laagte der arbeidsloonen – Wangedrag – Verwaarloosde opvoeding der jeugd – Slapheid der polici – Kwalijk bestuurde weldadigheid Toeneming der bevolking In het hele land groeide de bevolking, voornamelijk door een geboorteoverschot. Alleen al tussen 1815 en 1840 was het aantal inwoners van het Koninkrijk met een vierde vermeerderd. Die aanwas in Zwolle zelfs nog groter: in 1815 telde de stad nog 12.877 inwoners, in 1849 waren dat er al 17.710 en in 1899 waren het er 30.560. Met enig cynisme merkte Luttenberg op dat ook in de bovenste klasse sprake was van ‘aanwas’, maar dan vooral ‘door de vermeerdering der kapitalen.’ Luttenberg stelde vast dat de bevolkingsgroei het grootst was in de laagste klasse, die van de werklieden en werklozen. En dat was volgens hem een onbedoeld gevolg van nieuwe wetgeving, omdat behoeftige personen voor het sluiten van een huwelijk geen administratieve kosten meer hoefden te betalen. Meer huwelijken binnen de arbeidersstand betekende meer kinderen en dus werd het aantal gezinnen dat in armoede leefde steeds groter.32 Als we even meegaan in de analyse van Luttenberg over die bovengemiddelde groei van het aantal arbeiders, dan zou dat het gestaag toenemende aantal leerlingen en thuiswerkers van de Armeninrichting kunnen verklaren. Gebrek aan arbeid In steden als Zwolle bleef de werkgelegenheid sterk achter bij de groei van de bevolking. Het gebrek aan arbeid was het grootst onder ‘slepers, kruijers, sjouwers en dergelijke’. Ze waren immers niet in vaste dienst, maar volledig afhankelijk van het aanbod aan seizoensgebonden werk op de markten en in de havens. Deze arbeiders balanceerden bijna voortdurend op de armoedegrens. Omdat hij zich in zijn Proeve op het hele vaderland richtte, liet Luttenberg een economisch probleem in Zwolle ongenoemd. Na de Bataafs- Franse tijd (1795-1813) gingen hier veel banen verloren doordat de voorheen zo bloeiende transitohandel van Zwolle tussen Duitsland en het westen van Nederland volledig instortte. Bovendien verloren traditionele bedrijven zoals linnenweverijen, speldenfabrieken, knopenfabrieken en de suikerraffinaderijen hun betekenis. Waar andere Overijsselse steden, zoals Deventer, Hengelo en Enschede, ruim baan gaven aan nieuwe industrieën, bleef Zwolle vasthouden aan het eeuwenoude kleinbedrijf. In 1853 waren de ijzergieterij van Wispelwey (42 arbeiders), de Azijnmakerij en Waschbleekerij van Schaepman en Heerkens (18 arbeiders) en de Zeepziederij van Parker (10 arbeiders) de grootste bedrijven. Alle andere bedrijven behoorden tot de kleinindustrie met minder dan tien arbeiders. Wat bleef, waren Omslag van ‘De proeve’ van Gerrit Luttenberg, 1841. (Collectie auteur). ‘Drieërlei keus’, tekening van Jan Visser. (Uit: De Notenkraker, 1910, nr. 4). 18 | jrg. 38 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 1 | 19 – net als overal in Nederland – de vele traditionele ambachten (bakkers, slagers, kleermakers, kruideniers, schoenmakers enzovoort). Achteraf gezien liet Zwolle een enorme kans liggen om aan te haken bij de industriële ontwikkelingen in ons land. In 1808 werkten meer dan duizend vrouwen voor zo’n tien Zwolse kousenfabrieken, waaronder die van Cierenberg in de Papenstraat, de latere werkverschaffer van de Armeninrichting.33 De Zwolse ondernemers gaven ook na de introductie van de stoommachine de voorkeur aan handenarbeid en stapten dus niet als elders in het land over op grootschalige mechanische productie in fabrieken. Ook toen Luttenberg al lang het tijdelijke met het eeuwige verwisseld had, bleef Zwolle wat de nijverheid betreft steken in een voorgoed voorbij verleden. Pas in 1939 liet het gemeentebestuur door prof. L. van Vuuren een onderzoek instellen ‘naar de welvaartsbronnen van de gemeente Zwolle’. Hij stelde vast dat Zwolle vóór en na 1850 geen deel had in de groeiende industriële ontwikkeling. Als lichtpuntje merkte hij op ‘dat Zwolle verschoond bleef van de vreugdelooze, slecht gebouwde arbeiderswijken, die zoo kenmerkend zijn voor dezen tijd.’34 Vreugdeloze arbeiderswoningen waren er overigens ook in Zwolle meer dan voldoende. Laagte der arbeidslonen: het huishoudboekje van een Zwolse arbeider Een belangrijke oorzaak van armoede was ‘de laagte der arbeidsloonen, in evenredigheid tot de prijzen der noodzakelijke levensbehoeften.’ In zijn Proeve schreef Luttenberg dat de bezoldigingen van bijvoorbeeld ambtenaren de afgelopen vijftig jaar waren verhoogd, maar de lonen van arbeiders in het geheel niet. En dat terwijl de prijzen van levensmiddelen hoger waren geworden en de huren waren gestegen.35 Luttenberg wees erop dat vooral gezinnen met veel kinderen in de problemen raakten: ‘Dan is het arbeidsloon van het hoofd des huisgezins niet voldoende om zoo vele monden te voeden en om aan vrouw en kinderen de vereischte kleeding en huisvesting te verleenen’. Dat dit geen loze woorden waren, toonde hij aan in een vervolg op de Proeve, waarin hij de lezer een blik gunde in het huishoudboekje van een doorsnee arbeidersgezin uit Zwolle.36 Het gezin van een timmerman met twee kinderen bijvoorbeeld, verdiende gemiddeld 4 gulden per week voor zes werkdagen van minimaal twaalf uur per dag. Dat was minder dan de gemiddelde wekelijkse uitgaven van het gezin: Huishuur f 0,70 Brand [turf] f 0,56 Licht f 0.42 Brood f 0,84 Middageten f 1,40 Koffie, cichorei en melk f 0,84 Vlees (alleen op zondag) f 0,30 Zeep f 0,17 Kleding f 0,50 Totaal per week: f 5,73 Het voorbeeldgezin kwam dus elke week fors tekort. Luttenberg benadrukte dat andere Zwolse arbeiders, zoals opperlieden, tuinlieden, aardewerkers, leerlooiers, mandenmakers en kleermakers nog aanmerkelijk minder verdienden dan een timmerman. Om het over de sjouwermannen maar niet te hebben. In arbeidersgezinnen stond de armoede, zeker in de wintermaanden, al gauw voor de deur. Wat te doen? Bezuinigen op de uitgaven was nauwelijks mogelijk. Wat overbleef was zich aanmelden bij de Armeninrichting om tegen een schamel loon kousen te breien of om bedeling vragen bij de traditionele armenkassen van kerken en particuliere instellingen. Door een commissie van ’t Nut werd bijna dertig jaar later, in 1872, weer naar het huishoudboekje van een Zwolse arbeider gekeken. Met hetzelfde treurigstemmende resultaat: De timmerman verdiende inmiddels gemiddeld zes gulden per week, maar zijn kosten voor levensonderhoud waren gestegen tot f 7,67.’37 In Zwolle was eigenlijk maar één groep arbeiders die min of meer rond kon komen. Dat waren vanaf 1864 de werklieden van de Centrale Werkplaats van de Staats Spoorwegmaatschappij. Zij verdienden het meest van alle Zwolse arbeiders: voor tien of twaalf uur werk verdienden ze zeven tot acht gulden per week. Toch zouden juist deze spoormensen zich nadrukkelijk roeren tijdens de opkomst van het socialisme in Zwolle. Niet voor niets zou Assendorp – waar de meesten van hen woonden – ‘het Rode Dorp’ worden genoemd. Wangedrag: de bedelaars De tot nu toe genoemde oorzaken – bevolkingsgroei, werkloosheid en lage arbeidslonen – lagen buiten de schuld van de armen/arbeiders. De vierde oorzaak was echter volgens Luttenberg wel degelijk aan de armen zelf te wijten: ze maakten zich schuldig aan wangedrag. Hij schreef: ‘De ledigheid en de ondeugd zijn de ware oorzaken der armoede en der misdrijven; de ledigheid is niet zoo zeer het gevolg van gebrek aan werk, maar van afkeer van den arbeid.’39 De uitspraken van Luttenberg lijken een sterk staaltje van wat wij tegenwoordig framing noemen, maar in feite had hij slechts een deel van de armen op het oog: de armen die per se niet wilden werken en dan vooral de bedelaars onder hen. Het platteland en de steden werden tot ver in de negentiende eeuw dag in dag uit overstroomd door bedelaars. Johannes Zeehuizen (1810-1863), kenner van de streek40, vertelde dat per dag wel honderd tot tweehonderd bedelaars het platteland rondom Zwolle afstruinden op zoek naar eten en wat geld. Hij zag er krachtvolle mannen en vrouwen, die in feite best tot werken in staat waren en meisjes van zeventien, achttien jaar met een onecht kind op de arm. Zeehuizen: ‘De huwelijken worden in de bosschen en korenvelden gesloten. De kleine kinderen worden zoodra zij spreken ‘Soepuitdeeling’, tekening van Albert Hahn (Uit: De Notenkraker, 1910, nr. 1). Aan tafel bij een Zwols arbeidersgezin Het werk van arbeiders was fysiek heel zwaar. Wie gedurende de lange werkdagen overeind wilde blijven moest goed eten, dat wil zeggen grote hoeveelheden koolhydraatrijk voedsel, zoals brood en aardappelen. Over de dag verdeeld at een gezin met drie kinderen ruim twee kilo brood (zwart brood of roggebrood). De mannen gingen tussen de middag naar huis voor de middagmaaltijd. Die bestond uit zo’n drie kilo aardappelen óf uit 750 gram bonen, rijst of gort, voor beide ‘keuzemenu’s’ aangevuld met 125 gram spek of ander vet. Voor het avondeten at het gezin karnemelkspap met brood. Die pap maakte de huisvrouw zelf uit twee liter karnemelk en een half pond meel. Groenten werden door arbeiders nauwelijks gegeten.38 Aardappelen waren in de achttiende eeuw in Nederland uitgegroeid tot volksvoedsel nummer 1. Toen in de jaren veertig van de negentiende eeuw veel aardappeloogsten mislukten, ontstond hongersnood onder de bevolking, met lokale aardappeloproeren tot gevolg. De bedelaar, Reinier Craeyvanger. (Collectie Rijksmuseum). 20 | jrg. 38 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 1 | 21 en loopen kunnen tot het vak opgeleid. De eerste formule die zij leeren is: mien voader is dood en mien moeder is ziek.’41 Zelfs Zeehuizen, die zich het lot van daghuurders en keuterboeren zeer aantrok, moest weinig hebben van de bedelaars. En hij was niet de enige. De liberale Zwolse baron Sloet tot Oldhuis (1807- 1884) bijvoorbeeld, vond het ergerniswekkend dat de ‘schaamteloze bedelaars’ zijn rust verstoorden, op de stoep van zijn huis, bij de ingang van de kerk, ja zelfs in zijn rijtuig.42 Hij stak zijn mening niet onder stoelen en banken. Er is in Nederland eene talrijke klasse menschen, die werken kunnen en niet willen, een bedelaarsstand, wier bedelbedrijf niet ongevallig aan de meeste armbesturen is, omdat de bedelpenning in korting van de wekelijksche bedeeling strekt. Armzalige berekening! In geen gering getal steden zijn, met verkrachting van alle wettelijke bepalingen op het stuk der bedelarij, aan den bedelaarsstand vrije bedeldagen toegestaan; deze klasse wordt goed gevoed; het bedelen is voor haar eene winstgevende zaak; de menigvuldige bedelaarsfamiliën, die uit gezonde menschen bestaan, planten sterk voort en niets staat haar voortplanting in den weg; de diaconie voorziet in eene kleine woning, de bedelaar heeft in de week zijne vaste inkomsten; des winters ontvangt het bedelaarsgezin verwarmende spijs en brandstof; het geniet kosteloos geneeskundige hulp; de stadsvroedvrouw komt in het geboorteproces te hulp; de moederlijke liefdadigheid voorziet in de behoeften van kraamvrouw en kind; [en] zij worden van stadswege begraven (…).43 Bedelaars en andere hopeloze gevallen werden in het hele land als een groot probleem gezien. Ongeveer gelijktijdig met de Stads Armeninrichting werden de befaamde (en beruchte) ‘Koloniën’ van de Maatschappij van Weldadigheid opgericht: vrije koloniën in Frederiksoord, Willemsoord en Wilhelminaoord voor verbeterbare armen, en straf- en bedelaarskoloniën in Ommerschans en Veenhuizen. Honderden paupers uit Zwolle en omgeving werden die kant opgestuurd. De gevangenis aan de Menno van Coehoornsingel barste bijna uit zijn voegen door de opvang van bedelaars. In 1846 bijvoorbeeld zaten hier door het jaar heen 550 bedelaars (mannen, vrouwen en kinderen) op een totaal van 982 gevangenen.44 Dat waren bedelaars die in Zwolle waren opgepakt of die hier uit andere plaatsen naartoe waren gebracht om te verschijnen voor de Correctionele Rechtbank aan de Blijmarkt. Het onderhoud van de bedelaars in de gevangenis kostte de gemeente veel geld, zodat ze zo snel mogelijk werden getransporteerd naar Ommerschans of Veenhuizen. Velen ontsnapten daar of recidiveerden. Van de 523 bedelaars die in 1844 voor de rechtbank in Zwolle werden voorgeleid, hadden er al 311 eerder in Ommerschans gezeten.45 Wangedrag: drankmisbruik De standpunten van Luttenberg, Sloet en hun tijdgenoten getuigen in onze oren van weinig mededogen. Ze draaiden het om: de armoede was niet zozeer het probleem van de armen, maar van de gegoede burgerij. Die had er last van. Toch was er één vorm van wangedrag die de latere socialisten ook een doorn in het oog was: drankmisbruik. Luttenberg: ‘De kroeg is zonder tegenspreken de rampzaligste plaats voor den arme of minvermogende, zoowel uit hoofde van de verzoeking waarin hij daar geraakt, om tot buitensporigheden over te slaan, als uit hoofde van de gevaarlijke en ondeugende wezens, die hij er aan treft. (…) Er zijn er die van oordeel zijn dat ook de arbeidende volksklasse zonder schade het gebruik van den sterken drank kan ontberen, terwijl weder anderen vermeenen dat in ons vochtig klimaat de arbeidsman die van den ochtend tot den avond, dikwerf in guur weder, in het zweet zijn aangezigts, zwaar werk moet verrigten, voor zijne gezondheid weldoet eene matige teug sterken drank te gebruiken. Daarlatende in hoever de eene of andere partij in dit opzigt wel ziet, zoo is echter dit zeker dat er voor de welvaart der maatschappij in het algemeen en voor die der bijzondere huisgezinnen en personen geen meer verderfelijk kwaad is , dan het onmatig gebruik van sterken drank, die zoo wel het ligchaam als de ziel verwoest, en geheele huisgezinnen te gronde sleept.’ 47 Drankmisbruik was geen typisch Zwols probleem. Het was de grote ontregelende factor onder arbeiders waar dan ook. Tot ver in de negentiende eeuw werkte een arbeider ‘in het zweet zijns aangezigts’ zes dagen per week, tien, twaalf uur per dag, tot hij er bijna bij neerviel. Er ontstond een aanstekelijke gewoonte: na het ontvangen van het loon gingen de mannen de kroeg in, waar vele glaasjes jenever vergetelheid brachten. Daarna wankelden ze naar huis, waar ze hun vrouw het nog resterende geld in handen drukten. In zekere zin ging het in Zwolle ietsje beter: de lonen werden hier niet zoals elders op zaterdag, maar al op vrijdag uitbetaald, zodat veel arbeiders zich een beetje inhielden omdat ze de volgende dag weer moesten werken. Maar de verleiding was groot: In 1878 waren er in Zwolle naast de cafés, restaurants en logementen 86 tappers, 16 tapsters en ongeveer 10 slijters werkzaam.48 Mr. B.W.A.E. Baron Sloet tot Oldhuis, 1807- 1884. (Wikimedia). Plattegrond Maatschappij van Weldadigheid Frederiksoord (uit: Geheugen van Nederland). Luie horzels op de korven van nijvere bijen Baron Sloet tot Oldhuis maakte regelmatig zijn ongenoegen kenbaar over de aanpak van armen die niet wilden werken: ‘Wij zijn in het algemeen geen voorstanders van werkhuizen of gelegenheden om fabrijkmatigen arbeid aan de armen te verschaffen, tenzij om de zoodanigen buiten bedeeling te houden die het voorwendsel van geen arbeid te kunnen vinden, aangrijpen om ten koste van het vlijtige en gegoede deel hunner medeburgers te leven, de luije horsels, die op de korven van de nijvere bijen azen, en omtrent welke al te zeer de les van den grooten Apostel verwaarloosd wordt: die niet werkt, eet niet.’ 46 22 | jrg. 38 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 1 | 23 Verwaarloosde opvoeding der jeugd Ook voor de vijfde oorzaak van het armoedeprobleem lag volgens Luttenberg de schuld bij de ‘minvermogende en arbeidende volksklasse’ zelf: de verwaarloosde opvoeding van de kinderen. Want schreef hij: ‘Naarmate de opvoeding gebrekkig en verwaarloosd is, naar die mate zullen de kinderen der armen ook in ledigheid, losbandigheid en andere ondeugden opgroeijen, én tot een last der maatschappij worden.’50 Dit was al jarenlang het stokpaardje van Luttenberg. Hij stond niet alleen in zijn opvatting, iedereen wist het. Niet dat het ooit beter was geweest. Zelfs de invoering van de eerste onderwijswetten uit de Franse tijd (die van 1801, 1802 en 1806) bracht geen verbetering voor arbeiderskinderen. Wie om wat voor reden ook zijn kinderen thuis wilde houden kon dat doen: pas in 1901 werd de leerplicht ingesteld. In de praktijk gingen dan ook veel Zwolse kinderen uit de onderklasse niet naar school of werden er vroegtijdig door hun ouders weer afgehaald. Veel kinderen verdienden een centje bij als knechtje in de werkplaatsen of zwierven zonder toezicht op straat. Dat veranderde aanzienlijk na de oprichting van de Armeninrichting in 1821 en de School voor armen en minvermogenden in 1826. De kinderen kregen er niet alleen onderwijs, maar werden er ook in godvruchtige zin opgevoed. Maar dat was in Zwolle, schreef Luttenberg en nog lang niet overal in Nederland. Slapheid der policie Voor het beschrijven van de zesde oorzaak wond Luttenberg er ook al geen doekjes om. Het kan wat vreemd voor komen, schreef hij, maar het beginsel van de persoonlijke vrijheid van de ingezetenen was te ver gedreven en dat had een nadelige invloed op het armwezen. Als man van orde en tucht – hij was naast stadssecretaris ook procureur bij het Gerechtshof – had hij een luisterend oor voor de klacht van burgers ‘dat de policie in ons land over het algemeen te weinig klem zoude hebben’. Kleine overtredingen en de baldadigheden verstoorden de rust en veiligheid der ingezetenen.’ Vooral de jeugd moest in toom gehouden worden. Zijn standpunt was: ‘Wij achten het daarom van hoog belang dat het onderwijs op de scholen ook vooral de strekking hebbe om de jeugd eerbied en ontzag voor hunne ouders, overheden en andere personen die daarop aanspraak kunnen maken op alle gepaste wijze in te boezemen.’ En daarom was de methode van de Zwolse Armeninrichting zo aanbevelenswaardig, vond Luttenberg: ‘Zoo lang de jeugd op de Leer- of werkscholen is geplaatst, wordt zij in behoorlijke orde en tucht gehouden en gedurende eene reeks van jaren in welke wij met het opzigt over instellingen van onderwijs zijn belast geweest, hebben wij opgemerkt, dat de kinderen uit de behoeftige volksklasse, geleid door eenen verstandigen onderwijzer, al vrij gemakkelijk in toom zijn te houden en als het ware door eenen wenk zijn te besturen.’51 Zonder het gewenste effect aan de maatregelen van Luttenberg toe te willen schrijven, zeker is dat het in de tweede helft van de negentiende eeuw afgelopen was met de vermeende ‘slapheid der policie’. Socialisten en politie, ze zouden de komende jaren zijn als water en vuur. Kwalijk bestuurde weldadigheid Door het ontbreken van een deugdelijk stelsel van sociale wetgeving was er in de negentiende eeuw geen bevredigende oplossing voor de financiering van de bedeling. Een eerste, heel voorzichtige, stap werd gezet met de Armenwet van 1818. Daarin stond wel dat de bedeling een voortdurende zorg voor de regering moest zijn, maar dat de verantwoordelijkheid bleef liggen bij de kerken en particuliere armeninstellingen. Na invoering van de grondwet van 1848 deed Thorbecke een poging een eind te maken aan de willekeur en het paternalisme van de kerkelijke armenzorg. Hij stelde voor die zorg voortaan centraal te regelen, zodat de kerkelijke en particulieren instellingen in heel het land dezelfde uitgangspunten zouden hanteren. Zijn plan haalde het niet. Bedeling was dus nog steeds geen recht, maar een vorm van liefdadigheid. De strekking van de licht aangepaste armenwet uit 1854 hield stand tot in de twintigste eeuw. Pas de Bijstandswet van 1965 legde de verantwoordelijkheid bij de staat. De wijze van bedeling hield de gemoederen in de eerste helft van de negentie
Zwols Historisch Tijdschrift
38e jaargang 2021 nummer 2 – 8,50 euro
25 jaar
buurtbemiddeling
in Zwolle
houdster in dienst bij de artsenfamilie Sollewijn
Gelpke in de Terborchstraat. In 1947 werd Nel
Bannink bij het Leger des Heils ingeschreven als
heilsoldate en twee jaar later begon zij met het collecteren
in het Zwolse uitgaansleven. Eerst ging ze
bij de restaurants langs, daarna volgden de cafés.
Bang is ze nooit geweest, ook voor kroeglopers
met een kwaaie dronk ging zij niet opzij want
ze kon er op rekenen dat verder iedereen haar
beschermde. Bij de Harmonie op de Grote Markt
werd Nel altijd getrakteerd op een portie saté en
bij de Librije op koffie met wat lekkers erbij.
’s Avonds laat fietste ze in het donker met een volle
collectebus en een stapeltje niet verkochte Strijdkreten
in de fietstas naar haar huis in de Jacob
Catsstraat. De bankbiljetten die in de collectebus
waren gestopt, streek Nel met een strijdbout netjes
glad voor ze de opbrengst van haar rondgang door
de stad naar het gebouw van het Leger des Heils
bracht.
Tijdens haar rondgang door de uitgaanswereld
ontmoette tante Nel ook mensen die aan de zelfkant
van de maatschappij waren beland. Menigeen
stortte zijn hart bij haar uit en altijd had ze een
luisterend oor en een troostend woord. Vooral het
lot van de dak- en thuislozen trok tante Nel zich
aan. Het eerste opvanghuis dat in Zwolle voor hen
werd geopend, kreeg haar naam en ook werd in
Zuid een straat naar haar vernoemd. Bovendien
kreeg zij een koninklijke onderscheiding, die ze
trots op haar uniform droeg.
Op 1 mei 1997 overleed Nel Bannink, tachtig
jaar oud. ‘Niets is hier blijvend, alles, hoe schoon
ook, zal eenmaal vergaan. Maar wat gedaan werd
uit liefde voor Jezus: dat houdt zijn waarde en zal
blijven bestaan’, stond in de advertentie die het
Leger des Heils in de Zwolse Courant liet plaatsen.
Tante Nel werd op 6 mei onder grote belangstelling
op Bergklooster begraven.
Bronnen:
Anna C. Mulder, Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland
Anton G.M. Heijmerikx, Bekend, onbekend, plichtsgetrouw
en kleurrijk Salland
62 | jrg. 38 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
Tante Nel
Nel Bannink sjouwde in de Zwolse binnenstad
van kroegie naar kroegie. Het inspireerde tekstschrijver
Fred van Dam om er een lied van te
maken, waarin de hoofdpersoon overigens niet
een zij maar een hij is. Zanger Marc de Wilde
maakte van ‘De heilsoldaat’ een hit. Iedereen die
binnen de Zwolse stadsgrachten wel eens een restaurant
of café bezocht kende Nel Bannink. Met
een vrolijk gezicht en een collectebus in de hand
stapte de heilsoldate van het Leger des Heils de
horecabedrijven binnen en het gebeurde slechts
zelden dat iemand niets gaf.
Tante Nel, zoals iedereen in de Zwolse uitgaanswereld
haar noemde, werd op 18 juli 1916
geboren in Kampen als oudste van een gereformeerd
gezin met vier kinderen, dat naar Zwolle
verhuisde toen ze zes jaar was. Ze bleef altijd
ongetrouwd en was meer dan vijftig jaar als huis-
Steven ten Veen
‘Kleurrijke Zwollenaren’
Fotocollectie:
P.L. Keuzekamp,
Onderzoek:
Jan Bouwmeester
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 2 | 63
‘Kleurrijke Zwollenaren’ 62
Steven ten Veen
‘Uiteraard zeggen wij dat het in Zwolle
begonnen is, maar hoe het precies zit?’
Buurtbemiddeling Zwolle 25 jaar
Frank Inklaar 64
‘Je liefhebbende Klaartje’
Schrijvende geliefden in oorlogstijd
Gerrit Barbé en Chris Contermans 73
In het spoor van Daniel Lako (1853-1918)
Een Zwolse pionier van het onderzoek
naar wilde planten in Overijssel
Theo de Kogel en Piet Bremer 87
Oud Nieuws – ‘De Stad als Theater’ tijdens
de Zwolse Zomerkermis van 1884
Kiekès Agterom 99
De opkomst van het socialisme in Zwolle
Deel 2: Patroons en werklieden: een relatie
onder druk (1848-1878)
Jan van de Wetering 101
In memoriam Aranka Wijnberg 124
Auteurs 125
Redactioneel
Van de onvoltooid verleden tijd tot de
onvoltooid tegenwoordige tijd, dat is wat
geschiedenis zo aardig maakt. In dit nummer
vindt u het allemaal. Frank Inklaar duikt in
de pas 25-jarige geschiedenis van buurtbemiddeling
in Zwolle en toont aan dat onze stad daar met
recht trots op kan zijn. Gerrit Barbé en Chris Contermans
geven in hun publicatie van fragmenten
uit brieven van de ‘liefhebbende Klaartje’ Walgien
aan haar verloofde in Duitsland een uniek kijkje
in het leven van alledag in Zwolle tijdens het oorlogsjaar
1943. Verrassend is de ontdekking van
een tot nu toe bij velen onbekende Zwollenaar
van betekenis: de botanicus Daniel Lako (1853-
1918). Theo de Kogel en Piet Bremer schreven
niet alleen een korte levensschets, maar zorgden
er ook voor dat Lako alsnog eer wordt bewezen
met een grafsteen op de Algemene Begraafplaats.
Jan van de Wetering vervolgt zijn serie artikelen
over de opkomst van het socialisme in Zwolle. In
dit artikel zoeken patroons en werklieden onder
rumoerige omstandigheden naar een nieuwe verstandhouding.
Over de verbinding tussen vroeger en nu
gesproken: Kiekès Agterom, een alter ego van
Wim Coster, maakt een tijdreis naar de Zwolse
kermis in 1884. Steven ten Veen schreef aflevering
2 van de serie ‘Kleurrijke Zwollenaren’. Met dit
keer tante Nel in de hoofdrol. Steven schreef ook
het in memoriam voor de ‘vaandeldrager van de
Zwolse cultuurhistorie’, Aranka Wijnbeek, die op
10 mei jl. overleed.
Coverfoto: Het beeld ‘Buurpraatje’ van
Meri Matacin staat aan de Boerhavelaan.
(Foto Jan van de Wetering 2021)
Inhoud
Mededeling van het bestuur: De jaarstukken
2020 van de Zwolse Historische Vereniging
kunt u vinden op onze website in het menu
ZHV/Jaarstukken.
64 | jrg. 38 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
‘Uiteraard zeggen wij dat het in Zwolle
begonnen is, maar hoe het precies zit?’1
Buurtbemiddeling Zwolle 25 jaar
Frank Inklaar Door de coronacrisis is het aantal burenruzies
fors toegenomen. In de eerste helft
van 2020 waren er al 89 aanmeldingen bij
Buurtbemiddeling Zwolle binnengekomen en dat
was anderhalf keer zoveel als het jaar ervoor.
Onder de kop Flinke groei burenruzies in Zwolle
in coronatijd: ‘Nu mensen thuiszitten, hoor je de
buren vaker’ verscheen vorig jaar in De Stentor
een artikel hierover.2 ‘Krijsende kinderen, een klussende
buurman of de buurvrouw die altijd onzuiver
meezingt met de radio. Ergernissen genoeg in elke
woonwijk en in coronatijden blijkt dat vaker uit
de hand te lopen. In Zwolle steeg het aantal overlastmeldingen
aanzienlijk; buurtbemiddeling heeft
haar handen vol aan burenruzies.’
Ongetwijfeld kent u het verschijnsel burenruzie.
Het is een populair onderwerp voor televisieprogramma’s
zoals De Rijdende Rechter, of
Mr. Frank Visser doet uitspraak. De populariteit
van deze programma’s komt door de herkenbaarheid;
veel mensen kennen burenruzies uit hun
eigen omgeving. Volgens het Centrum voor
Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) zegt
drie op de tien Nederlanders dat overlast door
buurtbewoners wel eens in hun buurt voorkomt
en zo’n vijf procent van de Nederlanders heeft
zelfs vaak overlast van zijn buren.3 Er is wel een
verschil tussen het citaat en de televisieprogramma’s.
Op televisie doen uiteindelijk rechters
uitspraak in een burenruzie, in het citaat is sprake
van buurtbemiddeling. Buurtbemiddeling is
een methode om conflicten tussen buren op te
lossen, voordat er een rechter aan te pas komt.
Het is een vorm van burgerparticipatie waarbij
getrainde bemiddelaars (vrijwilligers) ruziënde
buren helpen het contact te herstellen, problemen
bespreekbaar te maken en oplossingen te bedenken
voor hun conflict. Het is een vrij succesvolle
methode, want zo’n tweederde van de behandelde
zaken wordt positief afgesloten. Buurtbemiddeling
is beschikbaar in 85% van alle Nederlandse
gemeenten.4 Dit jaar is het 25 jaar geleden dat
buurtbemiddeling is gestart in Nederland. Het
jubileum wordt in september landelijk gevierd
met als episch centrum Zwolle. Dat is niet voor
niets, Zwolle heeft als pionier een speciale plaats
in de geschiedenis van buurtbemiddeling.
Wortels in de Verenigde Staten
Buurtbemiddeling is een variant van een veel bredere
stroming die in de jaren zestig van de vorige
eeuw is ontstaan in de Verenigde Staten. In de
context van de Burgerrechtenbeweging werden
nieuwe organisatievormen bedacht, die vallen
Rechts: Logo ter gelegenheid
van 25 jaar
buurtbemiddeling in
Zwolle.(archief Buurtbemiddeling
Zwolle)
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 2 | 65
onder de noemer Community Mediation. Het gaat
er hierbij om dat buurtbewoners zelf problemen
in de buurt aanpakken om te voorkomen dat ze
uit de hand lopen of leiden tot langdurige juridische
conflicten. Vrijwilligers uit de buurt werpen
zich op om ruziënde partijen tot elkaar te brengen,
zonder dat er instanties van buiten nodig zijn.
Het idee is dat hierdoor meer gelijkheid in termen
van ras, etniciteit, klasse en gender kan worden
gegarandeerd.
Community Mediation werd verankerd in
nationale wetgeving en tot op de dag van vandaag
bestaan er allerlei varianten in de vaak grootstedelijke
praktijk. Zo ontstonden de Neighbourhood
Justice Centres waar binnen het bestaande juridische
systeem bemiddelaars uit de buurt betrokken
worden bij het oplossen van buurtconflicten
en vormen van kleine criminaliteit. Een meer
activistische variant, kenmerkend voor de jaren
zeventig, wenste principieel buiten het juridisch
systeem te blijven. Buurtbewoners konden best
hun eigen boontjes doppen, zonder hulp van
buitenaf. Dit idee paste perfect in een tijd van
democratisering en burgerparticipatie. Want niet
alleen konden buurtbewoners zelf oplossingen
bewerkstelligen, door dit proces kregen ze ook
het gevoel meer controle over het eigen leven te
hebben. De buurt werd er beter van, men leerde
naar standpunten van anderen te luisteren en die
in overweging te nemen. In San Francisco leidden
deze gedachten in 1967 tot de oprichting van de
Community Boards.
San Francisco Community Boards
De San Francisco Community Boards (SFCB)
vormen de directe inspiratiebron voor de Nederlandse
buurtbemiddeling. Het uitgangspunt
van de Community Boards is de overtuiging dat
sociale desintegratie de primaire oorzaak is van
criminaliteit. Sociale desintegratie los je niet op
via het formele rechtssysteem, dat vervolgens van
buitenaf oplossingen oplegt. Een meer duurzame
manier van conflicthantering is een vroegtijdige
interventie op buurtniveau, waardoor gevoelens
van boosheid in de kiem worden gesmoord in en
door de buurt zelf. Dat is precies wat de Community
Boards doen: het oplossen van conflicten op
buurtniveau door middel van bemiddeling en het
herstel van communicatie tussen de partijen. Deze
methode versterkt de sociale vaardigheden van
mensen om met onderlinge conflicten om te gaan,
zodat escalatie wordt tegengegaan. Ze intensiveren
sociale relaties op buurtniveau, zodat er een
vitale buurtgemeenschap ontstaat. Community
Boards doen niet aan juridische probleemoplossing,
maar aan gemeenschapsontwikkeling door
sociale bemiddeling, vooral door het zelf samen
creëren van regels en normen in een context van
een sterk pluralistische wijk.
De SFCB heeft een vaste kern van sterk gemotiveerde,
betaalde, medewerkers die het werk van
de honderden aan het project verbonden vrijwilligers
coördineren. Ze geven voorlichting over het
project, ze doen intakegesprekken, ze ontmoeten
individuele klagers en beklaagden en faciliteren de
uiteindelijke hoorzittingen. Vrijwilligers hebben
een essentiële plek in het daadwerkelijk conflictoplossende
werk. De achterliggende gedachte is
dat lokale conflicten het best aangepakt kunnen
worden door buurtbewoners zelf te trainen en
in te zetten. Hoe meer vrijwilligers gerekruteerd
kunnen worden, hoe beter. De opgeleide vrijwilligers
kunnen overal worden ingezet, van
voorlichting tot intake en de bemiddeling zelf.
Om professionalisering te vermijden rouleren de
vrijwilligers in de verschillende taken. Werven en
trainen van vrijwilligers is ook een doel op zich.
De vrijwilligers zijn immers ook buurtbewoners
en buren. Door veel buurtgenoten te trainen
wordt het vermogen van de buurt om zelfstandig
en vreedzaam conflicten op te lossen vergroot.
Zeker in buurten met een zeer diverse bevolkingssamenstelling
is het belangrijk dat vrijwilligers
uit de diverse groepen komen en dat men open
leert te staan voor andere leefstijlen. Maar ook op
individueel niveau leren vrijwilligers allerlei waardevolle
vaardigheden, die ook in het eigen leven te
gebruiken zijn. Ze worden tot meer verantwoordelijke
leden van de buurt gemaakt. De SFCB is
meer dan alleen een methode van conflictoplossing,
het is ook een middel van sociaal opbouwwerk
in de buurt.
Het concrete bemiddelingstraject begint bij
het melden van een conflict bij het kantoor van
66 | jrg. 38 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
de organisatie. Na aanmelding gaat een vrijwilliger
eerst naar de klager en vervolgens naar de
beklaagde. Hij moedigt de betrokkenen aan om
deel te nemen aan de bemiddeling. Als de partijen
het hierover eens zijn wordt een hoorzitting
gepland. Soms is het probleem al eerder door de
partijen opgelost of wordt geconcludeerd dat het
probleem elders beter opgelost kan worden. Centraal
in de bemiddeling staat de hoorzitting voor
een panel van drie tot vijf getrainde vrijwilligers
uit de buurt. De hearing is vooral gericht op het
herstellen van communicatie. Het panel probeert
de partijen te helpen om tot verheldering van het
conflict te komen en uiteindelijk tot overeenstemming
hoe verder te gaan. Deze overeenkomst
wordt opgeschreven en door de partijen en het
panel ondertekend. Vrijwilligers zorgen vervolgens
voor nazorg.
Interesse vanuit Nederland
Hoewel in de academische wereld de Community
Boards wel bekend waren, werden ze in Nederland
in de jaren zeventig van de vorige eeuw niet als
een nuttige oplossing voor een bestaand probleem
gezien. Eind jaren tachtig, begin jaren negentig
veranderde dat. De grotestadsproblematiek met
werkloosheid, vandalisme, criminaliteit, subjectieve
onveiligheidsgevoelens en spanningen tussen
bevolkingsgroepen in wijken die meer etnisch
gedifferentieerd raakten, vroeg om nieuw beleid.
Dit nieuwe beleid werd ‘sociale vernieuwing’
genoemd. Uitgangspunt was dat de problematiek
in de wijk moest worden aangepakt door de bewoners
meer te betrekken. Met de komst van het
‘Grotestedenbeleid’ van het eerste Paarse kabinet
vanaf 1995 moesten zowel de stedelijke overheid
als private partijen, maar ook de rijksoverheid
actief aan de slag met de problemen van de grote
stad. Doelstelling was om de positie van de steden
te versterken en om een tweedeling binnen steden
langs sociaaleconomische, maatschappelijke en
etnische lijnen te voorkomen. Steden moesten
vitaal, veilig en leefbaar blijven.5 Op zoek naar
concrete oplossingen voor de grotestadsproblematiek
keek men ook naar het buitenland. Nu
werden de Community Boards wel als een nuttige
oplossing voor een urgent probleem ‘ontdekt’.
Pionier Rotterdam
In Rotterdam6 werd begin jaren negentig aan de
juridische faculteit van de Erasmus Universiteit
een onderwijsproject opgezet waarbij studenten
openbare instellingen op buurtniveau bestudeerden
wat betreft opvattingen over conflictbemiddeling,
zoals de SFCB. Deze activiteit werd
opgepikt door de Woningstichting Onze Woning
(nu gefuseerd tot Woonbron). Zij dacht dat dergelijke
vormen van conflictbemiddeling in de
eigen praktijk bruikbaar konden zijn. Bevordering
van wijkwelzijn was een van de taken van de
woningstichting. De universitaire onderzoekers
en de Woningstichting kwamen met elkaar in
gesprek en men concludeerde uiteindelijk dat het
niet moest blijven bij gesprekken, maar dat er een
praktisch wijkproject moest komen, de Buurtraad.
In 1995 was de verkennende voorfase afgerond,
waarin instemming van gemeente en deelraden,
politie en justitie werd verkregen. Tevens werd
besloten om met drie buurtraden te gaan werken
in drie wijken met een verschillende wijkopbouw.
Het experiment zou opgezet worden met een
Flyer Buurtbemiddeling.
(archief Buurtbemiddeling
Zwolle)
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 2 | 67
groep die het praktische deel van het project zou
vormgeven en een groep onderzoekers die op
afstand en evaluerend een bijdrage kon leveren.
Financieel werd het project gedragen door de
woningcorporaties en de gemeente. Maar dat was
niet genoeg, er moesten aanvullende fondsen
worden geworven. Daartoe werd een subsidieaanvraag
ingediend, eerst bij het ministerie van
Justitie, later ook bij Binnenlandse Zaken voor de
aanstelling van een onderzoeker voor drie jaar. Bij
Justitie kregen de aanvragers tot hun verbazing
te horen dat er al een project buurtbemiddeling
was opgestart in Zwolle.7 De subsidieaanvraag
van de onderzoekers van de Erasmus Universiteit
voor een evaluatieonderzoek werd gehonoreerd,
op voorwaarde dat in de evaluatie ook het project
in Zwolle zou worden meegenomen, alsmede het
even later opgestarte experiment in Gouda. Voor
de onderzoekers was dit alleen maar een verbetering,
want de experimenten in Rotterdam en
Zwolle verschilden enigszins qua opzet, waardoor
een vergelijkend perspectief aan het onderzoek
kon worden toegevoegd.
Verspreiding in Nederland
Buurtbemiddeling sloeg in Nederland snel aan.
Op basis van het in 2000 verschenen gunstige
evaluatierapport van de drie experimentele projecten
die tussen september 1996 en september
1999 waren gevolgd,8 besloot het ministerie van
Justitie tot een stimuleringsregeling om nieuwe
initiatieven financieel mogelijk te maken. Tevens
kwam er in 2000 een Landelijk Expertisecentrum
Buurtbemiddeling (LEB) om kennis en vaardigheden
omtrent buurtbemiddeling beschikbaar te
maken. Dit expertisecentrum werd ondergebracht
bij Verdiwel, de vereniging van directeuren van
welzijnsorganisaties. Verdergaande institutionalisering
kwam in 2005 met de opname van het
landelijk expertisecentrum in het nieuw opgerichte
Centrum voor Criminaliteitspreventie en
Veiligheid (CCV). Het CCV biedt tot op heden
ondersteuning aan coördinatoren van buurtbemiddelingsprojecten
(bijvoorbeeld met een
uniform registratiesysteem), heeft een kwaliteitstoets
voor buurtbemiddelingsorganisaties, een
kwaliteitstoets voor diverse trainingsprogramma’s
en aanbieders van trainingen, verschaft voorlichtingsmateriaal
en heeft een leidraad ontwikkeld
voor nieuwe projecten.9 Nu heeft 85% van de
Nederlandse gemeenten een vorm van buurtbemiddeling.
Hoewel er door de diverse overkoepelende
organisaties een grote mate van uniformiteit
is bewerkstelligd, kan in principe elke buurtbemiddelingsorganisatie
zich zelfstandig aanpassen
aan de lokale omstandigheden.
Pionier Zwolle
Rotterdam mag dan de eerste zijn geweest met
plannen voor buurtraden, Zwolle was het eerst
met een werkende buurtbemiddeling. De weg van
San Francisco naar Zwolle liep via een studiereis
in 1994 van Aleid Wolfsen, toentertijd griffier bij
de rechtbank in Zwolle. Tijdens zijn verblijf stuitte
hij op de San Francisco Community Boards.10
Wolfsen beschrijft in een interview wat er toen
gebeurde:
‘Wauw, wat een mooi fenomeen!’, was de
eerste gedachte van Aleid Wolfsen toen hij in
Iedereen maakt wel eens minder prettige
situaties mee in de buurt: er is bijvoorbeeld
herrie, onenigheid over de tuin of rommel.
Door als buren met elkaar te praten vind je
vaak samen een oplossing. Maar dat lukt
niet altijd. Soms lopen de irritaties en emoties
hoog op en is het moeilijk om nog tot
afspraken te komen. In die gevallen kan
buurtbemiddeling helpen.
Twee goed getrainde vrijwilligers, de buurtbemiddelaars,
luisteren naar het verhaal
van beide buren apart. Als dan blijkt dat
beiden willen mee werken aan een oplossing
komt er een gezamenlijk gesprek onder
deskundige leiding van de buurtbemiddelaars.
In dat gesprek helpen zij de buren
om zelf een oplossing te bedenken waar ze
allebei tevreden over zijn. Vaak lukt dat al
met één gesprek!
◆Voor meer informatie en
het aanvragen van Buurtbemiddeling
TRAVERS-Buurtbemiddeling,
coördinator is Marianne Grooten
telefoon (038) 4216050,
e-mail:
buurtbemiddeling@travers.nl,
website www.travers.nl
Mevrouw ten Kate belt op naar buurtbemiddeling.
‘Ik ben het nu spuugzat. U moet onmiddellijk
iets tegen mijn buren doen. Ik kan
er niet meer tegen. Ze zijn gewoon a-sociaal.’
Mevrouw ten Kate vertelt dat ze in een flat
woont. Boven haar woont een gezin met vijf
kleine kinderen. De kinderen laten steeds hun
fietsen in de hal van de flat slingeren. Bovendien
maken de kinderen veel rumoer doordat
ze tot ’s avonds door de kamer rennen. En de
buurvrouw heeft iedere dag was aan de lijn
hangen. De lakens wapperen voor haar
woonkamerraam, zodat ze geen uitzicht
meer heeft.
Ze heeft al een paar keer geklaagd bij de buren,
maar die lachen haar alleen maar uit.
Met de buurvrouw kan ze al helemaal geen
woord wisselen, zij spreekt alleen Arabisch.
Kan buurtbemiddeling er niet voor zorgen dat
de overlast ophoudt en dat deze mensen
eens aangepakt worden? De buurtbemiddelaar
legt uit dat ze geen zedenpredikers zijn,
die mensen vertellen hoe ze zich moeten gedragen.
De bedoeling is dat de buren met elkaar
aan tafel gaan zitten en met de hulp van
twee bemiddelaars de ergernissen uitspreken.
En kijken hoe ze in de toekomst prettiger
met elkaar kunnen samenwonen. Nu
moet mevrouw Ten Kate even slikken. Hier
heeft ze niet op gerekend. Wordt het er niet
erger op als ze samen aan tafel gaan? Met
die mensen valt toch helemaal niet te praten?
De mevrouw van buurtbemiddeling vertelt
dat dat meestal wel meevalt. Als er neutrale
mensen bijzitten, verloopt het gesprek
meestal rustiger. Bovendien leven er vaak
misverstanden over en weer. Mevrouw ten
Kate besluit de gok te wagen. Ze wil in gesprek,
samen met haar man Willem.
Nu neemt buurtbemiddeling contact op met
de bovenburen. Mevrouw Ouhamed doet de
deur open. Als ze hoort dat het over de familie
ten Kate gaat, begint ze meteen heftig in
het Arabisch te praten. Haar oudste zoon van
twaalf vertaalt. ‘Ze zegt dat mevrouw ten Kate
niet aardig is. Ze slaat mijn zusjes en ze
heeft een keer mijn fiets op straat gegooid en
die was toen meteen kapot. Toen mijn moeder
niet thuis was, heeft mevrouw ten Kate
Komt u er niet uit
met de buren?
Buurtbemiddeling
kan helpen!
Buurtbemiddeling, waarom ook
niet? Dit vinden enkele Zwollenaren
ervan:
“Het gesprek is rustig verlopen.
Er was begrip van en
voor beide partijen.
Goede begeleiding!”
“De bemiddelaars hoefden
weinig in te grijpen omdat
het een constructief gesprek
was zonder ‘oude koeien’ uit
de sloot te halen. Heb blijkt
dat burenruzies ontstaan
door erg weinig communicatie
wederzijds.”
“De bemiddeling vond plaats
in ongedwongen sfeer.” via haar man dat ze het belangrijk vindt dat
haar was lekker buiten kan drogen. Maar ze
kan zich ook voorstellen dat de buren het niet
prettig vinden om tegen haar lakens aan te
kijken. Zijn er misschien dagen dat meneer
en mevrouw niet thuis zijn? Dan kan ze daar
rekening mee houden. Over en weer maken
de buren nu afspraken wanneer de was wel
en wanneer niet buiten kan hangen. Uiteindelijk
zijn ze er naar ieders tevredenheid uit.
Ook de geluidsoverlast komt ter sprake.
Meneer Ouhamed zal zijn kinderen wat meer
in toom te houden.
Met de bemiddelaars spreken de buren af om
twee maanden te kijken of de nieuwe afspraken
werken. Zo niet, dan gaan ze opnieuw in
gesprek.
Bij buurtbemiddeling bestaat geheimhouding.
Bovenstaand voorbeeld komt
uit een andere gemeente in Nederland.
De namen en omstandigheden zijn vanwege
de privacy veranderd.
Buurtbemiddeling is
◆Vertrouwelijk
◆Onpartijdig
◆Onafhankelijk
◆Gratis
onze lakens van de waslijn getrokken.’ Als de
buurtbemiddelaar uitlegt dat de buurvrouw
en haar man graag willen praten, reageert
mevrouw Ouhamed heel verbaasd. ‘Praten?
Ze schreeuwen alleen maar tegen mij en de
kinderen!’ Ze zal overleggen met haar man of
ze mee willen doen aan een bemiddelingsgesprek.
Een paar dagen later gaan ze akkoord.
Vooral omdat ze willen dat de kinderen niet
langer lastiggevallen worden. Meneer Ouhamed
spreekt voldoende Nederlands om voor
zijn vrouw te kunnen vertalen.
Een week later schuiven het echtpaar Ten Kate
en het echtpaar Ouhamed aan tafel. Wat
mevrouw ten Kate vooral dwarszit zijn de
rondslingerende fietsen in de hal. Waarom
zetten ze die niet gewoon in de schuur? Bovendien
waren ze blij met deze flat, omdat
het uitzicht zo prachtig is. ‘En nu zitten we
tegen gebloemde lappen katoen te koekeloeren!’,
zegt mevrouw Ten Kate verontwaardigd.
Meneer en mevrouw Ouhamed vallen het
meest over het feit dat mevrouw ten Kate
hun kinderen geslagen heeft. Dat vinden ze
onverteerbaar.
De bemiddelaar vraagt aan mevrouw Ten Kate
hoe dit zo gekomen is. ‘Nou ja, geslagen……..,’
pruttelt mevrouw ten Kate tegen.
‘Ik heb ze een pets om de oren gegeven, omdat
ze weigerden hun fietsen op te ruimen.’
Ze geeft nu toe dat ze hiermee te ver gegaan
is. “ik ging even door het lint, ik kon er niet
meer tegen,’ zegt mevrouw ten Kate tegen
meneer Ouhamed. Ze biedt nu haar excuses
aan. Door deze verontschuldiging ontspant
het echtpaar Ouhamed en ze kijken nu minder
boos.
De bemiddelaar vraagt nu aan het echtpaar
Ouhamed of ze zich kunnen voorstellen dat
de fietsen in de hal storend zijn voor hun buren.
‘Ja,’ zegt meneer Ouhamed. Ik kan me
dat voorstellen. Maar we hebben in totaal
zes fietsen en die passen niet in de box. Als
ik ze buiten de flat neerzet, worden ze natuurlijk
gestolen.’
Nu springt meneer ten Kate in. Hij vertelt dat
hij in zijn schuur een takelsysteem heeft gemaakt.
Hij hijst nu twee fietsen de lucht in.
Hij wil best met de buurman kijken of ze samen
zo’n systeem kunnen maken. Meneer
Ouhamed vindt dit een goed idee en stemt
toe. Hij is blij met de hulp van de buurman,
want hij is zelf niet zo handig.
Dan zijn er nog de lakens, die voor de ramen
van de familie Ten Kate wapperen. Is hier
niets aan te doen? Mevrouw Ouhamed zegt
‘De stereo van de buren staat dag en nacht op 10.’
‘De hond van de overkant loopt altijd in onze tuin.’
‘Die auto staat altijd voor ons raam, en ze staan er
de hele tijd aan te klussen.’
‘Je breekt bijna je nek over al die rommel in ons trappenhuis.’
Buurtbemiddeling helpt burenruzies oplossen
◆EEN PETS OM DE OREN EN WAPPERENDE LAKENS
Door Elly Rijnbeek
Buurtbemiddeling heeft weer plek
voor enkele vrijwillige bemiddelaars.
Interesse?
Bel coördinator Marianne
Grooten, tel. 038-4216050.
◆
◆
◆
Publiciteit van buurtbemiddeling
Zwolle in
de Peperbus in 2008.
Op de foto zijn Zwolse
vrijwilligers in bemiddelingsgesprek.
(archief
Buurtbemiddeling
Zwolle)
de Verenigde Staten kennismaakte met buurtbemiddeling.
Wolfsen: ‘Een oude professor had
me op deze meest praktische en pure vorm van
conflictbeslechting gewezen. Ik had het geluk dat
ik mee kon doen met een training voor nieuwe
vrijwilligers en ik mocht mee op pad met bemiddelaars.’
Gelijk nam Wolfsen zich voor: ‘Dit mooie
juweeltje neem ik mee en dat ga ik in Nederland
introduceren.’11
Terug in Zwolle pakte hij de telefoon en belde
met burgemeester Franssen.
‘Hij was ook onmiddellijk enthousiast en
haalde het hoofd van de dienst Welzijn erbij. Binnen
korte tijd hadden we een praktisch pamfletje
gemaakt, andere partijen – woningcorporaties,
politie – erbij betrokken en zijn we aan de slag
gegaan.’ Het Zwolse initiatief kon op grote belangstelling
rekenen. Wolfsen: ‘Zelfs het Journaal
kwam erop af.’12
Geen initiatief van een van de direct betrokken
partijen dus, maar een idee dat gedropt
werd in de gemeentelijke organisatie en daar
met open armen werd ontvangen. Het initiatief
van Wolfsen was ‘een geschenk uit de hemel’,13
een kant-en-klaar concept dat een prachtige
invulling was voor de sociale vernieuwing waar
de gemeente mee aan de slag moest. Omdat het
concept eerst door de gemeente werd omarmd
kwam de organisatie meteen anders te liggen dan
in Rotterdam. In Zwolle werd buurtbemiddeling
via het gemeentelijke ambtelijke apparaat ondergebracht
in het pakket van de gemeentelijke
welzijnsorganisatie, Stad en Welzijn (nu Travers).
De schaal van het experiment was ook anders
dan in Rotterdam. In Zwolle werd buurtbemiddeling
georganiseerd op stadsniveau en niet op
wijkniveau. Voornaamste reden hiervoor was de
grootte van de stad, c.q. wijken. Ook anders dan
in Rotterdam was het tempo waarin het experiment
op poten werd gezet. In een vloek en een
zucht was er een ad hoc initiatiefgroep met vertegenwoordigers
van gemeente, rechtbank, politie
en de welzijnsorganisatie.14 Deze initiatiefgroep
kwam in de periode mei-september 1995 een
aantal keren bijeen en schreef uiteindelijk een
projectplan met een subsidieaanvraag dat in september
werd aangeboden aan de gemeente en via
de contacten van Wolfsen bij het ministerie van
Justitie. Waar de gemeente een mooie invulling
kreeg aangeboden voor de sociale vernieuwing,15
kreeg Justitie een concreet lokaal project binnen
het thema Veiligheid dat een belangrijke rol
speelden in het Convenant dat in oktober 1995
afgesloten was tussen de rijksoverheid en de vijftien
grote steden (G15). Het was dus geen wonder
dat in beide gevallen de subsidieaanvraag
succesvol was, zodat per 1 januari 1996 met het
project kon worden begonnen.
Het Zwolse model
Rotterdam en Zwolle hadden weliswaar dezelfde
inspiratiebron in de San Francisco Community
Boards, maar de praktische uitwerking was verschillend.
In de verspreiding over Nederland werd
het Zwolse model toonaangevend. Er kwamen
geen buurtraden in verschillende wijken (Rotterdam),
maar buurtbemiddeling op gemeentelijk
niveau (Zwolle).
68 | jrg. 38 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
Aleid Wolfsen. Peetvader
van de buurtbemiddeling
in Zwolle. Nu
voorzitter van de Autoriteit
Persoonsgegevens.
(website Autoriteit Persoonsgegevens)
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 2 | 69
In het boekje van het CCV ter gelegenheid van
10 jaar Buurtbemiddeling meldde de eerste coördinator
Buurtbemiddeling in Zwolle, Els Rodink:
‘Alles moest nog bedacht worden. Ja, er was
materiaal uit Amerika, van de Community Boards
uit San Francisco. Maar verder was er nog helemaal
niets. Het enige wat vast stond, is dat buurtbemiddeling
van start moest.’16
Dat is ook het beeld dat uit het archief van
Buurtbemiddeling Zwolle oprijst. Er was materiaal
uit San Francisco17 dat door Aleid Wolfsen was
meegenomen, er ontstond een initiatiefgroepje
dat op ad hoc basis bijeen kwam en een eerste
projectplan fabriceerde. De samenstelling van
het initiatiefgroepje toont waar het netwerk van
de initiatiefnemer lag en welke sectoren in de
samenleving geïnteresseerd waren in het concept
buurtbemiddeling. Wolfsen had korte lijntjes met
de gemeente en met Justitie. Vanuit de gemeente
kwamen twee beleidsmedewerkers en twee personen
vanuit de gemeentelijke welzijnsorganisatie.
Justitie leverde naast Wolfsen zelf, een rechter, die
tevens bestuurslid van de Welzijnsorganisatie was.
Daarnaast was de politie ook meteen vertegenwoordigd,
in tegenstelling tot woningcorporaties.
Het Zwolse projectplan toont een grote bereidheid
om het Amerikaanse model aan te passen:
‘De Amerikaanse samenleving verschilt
van de Nederlandse, dat maakt het zondermeer
transplanteren van daar succesvolle projecten
hachelijk. De Amerikaanse samenleving vertoont
ook overeenkomsten met de Nederlandse, dat
biedt mogelijkheden voor innovatie om – bij
voorkeur proefondervindelijk – een Nederlandse
bewerking uit te proberen van daar succesvolle
projecten. Een ‘experiment buurtbemiddeling’18
wil de eerste Nederlandse bewerking zijn van de
Amerikaanse ‘community board’.’19
Een eerste aanpassing betrof het buurtoverstijgend
stedelijk model. Deze keuze had consequenties.
De Amerikaanse ideologische inbedding van
buurtbemiddeling met de nadruk op ‘empowerment’
van de buurt verdween grotendeels. Er was
immers geen binding met een specifieke buurt. Er
was hooguit individuele ‘empowerment’ omdat
de bemiddelden zelf, met enige begeleiding, hun
conflict oplosten, terwijl de vrijwillige bemiddelaars
meer vaardigheden ontwikkelden. De
opmerking in het projectplan dat de gemeente
baat zou hebben bij buurtbemiddeling vanwege
‘verbetering van de kwaliteit van de stedelijke
samenleving, activerend burgerschap, en in een
aantal opzichten de herontdekking van de lokale
democratie’20 klinkt wel erg hoogdravend.
Typerend voor het Zwolse model was de
inbedding van buurtbemiddeling in de gemeentelijke
welzijnsorganisatie. De direct betrokken
directeur van Stad en Welzijn, Ronald van den
Berg, beklemtoonde in 2020 nog maar eens dat
volgens hem buurtbemiddeling ondergebracht
moest blijven bij welzijnsorganisaties, gefinancierd
door de gemeente en vooral niet tot een
commerciële onderneming moest worden omgevormd.
21 Buurtbemiddeling was in zijn visie een
nieuwe tool in het al bestaande arsenaal van de
welzijnsorganisatie. Zwolle koos voor een kleine
organisatie met slechts een deeltijd projectcoördinator
voor een halve formatieplaats. Deze persoon
kon bij Stad en Welzijn worden ondergebracht,
zodat deze organisatie ook de overheadkosten kon
bekostigen. Het takenpakket van de coördinator
Conciliation handbook
door Aleid
Wolfsen meegenomen
uit San Francisco. De
methode van de San
Francisco Community
Boards is hierin vastgelegd.
(archief Buurtbemiddeling
Zwolle)
Eindrapport van studie
van de Open universiteit
naar buurtbemiddeling
in Zwolle. Uit de
resultaten blijkt onder
meer dat buurtbemiddeling
bijdraagt aan het
gevoel van veiligheid
van de burgers. (Collectie
auteur)
gevarieerd vrijwilligersbestand worden opgezet
zodat het aantal bemiddelingen per vrijwilliger
beperkt bleef. Vrijwilligers, waarin trainingsuren
waren geïnvesteerd, moesten niet afhaken door
overbelasting. Bovendien was het belangrijk voor
het voortbestaan van het project dat de in de vrijwilligers
opgebouwde ervaring bleef. De werving
van vrijwilligers liep heel voorspoedig. Door de
publiciteit over het project kwamen de vrijwilligers
als ‘vanzelf ’. Bij de start van het project
waren zestien vrijwilligers inzetbaar. Gestreefd
was om een afspiegeling van de stadsbevolking te
bereiken. Dat lukte qua sekse, leeftijd, opleiding
en wijk. Vrijwilligers die specifiek zaken uit hun
eigen wijk begeleidden, zoals in het Amerikaanse
concept, zijn er in Zwolle niet geweest. In tegendeel,
volgens Marianne Huibers, een van de leden
van de initiatiefgroep, was het eerder omgekeerd,
omdat vrijwilligers bij voorkeur niet betrokken
wensten te raken bij geschillen in de eigen buurt.23
Zowel Els Rodink, als Marianne Huibers24 stelden
dat er veel moeite was gestoken in de werving van
niet-westerse Zwollenaren, maar dat dit vergeefse
moeite was geweest. Overigens kwam deze groep
ook bij de klagers weinig voor.
Werd in het projectplan nog gesproken van
panels van vier personen, al snel werd overgestapt
naar bemiddeling door twee personen. In de
woorden van Els Rodink:
‘In Amerika werd bijvoorbeeld met vier of
vijf mensen bemiddeld. Dat leek ons te veel. Wij
hebben toen besloten dat bemiddelaars altijd met
zijn tweeën op pad gaan, zodat ze elkaar kunnen
ondersteunen.’25
Voor de training van de vrijwilligers werd in
eigen kring rondgekeken. Er was het handboek
uit San Francisco, maar dat moest op Nederlandse
leest worden geschoeid. Uiteindelijk kwam men
in Zwolle terecht bij Hogeschool Windesheim, waar
een docent de training heeft opgezet.26 Onder de
vleugels van het CCV is een kwaliteitstoets voor de
verplichte basistraining voor vrijwilligers ontwikkeld,
terwijl erkende aanbieders van trainingen het
officiële logo van buurtbemiddeling mogen gebruiken
op hun trainingsdocumentatie.27
Het succes van buurtbemiddeling hangt
natuurlijk af van het aantal voorgelegde casuswas
behoorlijk omvangrijk. Als kerntaken werden
genoemd opbouwen en onderhouden van een
netwerk van verwijzers, verstrekken van informatie
over ‘buurtbemiddeling’, (mede) opzetten
van een trainingsprogramma voor vrijwilligers,
werven en selecteren van vrijwilligers, opzetten
en uitvoeren van een publiciteitsplan, verzorgen
van de intake van aangebrachte zaken, samenstellen
van de bemiddelingspanels, registreren
bemiddelingsresultaten, nazorg voor de bemiddelden,
opstellen van voortgangsrapportages en
verzorgen van het secretariaat van de Stuurgroep.
De eerste Zwolse coördinator Els Rodink was een
schaap met meer dan vijf poten.
Hoewel het projectplan een aantal keuzes bevatte,
moest er in de praktijk nog heel wat ‘uitgevonden’
worden. In de aanvangsfase werd veel aandacht
besteed aan de werving (en selectie) van vrijwilligers
en hun training. In het projectplan werden
ze omschreven als:
‘Vrijwilligers zijn inwoners van Zwolle, met
uiteenlopende (culturele) achtergronden, wonend
in diverse wijken en buurten, afkomstig uit diverse
lagen van de bevolking, die samen een afspiegeling
vormen van de lokale samenleving.’22
Hun enige functie was binnen het bemiddelingsproces
zelf. Er moest een voldoende groot en
70 | jrg. 38 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
Eindrapport van de
studie van de Open
universiteit wordt door
Frank Inklaar, een
van de onderzoekers,
aangeboden aan burgemeester
Snijders. (foto
Leah Kreiter, collectie
auteur)
derd. Buurtbemiddeling Zwolle is nog steeds
actief met een halftime coördinator, Marianne
Grooten, binnen de stadswelzijnsorganisatie
Travers. Nog steeds is een enthousiaste groep
vrijwilligers actief in de buurtbemiddeling en
nog steeds is het ‘makkelijk’ om vrijwilligers te
werven. Het aantal bemiddelingen is in de loop
van de jaren wel toegenomen, waarbij het aantal
successen rond tweederde blijft. Wel loopt men
tegenwoordig meer aan tegen gecompliceerde
casussen, die eigenlijk niet geschikt zijn voor
buurtbemiddeling. Nog steeds is buurtbemiddeling
afhankelijk van bekendheid in de stad
en van verwijzers als politie en woningbouwverenigingen.
En nog steeds liggen individuele
doorverwijzers soms dwars. Buurtbemiddeling
heeft laten zien dat het een succesvolle methode
is om burenruzies in een vroegtijdig stadium
aan te pakken, waarmee het een waardevolle
bijdrage levert aan gevoelens van veiligheid in
de buurt.29 En om nog terug te komen op de
titel van dit artikel: Zwolle mag met recht zeggen
dat hier de eerste werkende buurtbemiddeling
in Nederland is georganiseerd.
sen. In de startfase van het experiment werd veel
aandacht besteed aan publiciteit. Dat is zeker
gelukt: in het archief is een overdaad aan krantenknipsels
en kopieën van artikelen te vinden. Daarnaast
moesten er contacten worden gelegd met
potentiёle verwijzers. Daarbij dacht men is eerste
instantie aan gewone burgers, maar ook aan de
politie, buurtwerkers, medewerkers van woningbouwcorporaties,
advocatuur, onderwijsgevenden
en gemeente. Een aantal van deze groepen was
vertegenwoordigd in de initiatiefgroep en de
latere stuurgroep, zodat contacten met gemeente
en politie over het algemeen soepel verliepen.
Bij de politie was er hooguit het probleem dat
een individuele wijkagent vond dat het oplossen
van burenruzies in eerste instantie zijn taak was.
Moeizamer was het contact met de woningbouwcorporaties.
Volgens Marianne Huibers kostte het
veel tijd en inzet om die over de streep te trekken,
vooral ook omdat zij de problemen graag zelf
wensten op te lossen.28
25 jaar buurtbemiddeling in Zwolle
In 25 jaar is er eigenlijk niet zoveel veranzwols
historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 2 | 71
Regelmatig houden
organisaties voor
buurtbemiddeling
landelijke conferenties,
zoals in 2006 in
Zwolle, gekoppeld aan
het 10-jarig bestaan
van buurtbemiddeling.
(archief Buurtbemiddeling
Zwolle)
15. In het projectplan wordt hier ook direct naar verwezen:
‘De doelen en resultaten van de ‘community
boards’ in San Francisco ( …) zijn daarmee sterk
verwant aan de doelen en beoogde resultaten van de
Sociale Vernieuwing in Nederland.’ ABZ, Projectplan
voor een ‘Experiment buurtbemiddeling’ in de
gemeente Zwolle, 25-8-1995, ingediend door R v.d.
Berg, directeur Stad & Welzijn, 3
16. CCV, 10 jaar buurtbemiddeling, 23
17. Archief Buurtbemiddeling Zwolle (ABZ), The
Conciliation Handbook uit 1993 en het Community
Boards Training Manual uit 1982
18. De gebruikte terminologie is in Zwolle direct
‘buurtbemiddeling.’ In Rotterdam heeft men het
een tijdje gehad over een ‘buurtraad’.
19. ABZ, Projectplan voor een ‘Experiment buurtbemiddeling’
in de gemeente Zwolle, 25-8-1995, ingediend
door R v.d. Berg, directeur Stad & Welzijn, 3
20. Ibid 5
21. Interview Ronald van den Berg 15-3-2020
22. ABZ, Projectplan voor een ‘Experiment buurtbemiddeling’
in de gemeente Zwolle, 25-8-1995, ingediend
door R v.d. Berg, directeur Stad & Welzijn, 5
23. Interview Marianne Huibers 10-3-2020
24. Interview Els Rodink 10-12-2019, interview Marianne
Huibers 10-3-2020
25. CCV, 10 jaar buurtbemiddeling, 38
26. De methodiek en achtergronden van de training
zijn neergelegd in L. de Vries-Geervliet, Bemiddelen
(Utrecht 1997)
27. https://hetccv.nl/onderwerpen/buurtbemiddeling/
trainingen-buurtbemiddeling/
28. Interview Marianne Huibers 10-3-2020
29. Zie bijv. F. Inklaar, E. Kolthoff, I. Smulders,
Buurtbemiddeling als bron van sociaal kapitaal:
Een onderzoek naar de historie, werking en impact
(Heerlen 2021)
Noten
1. Zwolse pioniers. Interview Els Rodink, in: CCV,
10 jaar buurtbemiddeling (Den Haag 2006)
2. De Stentor 24-07-2020, https://www.destentor.nl/
zwolle/flinke-groei-burenruzies-in-zwolle-in-coronatijd-
nu-mensen-thuiszitten-hoor-je-de-burenvaker
3. hetccv.nl/onderwerpen/buurtbemiddeling/achtergrondinformatie-
buurtbemiddeling/
4. hetccv.nl/onderwerpen/buurtbemiddeling/buurtbemiddeling-
in-nederland/ (situatie per april 2021)
5. https://www.platform31.nl/wat-we-doen/kennisdossiers/
stedelijke-vernieuwing/zeventig-jaarstedelijke-
vernieuwing/grotestedenbeleid
6. Grotendeels gebaseerd op B. Peper e.a, Bemiddelen
bij conflicten tussen buren. Een sociaal-wetenschappelijke
evaluatie van experimenten met Buurtbemiddeling
in Nederland (Delft 1999), 43-45
7. S. Hogenhuis, M. van den Sigtenhorst, N. Temme,
Buurtbemiddeling (Den Haag 2010), 14
8. Evaluatierapport: B. Peper e.a, Bemiddelen bij conflicten
tussen buren. Een sociaal-wetenschappelijke
evaluatie van experimenten met Buurtbemiddeling
in Nederland (Delft 1999)
9. Zie https://hetccv.nl/onderwerpen/buurtbemiddeling/
10. Volgens Marianne Huibers, een van de leden van de
initiatiefgroep in Zwolle, was de ontdekking van de
Community Boards een min of meer toevallige ‘bijvangst’.
Interview met Marianne Huibers 10-3-2020
11. CCV, 10 jaar buurtbemiddeling, 14
12. Ibid, 14
13. Deze omschrijving is van Marianne Huibers, interview
10-3-2020
14. Volgens het projectplan een groep van zeven personen,
maar In Zwolse contreien staat de initiatiefgroep
bekend als de groep van vijf, vermoedelijk
naar het aantal sterk betrokken leden. Interview
Marianne Huibers; interview Ronald van den Berg.
72 | jrg. 38 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
‘Je liefhebbende Klaartje’
Schrijvende geliefden in oorlogstijd
In de jaren veertig van de vorige eeuw, in de
Zwolse buurt Dieze, woonde in de Gennestraat
op nr. 10 de familie Walgien. Ze bestond uit
vader, moeder, zoon Henk, dochter Harmke,
dochter Klaartje, zoon Jan en zoon Lefert (Leef).
Klaartje was verloofd met Bruin Roerig, die in het
kader van de Arbeitseinsatz (hierna te noemen:
arbeidsinzet) in 1943 in Duitsland tewerkgesteld
werd. Bruin is op 7 april 1943 vertrokken uit Zwolle
naar Maagdenburg, waar hij moest werken in een
schoenmakerij. Klaartje Walgien stuurde haar
verloofde vele brieven. Deze brieven zijn bewaard
gebleven en beschikbaar gesteld door haar zoon
Henk Roerig. Zij beschrijft aan haar verloofde de
toestand en wetenswaardigheden uit het bezette
Zwolle. Bewaard zijn honderd brieven van 17 april
1943 tot en met 26 december 1943. Voor dit artikel
is een selectie gemaakt uit de gebeurtenissen die
Klaartje beschrijft aan Bruin.
17 april 1943, eerste brief
‘Ik heb je brief goed ontvangen. Hij is 10 dagen
onderweg geweest, maar nu heb ik toch je adres.
De briefkaart die je stuurde uit Hengelo had ik
’s avonds om half zes al. Fijn dat je de jongen van
Stil ontmoette, tenminste een bekende. Gelukkig
ben je bij een schoenmaker terecht gekomen.
Heb je een goede reis gehad en heb je nog een
beetje kunnen slapen in de trein? Onze Henk mag
10 mei niet met verlof, vader is nog naar de N.A.F.
[Nederlandsche Arbeitsfront] geweest om iets te
regelen voor hem. Het eerste wat ze vroegen of we
ook van de partij waren! Nou dat was niet zo, dus
het gaat niet door.’
26 april 1943, tweede paasdag
‘Het is nu half elf dat ik begin te schrijven. Vandaag
hetzelfde weer als gisteren, regen en wind.
Eerste Paasdag ben ik om 6 uur opgestaan. We
Klaartje Walgien,
foto uit haar persoonsbewijs.
(Collectie
auteurs)
Rechts: Bruin Roerig,
foto uit zijn persoonsbewijs.
(Collectie
auteurs)
Gerrit Barbé en
Chris Contermans
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 2 | 73
74 | jrg. 38 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
moesten om kwart over zeven in de Grote Kerk
zijn om te zingen met nog drie andere koren en
een kinderkoor. Klaasje heeft van Henk een paar
foto’s gekregen, van hem zelf en een groepsfoto
voor de barak, maar hij staat er zo vreemd op, hij
lijkt in niets op onze Henk. Vredenburg zijn zusje
is overleden, ze was pas 24 jaar. Jammer dat je
niet bij de schoenmaker waar je werkt in de kost
kunt. De groeten van vader, moeder, Harmke,
Jan en Leef.’
28 april 1943
‘Dit is alweer de vijfde brief die ik je schrijf en mijn
gedachten zijn ieder ogenblik bij je. Vanmorgen
de was gedaan het is nog steeds geen mooi weer.
’s Middags zijn we op de Diezerkade gaan kijken
naar de begrafenis van Horreüs de Haas. Er waren
elf volgrijtuigen en achter de lijkwagen liepen
alle dominees en ouderlingen. Daarachter wel
duizend mensen van zijn gemeente en andere verenigingen.
Natuurlijk ook de geheelonthoudersvereniging,
de Haas was een vurig strijder voor
deze zaak. Gerit Broekhart uit de Warmoesstraat
en ook die jongens moesten ook om kwart voor
zeven weg, net zo laat als jij.
Ze moeten verder weg dan jij, helemaal naar
Litouwen, ze moeten vier dagen reizen. Ik heb
dinsdag 27 april een pakje voor je naar het postkantoor
gebracht met een roggebrood er in. Dat
heb je misschien al wel op. Lekker hè?’
2 mei 1943
‘Het is nu zondagavond half negen. Je zult wel
denken, zit je thuis? Ja dat zit zo, we moeten om
acht uur binnen zijn, dat is straf, omdat er zoveel
gestaakt hebben. Harmke en Jan hebben ook niet
gewerkt. Wij hebben helemaal een bewogen week,
er is een bom op het Zwarte Water gekomen, je
weet wel he. Het was woensdag morgen vijf over
acht, moeder, Leef en ik zaten aan het brood eten.
Moeder liet haar koffie uit de handen vallen. De
deuren vlogen bij ons allen open. Aan de andere
kant alle ramen eruit met sponningen en al en zo
is het door heel Zwolle. De volgende dag was het
weer luchtalarm, vader naar het gasfabriek met
zijn band om, maar na vijftien minuten was het
alweer sein veilig. Loos alarm, ze waren pas bij de
kust. Na het eten zijn we met vader, moeder, Leef,
Harmke en Klaasje naar de Hasselterdijk gegaan
om de schade te bekijken. Nou het ziet er daar verschrikkelijk
uit. Het was een eind lopen we waren
drie en een half uur onderweg. Jammer dat we om
acht uur binnen moeten zijn. Op 10 mei is opa en
opoe 60 jaar getrouwd. Bruin zoek de kracht vooral
bij God, dan slaan wij ons overal doorheen.’
Gerardus Horreüs de Haas (1879-1943) was een
socialistisch vrijzinnig hervormd predikant. Hij
pleitte voor het samengaan van christendom en
socialisme, waardoor hij ook wel de ‘rode dominee’
werd genoemd. Bij zijn begrafenis waren ruim
tweeduizend mensen aanwezig. Elk jaar worden
er op 5 mei nog bloemen gelegd bij zijn graf op
de begraafplaats Kranenburg te Zwolle. (Foto N.
Japikse, e.a., Persoonlijkheden in het Koninkrijk
der Nederlanden in woord en beeld, 1938)
Bij de brief van 2 mei: De avondklok was ingevoerd als straf op de Aprilmeistaking
van 1943. Deze staking kwam vooral voort uit protest tegen de
gedwongen tewerkstelling in Duitsland, de eerder genoemde arbeidsinzet.
Men mocht zich van acht uur ’s avonds tot vier uur in de ochtend niet op straat
begeven. Verderop in de brief verwijst Klaartje naar het kruitschip dat op het
Zwarte Water lag en dat was ontploft na onder vuur te zijn genomen door een
geallieerd vliegtuig.
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 2 | 75
Fragment van een brief
die Klaartje Walgien
aan Bruin Roerig in
Duitsland schreef.
(Collectie auteurs)
76 | jrg. 38 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
4 mei 1943
‘Wat heb je mooie enveloppen, die blauwe en
gele. Van de zeven brieven die je stuurde, zijn er
maar twee geopend. Ze trekken wel de voering
uit de envelop, zijn natuurlijk bang dat er wat in
zit. Het is hier een dooie boel na acht uur, muisstil
buiten. Ze schieten er zo maar op los. Een
vrouw uit de Rembrandtlaan die haar man binnen
liet, hij is marechaussee, die vrouw ligt nu
in het ziekenhuis en is er slecht aan toe hoorde
ik van tante Griet. Daar was ik gisteren om de
bonnen te brengen voor de gebakjes voor opa en
opoe. Ook mijn ene zondagse schoen opgehaald.
Daar moest een gummi hak onder, die had hij
niet meer. Nu heb ik een leren hak met een ijzer,
koste 45 cent, duur hè.’
7 mei 1943
‘Met moeder over de Vondelkade gewandeld, daar
zijn ook veel ramen stuk. ’s Nachts om kwart over
twee werd ik wakker van de vele vliegmachines en
ging het luchtalarm. Er is een brandend vliegtuig
achter de centrale neergekomen en nog twee andere
verder uit de buurt. Gelukkig ben ik om drie uur
alweer in slaap gevallen. Morgenmiddag gaan we
een nieuw pakje voor onze Leef kopen, gisteren heb
ik de vergunning opgehaald. Zal mij benieuwen of
we nog een schier pak kunnen kopen.’
10 mei 1943
‘Zaterdag zijn wij een pak gaan halen voor onze
Leef. We hebben er negen punten bij gekregen, hij
had er zelf nog een en dertig. Voor een pakje heb
je er veertig nodig. Goed geslaagd, een donker
blauw pak met een pofbroek. Het koste 29,50 gulden,
veel voor zo’n kleine jongen. Maar je bent al
blij dat er wat te koop is. Alle jongens en mannen
van 18 tot 35 jaar moeten zich melden. Er blijven
alleen maar oude mannen over. Ik heb een pakje
voor je naar het postkantoor gebracht, de foto van
mij moest er uit, mocht niet zeiden ze. De thee
surrogaat is ook al op de bon gekomen en de maggiblokjes
en weet ik wat al niet. We mochten eens
te vet worden!’
12 mei 1943
‘De boeken waar je om vroeg mogen niet verstuurd
worden. Dat je geen nieuwe schoenen kunt
krijgen had ik wel verwacht. Vanavond stond in de
krant dat de jongens die in 1921 zijn geboren zich
moeten melden, het begint al, gelukkig is onze Jan
er niet bij. Om kwart voor 10 naar opa en opoe
gegaan. De kamer was te klein voor alle visite, ik
zal je vertellen wat ze allemaal gekregen hebben.
Zeventien bloemstukken, zeven pond boter van
de boeren uit de omtrek, een taartje, een cake, een
groot eierbrood, eieren, een ham, grote schaal met
vlees voor op de boterham, eigen gebakken brood
van een boer, van die lekkere grote plakken. We
hebben gesmuld. De burgemeester van Zwollekerspel
is ook nog geweest. Een leuk type, hij praatte
gewoon plat met opa en opoe. We hebben ook
nog gezongen. Van de baron de Vos van Steenwijk
hebben ze 60 gulden gehad, een gulden voor elk
jaar, leuk hè.’4
21 mei 1943
‘Met Harmke naar Derk geweest om melk te
halen. Vanavond stond in de krant dat alle jongens
geboren in 1922 en 1923 zich aan moeten melden.
Daar is onze Jan ook bij. Ze moeten een formulier
ophalen, invullen en meebrengen als ze zich
melden. Wat ze met die jongens willen weet ik nog
Toelichting brief 10 mei 1943
Het feit dat alle jongens en mannen van 18 tot 35 jaar zich moesten melden,
kwam voort uit een bekendmaking van 7 mei 1943. Alle mannen
geboren in 1922, 1923 en 1924 moesten zich melden bij de arbeidsbureaus,
om vóór 15 augustus in het kader van de arbeidsinzet naar Duitsland te
kunnen worden gezonden. De reden voor deze bekendmaking was dat er
te vaak vrijstelling voor de arbeidsinzet werd verleend. Om dit in te perken
werden de in deze jaarklassen geboren mannen gedwongen opgeroepen. 3
Rechts: Advertentie
POZC, 27 mei 1943.
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 2 | 77
niet. Onze Jan moet zich op zaterdag 29 mei melden.
Hou je sterk!’
25 mei 1943
‘Zaterdagmiddag gaan Harmke en ik altijd nog
met het busje, en een ijsco pikken bij Lino, een
lekkere wafel van 30 cent. ’s Avonds regende het
en zijn we thuis gebleven. Zondag lekker gegeten,
een groot stuk vlees dat we hadden(niet dus) we
moeten nu 4 weken met onze vleesbonnen doen,
en hebben maar een klein stukje, maar het andere
smaakte lekker, spinazie en aardappelen. Grote
eter als ik kan haast niet genoeg krijgen. Hoe het
zaterdag met onze Jan afloopt hoor je zo spoedig
van me. We zullen er maar het beste van hopen en
op God vertrouwen.’
31 mei 1943
‘Ik leg nu elke week twee kwartjes weg, ook voor
jou. Zaterdagmiddag zijn we maar weer eens
naar Leben gegaan, die had ook wafels maar niet
zo lekker. Alle jongens van 1924 moeten zich nu
melden.’
3 juni 1943
‘Jan heeft nog geen oproep gehad voor de keuring,
maar dat mag niet hinderen. Ze roepen nu de
regimenten 2, 3, 9 en 11 van de infanterie op. Zo
gaan ze allemaal. Roelof heeft een Ausweis, hij
heeft zich verbeurd en kan niet werken. We zijn
naar tante Mina geweest, Klaartje was aardbeisaus
aan het maken, toen het klaar was mocht ik de pan
uitlikken. Nou daar was ik niet vies van, heerlijk.’
6 juni 1943
‘Onze Jan is nog steeds niet gekeurd, ze vergeten
hem zeker. Die andere jongens zijn al weg, maar
we houden ons stil, hopelijk krijgen we er geen
last mee. Gefeliciteerd met je verjaardag. De fotostandaard
in het pakje heb je van vader, moeder,
Harmke, Jan en Leef gekregen. We wilden er nog
wat koek bij doen maar er was van de week niets.
We konden niets krijgen. Moeder heeft nog wel in
de rij gestaan bij Brunsting. Onze Jan moest ook
gekeurd worden, wat je keuren noemt. Ze moesten
langs de dokter lopen. Hij had een brief bij zich van
de dokter dat hij last van zijn maag had. Ze vroegen
om een foto van de maag, die had hij niet. Nou dan
ben je goedgekeurd. Jan moet vrijdag al weg, hij
Links: Jan Walgien, foto
uit zijn persoonsbewijs.
(Collectie auteurs)
Toelichting brief 3 juni 1943
Na de capitulatie van Nederland op 14 mei 1940, was de tactiek van de
Duitse bezetter gericht op versmelting met het stamverwante Nederlandse
volk. De Duitsers geloofden nog dat het Nederlandse volk voor
het idee van een groot Germaans Rijk gewonnen kon worden. Nederland
was volgens de Duitse propaganda dan ook slechts bezet om het Europese
vasteland te beschermen tegen Engelse imperialistische aspiraties. In
een verbroederend gebaar naar het Nederlandse volk toe, had de bezetter
besloten dat alle Nederlandse soldaten vanuit krijgsgevangenschap
mochten terugkeren naar huis. In 1942 kregen de beroepsofficieren en
onderofficieren echter al het bericht dat zij zich binnen drie dagen bij de
Duitse instanties moesten melden, waarop zij weer in krijgsgevangenschap
werden genomen. Op 29 april 1943 kregen alle dienstplichtigen de
oproep om zich te melden en zo weer terug te keren in krijgsgevangenschap.
Als reden werd aangehaald dat een aantal soldaten door hun vijandige
gedrag het vertrouwen dat in hun was gesteld, hadden geschaad.
In werkelijkheid had Duitsland door uiteenlopende redenen een tekort
aan arbeidskrachten. De krijgsgevangenen werden dan ook voor de
arbeidsinzet tewerkgesteld in Duitsland. 5
78 | jrg. 38 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
gaat naar Dortmund. Uitstel geven ze niet, maar
hij gaat met bekende jongens uit de buurt. Op het
ogenblik horen we weinig van de oorlog, alleen
aanmelden en krijgsgevangenen. Moeder heeft nog
een pakje roggebrood meegegeven voor je, ze vond
het zo sneu dat er geen koeken waren.’
8 juni 1943
‘Allerliefste schat, Gefeliciteerd met je verjaardag.
Na het eten naar Spoolde geweest om melk te
halen. Ik hoop dat je een prettige dag zult hebben.
Het taaihart is van moeder, en de map. Als je weer
bij ons bent krijg je van mij dat boek.’
9 juni 1943
‘Jan kwam vanmiddag thuis met twee pond aardbeien.
Ze kosten 55 cent per pond niet duur.
Er moeten alweer vier regimenten weg, het zal wel
niet lang meer duren voor ze allemaal weg gaan.
Ik heb thuis voor onze Jan koekjes gebakken
omdat hij al zo snel weg moet. Hebben we tenminste
nog wat bij de koffie, er is haast niets te
krijgen. Jan heeft een paar dagen uitstel gekregen.
Hij moet nu op woensdag 16 juni weg. De plaats
waar Jan heen moet heet Soest, daar gaan alle jongens
heen. Ik denk dat ze van daar uitgezonden
worden. Je hoort nog van mij waar hij heen moet.
Ik hoop dat moeder de kracht krijgt om het te dragen.
Jan is er zelf wel goed onder. Zijn baas maakt
voor hem een houten koffer, dezelfde als jij hebt.
Die jonge van Poppe de slager, je weet wel die
afgekeurd is, krijgt de baan van Jan.’
11 juni 1943
‘Jammer dat je misschien van je kamer moet.
Ik vind het een naar idee als je naar een barak
moet. Had maar eerder gevraagd om de veters,
dan had ik ze aan Treep mee kunnen geven. Jan
is achter een tweed jas aan geweest maar heeft er
geen gekregen. Wel heeft hij nog een koffertje erbij
gekocht van Stoter op de Assendorperstraat. Er
gaan toch zoveel jongens weg aanstaande woensdag,
ook die van 23 jaar. Vandaag moesten de kappers
zich aanmelden. De andere week de slagers
en zo gaat het maar door tot ze allemaal weg zijn.
Bruin houd goede moed.’
Rechts: Aanwervingsbevestiging
tewerkstelling
Jan Walgien. Via Soest
moest hij uiteindelijk in
Westfalen (Duitsland)
terecht komen. (Collectie
auteurs)
Detail van de houten
koffer die Jan Walgien
volgens de overlevering
voor zijn zwager Bruin
had gemaakt, toen
deze werd opgeroepen
om tewerk te worden
gesteld in Duitsland.
(Collectie auteurs)
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 2 | 79
11 juni 1943
‘Beste aanstaande zwager, Hopelijk heb je nog
een leuke verjaardag gehad. Hoe vond je de foto
van Klaartje, mooi he. Het heeft de fotograaf veel
moeite gekost om haar er goed op te krijgen, ze
kon haar handen niet naar zijn zin neerleggen.
Maar ze staat er mooi op hè. Hartelijke groeten
van Harmke.’
14 juni 1943, tweede pinksterdag
‘Zaterdagmiddag zijn we naar de stad geweest
om voor Klaartje haar verjaardag wat te kopen.
Moeilijk hoor om in deze tijd wat te kopen. Het is
uitgedraaid op een lijstje met een tekening van de
Sassenpoort, kostte 4,50 duur he. Zondagmiddag
zijn we naar Klaartje geweest om te feliciteren.
Na het broodeten zijn we naar het Engelse Werk
gewandeld, het was er niet druk. Je kunt merken
dat er veel jongens weg zijn. Al de boerenjongens
moeten nu ook al weg. Fijn dat je die schoenen
hebt gekocht, ook al zijn ze van papier. Gisteren
naar juffrouw Piek geweest, eerst een paar begonia’s
gekocht bij Lode 75 cent per stuk. En Mina
Goris heeft difterie daar ben je zo zes weken klaar
mee.’
16 juni 1943
‘Jans en Johan zijn gisteren in ondertrouw gegaan
en zullen eind augustus wel gaan trouwen. Vermoedelijk
komen ze bij Jans broer in te wonen, Albert
in de Frans Hals Straat. Ze gaat gewoon naar het
atelier want Johan moet dan toch weer weg.
Vanmorgen moest onze Jan om 6.20 uur al op
het station zijn. Vader en ik hebben hem weggebracht
met de fiets, ik de kleine en vader de grote
koffer. De trein vertrok om kwart voor zeven.
Jan was gelukkig goed te spreken. We zullen maar
hopen dat God hem de kracht geeft in deze zo
moeilijke dagen. Moeder vindt er veel kracht in.
Vanmiddag even naar Jans en Johan geweest
om te feliciteren .We hebben haar meubels gezien.
Ze hebben wat voor de slaapkamer en vier stoelen.
Ze verkopen nu geen meubels, de winkels moeten
14 dagen dicht. Veel zullen ze ook niet krijgen, een
dressoir kost 300 gulden. Ze zijn bang dat Peter
ook weg moet, hij is van het 20ste regiment en dat
zijn bijna allemaal Zwolschen.’
18 juni 1943
‘Die jongen van Rosekamp uit de Berkumstraat
is nu naar Hagen en is daar schoenmaker
geworden. Johan is in een fabriek terecht
gekomen. Onze Jan is naar Soest gegaan, vandaar
worden ze weer naar een andere plaats
gestuurd. Gisteravond zijn Harmke en ik naar
de Mastenbroekerpolder gefietst om koffiesurrogaat
te brengen naar een nicht van vader. Die
mensen gebruiken heel veel tijdens het hooien.
We waren om kwart over tien thuis met een fles
melk. Die mensen hun boerderij heeft heel wat
geleden door die bom op het schip. Het gebeurde
er vlak bij. Het hele dak is opgelicht en staat
er nu scheef op. Alle ramen stuk en binnen ook.
Gelukkig hebben ze het er zelf goed afgebracht.
Bij hun in de stal wonen nu mensen, die hebben
alles stuk, hun kinderen zijn bij familie ondergebracht.
Er liggen noch dertien mensen in het
ziekenhuis. Vanavond zijn er weer veel jongens
weggegaan, ze zeggen wel 700, ook verscheidene
boerenjongens uit Dieze, allemaal 19 jaar.
Ik heb een nieuwe jasbeschermer op de fiets
gekocht 2 gulden, hij is wel van papier maar
staat weer netjes.’
25 juni 1943
‘Gisteren kwam Visscher die gelijk met Jan is weggegaan,
hun zoon lag in Bochum en dat Jan naar
een andere plaats is gegaan. We weten nog niets
van Jan. Bij ons is het nu niet zo leuk. Als de Tommies
aan de kust zijn gaat er al alarm van de week
en twee keer ’s nachts, maar je ziet of hoort niets.
Het vervelende is dat vader dan naar de gasfabriek
moet midden in de nacht.’
4 juli 1943
‘Gisteren naar Kampen geweest om enveloppen
te kopen, hier is niets meer te krijgen. Ik heb
er 75 genomen. Vandaag naar de Jeruzalemkerk
geweest, er waren 19 dopen, een met twee
kinderen. Ali Bonthuis met Kees Scheffer uit
de Luttekestraat hebben ook een jongen laten
dopen. Maandagavond moeten we naar de
vergadering van de luchtbescherming. Dat is
verplicht van 15 tot 65 jaar. Om half acht in de
Nieuwe Ster.’
80 | jrg. 38 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
7 juli 1943
‘Het is slecht weer. Vanmorgen stond een oude
man te schuilen onder een boom op de Burgemeester
van Roijensingel en getroffen door de
bliksem, dood. Maandag avond zijn we naar de
vergadering van de luchtbescherming geweest.
Wat je moet doen als er een bom valt. Eerst sprak
een politieagent, toen een brandweerman en een
zuster met wat je moet doen bij gewonden. Het
was nog leerzaam. Jammer dat we zo lang op
bericht van Jan moeten wachten, noch niets. Van
vaders land hebben ze een hele hoek met winterwortels
gestolen.’
11 juli 1943
‘Wat er met de post is mag joost weten. Er komt
niets uit Duitsland. Iedereen die je spreekt
heeft in geen drie weken of veertien dagen post
gehad. Gisterenmiddag liep er een vrouwelijke
postbode in de Diezerstraat, er komen er steeds
meer.’
21 juli 1943
‘Ik hoop nog steeds dat je de 27ste op verlof komt.
We hebben nog steeds geen brieven van jullie ontvangen,
hoe is het met je? Ik weet niets meer van
je vanaf 25 juni. Krijg je wel genoeg te eten?’
28 juli 1943
‘Ik kreeg gisteren een brief van je van 27 juni, die
is een maand onderweg geweest. Van onze Jan een
brief van 2 juli. Hij is in Bochum. Gisteravond heb
ik met Harmke van kwart voor tien tot kwart voor
elf op het station op je staan wachten, maar wie er
kwam geen Bruin.’
1 augustus 1943
‘Ik kreeg je brief en heb even zitten huilen. Je zult
het verlof toch wel weer aangevraagd hebben?
Die jongen van Eikenaar uit de Warmoesstraat
is alweer op verlof, die is nog later dan jij weggegaan.
Rikie Spanhak haar ouders waren gisteren
30 jaar getrouwd. Vrijdagmorgen kregen we
de brief van Jan. Gisteren even naar Leben een
ijsco gegeten, lekkere wafel. Ook even naar tuin
Eekhout gewandeld. Er zijn op het moment veel
Brits-Indiërs met van die tulbanden op. De een
zegt krijgsgevangenen, de ander vrijwilligers, ik
denk het laatste. En ze zijn er ook weer met van
die rare groene pakken wat dat voor snoeshanen
zijn weet ik niet.’
7 augustus 1943
‘Vrijdag ging om één uur het luchtalarm. Er
gingen er aardig wat over we konden ze tellen in
koppels van vijftig. Ze schitterden zo mooi in de
zon. Om twee uur was het weer veilig. Vaders tuin
ligt er mooi bij. Vader heeft met zijn hand tussen
de knijper op het gasfabriek gezeten. Ik moet
elke dag zijn hand verbinden, hij kan alle vingers
bewegen. Alle
‘Predikt dan elkander
de blijdschap in’
Frederik van Leenhof (1647 – 1713),
een ‘spinozist’ uit Zwolle
Zwols Historisch Tijdschrift
36e jaargang 2019 nummer 1 – 8,50 euro
■■■■
11 11-
Suikerhistorie
Inrichting Oefenbad (voor gehandicapten), 1962
Om het zwemmen voor ‘lichamelijk en geestelijk
gehandicapten’ in het Stilobad aan de Turfmarkt
een extra impuls te geven, werd in september
1961 het initiatief genomen tot de bouw van een
instructiebassin en oefenbad. De gemeente zou de
bouw financieren. Een actiecomité trachtte gelden
voor de inrichting in te zamelen. Zij ondervond
daarbij medewerking van de plaatselijke horeca.
Onder de bezielende leiding van kelner Wichert
de Roos (geb. 1919) uit de Korenbloemstraat
kwamen tal van acties van de grond, zoals een
oliebollenactie en een voetbalwedstrijd tussen de
Staphorster jeugd en een studentenvereniging –
gekleed in jacquet – uit Groningen. Ook liet men
bijgaand suikerzakje maken om via de Zwolse
horeca aandacht te vragen voor dit goede doel. Op
zaterdag 16 juni 1962 was de ‘finale’ van de actie
met een optocht in de stad, waaraan onder meer
reclamewagens, muziekkorpsen, carnavalsvereniging
‘De Eileuvers’, wagens van bierbrouwerijen
en van frisdrankfabrikanten meededen. In het
PEC-stadion werd die middag een voetbalwedstrijd
gespeeld tussen Zwols horecapersoneel en
Nederlandse artiesten. Onder hen zanger Willy
Alberti die – volgens het verslag in de krant – als
rechtsbuiten aardige dribbels had, maar het ook
druk had met zijn broekje, want dat gleed telkens
van zijn kogelronde buik… De Zwolse horeca
won met 3-1. ’s Avonds was het groot feest in de
Buitensociëteit met een optreden van de voetballende
artiesten. De actie van de horeca bracht
ruim 10.000 gulden op, een fantastisch resultaat.
Op 18 juni 1964 was de officiële opening van
het instructie- en oefenbad. Na sluiting van het
Stilobad op 1 mei 1991 kwam er een nieuw therapiebad
in het Hanzebad. Ook dat bad is intussen
met de grond gelijk gemaakt.
2 | jrg. 36 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift
Wim Huijsmans
(Collectie HCO)
Het instructie- en oefenbad in het Stilobad aan de Turfmarkt, omstreeks 1990.
(Collectie HCO)
■■■■
11
inrichtinole fe n bad
11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 1 | 3
Inhoud
Suikerhistorie Wim Huijsmans 2
‘Predikt dan elkander de blijdschap in’
Frederik van Leenhof (1647 – 1713),
een radicale verlichtingsman uit Zwolle
Jan Bijlsma 4
Troostwijk rijwielen Theo de Kogel 18
Wie is wie in Overijssel
Nieuw lemma: Wil Cornelissen
Annèt Bootsma – van Hulten 29
Leie, wöör is mien talles? Wil Cornelissen 31
Recent verschenen 36
In memoriam Lydie van Dijk 38
Mededelingen 40
Auteurs 41
Redactioneel
Later dan u van ons gewend bent ligt het eerste
nummer van de nieuwe jaargang voor u,
met een verscheidenheid aan artikelen.
Jan Bijlsma schrijft over Frederik van Leenhof, een
eigenzinnige dominee uit Zwolle rond 1700 die er
radicale opvattingen op na hield en verdacht werd
van spinozisme. Niet iedereen op aarde was blij
met het verschijnen van zijn Den Hemel op Aarden.
Het stadsbestuur van Zwolle bleef hem echter
door dik en dun steunen.
De verkoop van elektrische fietsen is de laatste
jaren in een stroomversnelling geraakt. Hoe
anders ging dat toe met de verkoop van fietsen in
de eerste helft van de vorige eeuw. Theo de Kogel
neemt ons mee naar de Zwolse fietsenmarkt van
toen en specifiek naar de rijwielgroothandel van
de firma Troostwijk.
Annèt Bootsma schreef voor de site WieiswieinOverijssel
een biografie over Wil Cornelissen, in
2014 overleden. Eveneens van haar hand is het In
Memoriam voor Lydie van Dijk, die in januari is
overleden. Beiden zijn van groot belang geweest
voor de redactie van dit tijdschrift.
Postuum is de ontroerende herinnering
opgenomen van Wil Cornelissen aan zijn Joodse
familieleden, die in de Tweede Wereldoorlog zijn
gedeporteerd en vermoord. Dit drama hield hem
zijn hele leven bezig, de talles van zijn opa staat
daar in zijn verhaal symbool voor.
Niet onvermeld mag blijven dat het onze
koning behaagd heeft mevrouw A.H.M Bootsmavan
Hulten, eindredacteur van ons tijdschrift, een
onderscheiding toe te kennen. Zij is benoemd
tot lid in de Orde van Oranje-Nassau vanwege
het vele werk dat zij op vrijwillige basis voor de
redactie van dit tijdschrift en het bestuur van onze
vereniging gedaan heeft. Annèt, proficiat!
Cover: Vijf Zwolse predikanten in ambtsgewaad in
1691. Frederik van Leenhof is de tweede dominee
van rechts. (Foto particulier)
■■■■ 11 11-
4 | jrg. 36 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift
‘Predikt dan elkander de blijdschap in’
Frederik van Leenhof (1647 – 1712),
een radicale verlichtingsman uit Zwolle
In het voorjaar van 1710 maakten de gebroeders
Von Uffenbach een reis door de Nederlanden.
In de eerste week van mei brachten ze
ook een bezoek aan Zwolle. Van deze reis maakte
Zacharias von Uffenbach een verslag. In 1996
heeft Jeanine Otten voor het Zwols Historisch Tijdschrift
in het artikel ‘Schone kunst en vieze huizen’
het deel dat over Zwolle gaat geparafraseerd. De
eerste indruk van de heren was niet echt positief.
De straten waren hobbelig, smal en slecht en de
huizen smerig. Ook waren ze niet te spreken over
het geringe aantal klokken in de stad die ook
nog eens niet goed sloegen. Over de Grote of St.
Michaëlskerk waren ze duidelijk positiever. Von
Uffenbach:
‘De vijfde mei bekeken we ’s morgens eerst de
zogenaamde Grote of Michaëlskerk. Deze staat
op de markt. Het is een mooi, groot, hoog, licht
en prachtig gebouw. De mooie kansel in de kerk
is zeer beroemd. (…) De consistoriekamer is niet
groot maar wel mooi. In het midden, boven de
schouw, hangt een schilderij waarop de nu levende
vijf predikanten naast de koster om een tafel zitten
en consistorie houden, zeer goed geschilderd door
Hendrick ten Oever, 1691. Het schilderij is zó
goed dat, wanneer men het in de kerk van onder af
bekijkt, men denkt dat de mensen levensecht zijn.
We troffen onder die predikanten o.a. Van Leenhof
aan, beroemd vanwege zijn boekje “de Hemel
op aarde”. Op het schilderij is hij afgebeeld met
een veer in de hand.’1
Deze dominee Frederik van Leenhof was in
het begin van de achttiende eeuw niet alleen
beroemd, maar had ook voor grote opschudding
weten te zorgen en bleef na zijn dood in 1713 nog
lang een onderwerp van discussie. Van Leenhof
was een omstreden figuur. Voor zijn tijdgenoten
was hij een echte vrijdenker, iemand die er zeer
gevaarlijke opvattingen op na hield. Onderstaande
tekst, die op een kopergravure van Pieter van
Gunst prijkt, laat niets aan de verbeelding over:
‘Dit ’s beeld van LEENHOF die de Kerck
en ’t land beroerd en door zyn helsche leer veel
menschen heeft vervoerd. Foey! dat men sulck
een swyn, ’t welck loochend alle Godheyd. En
alle vreese Gods maer houd voor enkel sotheyd.
Bedienen laat den Doop en ’t Heyligh Avondmael,
’t Welck stryd met Gods gebod en onsen Heylands
tael. Wel vrienden, siet dan toe die syt in Kerck
Jan Bijlsma
De vijf Zwolse predikanten in ambtsgewaad in 1691. Frederik van Leenhof is
de tweede dominee van rechts. De staande man is de koster. Schilderij van
Hendrick ten Oever in de consistoriekamer van de Grote Kerk. (Zie ook cover)
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 1 | 5
geseten, Gehoorzaamd God en quyt hier inne uw
geweten.’2
Ook de Middelburgse predikant Carolus Tuinman
(1659-1728) was een geharnaste bestrijder van
allerlei vrijgeesterij. In zijn geschriften trekt hij
van leer tegen ‘heillooze gruwelleeren der Vrijgeesten’
en ‘liegende en bedriegende vrijgeesten’.
Zelfs als die vrijgeesten overleden waren, bleef hij
hen achtervolgen. Dat lot trof Frederik van Leenhof
getuige onderstaand ‘grafschrift’ ook:
‘Dit ’s LEENHOFS graf.
Nu is zyn hemel hier beneen
noch boven. Niemand vraag’:
waar dan? Hy heeft er geen.’3
Dit grafschrift slaat op het door Van Leenhof in
1703 gepubliceerde traktaat Den Hemel op Aarden
dat tot zoveel consternatie in theologische kringen
in de Republiek zou leiden. De ophef was niet tot
de Republiek beperkt gebleven. Von Uffenbach
had er in Duitsland al het nodige over gehoord.
In onze tijd heeft Michiel Wielema al in 1999
in zijn dissertatie Ketters en Verlichters de nodige
aandacht aan de opvattingen van Van Leenhof
gegeven. Maar het is toch Jonathan Israel geweest
die met zijn indrukwekkende studie over de Radicale
Verlichting de hele affaire rond Van Leenhof
nog eens grondig uit de doeken heeft gedaan.
Volgens Israel is het onterecht dat Van Leenhof
zo goed als vergeten is. Er zijn goede redenen om
hem aan de vergetelheid te ontrukken.4
Jonathan Israel – de Radicale Verlichting
De Britse historicus Jonathan Israel (1946)
publiceerde in 2001 Radical Enlightenment, het
eerste deel van een spraakmakende studie over de
Verlichting. In 2005 verscheen een Nederlandse
vertaling. Het is er Israel om te doen het gangbare
beeld van de Verlichting te corrigeren. Tegenover
de Gematigde Verlichting plaatst hij de Radicale
Verlichting. Het overwinnen van bijgeloof en
onwetendheid en het bevorderen van verdraagzaamheid
was het oogmerk van de Gematigde
Verlichting. De Radicale Verlichting ging veel
verder. Volgens Israel zijn democratie, individuele
vrijheid, tolerantie en het recht afwijkende meningen
te verkondigen stuk voor stuk waarden die
door radicale verlichters verkondigd werden.
Nederland was volgens hem de bakermat
van deze Radicale Verlichting en Spinoza en het
spinozisme hebben in die hele ontwikkeling de
hoofdrol gespeeld. Bij Spinoza zie je voor het
eerst alle kernelementen van wat je de moderne,
progressieve waarden van onze seculiere samenleving
zou kunnen noemen. Spinoza is de eerste
filosoof die democratie verbond met individuele
vrijheid, gelijkheid en vrijheid van meningsuiting.
In een interview in de Groene Amsterdammer stelt
Israel onomwonden dat het absurd zou zijn om
te beweren dat de kernwaarden van de moderniteit
uit het christendom zijn voortgekomen. Die
waarden komen volgens hem uit het spinozisme,
om daar enigszins provocerend aan toe te voegen
dat zelfs als het waar zou zijn dat het christendom
het ultieme licht voor de mensheid is, dat dan nog
steeds de christenen bij Spinoza in het krijt staan.5
Getuige het hierboven geciteerde grafschrift van
dominee Tuinman werd hier in het begin van de
achttiende eeuw heel anders over gedacht.
Frederik van Leenhof is een belangrijke speler
in dit hele proces van radicale verlichting geweest.
Israel gaat zelfs zover met te beweren dat ‘een
evenwichtige beschrijving van de Europese Radicale
Verlichting niet mogelijk [is] zonder nauwkeurige
aandacht voor Van Leenhof en zijn “universele
filosofische religie”.’6 Frederik van Leenhof
heeft voor veel opschudding gezorgd. Niet alleen
in Nederland, maar ook in Duitsland. Voor een
goed begrip van alle commotie is een summiere
schets van het denken van Benedictus de Spinoza
onontbeerlijk.
God is de orde van de natuur
Dominee Tuinman had ook een grafschrift voor
Spinoza geschreven. Voor Tuinman was hij de
allergrootste vrijdenker en godsloochenaar. Er
moet op dat graf gespuwd worden en Tuinman
vindt het jammer dat zijn leer daar ook niet begraven
ligt – dan zou de stank namelijk geen ‘zielpest’
meer veroorzaken…
We moeten er voor waken dominee Tuinman
te kapittelen over zijn beperkte zienswijze. Het
denken van Spinoza moet voor de meeste gere-
Radicale Verlichting, de
Nederlandse vertaling
uit 2005 van Jonathan
Israels Radical Enlightenment.
(Internet)
■■■■ 11 11-
6 | jrg. 36 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift
formeerde predikanten uiterst aanstootgevend
zijn geweest. Volgens Tuinman werd de kern van
het christelijk geloof op losse schroeven gezet.
Spinoza’s kijk op God staat namelijk mijlenver
af van wat er in de Heidelberger Catechismus en
de Nederlandse Geloofsbelijdenis staat. Spinoza
wijst de gedachte dat God zich boven en buiten
de schepping bevindt, resoluut van de hand. God
staat niet boven de natuurwetten, maar de wetten
vormen een deel van zijn Wezen. Rampen zijn
geen uitingen van Gods toorn, maar een uitdrukking
van Gods wezen. Er zit geen enkele bedoeling
achter. Niet alleen de wetmatigheden in de
natuur zijn een deel van God, maar ook planten,
dieren en mensen. God is de orde van de natuur.
Mensen moeten leren inzien dat ze niet onafhankelijk
handelende personen zijn, maar zijn
opgenomen in een enorm netwerk van wetten van
oorzaak en gevolg. Aangezien het totaal van al die
wetmatigheden een uitvloeisel is van Gods wezen,
kunnen we onszelf uiteindelijk alleen maar begrijpen
vanuit God. Alleen door een goed gebruik
te maken van ons verstand kunnen we dit doel
bereiken.
Baruch of Benedictus de Spinoza (1632-1677)
was een telg uit een geslacht van Portugese joden.
Op vierentwintigjarige leeftijd was hij uit de
synagoge verbannen omdat hij zich niet stipt aan
de joodse wetgeving had gehouden. Omdat hij
na zijn verbanning onmogelijk handel kon blijven
drijven, legde hij zich toe op het slijpen van
lenzen. Vanaf die tijd ontwikkelde hij gaandeweg
een eigen gedachtensysteem dat zijn uiteindelijke
vorm vond in de postuum verschenen Ethica.
Het theologisch-politiek traktaat
De Ethica is een buitengewoon merkwaardig
boek. Direct na verschijning werd het al verboden.
Het is niet echt een gemakkelijk toegankelijk
boek omdat het geheel opgebouwd is rondom
definities en axioma’s en het van daaruit zijn stellingen
opbouwt. Verderop zullen we zien dat voor
Van Leenhof enkele definities uit dit werk centraal
staan. Het gaat dan om definities van de begrippen
blijheid en droefheid. Een werk dat voor hem erg
belangrijk is geweest, is de Tractatus theologicopoliticus,
het Theologisch-politiek traktaat dat in
1670 anoniem verscheen, in het Latijn. Volgens
Michiel Wielema zijn er aanwijzingen dat bestudering
van dit werk Van Leenhof tot een soort
spinozistische bekering heeft gebracht.7
Baruch of Benedictus
de Spinoza, 1632-1677.
(Internet)
Het Theologisch-politiek
traktaat uit 1670
van Spinoza. (Internet)
■■■■
11
TnACT/\TUs I
THEOLOGICOP
ü L IT Ic u s
Continens
Dilfertationes aliquot,
Qi_1ibu, o(kndimr libcrtatcm Philofoph1ndi non t,ntum
làlva Pict1te, & Rcipublic,e PaccpoOc concedi : fed
candem ni!i cum P•cc Reipuhlicx , ipfaquc
Pirtate tolli Don polie.
Juliin. Epifi. J. Cap. IV. w:rf. XllL
Ptr J,,g ,,•ofli,n1u fUoll in D11 ‘1t;t”111JIII, & DIMJ 11wu1
m “ahiJ, ‘”°”‘ a, Spiritu fo, dtdit 11oiil.
11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 1 | 7
Een groot deel van het Theologisch-politiek
traktaat is gewijd aan een kritisch onderzoek van
de bijbel. Volgens Spinoza is de bijbel niet het
vehikel om inzicht in het ware wezen van God
en het ware geluk te krijgen. Een goed gebruik
van ‘het natuurlijk licht’ van het verstand volstaat
daarvoor. De bijbelschrijvers bedienen zich van
beeldende voorstellingen. De grote massa bereikt
men niet door een beroep op het verstand te doen,
maar door gebruik te maken van zinnebeelden,
vergelijkingen, gelijkenissen en wonderen. De
persoon Jezus moet ontdaan worden van alle dogma’s,
die, zoals het dogma van de drie-eenheid,
daar in de loop der tijden omheen geweven zijn.
Jezus is niet Gods Zoon, maar de grootste en edelste
onder alle mensen. De bijbelse boodschap laat
zich simpel samenvatten: men moet God met een
oprecht gemoed gehoorzamen door rechtvaardigheid
en liefde te betrachten. Heb God lief boven
alles en de naaste als u zelf. Uiteindelijk is dat de
kern van alle bestaande godsdiensten. Essentieel is
dat aan een ieder absolute vrijheid gegeven wordt
om zelf de grondslagen van het geloof naar zijn
eigen aard uit te leggen. Ieders geloof moet uit zijn
daden beoordeeld worden.
‘Het geloof staat dus aan een ieder de opperste
vrijheid om te filosoferen toe, zodat hij over alles
kan denken wat hij maar wil zonder daarmee
een misdaad te plegen; het veroordeelt slechts als
ketters en scheurmakers diegenen die meningen
leren die tot weerspannigheid, haat, twist en toorn
aanzetten, en houdt omgekeerd slechts voor gelovigen
die tot gerechtigheid en liefde opwekken
naar de mate van hun mogelijkheden en redelijke
krachten.’8
Hij ziet er slim genoeg uit
Zowel de Ethica als het Theologisch-politiek traktaat
zijn door dominee Van Leenhof intensief
bestudeerd. Het denken van Spinoza moet voor
hem een regelrechte eyeopener zijn geweest. Zonder
dat hij ook maar één keer de naam Spinoza
noemt, is diens invloed duidelijk aanwijsbaar.
Het mag dan ook geen wonder heten dat hij door
collega-predikanten van spinozisme werd beticht.
Voor Van Leenhof begon de ellende in 1703 met
de verschijning van zijn Hemel op Aarden. Zeven
jaar lang heeft op kerkelijke vergaderingen deze
kwestie op de agenda gestaan en voor enorme
commotie weten te zorgen.
Interessant is dat de gebroeders Von Uffenbach
van de gelegenheid gebruik maakten om in
het voorjaar van 1710 hem een bezoek te brengen,
in zijn huis aan de Stads Aa (of Grote Aa). De
heren uit Duitsland waren van de kwestie op de
hoogte en waren nieuwsgierig naar de man die
voor zoveel beroering had gezorgd. Von Uffenbach
schrijft dat hij zich ‘de woede van de hele
geestelijkheid van alle provincies op de hals heeft
gehaald. Op zijn minst zijn zij er op uit dat hij uit
het predikambt stapt, maar de Magistraat (Zwols
stadsbestuur) en de Staten van de Provincie daarentegen
proberen hem vast te houden.’9
Tussen de regels door valt te lezen dat de heren
Von Uffenbach zich enigszins verbazen over de
coulante behandeling van deze ketterse dominee:
‘Enigen verzekerden mij dat hij deze week
voor de laatste keer preekt, maar dat de uitdeling
van het Avondmaal, het dopen van kinderen, het
troosten der zieken en dat soort zaken, met uitzondering
van het verkondigen van de leer, voor
hem behouden blijven. Wat de bezoldiging betreft
Zacharias von Uffenbach
(1683-1734),
omstreeks 1715. (Uit:
Een plezierreis in
de zomer van 1718,
Waanders 2017)
■ ■■■
11 11-
8 | jrg. 36 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift
krijgt hij van de Magistraat in plaats van de 1000
gulden die hij kreeg 800 gulden, de Staten van
Overijssel geven hem echter uit bijzondere vrijgevigheid
400 gulden jaarlijks. Daar hij voorheen
van de Staten niets ontving, wordt hij er niet slechter
van. Hij kan er van rondkomen omdat hij nog
ongetrouwd is. (…) Of de beschuldigingen en
verdachtmakingen tegen de leer van Van Leenhof
onterecht zijn, laat ik in het midden. Uiteindelijk
ziet hij er slim genoeg uit, hoewel in het overige
zijn eruditie, voor zover ik dat in het discours kon
bespeuren, helemaal zo groot niet is.’10
Voordat de schijnwerper gericht gaat worden
op dat spraakmakende traktaat en alle consternatie
daar om heen, eerst enige biografische
informatie over deze man die toch wel een slimme
indruk maakte.
Een zedig, respectabel en beminnelijk mens
Frederik van Leenhof werd in augustus 1647 in
Middelburg geboren. Hij doorliep daar de Latijnse
School (gymnasium) en ging vervolgens theologie
studeren, eerst in Utrecht en daarna in Leiden. In
Utrecht had hij zich niet thuis gevoeld. De theoloog
Gisbert Voetius gaf daar de toon aan. Hij
was een pleitbezorger van een verinnerlijking van
het geloof. De christen diende zich af te keren van
vermaak en weelde, zich te richten op zuivering
van het dagelijkse gedrag en de zondag als een
strikte rustdag beschouwen. Het aardse leven
moest dienen als een voorbereiding op de eeuwigheid.
In Leiden zette de meer vrijzinnige theoloog
Coccejus de toon. Een belangrijk punt van geschil
in die dagen was de zondagsviering. Tegenover de
strenge opvatting van Voetius stelde Coccejus een
aanmerkelijk vrijere zondag voor.
Na zijn studie diende Van Leenhof in enkele
plaatsen als predikant. Eerst in het streng voetiaanse
Zeeland, waar hij niet op z’n plaats was. Na
enkele korte dienstbetrekkingen in onder meer
Parijs, Leeuwarden (hofprediker) en Velsen werd
hij in 1681 in Zwolle beroepen, waar men ervan
overtuigd was een uiterst bekwaam predikant binnen
te hebben gehaald.
Frederik van Leenhof
woonde sinds 1704 aan
het gedeelte van de Grote
Aa dat tussen de (huidige)
Ter Pelk-wijkstraat
en de Grote Markt
stroomde, in het midden
van de kaart. (Uitsnede
kaart van Blaeu uit
1649, collectie HCO)
Frederik van Leenhof
in 1706, kopergravure
door P. van Gunst naar
R. Koets, achttiende
eeuw. (Collectie v/h
SMZ)
■ ■■■
red,kant le Swo
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 1 | 9
Over Van Leenhofs privéleven is weinig
bekend. Uit de schaarse mededelingen over
hem komt hij naar voren als een buitengewoon
innemend mens. In een kort zelfportret schreef
Van Leenhof dat hij graag ‘in gezelschappen van
vreugde lustig en met reden en behoudenis van
mijn character’ verkeerde.11
Van Leenhof moet ook een vrijmoedig mens
zijn geweest. Hij toonde veel moed bij het aan de
kaak stellen van misstanden in kerk en samenleving.
Anders dan voetiaanse predikanten was
voor hem het aardse leven van grote waarde en
zeker niet alleen een voorbereiding op de eeuwigheid.
Muziek, bijvoorbeeld, is volgens hem aangenaam
voor ‘vrije verstanden’ en een buitengewoon
nuttig middel om blijdschap te bevorderen.
Mensen mogen op gepaste wijze genieten van alle
goeds dat de natuur en de samenleving te bieden
heeft. Blijdschap, daar was het hem om te doen.
‘Predikt elkander de blijdschap in’, moet voor
hem als richtlijn voor zijn predikbeurten hebben
gegolden.
Den Hemel op Aarden
Den Hemel op Aarden verscheen in 1703 bij
Berend Hakvoord, boekverkoper en uitgever aan
de Koornmarkt (nu Melkmarkt). Het traktaat telt
152 bladzijden en is opgedeeld in 11 hoofdstukken.
Om er kennis van te nemen hoeft men er
tegenwoordig niet meer voor naar een universiteitsbibliotheek
te gaan. Het boek is eenvoudig via
internet te raadplegen.12 Met enige moeite is het
onderhoudende betoog goed te volgen. Zoals op
het titelblad staat aangegeven, beoogt het traktaat
een ‘korte en klare beschrijving te geven van de
ware en standvastige blijdschap.’
Volgens Van Leenhof moet de ware godsdienst
de mens tot het ware geluk opvoeden. Blijdschap
is het ware geluk. De gelovigen kunnen al tijdens
hun aardse bestaan het blijde leven der zaligen
genieten. De hemel is niet een aanwijsbare plek
maar meer een gemoedstoestand, een toestand
van standvastige blijdschap en datzelfde geldt
voor de hel. Mensen moeten in het hier en nu het
geluk al grijpen. De bijbelse schilderingen van de
hemelse zaligheid zijn bedoeld om de gelovigen
‘een zoete inbeelding’ te geven van de hemelse toestand.
Langs de weg van de beelden kan de mens
tot gehoorzaamheid worden gebracht. Gehoorzaamheid
geeft nog geen inzicht. Dat is uitsluitend
mogelijk via het verstand. Het uiteindelijke doel
is dan ook de volmaking van het verstand of de
geest, waardoor we ons geestelijk verheffen boven
het toeval en van alles de noodzakelijkheid en
onvermijdelijkheid leren begrijpen.
In de Bijbel is ook veelvuldig sprake van ‘blijdschap’,
maar de inhoud die Van Leenhof er aan geeft
is daar niet te vinden. Van Leenhof definieert blijdschap
als een ‘overgang tot een grotere volmaaktheid’
en droefheid als een overgang naar minder
volmaaktheid. Deze definities komen rechtstreeks
uit de Ethica van Spinoza. Met deze begrippen als
uitgangspunt prijst hij met alle mogelijke argumenten
de blijdschap aan en waarschuwt hij voor de
droefheid. Om zijn beweringen te onderbouwen
verwijst hij naar allerlei bijbelteksten. Blijdschap
Titelblad van Den
Hemel op Aarden, uitgave
uit 1704 (tweede
druk) door Berend
Hakvoord uit Zwolle.
(Internet)
■■■■
H E M E
Of ern 11oite en fllaar.e~rfrD1!.lbfnnc
Van· de Waare en SrancvaO:ige
B L Y D S C HA P=
~oo uaor be \lellen/ aftl tic~- ~cb1tft/
boo: olie fla11 ban .flilcnfc!Jrn L m In
llllrrlcl lJ00!~allm. ‘
ZAAMEN-GESTELT
D O O R
FREDERICUS VAN LEEN HOF,
i\)1rOll1iln[ te Z WOL LE.
Te ZWOLLE,
!ee a: HA K vo 0K D • !1aorh11tr[lopre aan De
J\OCQll· Jl>aeltt, • 70+.
…
10 | jrg. 36 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift
op aarde is het hoogste goed en komt voort uit de
kennis en de liefde tot God. De blijdschap is niet
alleen goed voor het eigen zielenheil, maar is ook
van invloed op de regering, de kerk, de handel, de
scholen, de familie en zelfs het leger.
Van Leenhof gaat ook uitgebreid in op de verderfelijke
invloed van de droefheid en naargeestigheid.
Vooral droefgeestige predikanten moeten
het ontgelden:
‘Zy waanen, als Gods gezanten boven alles te
zijn, en magt te hebben (…) zy zugten en steenen
quansuis over ’t schenden van Gods eere, als haar
de menschen niet naar haare zinnelijkheid en
haare droomeryen blindelijk eeren en gehoorzamen,
en door uitwendig gelaat, en devotie willen
ze Heiliger, dan and’re geschat worden en zy gaan,
zeggen ze, de boosheid der waerelt tegen. Zy agten
zig ’t steunzel van Gods Kerke te zijn, en zijn vol
linkernije, bedrog, kuiperijen, onverzadelijke
gierigheid, die de menschelijke bescheidenheid,
en onverschilligheid van arme en rijke dienst te
doen, al lange verzaakt hebben.’13 Droefgeestige
mensen zijn verder eenvoudig bang te maken voor
tovenarij, duivels en spoken die ’s nachts door het
sleutelgat kruipen.
In Den Hemel op Aarden worden allerlei adviezen
verstrekt over de middelen die de kerk, het
gezin en de school ter beschikking staan om de
blijdschap te bevorderen. Ook de overheid heeft
een duidelijke opdracht. Ze moet er op toezien
dat in kerken niet alleen maar over hel en verdoemenis
wordt gepreekt. Ze dient verder publieke
gebeurtenissen en plechtigheden die de droefheid
bevorderen tegen te gaan. Doden zouden niet
meer in de kerk maar ‘buiten de Steden in zekere
afgezonderde en eenzame plaatzen’ begraven
moeten worden.14
Van Leenhof wordt niet moe te benadrukken
dat de godsdienst in tegenstelling tot de filosofie
vooral eenvoudige dingen leert, dat ze gericht is
op deugd, fatsoenlijk leven, gerustheid en blijdschap.
Het zoeken naar waarheid is de taak van de
filosofie. De overheid moet er op toezien dat de
godsdienst niet voor geestelijke onderdrukking
misbruikt wordt. Evenals Spinoza pleit Van Leenhof
voor een eenvoudige algemene godsdienst,
De intro van Den Hemel op Aarden, waarin Van Leenhof meteen al de
‘Blijdschap’ prijst als hoogste goed in het leven. Bron: DBNL, digitale
bibliotheek voor de Nederlandse letteren.
‘Voorreden aan den waarheids-lievenden lezer.
Ik ben, Goedgunstige Lezer, al vroeg aan ‘t schrijven gekomen, en heb nu en
dan de Waerelt al iets mede gedeelt ter gemeene stigtinge over veelerhande
zaaken.
Nu blijkt het, dat ik nog ben bepaalt geweest, om in ‘t licht te geven een
korte Verhandelinge van de Stantvastige Blijdschap, die ik in de Verklaaringe
van eenige Texten mijn Gemeente heb voorgedragen, en naar ernstige
aanmaaninge van eenige Vrienden, onder de Drukpars heb gebragt met de
naam van den Hemel op Aarden.
En dit mogt wel het laatste wezen, ‘t geen ik in mijn Moedertaal aan de
Liefhebberen van Waarheid en Deugt mede deelen zal.
Boven den Hemel kan niemand iets meer begeeren, en die ‘t zoo verre
brengt, dat hy een Hemel op Aarden kan bezitten, behoeft zig zijn studie
en arbeid niet te beklagen, en hy mag daar in wel vrylijk rusten: want hy
geniet dan alles, dat een vol genoegen baart, en hem oneindig verheft boven
‘t geen zienlijk, en vergankelijk is.
Dezen Hemel op Aarden namentlijk begrijpt een zaalig en vergenoegt
leven, daar in elk een zijn lust vind, en een eeuwige verzadinge, ’t zy na
‘t verstand, ‘t zy na de verbeeldinge, die de Heilige Schrift doorgaans te
hulpe komt.
Ik heb dit Schrift die naam gegeven; hoewel ze, dog niet in die kragt,
aan meer dingen kan werden toegeeigent: want ik zou komen van de locht
spreken, daar in, als een Hemel de Vogelen sweven; en beschrijven, hoe ze
ons doet leven, en welke haaren aard op de vlakte des Aardrijks is; ‘t geen
de naam kan dragen van een Hemel op Aarden; gelijkerwijs ook, indien ik
toonde, dat, gelijk de and’re Planeten tot den Hemel van onzen draaykloot
behooren, dat ook alzoo den Hemel is om onze aarde of Planeet. Ik zoude
insgelijks de twee laatste Hooftdeelen van de Openbaaringe van Johannes,
gemeenelijk van den Hemel uitgelegt, konnen brengen tot den staat der
Kerke op Aarden; als ‘t nieuwe Jerusalem in kragt van den Hemel op Aarden
zal nederdalen, en noemen ’t den Hemel op Aarden.
Dog deze Verhandelinge kan best dezen Tijtel voeren; om dat ze toont,
dat alles, dat in de Heilige Schrift tot den Hemel der Zaligen betrokken
werd, alhier aanvankelijk werd genoten van de Heilige der hooge Plaatzen,
al in den Hemel gestelt in dit leven; daar in ze alle vergenoegen en stantvastige
Blijdschap vinden, en al vry verre konnen vorderen in de Goddelijke
gemeenschap, die den waaren Hemel uitmaakt: daar alle blijdschap en een
duirzaam genoegen geschonken word.’ enz.
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 1 | 11
waarin naastenliefde en gehoorzaamheid en burgerlijke
wetten centraal staan.
‘Maar als men de Godsdienst tot swaarhoofdigheid
misbruikt, of de Menschen prangt door
gebod op gebod en regel op regel, en ze slaafagtig
maake aan concepten, en uitspraken, die tot de
algemeene Godsdienst niet en behooren, zo komt
‘er walge, ongerustheid, dispuiten, tweedragt, veroordeling
van elkanderen, verwerringen en allen
boozen handel.’15
Den Hemel op Aarden in Zwolle
Van dominee Van Leenhof zijn geen preken
bewaard gebleven. Toch zal Van Leenhof niet wat
je noemt een ‘zware’ predikant zijn geweest. Hij
had een grote hekel aan donder en bliksempreken
waarin zondige gelovigen met hellestraffen
gedreigd werden. Zo’n toon hoort volgens hem
in ‘t geheel niet bij het ‘vreedzaam en vrolijk
Evangelium’. Toch zullen zijn preken evenals zijn
geschriften aan Spinoza schatplichtig zijn geweest.
Had dan niemand onder de Zwolse lezers van Den
Hemel op Aarden of toehoorders van zijn preken
door dat hier verboden boeken als de Ethica en
het Theologisch-politiek traktaat zo’n grote rol
speelden? Kennelijk niet. Den Hemel op Aarden
was zonder probleem door de Zwolse boekenvisitators
in orde bevonden. Beschuldigingen van spinozisme
kwamen, zoals we verderop zullen zien,
allemaal van buiten.
Van de Zwolse kerkgangers kon natuurlijk
ook niet verwacht worden dat ze Spinoza gelezen
zouden hebben en collega’s waren onvoldoende
onderlegd om de spinozistische uitspraken in zijn
preken of geschriften te herkennen. Wat ook een
rol kan hebben gespeeld, is dat Van Leenhof een
heel innemend mens moet zijn geweest. In een
anoniem pamflet wordt een beeld geschetst van
een zedig, respectabel, beminnelijk, vredelievend
en vooral ook wereldlijk en geleerd man die zijn
De Grote Kerk in 1716,
tekening door Daniel
Marot. (uit: Ten Hove,
Geschiedenis van
Zwolle)
11
12 | jrg. 36 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift
inzichten graag deelde met anderen.16 Volgens
Von Uffenbach stond hij vanwege zijn humaniteit
bij hoog en bij laag in hoog aanzien.17 Door de
Zwolse regenten werd hij hogelijk gewaardeerd en
op alle mogelijke manieren gesteund. Niet alleen
omdat ze waardering voor hem hadden, maar
zeker ook om haar eigen gezag te laten uitkomen.
18 Van zijn kant deed Van Leenhof zijn best
om de onderdanen tot gehoorzaamheid aan de
overheid te brengen. Verderop zullen we zien dat
toen Van Leenhof in zwaar weer terecht was gekomen
en alle Nederlandse gereformeerde dominees
krachtige maatregelen eisten, het Zwolse stadsbestuur
en de kerkenraad hem altijd zijn blijven
steunen.
Pas met de komst van dominee Kelderman
naar Zwolle in 1711 verandert de situatie. Van
Leenhof wordt dan uitgesloten van deelname aan
het Avondmaal. Of deze strafmaatregel hem echt
geraakt heeft is de vraag, getuige zijn uitspraak dat
‘ik weet dat niemand ontnemen kan mijn Hemel
op Aarde.’
Een slepende kwestie
Toen de kwestie rond Frederik van Leenhof escaleerde,
kwamen de stad Zwolle en de Staten van
Overijssel lijnrecht tegenover de andere provincies
van de Republiek te staan. Het conflict zou
zich tot een regelrechte loopgravenoorlog ontwikkelen.
Het begon ermee dat er van verschillende
kanten de nodige kritiek kwam op Van Leenhofs
traktaat. Van Leenhof probeerde de zaak te sussen,
maar het bleef rommelen. Om de zaak definitief
te regelen begon in het voorjaar van 1704
de Zwolse kerkenraad samen met Van Leenhof
aan het formuleren van een reeks Artikelen van
Satisfactie (genoegdoening). Er werd een kleine
commissie ingesteld om Spinoza’s teksten met die
van Van Leenhof te vergelijken. De kerkenraad
maakte zich er niet met een Jantje van Leiden af.
In de deftige consistoriekamer werd gedurende
enkele maanden bijna alleen nog over Spinoza
gesproken.
Van Leenhof wist zijn collega’s ervan te overtuigen
dat er een onderscheid moest worden
De lijst van Zwolse predikanten
van 1579 tot
1945, op de muur van
de consistoriekamer in
de Grote Kerk. Frederik
van Leenhof is de
zevende van onderen
in de linker kolom.
(Foto particulier)
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 1 | 13
gemaakt tussen de definities en waarheden die
Spinoza heeft ontdekt en de eigen mening van
Spinoza zelf, het eigenlijk atheïstische spinozisme.
Van die definities en waarheden mag je best
gebruik maken. Je kunt dan denken aan definities
die hij geformuleerd heeft.19 Zodra een waarheid
(bijvoorbeeld een definitie) eenmaal ontdekt is,
gaat die deel uitmaken van het bestand van menselijke
kennis en mag er dus vrijelijk gebruik van
worden gemaakt.
Van Leenhof werd overigens wel gedwongen
te erkennen dat hij bij het schrijven van zijn
Hemel op Aarden ‘te inadvertent (ondoordacht)
en onvoorzigtig’ was geweest in zijn woordkeus en
dat hij zo onverstandig was geweest veel uitdrukkingen
van Spinoza te gebruiken, waardoor hij de
indruk had gewekt het met Spinoza eens te zijn.
Op de eerste zondag in november 1704 werd in de
drie grote Zwolse kerken afgekondigd ‘dat Dominee
Van Leenhof aan de kerkeraad satisfactie
heeft gegeven en zig gezuivert van heterodoxie en
Spinosistische gevoelens.’ Van Leenhof werd weer
als orthodox en rechtzinnig verklaard.20 Voor de
goede orde: alleen in Zwolle. De rest van kerkelijk
Nederland begreep namelijk niets van wat daar in
Zwolle gebeurde.
Mochten de Zwolse kerkenraad en de regenten
namelijk gedacht hebben dat met deze artikelen
de zaak als gesloten beschouwd kon worden, dan
moeten ze wel erg teleurgesteld zijn geweest door
reacties vaan buitenaf. De kritiek kwam er op neer
dat Van Leenhof veel te coulant behandeld was.
Geëist werd nu dat hij de opvattingen van Spinoza
expliciet diende af te wijzen. Hij moest door het
stof. Het synodebestuur stelde samen met de classis
Zwolle een lijst met aanvullende punten op.
Van Leenhof zou moeten verklaren dat hemel
en hel werkelijk bestaande plaatsen zijn en geen
gemoedstoestanden zoals hij in zijn traktaat had
beweerd In de andere provincies waren predikanten
en synodes niet bereid de Zwolse oplossing te
accepteren. De opwinding nam alleen maar toe,
de ene na de andere kritische publicatie zag het
licht met als enig resultaat dat men in Zwolle en de
Overijsselse Staten de hakken in het zand zette.21
Het was niet alleen de inhoud, maar ook de
toon waarop de kritiek geuit werd, waaraan men
zich in Zwolle en de Overijsselse Staten ergerde.
Waar bemoeide men zich eigenlijk mee? De kerkelijke
procedures werden door de magistraat dan
ook voortdurend doorkruist tot ‘maintain van de
souvereiniteit en het hoge gezagh van d’overigheit
[overheid]’. Men voelde zich diep gekrenkt in
hun waardigheid.22 De Gedeputeerde Staten van
Overijssel rechtvaardigden hun handelwijze door
uit te leggen dat hun eigen synode herhaaldelijk
had verzocht Van Leenhofs boeken te verbieden,
maar dat zij er tot dan toe de voorkeur aan hadden
gegeven dat niet te doen ‘uyt vreeze dat sulks
maer meerdere aanleidinge tot het lesen der selve
soude geven.’23 Oftewel: je kunt maar beter geen
slapende honden wakker maken.
Verdraagzaamheid
Een van de vele predikanten die van leer trok
tegen Van Leenhof was Franciscus Burmannus
(1671-1719). Deze predikant uit Enkhuizen was
bang dat Spinoza’s denkbeelden zich snel zouden
verspreiden in de Nederlanden en dat als dat
zo doorging de Republiek aan de rand van een
godsdienstige, morele en sociale ondergang zou
brengen. Maatregelen tegen Van Leenhof waren
volgens hem dan ook onvermijdelijk. Wat de
opvattingen van Spinoza zo gevaarlijk maakten,
was dat Spinoza het gewaagd had het bestaan te
ontkennen van ‘geesten, van engelen, van Opstandinge,
van oordeel, van eeuwig Leven.’ Maar
waar Burmannus zich interessant genoeg nog het
meest aan stoorde, was dat Van Leenhof in navolging
van Spinoza het verderfelijke principe van
verdraagzaamheid huldigde.24 ‘Veragt niemand
om zijn Godsdienst, als hij er door vreedzaam
leeft,’ had Van Leenhof in zijn Hemel op Aarden
geschreven.25 Net als Spinoza in zijn Theologischpolitiek
traktaat pleitte hij voor de vrijheid van
denken. De wetten van de staat moeten er op
gericht zijn het de mensen mogelijk te maken
om volgens de rede te leven. Grote waarde moet
worden toegekend aan maatschappelijke rust en
stabiliteit. In een dergelijke samenleving zouden
religies dan ook dezelfde rechten moeten hebben.
Volgens Burmannus en zijn rechtzinnige collega’s
was dat een volstrekt ketterse gedachte. Wat
kon erger zijn dan dat de wereldlijke autoriteiten
■ ■■■
11 11-
14 | jrg. 36 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift
aan iedereen vrijheid van denken en vrijheid
van meningsuiting zouden toestaan. Volgens de
gangbare gereformeerde opvatting was bescherming
van de ware religie de taak van de staat. De
Gereformeerde Kerk was niet de staatsgodsdienst,
maar wel degelijk de bevoorrechte kerk.
Problemen met attestaties
Door Van Leenhof uit de wind te houden, gingen
de gereformeerde kerken in de andere gewesten
zich steeds meer ergeren aan de handelwijze van
Zwolle en de Overijsselse Staten. Tekenend voor
de verziekte verhoudingen was de behandeling
van nieuwe kerkleden uit Zwolle. Als een gemeentelid
uit Zwolle naar een andere stad verhuisde,
kon die op een kritische ontvangst rekenen.
Het was gebruikelijk dat gemeenteleden bij
verhuizing een zogenaamde attestatie meekregen,
met daarin zakelijke gegevens en het verzoek het
nieuwe lid passende pastorale zorg te bieden. Om
druk op Zwolle uit te oefenen werden steeds vaker
Zwolse attestaties geweigerd. Er vonden ook allerlei
vreemde gesprekken plaats. Een nieuw ingekomene
deed er verstandig aan luid en duidelijk te
verklaren dat hij of zij een grondige afkeer had van
de afschuwelijke ideeën van Van Leenhof. Vaak
hadden de nieuwe kerkleden geen flauw idee waar
het eigenlijk om ging. Toen bijvoorbeeld in 1712
de Zwolse Jannetje Bruynvis met een attestatie in
Den Haag arriveerde, moest de predikant haar
eerst uitleggen wat ‘de gronden (waren) waarop
Frederik Van Leenhof zijn boekje genaamd “de
Hemel op Aarden” hadden gebout’, voordat hij
kon bevestigen dat zij ‘de stellingen van harte verklaarde
te verfoeijen.’26
De afloop
In maart 1709 was er een kentering. De Staten van
Overijssel waren bereid om een algemeen verbod
op Van Leenhofs teksten af te kondigen. Hij zou
zichzelf geheel moeten zuiveren van de verdenking
van spinozisme. Na steeds maar weer kerkelijke
procedures te stremmen of te blokkeren,
gaf Zwolle zich dan uiteindelijk toch gewonnen.
Van Van Leenhof werd verwacht dat hij de aanvullende
Artikelen van Satisfactie zou onderschrijven.
In datzelfde jaar moest Van Leenhof ook nog voor
de synode in Deventer verschijnen. In zijn eentje
stond hij daar voor een geërgerde en bijzonder
vijandige vergadering. Hij hield daar voet bij stuk.
Hij zou nooit ‘Spinosisme geleert of gedogmatiseert’
hebben.27 Het mocht niet baten. Zijn boeken
werden in totaliteit verboden. Er werd op aangedrongen
dat hij uit z’n ambt gezet zou worden.
De Zwolse magistraat bleef halsstarrig weigeren
aan dat verzoek gehoor te geven.
Pas in 1710 werd een oplossing gevonden
waaraan het stadbestuur zonder gezichtsverlies
kon meewerken. De Overijsselse Staten gaven
Zwolle een subsidie voor het benoemen van een
nieuwe predikant. Van Leenhof werd tegelijk in
het oor gefluisterd zelf ontslag aan te vragen. Tot
woede van de Gereformeerde Kerk en de hele
Republiek bleven de burgemeesters en de kerkenraad
nog steeds achter hem staan. Hij kreeg
gewoon betaald en hij kreeg een uitstekend pensioen
toegekend en mocht blijven deelnemen aan
de avondmaalsviering. Hij bleef in de Grote Kerk
recht hebben op de bank die voor de predikanten
van de stad gereserveerd was. Hij bleef kortom
een gerespecteerd persoon.
Zo heeft in Zwolle dus een in 1703 al ‘ontmaskerd’
en kort daarop door alle vergaderingen veroordeelde
spinozist toch kans gezien om nog een
aantal jaren op de preekstoel actief te zijn – een
bijzondere, voor zover bekend unieke situatie,
niet alleen in de Republiek maar ook in de Europese
verhoudingen.28 Pas op 1 januari 1711 hield
Van Leenhof zijn officiële afscheidspreek. Na zijn
overlijden op 13 oktober 1712 werd hij in de Grote
Kerk te Zwolle begraven.29
Het overlijden van Frederik van Leenhof
in 1712 betekende geenszins het einde van alle
opwinding. In Duitsland en de Baltische landen
was veel belangstelling voor alle commotie rond
deze eigenzinnige Zwolse predikant, wat volgens
Jonathan Israel zou bijdragen aan een verdere verspreiding
van spinozisme en radicaal denken in de
achttiende eeuw.
Een centrum van spinozisme in de Republiek
Frederik van Leenhof was in Zwolle niet de enige
die in het begin van de achttiende eeuw in de
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 1 | 15
ban was geraakt van het radicale denken van de
‘godloochenaar’ en ‘atheïst’ Spinoza. Zo had je
bijvoorbeeld de voorzanger en catechiseermeester
Berend Hakvoord (1660-1730), die een boekenzaak
en uitgeverij had aan de Koornmarkt. Hij
was de auteur van De Schole van Christus. Deze
Hakvoord was door de Zwolse kerkenraad van
spinozisme beschuldigd. Dan had je ook nog de
chirurgijn Hendrik Smeeks (1654-1721), die zijn
filosofische ideeën in een roman getiteld Beschrijvinge
van het magtig Koninkrijk Krinke Kermes
had neergelegd. De kerkenraad achtte de geest
van Spinoza in dit boek eveneens duidelijk aanwijsbaar.
Volgens Jonathan Israel was Zwolle een
van de voornaamste centra van spinozisme in de
Republiek.30
Dat Van Leenhof en de andere spinozisten
in Zwolle onderbelicht zijn geweest zoals Israel
beweert, is slechts ten dele waar. Michiel Wielema
had in zijn dissertatie uit 1999 over spinozistische
denkers al uitdrukkelijk op het belang van Van
Leenhof attent gemaakt. In zijn dissertatie kondigde
hij een uitvoerig verslag van de hele affaire
rond van Van Leenhof aan in zijn boek Frederik
van Leenhof en zijn ‘Hemel op Aarden’(1703). Spinozisme
en Spinoza-kritiek in de vroege Verlichting.
Dit boek zou ook een geannoteerde editie bevatten
van Den Hemel op Aarden.31 Helaas heeft
Wielema dit interessante project niet kunnen
afronden. In januari 2018 is hij overleden. Gelukkig
zijn een aantal hoofdstukken die hij voltooid
had op internet geplaatst.32 Hopelijk komt er ooit
toch nog eens een heruitgave van Den Hemel op
Aarden. Het is een onderhoudende tekst. Niet
alleen die tekst verdient aandacht – ook dat er
in Zwolle aan het eind van zeventiende en het
begin van de achttiende eeuw van die interessante
mensen als Van Leenhof, Hakvoord en Smeeks
woonden en werkten. Was de huur van de consistoriekamer
in de voormalige Grote Kerk niet zo
prijzig, dan zou dat uiteraard de aangewezen plek
zijn om met een studiegroep deze Zwolse radicalen
te bestuderen.
Titelblad van het imaginaire reisverhaal Krinke
Kesmes uit 1708, geschreven door de Zwolse chirurgijn
Hendrik Smeeks. Het is het overlevingsverhaal
van de twaalfjarige jongen El-ho, die op een onbewoond
eiland strandt, maar zichzelf in leven houdt
mede dankzij een onwankelbaar geloof in God. Een
van de lessen die dit verhaal leert is dat autoriteiten
– vorsten, regeringen, staatslieden, kerken, dominees
– niet bang zouden moeten zijn om burgers
hun vrijheid te geven op religieus, politiek en maatschappelijk
gebied. Een redelijk denkende persoon,
zoals hoofdpersoon El-ho, gedraagt zich toch wel
verantwoordelijk. (Internet)
■■■■
11
1’
. . ‘ ‘ . . . b,,lJ~,
ÖJHiéHltY.VING&
• ‘ , _ V;iiti. het ma:gttg Kor1ingryl
KRINKE-KESMES·
. Zynde eeii groot, eu ve.e.lë k.foini{CN
– · l.il:mdèada,ar,111Mlrtrm;:l!l,ck5 _
,’ , lrhh,~ te :z:amc11 cC”C!li g~cette’l’~m. lu:c
· o □&kmdc . –
ZUID·LA. ND~
Or j.:gen o.m&:r den TmplctJ~ CApr.ico’mu~.
(),,,,ldr l4w- ,uw Jf;;, .
1 U A N :tii; . J> 0 S •O s •
. & “” .kr4_ .!üii.,,,ifi~ u, :;,m,,,, t,,fi-
■ ■■■
a
de aart ichaël
11 11-
02 | jrg. 23 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift
11 nnèt Boot mavan
Hulten n
\ im Huij mans
~
=μ.’
( olie 1ie H )
Groeten uit Zwolle
( lt. • .
1c Po:th’ re: n po l..!ll le univer cll
.~-‘
cbp
~ ‘ y
Je ~ ,t,&- l ‘ , —“‘.
~ ,._._4″/ Ab.,,.-,+, / .te d, . ,r/~
CHIEF
■ ■■■
Dominicanen-Kerk, Zwolle. Zuidelijke beuk en
Iran epi.
Po t tempel Zwoll e, 10 oktober 19 12
‘Beste He1111i en fea1111e, Harre/ijk dank l’Oor jullie smakelijke
a11e111ie. Ik znl ze swk 1•oor stuk op je gezondheid
oprooke11. Ik /,ad je ook ee11 briefje k111me11schr,jl’e11111t111r
ik wilde je een klei,, kijkje ge11e11 op her prac/11ige k/oosrer,
dat we l,ier hebbeu. Kom jullie soms nier eens i11 Zwolle?
ik houd me steeds b,jzo11der gereco11111111111leerd 1100,
fnmilie, l’riende11 en bekenden. Vergeef i•ooral niet 111 ij11
mees re groeten over te brengen at111 je Pa e11 toe e11 e1’e11-
111i11 na11 Do e11 Christie11. Komt Do 110g 11iet?
og111aa/s 111,jn opreclite11 da11k e11 1•e/e groe te111’1111
fr(r1ter) lle11rirns D. mits o.p. D0111i11icc111e11kloosrer
Assche11do1perstr. ‘
De eer te . teen van d kerk n het kloo t r voor e
pa ters an de ord der Domini anen (ordo praedicatorum
) aan de cnclorper traat werd p
3 m i 1900 gelegd. Het omplcx werd ontworpen
door ar hi tc t J. Kay er in ncogoti he tï l. De
bouw I a in december 1901 voltooid.
l e prentbriefkaa rt lant de zuidelijke beuk an
de kerk en de kloo tergang zien. Deze gang, die
rond m de kloo terhof of binnentuin I opt heeft
pra htige pi t b og en Iers met gla,- in -lo d
ramen . In deze gang liepen d pat r te br i r n.
ier zal ook de pa ter-cl mini aan in opl iding
Henricu mit (geb. Rollerdam, 1893) medi terend
en ti lzwijgend gewandeld h bb n. Hij
begon op 23 cptcmber 1912 in Zwolle aan zijn ~tu dic
filo ofi . i r jaar lat er vert rok hij , eer om
zijn tudic in Hui en af te ronden . Tot in de ·aren
ze tig ormd n de pater Domini ·111en in hun
la nge wi tte pijen een opvallende er, hijning in
h •t z, olse traatbeeld.
11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 23 – nr. 1 | 03
11 Redactioneel
11 t jaar 20 6 i inmi :!del I meer dan honderd
dagen ud al u het eer te nummer an jaargang
23 van het Zwols Historisch Tijdschrift onder ogen
krijgt. Het i het jaar\ aarin in n land op groot e
wijze a:mda ht b teed wordt aan Rembrandt van
Rijn, ederland · gro l te hi lder uil de uden
Eeuw, die vi rhonderd jaar geleden in Leiden
geboren werd. Al ruim duizen ja, r i Mi haël
nl makclijk m t Zw lle verb nden. In gclvlu
hl hctsl Annèt Bo t m -van Hulten de
ge hicdcni van de Michaëlparo hie, de oud 1
parochi an Zw lle. Met de !ui ting van d kerk
.1an de Bi chop \ illcbrandlaan komt reen eind
aan de lang hi t ric van d ze paro hie. En al h eft
int 1i haël het moeten a0eg en tegen Thoma a
Kempi , de naam voor d nieuwe paro hie, de
naam van ~!i haël blijft voor immer verbonden
met Z1 olie.
! irk Baalman be hrijft de bouw an een
niclll e vleugel aan het ude phia Ziekenhui ,
in de jaren dertig do r ar hi te t \ icbenga ontw
rpcn. Zijn ni uwe manier an bouwen werd in
Z” llc niet do r i d reen t egejuicht. Met de
kom t an de kun ta aclemi in hel oud ophic
1 erd h t gebouw on lang in de gec l an \ ieb nga
gere laureerd door ar hite t Henk l.
Jamin en i t lekkers horen in ederland ind
1 3 bij elka:ir. Het wa een kleine honderd ja, r
later niet alleen lekker gcz llig in rou1 enhui
Jamina in de end rp r traal, het gekraakte
pand dr eg ook in b I ngrijk mat bij aan de
bcwmtwording van de Zwol e roU\ . Monique
Blokpoel doel hierv:in ver lag.
Jean trcng laat n in een kort artikel een heel
andere Feith zien. bijzonder I ijze breidt il
orneli. en ten I ttc onze woorden ha1 uil.
De redu tie wen t u veel lee. plezier toe.
■ ■■■
lnhoud
roeten uit Zi olle
Ann t Boot ma-van Hulten
en \’\lim Huij man 2
Van zieken hui naar rtEZ: ieb nga
aan de Rhijnvi eithlaan Dirk Baal man 4
Ont proten uit een oude en gedi tinge rde
familie: Rhij11vis Feit/, laat zij11
maatschappelijkestatlls vastleggen ) an !reng 11
Gewijd aan de aartsengel I ichaël:
De historie en te/oorga11g van de
011dste kerkgemeenschap van Zwolle
nnèt B 01 ma-v,. n Hult n
jiepmaaid en koole wien il orneli en
Zwol feminj me tijden de t\ eede
femini ti che golf; hel’ vrom en hui Jarnina
27
Monique BI kp el- verbeek 29
Boekbe prekingen 4
Recent er chenen
ededelingen 40
Aut ur
Omslag: /111965 moest de 11ege11tie11de-ee11wse neogotische
t. Michaëlskerk het ,•eld ruimen ten gumte 1•t111
de middeleeuwse Onze Lieve Vrouwekerk (Peperbus).
(Foto He,meke, collectie 1-1 0)
2
11-
04 | jrg. 23 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift
11 Dirk Baal man
Jan erko l\’iebe11ga
(i. 6-19ï-Û (L’it: i\10/e-
11111 e11 Bak, Ja11 Gako
ll’iebt’llga, Apostel 1′<111 het
, ieuwe Bo11we11. 19 7)
■ ■■■
Van ziekenhuis naar ArtEZ:
Wiebenga aan de Rhijnvis Feithlaan
De jar n d rtig vleugel van het ophia Zieken
hui aan de Rhïnvi Fei thlaan wa
d stijd ( 1935) een 111 dem g b uw.
'l\l dern' naardemaat tavenvandegez ndh id -
z rg, maar ok naar die van de ar hitectuur.
ar hitc t ervan, Jan erko \ iebenga (1 - 1974),
bewoog zi h in d kring n van de ar hitecten die
het ' iell\ e B U\ en' pr pageerden en hij wi lde
m t ,.ijn zickenhui nl\ erp een demon trat i
geven v, n d id ën die in die kringen leefden.
Hel
ieuwe B uw n meenden dat
de ar hitectuur een verbeelding moe I zijn van de
'moderne' tijd, \ at t l uiting kon k men in een
tijl die vo ral en rhaal ertelde over fun tie,
materiaal n n tructie. Hier werd niet eer teen
v rm gekozen f een tïl, die zijn v rm erci"tcn
m t zi h bra ht, maar hier\ en.Jen eerst nauwkeurig
de fun tic geanaly eerd. Dan \ erden organiati
schema's opgezet en de relatie va tgclegd die
er lu en d ver chillende functie en vertrekken
be tonden. it dat g heel kwam een gcb U\ hema.
Dat \ rd vertaa ld in een on t ru tic, die vanz
lf: prekend in de m >derne materialen ·taal en
bet n \ crd gedacht. De vorm van de c n tructie
werd bepaald d r het erloop van de kra hten
die erin traden en niet do r de antasie f de
vormwil v n de ar hit et. p plaat en waar wan den
nodig waren, werd het beton kelct gesloten
met \ and n. \ aar ramen nodig waren , h amen
( t, len ) en ter fpui n, alle v rmgegeven naar
functione le maat taven en na:1r de aard \’an de
gekozen materialen. oor de stalen ramen waren
tandaardprofielcn te koop, waart1it ,ij in
– . (‘ ] ,.,
A ~,.,:’._ ,/{,.),. .,-u-1 ,- ,, /4_ / _,,~ _..,
rl’NL / />,,-4/W ‘;/~ / ,.k~//;
‘/;._,,,, L//:7(” / ,,.,.,, ,,_ – .?~A’~• LJA-‘,I. .. ./4,. ~,~/
( ·.
(.’.:~,. ..,ef. ~ ,
Jean treng
Ee11 gekleurde a.fbccldi11g
in de besproken akte 100111
het wc1pt•11 1’1111 de .fê1111ilie
Fei1/i, een stcigem1d
paard 1•1111 zili-erop een
groen 11/ak, 111e111/s he/111-
11•kt·11 een p1111rd w111 het
schild ko111t•11d. De akte is
in /,et Prtlll gesteld. ( Foto
redactie, 1/CO i\’0111riëlr
A rcl,ie1,e11)
11-
12 | jrg. 23 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift
11 de tatu van Rhijn i Feith al doctor in de rechten,
al ud-burgen, ter van Zwolle en al ‘Ontvang
r van de conv oien en licenten’ te Zwolle.
Vervolgen telde men va t dat d h r F ith uit
e n oude en gedi tingeerde familie stamde, en dat
leden van deze familie ind onheugelijke tijden in
de tedelijke besturen van Harderwijk, !burg en
Zwolle ambten bekleedden. Al die tijd hadden
deze personen de re hten, de eerbewijzen en
prl’rogatieven van deze ambten genoten. De familie
had het re ht een familiewapen te voeren (een
gekleurde atbeelding in de akte toont een teigerend
paard van zilver op een groen lak met als
helmt ken e n paard van het child komend), en
men li t mann lïk p r on el in livrei van inop 1
(groen) en zilver ( wit) r nd tappen. De voornam
statu van de familie Feith werd tot aan de Bataafc
rcvoluti met de aanwezigheid van het\ ap n in
de ‘ ath drall ‘ van Elburg gerepre enteerd. D
familie F ith , a bov ndien door huwelijk n verwant
aan belangrijk fami lies zoal : Van Holthe,
an Hoolwerf, Hee k Bevclot, Van Plettenburg
en an Braam. e aanwezige heren beve tigden
de heer Rhijn i Feith, de familie, de tatus en de
relatie gedurende lange tijd te kennen n hoopten
hem met deze verklaring een dien t te bewijzen.
Ten slotte ondertekenden de negen aanwezigen de
akte. gelijk heeft men na deze ‘Ahnenpr be’
een glas geheven in de ruime woning van de dichter
in de Bloemendal traat.
Het i een merkwaardig document, waar chijnlijk
bedoeld om de statu van de familie voor het
Fran be, ind va t te leggen. Het laat de wereldlijk
kant an de di hter zi n. i Rhijnvis Feith uit
zijn poëzi k nt, ntmoet eng torn, nt erd kuntcnaar
die zi h vooral thuis lijkt te voelen in
uiterste christelijke zelfvernedering. De men in
het alg meen, en de dichter in het bijzond r i
niet , c n worm – een dierr’e dat onr !bare mal n
in Fcith dichtregel opduikt – in het onmetelijke
heelal.
Maar toch wa niet alle ijdelheid uit het
be taan van de dichter verdwenen. Er wa buiten
■ ■■■
de literatuur, 1 es h grote publi k, ook n \ –
reldlijke Rhijnvi Fcith die bepaald ambitieu en
zeltbewust wa . Alleen in kleine kring zal dit opgevallen
zijn. a het patriot dcbà Ic in 1787 \ en te
hij zijn literaire talent n alleen nog maar or e
verdieping en ver preiding van het l,ri tendom
in te zetten. Maar dit voornemen hield de di hter
niet vol, want hij verloor zijn maa t chappclïke
status niet uit het oog en dit document bevc tigt
dit w r eens. Zoal o k de toegek nde r e an
de ederlandse LeeU\ door koning Willem I in
1816 Feiths eerge oei niet weinig ·treelde.
verigens waren de in de akte opge omde
argumenten om het ran e bewind te imponeren
ook ni t z terk. ant m t all resp tv or Hard
rwijk, Elburg en Zwoll , in het Parij van apoleon
zal men bij het n emen van dez steden t h
niet onder de indruk zijn geraakt. Hetzelfde geldt
voor de geno mde deftig famili relati waarop
Feith zich beriep. Daarbij , a de ven ijzing naar
de familie an Plettenburg zelf ont r ht. Het
echtpaar Joa him an Plcttenburg en rnclia
harlotte Feith leefde in de tijd an de di hter
weli waar zeer deftig p de fraaie havezate V inde
·heim, maar meer dan de naam hadden ornelia
en Rhijnvî niet m t elkaar gemeen.
Maar goed, uiteindelijk, a de moeite van het
gezelschap voor niet gewee t en werd het document
nooit gebruikt. Drie jaar later \ crd apoleon
bij aterloo ver lagen en na de instelling van
het koninkrijk N derland wa het van geen b lang
meer. a ruim tweehonderd jaar in het dui ter
opgeborgen te zijn gewee t , icrp deze merkwaardige
akt ni uw li ht op een fascinerend a pc t
van de zowel ensib Ic al ijd Ie di htcr.
Bronnen
H O tariële ar hieven – Zwolle, in . nr. :w-, , ktt· o.
J. . treng (cd ), ‘Zoals mm aan gemc(‘IIW/1/i! 1•riemle11 gewoon
is re schrij1•c11 ‘. De corrc~pondcntic v,m Rhijnvi
Fcith 1753-1 24, Epe 1994, brief 146.
A.J. Gever en .). ten cma, De ht1l’e:111r11 i11 al/111ul e11
/11111 bewoners, Alphen aan den Rijn 1997, 483.
11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 23 – nr. 1 | 13
11 ■ ■■■
Gewijd aan de aartsengel Michaël:
De historie en teloorgang van de oudste kerkgemeenschap
van Zwolle
0 p zondag -0 november 2005 werd met een
plechtige viering de t. lichaëlkerk aan
de Hi hop \ ill ebrn ndlaan ge I ten. 1
Het be. luit tot deze !uiting wa precies een jaar
erder aan de paro hianen medegedeeld. \Vat d
beweegredenen v, n het bi dom tre ht, 1 aar nder
Zwolle re ~ortcert, en het paro hi b stuur
o k gei ee t mogcn zijn om an de Zw I e katholieke
kerken uitgerekend de t-.ti haëlkerk t lui ten;
van hi t ri h be efgetuigt deze daad in ieder
geval niet. Want e Mi haëlpar hi kon er op
bogen de ud te, aan de chut ·pa ir on van de
tad gewijde kerkgemeen hap van de tad te zijn.
Een kerk gewijd aan d aart engel i haël
De hi t rie van de Mi haëlpar hie wortelt in en
v r verleden. Z1 lle b laat als tad si nd – 1230.
Maar daarvo r wa er uiteraard al lang prake an
een nederz tting p deze plaat . Het chri tendom
kreeg in dez mgeving pa in de tiende eeuw blijvend
va te voet aan de grond. Het m m nt wa,1rp
de bi h p an tre hl de tijd rijp acht te om
de nederzetting Zwolle en omge ing van een kerk
te orzicn, valt niet naU\ keurig aan te ge en.
\ aar hijnlijk zal in de loop van de tiende eeuw
hier een b heiden (houten) k rkje opgetrokken
zij n. Dit kerkje wa gewijd ·ian de aa rt engel
1111 t Boot ma –
van Hulten
DeGrott:of t. \/ichai!lskerk
(links), 110g met haar
toren die hoog bo,·e11 de
stad e11 omgeving uitstak.
/ lier resideerde de k111holieke
,\/idwëlparochie Wt
15 o, toen clt> Bedde11-
stor111 ook Zwolle bereik re.
Rechts de Onze tie,·e
\’rouwekerk. L i1s11ede uit
een 1111011ie111 gezi /11 op
lll’ol/t’ v1111afhet Zwarte
water, 0111strt’eh 1600.
(Gel/l(’t’11te Zwolle)
11-
14 | jrg. 23 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift
11 l:l’11 zcld::n111e ::t.’st1e11dc,..,..
11wsc 1•rrg11/d ::ifrcre11
kelk, l’1m-/1ts typr.
(K11m1collectie . 1.
,11 ic/111ëlp,1r oc/1ii ·)
Dr Zwolsr priester A moldus
l\’aeyer ( 1606- 1696).
childcrs 111k op pn11ct’l
1’1111 Rol!lnf Koets ( 1655-
1725). (K1111stco/lcctit• ·,.
,\1 icl111ëlpnroc/1ie)
Mi haël. De kcu7e v r de machtige Mi haël, de
drakcndodcr en zielcnwegcr aan d r chi rhand
van d, al chut patr on i. pm rkelïk. De
z, ol c kerk beh rd ·amen met die van Th rn
in Limburg en een gehucht bij Harlingen t t de
oudste edcrland e parochies met deze hut patr
on. De mee te kerken in de omtr k zijn ge, ijd
aan t. i ol,ia . , de patr on van dek pvaarder
en, liedcn.2
D vr cg te s hriftclijkc vermelding van de
~li haël kerk dateert uit 1040, in c n akte honk
de t enmalig bi._ chop dek rk in ‘ wolla’ aan het
Lebuinuskapittel in Deventer. Inmiddels was het
geen hout n k rk” meer, maar een Romaan e
k rk die to n al p de plek an de tegenwoord ig
,r te f t. i\li haëlskerk tond, in h t hart van de
~tad. 1 n de lo p der eeuwen duiken ook , at
namen van pa t or van de !i haël kerk p. Een
pa t n paro hi kerk bekleedde in die tijd
een 1 1, ngrijke maat happelijke po· iti . D
oud ·tb kende van hen wa Ludolphu , hij trad al
eerste getuige op toen de bi chop in 1230 tad –
re hten verleende aan z, olle.3
■ ■■■
m treek 1370 werd beg rrnen met d b uw
an de r te of t. t\!ichaël kerk. Het undam nt
van de toren werd in 140 , nu pre ics ze honderd
jaar geleden, gelegd. 1 e bouw van cl kerk Lou
zo’n ta htigjaar be laan. [ e paro hianen kond n
vervolgen bijna anderhalve eeuw glorieu in hun
pr, ch tige kerk met impo ante t r n in het midden
van de tad r idcren.
it duurd t t d Reformatie. In 15 bereikte
d B elden torn, k Zwolle en werd de tad
staa ts (prin gezind ). D’ t. Mi had kerk, n g
·teed de enig par hi k rk van Zwolle\ werd
geplunderd en li p grot ha lc p. Oe katholieken
moe ten het veld ruimen en verl ren hun
ma hl itie. Het wa het voorlopig einde van de
kerkelijke hiërar hie – de o 1ciële katholi ke organi
atic tructuur – in I ed rland.
De tatieünderd n Bogen
Na de Herv rming w·1 de uit efening van het
k tholicke gel f verboden. fi iecl, , ren er k
geen katholieke kerkgebouwen meer. De kath licken
zo hten hun heil daarom in huilkerkcn, die
oogl uikend toc.:ge taan werd n.
k rken waren er ook van de kerkelïk hiërar hie
n g gen eg verblijr elen in . tand g bleven. Z l
kon in 161 d t nmalige v rtegc111 o rdiger van
de pau in d Lag Land n, de l geheten vi ari
ap t li u , d Groninger olqueru Herkinge
( 15 6-1662) al pa t r in Zw lle ben emen.
Herk.ingekocht in juli 1641 het hui ‘ nder
den Bogen’ in d ieuw traat. it hui wa groot
en had drie uitgangen, het , as daarom uitermate
ge hikt al chuilkcrk, later al tatiekerk. r
mo ht n in di tijd geen paro hiei. meer zijn, d
tandplaat van een prie ter , erd aangeduid al
n latie. ndanks erv !gingen n ver toring n
gr eide nder leiding van Hcrkingc de talie
nder den Bogen uit tol een belangrijk entrum
voor dek tholiek gebleven Zwollenaren.
rnoldu \1\/ae er
erkinge was een man an ~ rmaat. Datzelfde
g Id eveneen v r zijn medewerker, de z, ol e
prie ter rnoldu Waeyer (1606- 1696). \, acyer
liet met 7ijn m m ire Nopende het aerts-priesterschnp
va11 . wollr” een a in r ndc g hiedcni na
11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 23 – nr. 1 | 15
11 ver de Zw 1 e kalh liekcn in de ze enti nde
eem . Hij ha lte de ·itua tic waarin de onderdrukte
k rk in die peri de verkeerde reali · in . p
tijd retireren 1 ck 1ijn dcvi . D p tu en
165 en 1672 1 a· v r de Zwol e ka ken de
zwart te tijd. \Vae}’er be hreef niet zonder trol
de vindingrijkheid waarmee in deze periode de
gerefo , · · lopp mi leid .ï
erig rv 1 ot onderlinge
k teit; eel fri tie
r nd t gatie) en
re w an on urrling.
er lieken an Thoma a Kempi
\ acyer komt de eer toe de gee t van Thoma a
Kempi. levend te hebben geh uden en bovendi n
1ich v r Lijn r li k n nt~ rmd t h bben.
zijn verlijden had Herking \Va ycr p d h gt
gebra hl van een geh im, namelijk d ligging van
het graf van Th ma a Kempi . T en in h trampjaar
1672 Zwolle tijd lijk ezel wa en d , , rt bi –
. hop an Keulen hier verbleef, gaf deze pdra ht
het gebeente van Thoma p te graven op de
Agnietenberg. Dit gebeurde in augu tu 1672.
Dan bij Waeycr k n de exa te plaat van het graf
gel kali · rd w rden. Eerbiedig\ erd het gebeent
in een koet naar Z\ lle gebra ht en in de tatickerk
van \Vae er t ewaard. Dat \ a p dat
pi g I t g, di in 1 09
pging in d ta ti nder d n Bog n. a d
opgraving vervaardigde de beeldhouwer Herman
van Arnh m een fraai h uten ki tje voor het
gebeente. Deze in 1674 gemaakt r li k hrijn van
Th ma a Kempi h eft zi h van 1 09 tot d
pheffi ng in n vember 2005 in d h t van d
Mi haëlpar hie ev nd n.
aart n el Michaël
1 a 1 13 m hten de katholieken weer openlijk
hun god dien t belijden. e tatie nd r d n
Bogen floreerde, maar de ruimte werd veel t
ki in. 1 n 1 4 1 erd deze ude ruimte aan de
ngen d reen zaalkerk in ne –
uw tij! (het latere t. J z fg –
· ater, in 1 -3, werd de kerkelijke
hiërar hie h r tcld. e Nederland e k th liek n
■ ■■■
Het St. }ozefgebo11w ,11111 de ~ie111vsrr11111. Op deze plek be1·011d zich de statie ‘Onder den
Bogen’. Toen de karholieke111111181 weer openlijk hun godsdienst 111ochtc11 br!Uden floreerde
de statie, maar werd d • rnimre ,,ee/ te klein. {111848 werd dt’ emelt’ ruimte 1·er111111-
gen door dit neoc/assicislisc/1c gebouiv. De statie Onder den Roge11 / ·1. Mid111dp11rochie
bleefhierge,,estigd tot de 11erh11izi11g i11189211(1arde 11ie11we 11eogo1i. ·ht’ ,\ficlwëfskerk
,w11 de Roggen straat. (Collectie H O)
11-
16 | jrg. 23 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift
11 Ee11 ::e1·1•111ie1ufe-ee111vse
rdil’khouder, zi/11er.
(K1111slfollecrie ·,.
,\1 ichni!lparocl1ie)
O111werp 1•n11 de westgevel e11 plattegrond vm1 de 11eogotisclte
i\l ic/111rlskerk 11a11 Ie Rogge11stma1, gesigneerd door
de architect . \lole111111r, 1890. (Collectie H 0)
■ ■■■
mochten zi h weer officieel rgirni er n.
Onder den 13 gen k n daarom in 1 ·5
, orden in een p:i ro h ic n haar ouc..le na, 111 , crd
in ere her tcld: Paro hie v. n d hei lige aart engel
Michaël. De man die deze omzetti ng in goede
banen leidde wa de Zwol e priester ndrea
lgnatius chaepman (1 15 -1 2). chaepman, a
pa toor an eer t de t, ti n daarna de nicU\ e
lichaëlpar hi van 1 5 lol 1 7. ez zelfde
chaepman , rd in
scht p van trecht.
De t. Michaëlskerk in de Roggen traal
De in 184 g bOLI\ de kerk in de i uw trn at werd
al nel te klein . De ma ncipa tie van de ka tholi eken
bra ht mee d I er niet alleen meer kath li ken
b amen, maar ook 111 r katholieke vereni ging n.
Daarom nam d · in 1 85 ben em Ic pa t or Ni olaa
van Balen h t initia tiert t het b uwen van een
niell\ e kerk.
Deze niell\ kerk z u niet op de plaat van de
oude verrijzen, maar op de hoek van de Nicuw-
·traat en Roggen tra, t. Daart werden op i
plaat enige oude herenh uizen aang ko ht en geloop!.
In nel temp v rree een ne got i he hal l
nkerk, naar 011 1, erp an d Haag e ar hitc t
• 1 1 1 naar. \ erd de e r t te n gelegd in mei
1 91, de ple htige inwïding d r d aart bi h p
k n al plaat vinden in eptcrnb r 1 92. 1 e lanke
t ren van de ke rk bereikte een hoogte van
79 meter en wa gedu rende het ruim ze ntigja rig
be ·taan van de kerk medebep lcnd voor het toen mal
ige 2′ ol e aa ngezi ht.
Het be ldhouwwerk in de kerk \ a gr tendeel
arkom tig uit het atelier van de b cldh uwer
\ . Meng lberg uit trecht. nder me r het
hoogaltaar en de preek to I en natuurlijk het Thoma
a K mpi ·rnom1111e111.
Het impo ante monument oor Thoma · a
Kempis , crd in 1897 achterin de kerk geplaa t t.
H t kun twcrk w-~ acht 111 1 r h g, ndcrin w,
de rel ieks hrijn van de hri·v r van De 1111110/ging
Vil// Christus gep laat t. Het monum nt werd p 10
no ember 1 9 plechtig nthuld do r de a. rt bi –
hop. De prie ter- oliti u dr. 11.J .. M. haeprnan,
n efvan bovengeno mde ha cpman, hield
daarbij n gl edvolle rede.
11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 23 – nr. 1 | 17
11 ■ ■■■
Het middenschip m11 de
·1. Micl111ëlskerk 11t111 de
Rogge11stm11t, 1896. (Fo10
Wispclweij, collectie H 0)
11-
18 | jrg. 23 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift
11 Het J\111ric1 -r1/taar in dl!
t. \Jiclwëlskcrk aan dt·
Rogge11strn11I, 1896. (Foto
11’ispelwl’ij, collcrtie HCO)
_en ander hoogwaardigheid bekleder die de
kerk met een bezoek vereerde \ as de uit Zwolle
afkomstige kardinaal Willem van Ro urn. Deze
bcz ht in juli 1913 zijn g bo rte tad en dro gin
d Mi haël k rk n p ntifi ale h ogrni p, een
die in katholiek Zwolle diepe indruk
Herinn eringen aan de Roggen traat
Hoe beleefden de parochianen het Rijke Room e
Ic en van v r de rlog in de li haël kerk? In
■ ■■■
199 be hrcer de heer . K tel in het v rrnalige
par hieblad \fichai!lko11/akI enkel jeugdherinneringen
aan de R ggen traat:
‘ ht jaar ud [ 1934] werd ik mi di naar. Bij
het uit het ho fd leren van de Latijn e teksten
kreeg ik het om paan benauwd, maar uitein delijk
i het me dan toch g lukt: al mi dienaar
leven in de nabijheid van “het heilige” eng ni ten
van de ch onheid die daar nmi kenbaar wa .
( … )
11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 23 – nr. 1 | 19
11 “Het dagje uit” van de misdienaars met k, pclaan
Graaf ma, k ter hun elaar n zijn vr u1
1 a in die dagen een ervaring an d eer te orde,
onder meer bezo kje. aan de Betuwe, met d k rnb
ng rd , voor die tij een hel allractie. Bij
pa t r fahuis in de pa ·t ric kwamen we
om tr ek interklaas op bezoek. \ e ·peelden
daar met autootje en kreg n natuurlijk iet lekker
te drinken. Hij tond b kend al een heel aardige
man. Pa l r : huis heeft terk de olk zang
in de lichaël kerk be rderd do r bij ieder L f
vanaf d preek. tocl de gezangen te dirigeren. ( … )
1 e Mi haël k rk aan de Roggen tra, t rie evident
een ch nh id rvaring op. De gebrandhilderde
ramen van het priesterkoor, bo enin
het zogehet n “Librr alvationi “9, de h il feiten
van de verlo ing weergevend en onderin het handelen
van de aart engel 1 i haël. Op een z ndag-
111 rg n – wanneer de ol ex ri nte één van die
ramen in gloed z lle – v elde ik me in rcugde verbonden
met ~li haël en zijn kerk.( … )
B v n de hoofddeuren van de kerk stond in
gori he letters de bctekeni an de naam i\li haël:
“Quis ut Deu “,vertaald: “\ ie i als od”. p d
hoek van de R ggen traat n de ieuw traat
prijkte tegen de torcnmuur het beeld van int
r-.li haël. ( … )
De lichaëklag (de zondag na 29 eptemb r)
wa~ de h gtijdag van het jaar oor de par hie.
ene goti che hallenkerk in een feer, e n zindering,
die 7i h alleen peen hoge k rkelïke fee tdag
mani~ stcert. Het prie terko r met het
gebecldholll d pra htige ho galtaar, waarin de
expo itietroon met de grote goudkleurige
mon tran – de m n Iran an de ho gtijdagen –
vanaf de r ge mor en 1ehuld in en z e van
licht, een reuze god lamp – peciaal voor de hoogfee
ten – lui -terrijk in het midd n van het koor,
het gehele pric ter koor omgc n door bi em n en
palm n, en ten lotie h L gr te kleurrijke tapijt van
de par hie al de rati . en ho gmi met drie
heren in goudkleu rige ge, aden, de mi dienaar
al t ort drager in r de togen ge t ken, waaro er
ge teven witte ·uperplie m t ee telijke boorden
afge7et en vo rts een rode ·erp over de · houder.
Het mannen- en jongen koor Ier opluistering van
de atijn e ge7angen.
■ ■■■
Het i111posn111e Thomas a Ke111pis111011ume11t in de ·,. Miclwëlskerk ,11111 de Roggenstraat
werd vervaardigd i11 het atelier van de b1•eld/1011ll’er Il’. Me11gelberg 111/ Utrecht. Het ll’erd
in 1897 achterin de kerk geplaatst. Het ktmstll’erk was llc”ht meta hoog, 011deri11 wt de
re/ieks hrij11 vn11 de schrij1•er wm ‘De 11m•olgi11g 1•1111 Chris111s ‘. Bij de sloop 1’1111 cit’ kerk i11
196· werd ook dit mo1w111e111 zo11der pardon ,m11 stukkt’11 geslagm. ( o/lectie HCO)
11-
20 | jrg. 23 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift
11 De rijkdom w111 1’ersirri11-
ge11 in de /. ,\f idwdsk1•rk
aan dt· Roggen tmat is op
dm·foto uit 1909 goed te
:ir11. (Collectie 1-1 0)
ot be luit van de dag een plechtig Lof en c n
luisterrijke pr e. ie in de kerk, die vanwege haar
rnirntc\ rking daar zeer goed tot haar recht
kwam. Het pro essiekrui o rop, jonge mei je
als bruidjes in het wit gekleed, met kleurrijk
strooi el in de hand, de mi dienaar zoal reed
ge. h t l, paro hianen, vertegenw ordiger van
v r nigingen met brandende kaar en en vaandel ,
pa t re van . tad en land in wit k rhemd, de ol ie
tanten in hique Z\ art, ent n I tt d tr onh –
111 1 waar nd r h t do r de h ofdcelebrant gedragen
ltaar ·a ramen!, omgeven door kleurrijke
lamp n. Deze toet trok een kleurrijk n lichtend
·poor door onze kerk. cdert ind ·ar n veertig
k lang h1.:1 beeld van int l\licha ·1 a ht rin d
kerk, een schenking van de par hianen van toen
uit dank voor de bescherming van Zwolle tij ens
de orl g. n de~ e t lijke toet tr k verd ra hter
het h ogaltaar, aldu bereik nd het Maria-altaar
v or een p ·e van ru t. Michaëldag werd be loten
■ ■■■
met sam nzang. Het lied ” Laat on met blijde
stemmen zingen int1’1i haëlt ter nl r ‘, d or
een ·tampvolle kerk gezongen bra ht e ·n einde
aan d Michaëldag, een hele eni van warm te en
choonh id.’
:ind jaren vijftig
Eind jaren vijftig leek de Mi haëlparochie t fl re ren,
men be chikte ver een r ra htige kerk in de
binnen tad en er\ aren veel paro hianen. De zielzorg
tond onder vcrantwo rdelijkheid van pa –
toor 1. .J. link, gea i teerd met maar lief t dri
kapelaan . ·én van deze kapelaan , .1 1 t r
1\ leulen, be · hrccf in 19 9 7ijn herinneringen aan
die tijd, nder d titel Dr 11ie111vr \lichiel. at
ondank d uit rlijkc hïn de werkelijkheid m
ict gcnuan crd r \ a , blijkt uit zijn relaa :
‘In die tijd be t nel het w ord “pa t raai
t am” nog niet. H t viertal prie ter dat toen
amen aan het\ erk ging, deed heel, einig samen.
11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 23 – nr. 1 | 21
11 lk weet ni t of pa toor Alink d, t ook \ cl wi lde,
maar hij kreeg er ook de kan. niet v or. Het had
veel weg van dri naa t een, som drie Legen en,
om eentegendrie.( … )
Iedereen del.’cl wat h 111 t ‘ doen t nel, zonder
veel verleg en 70ncla v I plan ning. De won ingb
uw k\ arn t ds m er van de grond, de
par hie beg n !link t groeien en in die ja ren
ging de wijk Holt nbrock van tart. enoeg I crk
aan de winkel, naast d li turgie in de kerk, de
gnc. kapel en de kapel in het ziekenhui , had
ieder pri ·ter z zi_jn eigen v r nigingen, rga ni
·atie en ka te hi mu 1 1, n p een van de dr ie
par )chie holen. ( .. . )
\Vat in die
11n11. Het opsc’1rift luidt: ‘reliquiae pii T’1omni: a
Kempis ‘ (l~elieken 1m11 de 1•rome Thomas l’a11 Kempen).
Deze i111674 gemankte reliekschrijn 1’a11 Thomas rl Kt’m•
pis heeft zich \1(1/11809 tot de opheffing in 1101•e111ber 200-
i11 de schoor 1’1111 de ,\/iclwëlp11rochic bel’o11de11. ( Foto
Johan Kodden, 2006)
Net l,,,eJd van i111
Mie/mei, een sc/re11ki11g
1•1111 de parod1i1111rn in
1947 uit dauk 1•oor de
bescherming 1’1111 Zwolle
tijdens de oorlog. Het
beeld 1•er/111isde mee 1•1111
de Roggcnstraat ,warde
,\Jiddl’lweg (Foto }ohe111
Kodden, 2006)
/111erie11rop11ame 1•1111 de t. Alichnëlkerk aan de Bissd1op \t’i/lelm111d/am1, mi:t li11ks de
reliekkist met het gebeente 1’1111 Thomas a Kempis. ( foto Dick 1’1111 Peer, 2005)
11-
26 | jrg. 23 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift
11 l11terie11rop11r1111e l’/111 de
t. \licl111ëlkerk a1111 de
Bi schop l11illebm11dl111111.
De eike11ho11te11 banken
uit de kerk ,w11 de Roggenstraat
werden indertijd
gespaard en herplaatst i11
de 11ie11we kerk. ( Foto Dick
l’CIII Peer, 2005)
J111erie11rop11a111e 111111 de
t. Michaëlkerk 11t111 de
Bisschop \\’illebm111ilw111.
Achterin de kerk :ij11
Zt’l’l’II werken 1’1111 de
Zwolse kunstc111111r Henk
Heideveld te ::1e11. ( Foto
Dick 1·1111 Peer, 2005)
rot n
fficieel heet dit: aan de credien I on11r kken.
2 Jan ten ! love, Geschiedenis 1·1111 Zwolle, Zwolle-Kamp~
n 2 ;, p. 46-,u
J Zie Ingrid \\’ormgoor, De eer 1c pa,i r van de t.
,\li hal’lkerk, in:Z//T9, 1992, nr. 2.
De !Oren 1m1 uiteindelijk 113 meter hoog w rdrn.
l lc1 wa een van de hoog te kerktorens in de Noordelijke
Nederlanden. De t ren van de 1. Mi haël –
kerk domineerde t t zijn ineen torting in de ember
16 2 het silhouet van d 1ad.
5 ·r I aren uiteraard meer kerken in de tad, maar die
hadden niet d 1a1u van paro hi kerk. De Br eren-
en de 13ethlem ekerk bijv orbeeld war n gelieerd
aan klooster en de nzc Lieve rouwekerk
wa een k, pelkerk.
6 De volledige titel luidt: Nope11dr het 11erts-priestersd111p
wm Swolle 1111rr dc: Hrrocrte11 deser ‘eder/,111de11. itgegeven
door G. . t”I Ic er, !recht 1921.
7 ). -. treng, Zwols füogmfi cl, ll’oordenbol’k, 1 lilver um
l 04, p. 284- 286
Zie Kees Ribben , ‘Heil ! Zw lle’ edlc spruit’, De
terugkeer van kardinaal an Ro um in zijn geb
rtc tad, in ZHT 13, 1996, nr. 2.
9 Bcdo Id is waar hijnlijk het pe l.dum alva1ioni ,
d~ piegel van de vcrlos~ing.
10 In de ka1holieke kerk werden de 1itplaa1 en of som
■ ■■■
hele banken vroeger verpacht. p die plek kon ie
d.rn op zondag tijdens de mis plaats nemen. Er waren
twee, drie of s ms vier mi ,en, waarv,rn een
hoogmi . l)e andere mi, en waren stille mi en.
Niet iedereen wilde of kon e<.'n bank pachten. Van
de mi s n wa, er op zondag een, die de kwartje mis
genoemd werd. De I.1,lt en waren dan vrij. Je kon
gaan zillen waar .ie wilde. Per pick moeM je wel een
kwart'e betalen. En v.inzcl~ pr kcnd I as de kwart je
mi · een tilll' mi .
11 Dit betrof de p.irochie van de Onze Lieve Vrouwe
ten l lernclopncming ( Peperbus ), de l. )o,t!f
(b"olle -Zuid), de Verrijzenis de ! leren (11 henbrock)
en de Ome Lieve rouwe van Altijddurende
Bij tand in Wijthmen. Het Re toraat van t. Thoma
van quino (de Dominic,rnenkcrk ) valt hier
buiten.
12 Ter gelegenheid van haar 600-jarig be tJ