
30e jaargang 2013 nummer 1 – 8,50 euro
Zwols Historisch Tijdschrift
Voor Zwolle
Vijftig jaar
gemeentelijke
monumentenzorg
Omslag: De koningsstijl in de kap van de toren van
de Peperbus met bouwjaar 1828 en naam van de
stadsarchitect H. Klinkert. (Gemeente Zwolle)
zwols historisch tijdschrift 3
Inhoud
Suikerhistorie Wim Huijsmans 2
Voorwoord Gerrit Piek 3
Voor Zwolle
Vijftig jaar gemeentelijke monumentenzorg
Henry Kranenborg 4
Tijdlijn Bouwstijlen Team monumentenzorg 22
Ruimtelijke ontwikkeling van
het stadscentrum Peter Boer 24
‘Soe dattet een Ewijch Werck mach bliven’
Restauraties onder de Peperbus
Johan Teunis 37
Het nieuwe wonen in Zwolle
Jan van de Wetering 51
Monumentenzorg en de praktijk
Over ambtenaren, politiek en betrokken
burgers Annèt Bootsma – van Hulten 56
Mededelingen 65
Auteurs 66
2 zwols historisch tijdschrift
Suikerhistorie
Cafetaria ‘De Sassenpoort’
De Sassenpoort en de Peperbus behoren tot de
mooiste en bekendste gebouwen van Zwolle. Al
zes eeuwen lang vormt de Sassenpoort de toegang naar de stad als je vanuit het zuiden nadert.
De Peperbus is van jongere datum dan de poort,
maar vanwege de hoogte bepaalt de Peperbus
het silhouet van de stad. Na een vakantie voelt de
Zwollenaar zich weer thuis als hij de Peperbus in
zicht krijgt.
Het valt anno 2013 bijna niet meer voor te
stellen dat er aan het eind van de negentiende
eeuw plannen bestonden om de Sassenpoort af
te breken. Dit middeleeuwse relict werd toen als
passé ervaren, Zwolle moest mee in de vaart der
volkeren en de poort was een sta-in-de-weg voor
het toenemende verkeer. Er werd een oplossing
gevonden door in 1904 een huis aan de westzijde
van de poort af te breken en daarmee een ruimere
doorgang te maken voor het verkeer dat de stad
verliet. Gelukkig voor latere generaties bleef zo de
monumentale Sassenpoort behouden.
De afbeelding van de Sassenpoort en van de
Peperbus is (en wordt) vaak gebruikt om Zwolle
te visualiseren en te promoten. Ook de horeca
haakt daar op in. Toen in 1957 in het pand Sassenstraat 54 een cafetaria geopend werd, kreeg het de
naam ‘De Sassenpoort’. Het eethuisje was gevestigd tegenover de Handelsschool (= het Refter aan
het Bethlehemse Kerkplein). Nog altijd kan men
hier de inwendige mens versterken. De Hollandse
keuken heeft intussen plaats gemaakt voor de
Mexicaanse. Het is er goed eten. Buen apetito.
Wim Huijsmans
De Sassenpoort in de eerste helft van de jaren zestig. (Collectie HCO)
(Collectie ZHT)
Redactioneel
U heeft een monumentaal nummer van het Zwols
Historisch Tijdschrift in handen. Dit dubbeldikke
nummer staat in het teken van vijftig jaar monumentenzorg in Zwolle en is tot stand gekomen in
nauwe – en plezierige – samenwerking met het team
monumentenzorg van de gemeente. Het thema
wordt belicht vanuit meerdere perspectieven.
Als eerste komt monumentenzorgmedewerker Henry Kranenborg aan bod. Hij geeft een
overzicht van vijftig jaar gemeentelijke monumentenzorg. Welke keuzes werden gemaakt en
waarom? Wat is het verschil tussen historiserend
en conserverend restaureren? Peter Boer, wiens
bureau ARCX samenwerkt met monumentenzorg, geeft een samenvatting van de ruimtelijke
ontwikkeling van het stadscentrum door de eeuwen heen. Johan Teunis, monumentenzorgmedewerker, toont een selectie van de belangrijkste
restauraties, telkens met een korte geschiedenis.
Belangrijkste item: een persoonlijk verhaal over
de restauratie van de Peperbus, icoon van Zwolle.
Een perspectief dat soms wordt vergeten, is
dat van bewoners. Monumenten zijn immers vaak
woonhuizen. In een autobiografisch verhaal vertelt
Jan van de Wetering onder meer over de verbetering van leefomstandigheden in naoorlogse woningen, zoals de komst van de douche.
In een groot interviewartikel laat Annèt
Bootsma ook weer verschillende gezichtspunten
zien. Eerst komen de huidige monumentenzorgmedewerkers Carl Borst, Henry Kranenborg en
Johan Teunis aan het woord. Daarna is het de
beurt aan de politiek met oud-wethouder Margriet
Meindertsma, zij had monumentenzorg in haar
portefeuille, en Jan de Jong, eind jaren tachtig chef
monumentenzorg Zwolle. Ten slotte vertelt
Pieter Lettinga, van de Vereniging Vrienden van de
Stadskern, over hun strijd om het behoud van de
prachtige Zwolse monumenten.
4 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift 5
Vijftig jaar monumentenzorg in Zwolle
is een moment om bij stil te staan. De
historie laat zien dat die zorg alleen geen
garantie betekent dat monumentale gebouwen
ook behouden blijven; denk bijvoorbeeld aan
de sloop van de St. Michaëlskerk in 1965 en het
Gouverneurshuis in 1985. Voor behoud is meer
nodig: betrokken inwoners, gedreven eigenaren,
een actieve raad. Die waren en zijn in Zwolle aanwezig en daardoor zijn belangrijke delen van de
binnenstad in stand gebleven, bijvoorbeeld in de
jaren zeventig met de strijd om het stadhuis. Ook
het Openluchtbad is behouden door de inzet van
betrokken inwoners, die daardoor een nieuwe toekomst hebben gegeven aan het bad. Bekroning van
die inzet is de complete renovatie die het bad het
afgelopen jaar heeft ondergaan. Monumentenzorg
is echter meer dan behoud van grote monumentale
gebouwen. Het gaat ook om de vele kleinere panden, die de binnenstad, maar ook de wijken rond
de binnenstad, vormen. Behoud daarvan kan alleen
met de steun en betrokkenheid van bewoners. Dat
geldt bijvoorbeeld voor de Zaagtandwoningen in
Assendorp of de Krekenbuurt in de Aa-landen.
Die gezamenlijke inzet en betrokkenheid
zijn ook in de toekomst hard nodig. Nu door de
economische crisis de middelen afnemen, zijn
we nog meer dan in het verleden aangewezen op
de creativiteit van ons allen. Want monumentenzorg is niet alleen het herstellen van wat door
de tand des tijds is aangetast, maar ook het geven
van nieuwe functies aan deze gebouwen. Behoud,
alleen om wat het was, is slechts bij uitzonderlijke monumenten mogelijk. Andere moeten een
(nieuwe) functie krijgen om te blijven bestaan.
Ik zie dat als het doorzetten van een historische
lijn. Veel van onze monumenten in de binnenstad
hebben door de eeuwen heen wisselende functies
gehad. Alleen daardoor zijn ze er nog.
Voorwoord
Gerrit Piek, wethouder
Monumentenzorg en
Archeologie
Terugkijkend op vijftig jaar monumentenzorg
mogen we trots zijn op wat er is bereikt. Recentelijk alleen al de renovatie van de molens in
Zwolle, de fontein op het Van Nahuysplein, het
Openluchtbad, het Dominicanenklooster, Huize
Soeslo, het Karel de Vijfdehuis en daarnaast de
verbouw van de Broerenkerk en De Fundatie.
Zwolle kent veel rijksmonumenten en het aantal
gemeentelijke monumenten groeit nog steeds.
Die groei is er mede door de grote betrokkenheid
van velen, zij hebben ons gewezen op bijzondere
panden en bouwwerken in de stad.
Daarbij is er de laatste jaren ook steeds meer
aandacht voor de naoorlogse bouw. Dat is een
belangrijke ontwikkeling. Het is ook een ontwikkeling die om een stevige discussie vraagt: waar
eindigt monumentenzorg en begint nostalgie;
waar eindigt behoud van waarden en begint de
rem op de ontwikkeling van een ‘eeuwennieuwe’
stad. Sinds kort hebben cultuurhistorische waarden ook een plek in bestemmingsplannen. Ook
dat noopt tot grondige discussies: waar ligt de
waarde en hoe bescherm je die op de juiste wijze.
Beschermen is niet gelijk aan conserveren.
Toevoegen, herwaarderen naar deze tijd kan ook
een optie zijn. Waarbij wij ons er altijd bewust
van moeten zijn dat wij ook beïnvloed worden
door de tijd waarin we leven. Eeuwige waarheden
bestaan niet, in de toekomst zullen onze keuzes
opnieuw gewaardeerd worden. In dat licht is het
belangrijk dat er in de toekomst nog gekozen kan
worden.
Tenslotte, monumentenzorg is een onderdeel
van de gehele stadsontwikkeling. De kwaliteit van
de binnenstad is door de eeuwen heen gevormd
door bouw, renovatie, sloop en nieuwbouw. Er
is geen reden om die ontwikkeling nu te stoppen. Ook deze eeuw zal haar bijdrage aan de stad
leveren.
Voor Zwolle
Vijftig jaar gemeentelijke monumentenzorg
‘Op 26 november 1962 keurde de raad
van de gemeente Zwolle de verordening op het bureau voor Huisvesting
en Monumentenzorg goed. De datum van de
inwerkingtreding werd bepaald op 1 januari
1963.’ Zo begint het boekje Met het oog op gisteren
dat in 1988 verscheen ter gelegenheid van het
25-jarig bestaan van de gemeentelijke monumentenzorg. Met deze verordening werd het
fundament gelegd voor een actieve gemeentelijke
monumentenzorg.
Nu, vijftig jaar later, bestaan er ongetwijfeld
verschillende beelden over monumentenzorg. Bijvoorbeeld als we genieten van de vele historische
gebouwen die Zwolle rijk is. Soms, als er sloopplannen zijn, gaat het om de vraag waarom een gebouw
geen monument is. Het bekendste voorbeeld in
Zwolle was de sloop van het Gouverneurshuis in
1985. Die sloop had belangrijke gevolgen voor de
koers van monumentenzorg. Monumentenzorg
is echter meer. Het is een keten van mensen die
op verschillende manieren bij een monument
betrokken zijn. Zoals een eigenaar of gebruiker
van een monument, een (restauratie)architect,
een (restauratie)aannemer, een bouwhistorisch of
kleurhistorisch onderzoeker of een schilder. Maar
ook de betrokkenheid en inzet van Vereniging
Vrienden van de Stadskern Zwolle, Stadsherstel
Zwolle, het Zwols Architectuur Podium en vele
anderen bewijst dat de zorg voor onze stad en haar
monumenten een gezamenlijke zorg is.
Met welk doel is de gemeentelijke monumentenzorg ingesteld? En is dat doel de afgelopen
vijftig jaar verwezenlijkt? Het is onmogelijk en ook
onnodig om alle aspecten van de gemeentelijke
monumentenzorg in één artikel te beschrijven.
Daarom worden hier een aantal onderwerpen
beschreven, die een inkijk geven in het gemeentelijk beleid, de werkzaamheden van de medewerkers
monumentenzorg en een belangrijk instrument
van de monumentenzorg: de monumentenlijst.
Links: Boekje ter
gelegenheid van het
25-jarig bestaan van de
gemeentelijke monumentenzorg in 1988,
geschreven door Jaap
Hagendoorn.
Het Flevogebouw
aan de Menno van
Coehoornsingel waar
monumentenzorg van
1973 tot en met 2000
was gehuisvest. (Foto
Henneke, collectie
HCO)
Henry Kranenborg
6 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift 7
Vijftig jaar in vijf beleidsnota’s
In de afgelopen vijftig jaar heeft de gemeenteraad
vijf beleidsnota’s over de monumentenzorg vastgesteld. Deze nota’s geven een beeld van de opvattingen over de monumentenzorg en de keuzes die
het gemeentebestuur daarin heeft gemaakt. De
beleidsnota’s gaan in op de onderwerpen die op dat
moment actueel waren. Uit vele pagina’s beleid vallen in vogelvlucht een aantal punten op.
Twaalf jaar nadat de verordening op het
bureau Huisvesting en Monumentenzorg in werking was getreden, werd de beleidsnota
Herlevende historie, Monumenten in Zwolle
(1975) door de gemeenteraad vastgesteld. In deze
eerste monumentenbeleidsnota werd onder meer
het woonhuis- en kerkenprogramma aangekondigd. Daarmee werd tot een planmatige aanpak
van restauraties gekomen. Het beleid was met
name gericht op restauraties in zogeheten ‘concentratiegebieden’ in de binnenstad. Een voorbeeld van zo’n gebied was het nieuwbouwplan
van de architecten Aldo van Eyck en Theo Bosch
rond de Bitterstraat. Dit plan diende lange tijd als
voorbeeld voor stadsvernieuwingsarchitectuur in
Nederland en ook internationaal.
Een mijlpaal in de gemeentelijke monumentenzorg was het raadsbesluit van 17 december
1985 waarin de Verordening op het behoud
van monumenten in de gemeente Zwolle werd
aangenomen. Deze verordening was de formele grondslag om gemeentelijke monumenten
aan te kunnen wijzen. In de daarop volgende
beleidsnota Om het karakter van de stad stelde de
gemeente Zwolle zich ten doel: ‘de bescherming
van cultuurhistorisch waardevol erfgoed teneinde
daarmee een bijdrage te leveren aan een goed
leefmilieu en een aantrekkelijk stadsbeeld.’ Het
accent van het gemeentelijk beleid zou daarbij
vooral op het exterieur van te beschermen panden
worden gelegd. De beleidsnota ging vervolgens
in op de instrumenten zoals de aanpassing van
de Monumentenverordening voor de exterieurbescherming en op de criteria voor plaatsing van
panden op de monumentenlijst. De nota werd in
1989 opgevolgd door de Nota monumentenbeleid.
Daarin werd besloten om de meest waardevolle
elementen uit de groep, zogeheten ‘beeldbepalende panden’, aan te wijzen als gemeentelijk
monument. De aanduiding beeldbepalend pand
was feitelijk een subsidiestatus om in aanmerking
te komen voor (rijks)subsidies. Nadat deze subsidiestromen verminderden, werd daarom de focus
op de gemeentelijke monumenten gelegd.
De gemeenteraad stelde op 31 oktober 1994
de uitgangspunten voor het monumentenbeleid
1994-1998 vast, ook wel Werkprogramma 1994-
1998 genoemd. Deze nota ging in op restauratie
en onderhoud van monumenten en het daarbij
horende financiële kader. Verschillende restauraties kregen in die periode landelijke aandacht,
zoals de restauratie van de Hoge Spoorbrug, de
Grote Katerveersluis en de Statenzaal.
Als vervolg op het Werkprogramma 1994-
1998 stelde het college van burgemeester en wethouders op 2 maart 1999 het Werkprogramma
1999-2002 vast. Tijdens behandeling in de Raadscommissie Ruimte op 16 maart 1999 bleek dat de
naam ‘werkprogramma’ te bescheiden was voor
het meest uitgebreide beleidsstuk voor de monumentenzorg in Zwolle. De nota werd op 24 januari 2000 door de gemeenteraad vastgesteld. Het
beleid met de uiteindelijke naam Dynamiek van
Oud & Nieuw – Zwols monumenten- en archeologiebeleid na de eeuwwisseling is nog steeds het
geldende beleid voor de monumentenzorg. De
centrale doelstelling van het monumentenbeleid
is daarin als volgt geformuleerd: ‘instandhouding
van historisch waardevolle objecten, complexen,
openbare ruimte en stedenbouwkundige en
landschappelijke structuren.’ Een vergelijkbare
doelstelling wordt in elke Zwolse monumentenbeleidsnota op een eigen manier omschreven en
vormt daarmee de algemene doelstelling van de
afgelopen vijftig jaar monumentenzorg.
In de beleidsnota’s zijn drie hoofdlijnen te ontdekken. Allereerst wordt de basis gevormd door
het doel van en door het instrumentarium voor
de uitvoering van het gemeentelijk beleid. Een
tweede onderdeel is de inventarisatie en de aanwijzing van monumenten. Dit onderdeel richtte
zich in de vier beleidsnota’s tot het eind van de
jaren negentig van de vorige eeuw hoofdzakelijk
op de periode van Jonge Bouwkunst (1850-1940).
Nadat de aanwijzingen uit deze periode waren
afgerond, werd de doelstelling in de vijfde beleidsnota gericht op andere thema’s, zoals bouwhistorisch waardevolle objecten en naoorlogs erfgoed.
Tenslotte zijn restauraties en onderhoud van
monumenten, met de daaraan gekoppelde subsidie-instrumenten, een terugkerend onderdeel van
de beleidsnota’s. Het uiteindelijke doel van het
monumentenbeleid is immers de instandhouding
van de monumenten door onderhoud en restauratie en door een passende functie.
Werkzaamheden
Beleidsnota’s schetsen de kaders waarbinnen uiteindelijk wordt gewerkt. Maar welke werkzaamheden worden nu feitelijk door de monumentenzorgmedewerkers uitgevoerd?
De werkzaamheden van het bureau Monumentenzorg bestonden in de eerste jaren na
oprichting veelal uit het opbouwen van een fotoen tekeningenarchief, het verwerven van restauratiemateriaal uit gesloopte panden in de binnenDe eerste beleidsnota
‘Herlevende historie,
Monumenten in Zwolle’. (Gemeente Zwolle)
Rechts: Katerveersluis,
de nieuwe sluis in de
oude sluispoort, 1992.
(Collectie HCO)
Beleidsplan ‘Dynamiek
van Oud & Nieuw –
Zwols monumentenen archeologiebeleid
na de eeuwwisseling’
uit 2001. (Gemeente
Zwolle)
De reconstructie van
de stadsmuur op het
Eiland, jaren zeventig.
(Collectie HCO)
8 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift 9
stad en uit het opstellen en (laten) uitvoeren van
restauratieplannen. Voorbeelden van toenmalige
restauraties zijn de stadsmuur aan de Buitenkant,
het Celecomplex, het Hopmanshuis, de Hoofdwacht en het Langhuis. De restauraties stonden
onder directie van het bureau Monumentenzorg
en van Zwolse architecten zoals Th.G. Verlaan,
D. Hartsuiker, W. Wormhoudt en M. Meijerink.
Ook in de jaren zeventig en begin jaren tachtig
werd er mede dankzij het kerkenrestauratieplan
en het woonhuisprogramma (met bijbehorende
subsidies) veel gerestaureerd. Het restauratieen rehabilitatiebeleid kreeg zelfs internationale
erkenning. In 1983 ontving de gemeente de
Europa Nostra Award voor de restauratie van
acht panden op de hoek van de Steenstraat en de
Waterstraat. De restauratie omvatte het herstel
van historische panden maar ook nieuwbouw,
waarbij de bestaande historische gevel werd
behouden. Een ingemetselde gevelsteen herinnert
nog aan deze onderscheiding.
Decentralisatie van taken en bevoegdheden
Per 1 januari 1989 werd de eerste Monumentenwet uit 1961 opgevolgd door de Monumentenwet 1988. Met deze nieuwe wet werd een
aantal taken van de rijksoverheid aan gemeenten
overgedragen. De belangrijkste verandering
voor de gemeente was de decentralisatie van de
bevoegdheid tot het verlenen van vergunningen.
Voorwaarde daarbij was dat de gemeenteraad een
verordening had vastgesteld, waarin de instelling van een zogeheten ‘monumentencommissie’
was geregeld. Deze commissie, die tegenwoordig
onderdeel uitmaakt van de geïntegreerde welstands-/monumentencommissie, adviseert het
college van B en W over aanvragen om vergunningen. De gemeente moest daarnaast ook bij alle
vergunningaanvragen advies vragen aan de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Deze adviesplicht is in 2009 overigens beperkt tot adviezen
waarbij het voortbestaan van het monument in
geding zou kunnen zijn, zoals ingrijpende (functie)wijzigingen en reconstructie. De Monumentenwet 1988 bood de mogelijkheid om de nieuwe
bevoegdheid tot het verlenen van monumentenvergunningen voor vijf jaar bij het Rijk te laten.
Gedurende die periode kon de gemeente zich op
de nieuwe taak voorbereiden. De gemeenteraad
besloot in de nota monumentenbeleid van 1989
van deze uitstelmogelijkheid gebruik te maken.
Van architect naar adviseur
Met de decentralisatie van bevoegdheden was, ook
landelijk gezien, een cultuuromslag merkbaar.
Monumentenzorg kwam dichter bij de monumenteigenaren en burgers te staan. Een monumenteigenaar hoefde niet langer in contact te treden
met de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, die
destijds in Zeist was gehuisvest. Men kon voor een
vergunning of advies dichtbij een afspraak maken
met monumentenzorg in het Flevogebouw.
Mede vanwege de decentralisatie wijzigden
de taken van monumentenzorg in de loop van de
jaren tachtig. De werkzaamheden als restauratiearchitect en als ontwerper van nieuwe invullingen
in de stad, die sinds de beginjaren werden uitgevoerd, werden afgebouwd. De werkzaamheden
bestonden eind jaren tachtig in grote lijn uit drie
categorieën werkzaamheden:
1. Werkzaamheden ten aanzien van rijksmonumenten. Zoals advisering over aanvragen tot
aanwijzing tot monument, planoverleg met de
Rijksdienst voor de Monumentenzorg, behandeling van subsidieaanvragen, meerjarenramingen,
bestuursadvisering, informatieverstrekking aan
eigenaren, onderzoek naar bouwgeschiedenis,
historisch onderzoek bij plannen en werkzaamheden over de samenhang tussen monumentenzorg
en stadsvernieuwing. Vergelijkbare werkzaamheden werden uitgevoerd ten aanzien van gemeentelijke monumenten;
2. De zorg voor monumenten in gemeentelijk
bezit door het laten uitvoeren van restauraties en
onderhoud. De meeste tijd werd daarbij besteed
aan interne adviezen over onderhoud en aan de
begeleiding van werkzaamheden;
3. Een actief informatiebeleid over monumentenzorg. Een voorbeeld daarvan zijn brochures over
monumentenonderwerpen zoals Een goed voorbeeld van restauratie en hergebruik: Sassenstraat
21.
Daarnaast brachten het aannemen van de
gemeentelijke monumentenverordening in 1985
en het opstellen van een gemeentelijke monumentenlijst een uitbreiding van taken met zich
mee. In die periode wijzigde het historiserend
restaureren langzamerhand in conserverend
restaureren. Bij historiserend restaureren poogde
men de oorspronkelijke staat van een monument
te reconstrueren, zelfs als die oorspronkelijke
staat nooit had bestaan. Een Zwols voorbeeld van
historiserend restaureren is de Pelsertoren. De
bovenbouw is door architectenbureau Verlaan
en Nijhof gewijzigd van het destijds aanwezige
schuine dak in een ommuring met kantelen,
schietgaten en een torentje. Hierbij is aan de
hand van historische tekeningen getracht een
oorspronkelijke toestand terug te brengen. Of de
toren er ooit daadwerkelijk zo heeft uitgezien, valt
niet met zekerheid te zeggen.
Bij conserverend restaureren wordt het monument hersteld in de toestand waarin het zich
bevindt. Noodzakelijke toevoegingen worden met
eigentijdse materialen vormgegeven. Daarmee
blijft een toevoeging herkenbaar als toevoeging
uit een bepaalde periode en blijft het monument
als het ware ‘leesbaar’. Een recent Zwols voorbeeld is de restauratie en herbestemming van het
Spinhuis tot hotel en restaurant (Librije’s Zusje).
Nieuwe toevoegingen zijn als zodanig herkenbaar, maar de sfeer van de voormalige gevangenis
is nog volop aanwezig.
Achterzijde Waterstraat 32-38, voor de
restauratie. (Collectie
HCO)
Achterzijde Waterstraat 32-38, na de
restauratie. (Collectie
HCO)
Pelsertoren en poort
voor restauratie, 1972.
(Collectie HCO)
Pelsertoren en poort na
restauratie. (Collectie
HCO)
10 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift 11
De monumentenwerkzaamheden zijn tegenwoordig nog grotendeels gelijk aan de geschetste
werkzaamheden aan het einde van de jaren
tachtig. Het contact met de monumenteigenaren
en het (werk)bezoek aan de monumenten staat
daarbij voorop. Samen met een eigenaar worden
de mogelijkheden onderzocht om het monument
aan te passen aan de wensen en functies van de
huidige tijd. De praktijk heeft uitgewezen dat
contact met monumentenzorg in een vroegtijdig
stadium van een planproces van groot belang is
voor zowel het monument als de eigenaar. Kansen
en valkuilen worden het liefst al in schetsplanfase
besproken waarbij, indien nodig, ook vooroverleg met de welstands-/monumentencommissie
en/of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
plaatsvindt. Het voordeel voor de eigenaar is dat
teleurstellingen door een afwijzend advies, na een
vaak lange tijd van planvoorbereiding met daaraan verbonden kosten, worden voorkomen. Bij de
beoordeling van wijzigingsplannen zijn de monumentale waarden het uitgangspunt. De door de
gemeenteraad vastgestelde Uitvoeringsvoorschriften voor onderhoud en herstel van beschermde
monumenten geven daarbij kaders. De gevolgen
van de wijzigingen, de belangen van de eigenaar
en het gebruik van het monument worden in de
beoordeling zorgvuldig afgewogen. Wijzigingen
aan een monument zijn dus niet per definitie
verboden. Noch de eigenaar, noch de gemeente,
noch het monument zijn immers gebaat bij leegstand en verval. Het doel van de vergunning is om
er zorg voor te dragen dat monumentale waarden
niet onnodig verloren gaan. Bouwhistorisch of
cultuurhistorisch onderzoek geeft bij de behandeling inzicht in de belangrijke monumentale
waarden, zoals authentiek (bouw)materiaal of een
beschermde (tuin)aanleg.
Naast deze planadvisering en de begeleiding
van restauraties behoren nog vele andere taken
bij monumentenzorg. Voorbeelden daarvan zijn
werkzaamheden ten aanzien van de verlening
van onderhouds- en restauratiesubsidies voor
gemeentelijke monumenten, informeren van
monumenteigenaren, architecten en aannemers,
advisering over erfgoedonderwerpen aan het
gemeentebestuur, interne advisering over monumenten in gemeentelijk eigendom, contacten met
de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en met
de Federatie Grote Monumentengemeenten in
Nederland (waartoe Zwolle behoort), het documenteren en ontsluiten van monumentengegevens en het beheren van de werf met historische
(bouw)materialen.
Van RRM naar Brim
De gemeente heeft circa twintig jaar een belangrijke taak gehad in het toekennen van subsidies
voor de restauratie van rijksmonumenten. Het
Rijk had daar subsidieregelingen voor opgesteld,
met namen als Rijkssubsidieregeling Restauratie
Monumenten (RRM-1986) en Besluit rijkssubsidiëring restauratie monumenten (BRRM-1991
en Brrm-1997). Zwolle moest daarvoor tot 1997
jaarlijks een meerjaren restauratieprogramma
opstellen. Daarin raamde de gemeente de subsidiebehoefte over een termijn van vijf jaren. Het
Rijk kende vervolgens middels een landelijke verdeelsleutel subsidiebudget toe. Als een monument
op het meerjarenprogramma voorkwam, kon een
monumenteigenaar vervolgens subsidie aanvragen. Om overzicht te houden op de staat van de
monumenten hield monumentenzorg op een speciale kaart de kwaliteit van rijksmonumenten bij.
Op de kaart werd aangegeven of de kwaliteit van
een pand goed, matig of slecht was.
Vanaf 1997 moest de gemeente eenmaal per
vier jaar een restauratiebehoefteraming bij het
Rijk indienen. Deze behoefteraming bestond uit
een technische inventarisatie van alle rijksmonumenten die gedeeltelijk of volledig restauratie
behoefden. Het Rijk kende vervolgens subsidiebudgetten toe. Gemeenten met honderd of meer
beschermde rijksmonumenten, waaronder Zwolle, kregen ‘eigen’ budgetten (de budgethoudende
gemeenten). Voor de overige gemeenten werden
de budgetten op provinciaal niveau verdeeld. In
het Gemeentelijk Restauratie-Uitvoerings Programma (GRUP) kende de gemeente het budget
toe aan restauraties. Op basis daarvan kon de
monumenteigenaar de eigenlijke subsidie bij het
Rijk aanvragen.
Het uitvoeren van de behoefteraming zorgde
voor veel contact met monumenteigenaren. De
ervaring leerde dat er tijdens zo’n bezoek tal van
zaken aan de orde kwamen. Voor veel bewoners
en eigenaren van een pand was het een mooie
gelegenheid vragen te stellen of hun ongenoegen
te uiten. Door vragen te beantwoorden of door te
verwijzen naar de juiste instantie ontstond vaak
een sfeer waarin een goed inhoudelijk gesprek
over de instandhouding van het monument
mogelijk werd.
Het eerste GRUP werd op 3 maart 1998 door
het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. Hoewel het jaarlijks beschikbare budget
ten opzichte van de meerjarenprogramma’s licht
steeg naar ruim ƒ 800.000,-, was er jaarlijks een
structureel tekort. De restauratiebudgetten werden daarom toegekend op basis van technische
urgentie en, indien er overeenstemming met een
eigenaar was, dat de restauratie daadwerkelijke
zou worden uitgevoerd. Onder meer de restauraHerbestemming van
’t Spinhuis tot Librije’s
Zusje. (Foto Hans Westerink)
Tekeningen Hofvliet:
oude toestand en nieuwe toestand, zichtbaar
zijn de wijzigingen die
de restauratie met zich
mee heeft gebracht.
(Gemeente Zwolle,
architect BP+A architectuur)
Links: Opgeslagen
gevelornamenten Roo
Haen op de werf.
Het pand op de hoek
RodehaansteegDiezerstaat werd
gesloopt ten behoeve
van het nieuwe provinciehuis dat in 1896-
1898 in neogotische
stijl werd gebouwd.
(Gemeente Zwolle)
Israëlitische begraafplaats aan de Kuijerhuislaan, 1986. (Collectie HCO)
12 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift 13
tie van buitenhuis Soeslo en de restauratie van de
ingangshekken en het baarhuisje van de Israëlitische begraafplaats kregen op het GRUP restauratiebudget toegekend.
In 2006 werd het Brrm 1997 opgevolgd door
het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding
monumenten (Brim). De uitvoering van deze
regeling werd op dat moment weer bij het Rijk
neergelegd. Daarmee eindigde de actieve regierol
van de gemeente op het gebied van de verdeling
van restauratiesubsidies van het Rijk. Een rol die
monumentenzorg ruim twintig jaar had vervuld
en waarin college en raad vele miljoenen hadden
verdeeld voor de restauratie van talrijke rijksmonumenten in Zwolle.
Kleur in de stad
Kleuren bepalen het karakter van de stad. Door
kleur lijkt er eenheid te bestaan of worden de
gebouwen juist als losse elementen herkend. In
de historische architectuur speelde niet de kleur
van bouwmateriaal, maar de kleur van verf een
belangrijke rol. De historische kleuren van de
Zwolse binnenstad waren vrijwel verdwenen. De
laatste honderd jaar werden bijna alle gevels en
kozijnen wit geschilderd en verdwenen alle materiaalkleuren die bedoeld waren om de architectuur te ondersteunen. Sinds de brochure Kleur in
de stad (1994) worden kleurhistorisch onderzoek
en het terugbrengen van historische kleuren gestimuleerd. Om de aanvrager tegemoet te komen,
wordt een bijdrage in de kosten voor het kleuradvies verleend. Het monumentenbeleid over kleurwijzigingen aan rijks- en gemeentelijke monumenten werpt zijn vruchten af. Het oude stadhuis
aan de Sassenstraat, de toren van de Peperbus,
Koningin Wilhelminastraat 24, Burgemeester
Van Roijensingel 22, de winkelpui van Diezerstraat 124 en Sassenstraat 45 zijn voorbeelden van
gebouwen die Zwolle weer meer kleur hebben
gegeven. Deze gebouwen hebben in de ogen van
sommigen een ware metamorfose ondergaan,
terwijl er alleen een herstel van de oorspronkelijke
kleurstelling, zoals de architect het destijds heeft
bedoeld, heeft plaatsgehad.
Informeren en draagvlak
De werkzaamheden van monumentenzorg en de
aanwezige kennis over de gebouwen van de stad
zijn niet voor iedereen altijd inzichtelijk. Sinds
1987 worden daarom op diverse manieren activiteiten ontplooid om de kennis over en het draagvlak voor monumentenzorg te vergroten.
De bekendste activiteit is Open Monumentendag, die jaarlijks op iedere tweede zaterdag in september plaatsvindt en financieel mogelijk wordt
gemaakt door de gemeente. Op deze dag zijn vele
monumenten gratis toegankelijk voor het publiek
en vinden diverse activiteiten plaats. Zwolle doet
als deelnemer van het eerste uur al sinds 1987
mee aan de dag. Het doel van de Open Monumentendag is zo veel mogelijk mensen in contact
te brengen met monumenten. Jaarlijks telt Open
Monumentendag in Zwolle tussen de 10.000 en
15.000 bezoekers. Open Monumentendag is mede
mogelijk door de inzet van vele vrijwilligers, die
monumenten openstellen en verhalen over het
monument en de historie vertellen.
Daarnaast zijn sinds 1987 informatiebladen
uitgegeven met interessante onderwerpen en
actuele thema’s over monumentenzorg en archeologie. Inmiddels zijn 36 Informatiebladen monumentenzorg en archeologie in Zwolle verschenen.
Diverse onderwerpen zijn in de loop der jaren aan
de orde gekomen, van stadsarchitecten in Zwolle
tot de restauratie van de Peperbus en van het Jaar
van de Boerderij tot moderne monumenten. Alle
36 informatiebladen zijn te vinden op de website
www.zwolle.nl/monumentenzorg. Verder zijn
in de reeks Archeologie en Bouwhistorie in Zwolle
op een publieksvriendelijke manier de resultaten
van belangrijke archeologische en bouwhistorische onderzoeken in Zwolle onder de aandacht
gebracht. De reeks kent vijf boekwerken.
Sinds 2008 zijn de brochures opgevolgd door
het glossy vormgegeven Monumentenmagazine
dat op Open Monumentendag verschijnt. Het
magazine bevat de opengestelde monumenten en
het dagprogramma. Daarnaast wordt in diverse
artikelen dieper ingegaan op het thema van de
dag. De afgelopen twee jaar waren de thema’s
Nieuw gebruik, oud gebouw (2011), met interessante herbestemmingen van monumenten, en
Groen van Toen (2012) over de bolwerken en
singels, parken en historische buitenplaatsen,
maar ook over het groen van de wederopbouw.
Het Monumentenmagazine is een mooi voorbeeld
van samenwerking met diverse partners in de stad
en wordt mede mogelijk gemaakt door de adverteerders. Daarnaast verlenen diverse auteurs vaak
belangeloos hun medewerking in de vorm van
artikelen.
In 2008 hebben de gemeenten Zwolle en Kampen
de gezamenlijke Erfgoedprijs Zwolle-Kampen
ingesteld. Dit is een jaarlijkse prijs als waardering
voor de inzet van het op een goede wijze beheren,
restaureren en in stand houden van cultuurhistorisch erfgoed. De prijs wordt elk jaar afwisselend
of in Zwolle of in Kampen uitgereikt. Naast de
erkenning middels een oorkonde wordt een geldbedrag ter grootte van e 1000,- toegekend. Dit
jaar wordt de prijs rond Open Monumentendag
weer in Zwolle uitgereikt. De Zwolse winnaars
zijn de muziektent op het Assendorperplein
(2009) en de Dominicanenkerk (2011) geweest.
Tenslotte verzorgen het team monumentenzorg en het team archeologie jaarlijks twee lezingen in het kader van de Historische Avonden.
Deze avonden worden alweer voor het zeventiende achtereenvolgende seizoen gezamenlijk
georganiseerd door diverse historische organisaties in Zwolle.
De Zwolse monumentenlijst
Uit de rijke geschiedenis van Zwolle zijn vele
historische objecten bewaard gebleven. Een deel
daarvan is aangewezen als monument. Bekende
voorbeelden zijn de Grote of St. Michaëlskerk, het
Karel V-huis met de prachtige renaissancegevel
uit de zestiende eeuw, en de herenhuizen aan de
Zwolle krijgt kleur,
gevels van het Celecomplex in historische
kleuren. (Gemeente
Zwolle)
Oorkonde uitreiking Erfgoedprijs
Zwolle-Kampen 2011.
(Gemeente Zwolle)
VVV-bankjes aan de
Burgemeester van Roijensingel. (Foto Hans
Westerink)
14 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift 15
Burgemeester van Roijensingel. Minder bekend
zijn de betonnen VVV-bankjes uit de jaren twintig aan de Burgemeester van Roijensingel of het
complex met twintig woningen van de Zwolse
bouwvereniging Eigen Haard uit 1893-1894. Dit
complex is ontworpen in neorenaissancestijl
door de Zwolse architecten W. en F.C. Koch. Bijzonder zijn de arduinstenen hoefslagpalen 46 en
57 die zich op de IJsseldijk bevinden. Van de 87
hoefslagpalen die in 1760 ter begrenzing van de
onderhoudsvakken van de dijk zijn geplaatst, zijn
er nog maar vijf over, waaronder twee in Zwolle.
Rijksmonumenten
Rijksmonumenten worden door het Rijk aangewezen. De rijkslijst bevat momenteel ongeveer
530 monumenten. De eerste lijst telde in 1967
ruim 350 rijksmonumenten. Deze waren hoofdzakelijk gelegen in de binnenstad. Naast de bekende monumenten zoals de Peperbus, het Vrouwenhuis en de Sassenpoort bevatte de lijst ook diverse
woon- en winkelpanden. Buiten de binnenstad
werden onder andere de Zaaddragerswoningen
(Binnengasthuisstraat), oliemolen de Passiebloem
en de hoefsmederij aan de Thomas a Kempisstraat
aangewezen. De lijst werd in de jaren zeventig
verder uitgebreid met objecten die met name
buiten de binnenstad lagen. Voorbeelden daarvan
zijn het Engelse Werk en de Katerveersluizen, de
kerk en de korenmolen in Windesheim en huize
Den Doorn in Haerst. De rijkslijst bevatte begin
jaren negentig zo’n vierhonderd monumenten,
met name uit de periode voor 1850.
De daarop volgende periode van 1850 tot
1940 wordt de ‘jonge bouwkunst’ genoemd.
Vanaf 1986 voerde het Rijk samen met de provincie een inventarisatie uit om de bouwkunst
van deze periode in beeld te brengen. Vanuit
dit Monumenten Inventarisatie Project (MIP)
werden objecten geselecteerd. Het Monumenten
Selectie Project (MSP) resulteerde in ongeveer
zeventig Zwolse objecten die werden aangewezen
als rijksmonument. Kenmerkende voorbeelden
zijn de woningen aan de Prins Hendrikstraat 1, 3
en 5, ontworpen door architect G.G. Post (1902),
de voormalige ambachtschool (Mimosastraat)
ontworpen door architecten A. Baart en L. Krook
(1931-1932), het kantoorgebouw van de NV Electriciteits Fabriek IJsselcentrale (Zeven Alleetjes)
ontworpen door architecten A.J. van der Steur en
M. Meijerink (1939-1946), herenhuizen aan de
Burgemeester van Roijensingel en de oude IJsselbrug (1930).
Het hoofdgebouw van een historische buitenplaats had meestal wel een monumenten bescherming. Om ook de waardevolle tuin- en parkaanleg met de zich daarin bevindende objecten te
kunnen beschermen, heeft het Rijk buitenplaats
Boschwijk, landgoed Schellerberg, landgoed
Soeslo en buitenplaats Windesheim in 2004-2005
aangewezen tot beschermde historische buitenplaats.
De laatste uitbreiding van de lijst met rijksmonumenten is van recente datum. De stedenbouw
en architectuur uit de wederopbouwperiode
(1945-1965) wordt gekenmerkt door vooruitgang
en ontwikkeling. Zo leidden nieuwe materialen
en werkwijzen tot vernieuwing in de architectuur
en werden in de stedenbouw nieuwe verkavelingprincipes toegepast. Groenvoorzieningen
vormden daarin een essentieel onderdeel. Architect G.Th. Rietveld ontwierp in deze periode in
opdracht van Schrale’s Beton- en Aannemingsmaatschappij een kantoorgebouw aan de Willemsvaart. Het gebouw, waarvan de bouw in 1959
werd voltooid, is één van de weinige naoorlogse
panden op de gemeentelijke monumentenlijst.
Begin 2013 is bekend geworden dat dit kantoorgebouw promoveert tot rijksmonument.
De gemeentelijke monumentenlijst
Het gemeentelijk beschermingsbeleid richtte zich
midden jaren tachtig van de vorige eeuw op de
bescherming van de ‘jonge bouwkunst’ (1850-
1940). Dit omdat de rijkslijst met name monumenten uit de periode voor 1850 bevatte. Het
eerste aanwijzingsbesluit dateert van 20 december
1985. Daarbij werden ruim tweehonderd panden
voorlopig op de gemeentelijke monumentenlijst
geplaatst. Op deze voorlopig geplaatste panden waren de beschermende bepalingen van de
Monumentenverordening vervolgens één jaar
van toepassing. Het besluit tot voorlopige plaatsing moest binnen één jaar worden gevolgd door
een besluit tot definitieve plaatsing. Op 8 december 1986 besloot de raad om 59 panden definitief
op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen.
Het betrof panden aan onder meer de Rhijnvis
Feithlaan, Prins Hendrikstraat, Burgemeester van
Roijensingel en Stationsweg. Tegelijkertijd werd
besloten om de overige panden opnieuw voorlopig op de gemeentelijke monumentenlijst te
plaatsen. Onder meer omdat ingediende bezwaarschriften nog niet behandeld waren. In vervolg
op dit besluit werden op 2 november 1987 ruim
130 panden definitief op de gemeentelijke monumentenlijst geplaatst. Het ging daarbij met name
om huizen in de Veeralleebuurt, Assendorp, de
singelbebouwing en bebouwing op de bolwerken
in de binnenstad.
Een tweede selectie van vooral panden van plaatselijk en/of buurtbelang werd op 11 juli 1988 als
monument aangewezen. Voorbeelden daarvan
zijn het woningcomplex aan de Eigenhaardstraat
/ hoek Assendorperstraat, Enkstraat 30 tot en
met 40 (even), het Nieuwe Verlaat (Maatgravenweg), de boerderijen Oldeneelweg 1 en 4 en het
grafmonument van de heren van Windesheim op
de begraafplaats in Windesheim. Bijzonder is de
aanwijzing van de Spoolderberg, een rivierduin
dat eeuwenlang de inhuldigingsplaats was van
de nieuwe landsheer van Overijssel en waar in de
Middeleeuwen vergaderingen in de openlucht
van de vertegenwoordigers van de drie IJsselsteArduinstenen hoefslagpaal 46. (Foto Jeroen
Drost)
De eerste Zwolse
(rijks)monumentenlijst, ‘vastgesteld op
1 augustus 1966,
Min. CRM afd. OKN.’
(Gemeente Zwolle)
Links: De Zaaddragershuisjes aan de Nieuwe
Vecht in 1986. (Collectie HCO)
Kantoorgebouw van
Schrale’s Beton- en
Aannemingsmaatschappij, ontworpen
door architect G.Th.
Rietveld. (Collectie
Centraal Museum
Utrecht)
16 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift 17
den en de ridderschap in Overijssel met de landsheer plaatsvonden.
De rijksoverheid was inmiddels begonnen
met het Monumenten Inventarisatie Project. Het
gemeentebestuur verwachtte dat het daadwerkelijk plaatsen van panden op de rijkslijst nog jaren
zou duren. Daarom volgde begin jaren negentig
een volgende aanwijzingsronde. Hierbij werden,
vanwege het nieuwe monumentenbeleid uit 1989,
ook de beeldbepalende panden betrokken. Deze
aanwijzingsronde werd gezien als afronding
van het gemeentelijk beschermingsbeleid over
de periode 1850-1940. Met het besluit van 28
september 1992 werden diverse panden in de binnenstad, onder meer aan de Diezerstraat, de Luttekestraat en de Wolweverstraat aan de gemeentelijke monumentenlijst toegevoegd.
Met de aanwijzing van circa zeventig rijksmonumenten van ‘jonge bouwkunst’ promoveerden
in 1998 diverse gemeentelijke monumenten tot
rijksmonument. Omdat een pand niet zowel
gemeentelijk als rijksmonument kan zijn, werden deze panden afgevoerd van de gemeentelijke
monumentenlijst.
In de daarop volgende jaren werd met enige
regelmaat een aantal objecten aan de gemeentelijk
monumentenlijst toegevoegd. Bijzonder is de
aanwijzing van zeventien monumenten die voor
Zwolle cultuurhistorische waarde hebben, maar
door hun aard, functie of ligging makkelijk worden vergeten of verwaarloosd. Het betrof onder
meer de Gedenksteen ter nagedachtenis aan Thomas a Kempis (1919). Architect P.J.H. Cuypers
maakte het ontwerp. Maar ook de Zonnewijzer op
Grote Markt 11, de Menistensluis en het gevelteken met pauw aan Sassenstraat 51 werden monument. Net zoals het wellicht oudste moslimgraf
van Nederland dat op het landgoed rond Huize
Arnichem in Haerst ligt. Het is het graf van Apollo, een jonge negerslaaf die naar Nederland werd
gebracht door Joan Hendrik Tobias, eigenaar van
Huize Arnichem. Tijdens een oorlog zou Apollo
Tobias van een wisse dood hebben gered. De
gemeentelijke monumentenlijst bestaat momenteel uit 340 gemeentelijke monumenten. Het zijn
hoofdzakelijk monumenten uit de periode 1850-
1940, veelal van de bouwstijlen Neorenaissance,
Eclecticisme en Jugendstil.
De inventarisatie van monumenten die het Rijk
in de jaren zestig van de vorige eeuw uitvoerde,
gebeurde veelal vanaf de openbare weg. Panden
werden niet van binnen bezocht. Zowel landelijk
als in Zwolle groeide het besef dat deze (rijks)
inventarisatie niet had geleid tot een sluitende
monumentenlijst. Deze panden met laatmiddeleeuwse casco’s vertellen veel over het ontstaan
van onze binnenstad.
Naar aanleiding van een gezamenlijk initiatiefvoorstel van een aantal raadsfracties heeft
het college van B en W in 2007 besloten om de
gemeentelijke monumentenlijst uit te breiden.
Daarbij, en dat kwam in Nederland nog niet vaak
voor, zou de bevolking actief worden betrokken.
Dit meerjarig inventarisatie- en aanwijzingsproject moet uiteindelijk leiden tot een gemeentelijke monumentenlijst waarop de verschillende
tijdsperiodes en bouwstijlen evenwichtig zijn
vertegenwoordigd. Vanwege de omvang van het
project vindt de uitvoering stapsgewijs plaats. De
eerste prioriteit ging daarbij met name uit naar
de historische binnenstad. Het straatbeeld van de
Zwolse binnenstad kent veelal gevels die stammen
uit de afgelopen twee eeuwen. Achter veel van
Woningcomplex aan
de Eigenhaardstraat.
(Foto Jeroen Drost)
Gedenksteen ter nagedachtenis aan Thomas
a Kempis, begraafplaats Bergklooster.
(Foto Hans Westerink)
Rechts: Gevelteken met
pauw, Sassenstraat 51.
(Foto Hans Westerink)
Links: Het graf van
Apollo, Haerst. (Foto
Hans Westerink)
Boven: Wederopbouwarchitectuur in doorlopende groenstructuur:
etagewoningen van
architect P.A. Lankhorst aan de Meppelerstraatweg. (Foto Hans
Westerink)
Thomas a Kempislyceum, Schuurmanstraat, begin jaren
zestig. (Collectie HCO)
18 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift 19
deze ‘jongere’ gevels gaan echter vaak veel oudere
huizen schuil. Het was daarom de verwachting
dat in de binnenstad nog veel niet beschermde
maar (bouwhistorisch) waardevolle laatmiddeleeuwse gebouwen aanwezig zouden zijn. Andere
onderzoeksthema’s zijn onder meer boerderijen
en architectuur uit de wederopbouwperiode.
De Zwolse bevolking is op twee manieren bij de
inventarisatie betrokken. Allereerst zijn alle Zwollenaren op diverse manieren via de gemeentelijke
website en via de media uitgenodigd een bijdrage te
leveren aan de inventarisatie. Deze burgerparticipatie heeft tot ongeveer 150 voorgedragen gebouwen
geleid. Verrassenderwijs zijn daarbij veel gebouwen
uit de naoorlogse bouwkunst aangeleverd.
Naast burgerparticipatie in het inventarisatieproces is ook burgerparticipatie aan het selectieproces toegevoegd. Hiertoe is een ‘selectiecommissie’ ingesteld. Diverse organisaties uit de Zwolse
gemeenschap hebben in deze commissie zitting:
de Vereniging Vrienden van de Stadskern Zwolle,
de Zwolse Historische Vereniging, het Zwolse
Architectuur Podium en de Stichting Levende
Stadsgeschiedenis Zwolle, het Oversticht en het
team monumentenzorg van de gemeente Zwolle.
De selectiecommissie adviseert het college van B en
W over potentiële gemeentelijke monumenten.
Momenteel bevindt het (bouwhistorisch)
onderzoek in de binnenstad zich in de afrondende
fase. In totaal zijn dan ruim vierhonderd mogelijk waardevolle objecten in de binnenstad door
middel van archiefonderzoek en veldwerk onderzocht. Het onderzoek heeft inmiddels een schat
aan informatie over de (bouw)geschiedenis van
Zwolle opgeleverd.
Beschermd Stadsgezicht
Een belangrijk rijksbesluit in 1993 was de aanwijzing van de binnenstad en delen daarbuiten
als ‘beschermd stadsgezicht’. De reden van de
aanwijzing was de gave historische structuur van
Zwolle met zijn historische bebouwing en monumenten. Met de aanwijzing ontstond de wettelijke
verplichting om ter bescherming van het stadsgezicht een bestemmingsplan vast te stellen.
Het besluit tot aanwijzing als beschermd
stadsgezicht is niet zonder slag of stoot tot stand
gekomen. In 1962 en 1963 heeft het Rijk een
landelijke inventarisatie uitgevoerd naar beschermenswaardige gebieden. In 1968 heeft de Rijksdienst voor de Monumentenzorg het gemeentebestuur van Zwolle een conceptvoorstel gezonden
betreffende een beschermd stadsgezicht. Het
gemeentebestuur reageerde niet afwijzend maar
wel met een kritische opstelling, hetgeen in 1970
heeft geleid tot de instelling van een werkgroep
om de materie nader te bestuderen. Eén van de
conclusies in het rapport van de werkgroep in
1973 was dat de binnenstad in drie zones van verschillende graden van karakteristieke schoonheid
kon worden ingedeeld. Daaraan zouden drie planologische beschermingsregimes kunnen worden
gekoppeld. Uiteindelijk bleek er nog veel werk te
doen. Zo waren de financiële consequenties niet
duidelijk en zou er moeten worden gewerkt aan
de verfijning van de zonering en begrenzing van
het beschermd stadsgezicht. In 1974 verzond het
college een brief aan de minister om inzicht te
krijgen in met name de financiële gevolgen van
een aanwijzing tot beschermd stadsgezicht. In
ambtelijke taal begon de brief als volgt: ‘Eind 1968
heeft ons bereikt een summiere propositie van
de rijksdienst voor de monumentenzorg, preludiërende op de aanwijzing van een niet onaanzienlijk deel van de Zwolse oude binnenstad tot
beschermd stadsgezicht.’ Eind 1976 lagen de ontwikkelingen nagenoeg stil, vanwege onder andere
de wijze van aanpak en personeelsmoeilijkheden
bij de rijksdienst. Dit sloot aan bij het landelijke
beeld, waarin het jaarlijks aantal aanwijzingen
tot beschermd gezicht sinds de jaren zestig sterk
terugliep. In 1983 waren nog maar 158 van de
332 beschermenswaardige stadsgezichten in
Nederland aangewezen. Vanaf 1986 werden bij de
Rijksdienst voor de Monumentenzorg de financiële en personele mogelijkheden geschapen om het
tempo van de aanwijzingen weer op te voeren.
In het aanwijzingsproces werd wederom de
omvang van het beschermd stadsgezicht ter discussie gesteld. De gemeenteraad stemde in met
de voorgenomen aanwijzing, maar adviseerde
de minister om een viertal gebieden buiten de
begrenzing te houden. Het betrof de gebieden:
a. Maagjesbolwerk, b. Friesewal, c. parkeerdek
Noordereiland en d. westzijde Stationsgebied.
Dit omdat in deze gebieden de historische structuur was verstoord en de bebouwing geen hoge
waarde meer had. Zowel Gedeputeerde Staten
als de Rijksplanologische Commissie waren van
mening dat de eerste drie gebieden als wezenlijke
onderdelen van de historische binnenstad binnen
de vestinggracht moesten worden beschouwd.
Bij het opstellen van het bestemmingsplan zou
vervolgens kunnen worden bezien of er randvoorwaarden uit oogpunt van bescherming
nodig zouden zijn. Het belang van de Stationsweg als negentiende-eeuwse toegangsweg van
het station naar de binnenstad werd onderkend,
maar vanwege de recentere bebouwingsontwikkelingen kon het buiten het stadsgezicht worden
gelaten. Zodoende eindigt de begrenzing van het
beschermd stadsgezicht aan de zuidkant met de
negentiende-eeuwse villabebouwing en herenhuizen langs de Burgemeester van Roijensingel en
een deel van het Groot Wezenland.
In 2012 werd een
bedrijfshal van IJzerleeuw BV aan de
Gasthuisdijk aangewezen als gemeentelijk
monument van de
wederopbouw. (Archief
IJzerleeuw)
Begrenzing beschermd
stadsgezicht. (Gemeente Zwolle)
20 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift 21
In 1963 was ik benoemd bij Monumentenzorg Zwolle. In die
tijd had de gemeente de voormalige Bethlehemkerk overgenomen van de Nederlands Hervormde Kerk, voor het symbolisch bedrag van één gulden. Dat leek een leuke transactie,
ware het niet dat er een addertje onder het gras zat. Namelijk
een achterstallig onderhoud van naar schatting twee ton. Een
heel bedrag in die tijd.
Wat kon men doen met een afgedankt kerkgebouw? Geopperd was de kerk af te breken om plaats te maken voor een
parkeerruimte voor 17 auto’s. Openbare Werken had daartoe
al een tekening klaarliggen. Er werd echter een prijsvraag uitgeschreven voor een betere bestemming. Die werd gevonden:
een Cultureel Centrum, waarin wisselend tentoonstellingen
zouden worden gehouden, terwijl het nog in de kerk aanwezige orgel (Quellhorst, 1828) gelijktijdig kon worden bespeeld
door leerlingen van de Stedelijke Muziekschool. Overigens
bleek later, dat de combinatie van tentoonstelling met orgelstudie, geen gelukkige was. De muziek is al gauw te hard.
Maar eerst moest er nodig wat aan het gebouw gebeuren.
De lekke goten kregen een noodreparatie. Loszittende dakleien waren gevaarlijk. Er was er al één dwars door een autodak
gevallen. Wat moest er eigenlijk aan groot herstel gebeuren?
Dus besloot ik om eens een kijkje te gaan nemen op de zolders
van de Bethlehemkerk. In mijn eentje – dat vond ik niet erg,
maar het was wel stom, achteraf bezien.
Een deur achterin de kerk gaf toegang tot een wenteltrap
die naar de zolders leidde. Er brandde slechts één lamp,
namelijk net boven de trap. Over de gewelfrondingen leidde
een houten steektrap verder naar boven. Het was er behoorlijk donker, daar moest je aan wennen. Een armzalige verlichting van deze immense kerkzolder, het eerste schip. Ik
wist dat ergens halverwege een doorgang moest zijn naar het
tweede kerkschip. Maar waar precies?
Mijn tocht was niet gemakkelijk, want er liep alleen een
smalle plank zonder leuningen over de gewelftoppen. Het
was er spookachtig, slechts de gaten die in de luiken van de
dakkapellen waren geboord, gaven wat daglicht. Het was er
onbeschrijfelijk vies, overal lagen dode duiven en de loopplanken waren hobbelig door alle duivenpoep waarmee ze
bedekt waren. Ik schrok toen plotseling een groep duiven
opvloog. Een regen van huidschilfers daalde op mij neer.
Door mijn schrik was het moeilijk mijn evenwicht te bewaren. Juist onder de spantjukken lag de duivenpoep nog dikker.
Dat veerde een beetje en bovendien zwiepten enkele planken
nogal door.
Ik vond de doorgang naar het andere schip. Inspectie
luiken gaven toegang tot de zakgoten tussen beide dakvlakken. Op de tweede zolder was het minder donker, maar even
vies. De loopplank was weliswaar breder, maar ook zonder
leuning. Toen ik vele maanden later eens op de zolders van
de Grote Kerk moest zijn, was de toestand daar heel anders:
brede loopbruggen met leuningen aan beide kanten. En geen
duiven, dus veel minder vuil. Het is trouwens een heel speciale sfeer, daarboven. Het is er erg stil, net of de straat geluiden
hier niet door kunnen dringen.
De gewelven die er vanuit het kerkinterieur altijd keurig
wit uit zien, zijn van boven bedekt met een dikke laag donkergrijs stof. Door de bolle vorm van de gewelven en als totaal
overzicht van vele gewelven achter elkaar, lijkt het net een
stal met olifanten. Allemaal dikke ronde ruggen. Maar die
bolle ruggen eindigen aan de kanten in diepe donkere gaten,
de gewelfgeboorten. Als je daar in valt, kom je er niet gemakkelijk weer uit. En als je bovendien nog een been breekt, hoort
niemand jou roepen.
Maar ik moest terug, niet kinderachtig zijn. Door de niet
eens zo slecht verlichte doorgang tussen de zakgoten, weer op
de eerste zolder. Tjonge, het was er donkerder dan ik me herinnerde. De duiven vlogen weer verschrikt op. Bah, wat een
vieze troep was het hier. Toen moest ik over de smalste plank,
die dik onder de duivenpoep zat en ook nog doorzwiepte. Ik
zag de diepe donkere gaten naast me. Ik durfde niet. Wat was
ik vreselijk alleen. Roepen zou niets helpen, niemand hoorde
mij immers. Daar stond ik, met knikkende knieën. Ik kon niet
verder. Wat nu?
Plotseling begon het orgel te spelen. Ik was niet meer
onbereikbaar alleen. Er was een mens in de buurt. De tranen
sprongen in mijn ogen, zó dankbaar was ik. De moeilijke
plank was ineens geen probleem meer…
Uit een verslag met kennisoverdracht en anekdotes,
geschreven door oud-medewerker monumentenzorg
P.C. (Piet) Korteweg, Je hebt nog 80 dagen, 1982.
Archief Monumentenzorg
Toekomst voor erfgoed
Zwolle is geen product van één periode. In de
afgelopen eeuwen zijn de stad, de wijken en het
buitengebied ontstaan en continu aangepast aan
nieuwe omstandigheden. Nieuwe ontwikkelingen
zoals veranderende bouwstijlen en stedenbouwkundige inzichten hebben bijgedragen aan het
unieke historisch palet dat de stad van nu vormt.
Vijftig jaar actieve gemeentelijke monumentenzorg heeft er toe bijgedragen dat veel gebouwen
zijn gerestaureerd en dat historisch materiaal in
stand is gebleven. De stad is mede daardoor een
aantrekkelijke historische stad voor Zwollenaren,
toeristen en consumenten. Ons erfgoed is daarmee dus ook een belangrijke economische factor.
Het Zwolse monumentenbeleid is gericht op
de instandhouding van historisch waardevolle
objecten en structuren. Niet door te bevriezen
maar door in ontwikkelingen rekening met ons
erfgoed te houden. Het erfgoed is daarbij inspiratiebron en draagt zodoende bij aan de kwaliteit
en de identiteit van onze gemeente. Monumentenzorg blijft daarmee dus ook betekenis voor de
toekomst houden. Niet alleen als gemeentelijke
monumentenzorg maar als een gezamenlijke
zorg voor ons erfgoed. Burgemeester Drijber zei
daarover in een toespraak in het monumentenjaar
1975 treffend dat het monument vanaf de zestiger
jaren is gaan leven.
Literatuur
J. Hagedoorn, Met het oog op gisteren, 1988
Informatieblad monumentenzorg en archeologie in
Zwolle, juni 1989, ‘Bouwfragmenten terug in stadsbeeld’
Informatieblad monumentenzorg en archeologie in
Zwolle, juni 1994, ‘Kleur in de stad’
Bronnen
Gemeente Zwolle – secretarie archief (1924-1988) inv.
nr. 5050; inv. nr. 5051; inv. nr. 5052; inv. nr. 5053;
inv. nr. 5054
Beleidsarchief Stadsbeheer SB0000165 2.07.355.5 Functieboek sector stadsbeheer + organisatieplan per
afdeling
Archief Stadsbeheer SB00007768 1.853.3 Monumenten-meerjarenprogramma’s 1990 t/m 2001
1.853.3 1987-1996 SB00007831 Monumenten – Beleidsplan, overzichten etc.
1.853.3 2009-0 SB00007841 Monumentenzorg, modernisering beleid
1.853.3 1989 SB00005014 / B1999-NHSSB 443 nota
monumentenbeleid
1.853.3 1999 Werkprogramma monumentenzorg en
archeologie 1999-2002
1.853.3 1999 Beleidsplan Monumentenzorg en Archeologie 1999-2002 SB00001665
1.853.3 2000-0 Monumenten, beleid en voorschriften
SB00001558
1.853.3 1992-1998 Monumenten – subsidieregelingen
en financiering SB00001164
1.853.3 2000 Gemeentelijk Restauratie uitvoeringsprogramma SB00000860
2.07.76 1991 Stads- en dorpsvernieuwing – verordeningen SB00000672
1.853.3 1994 Richtlijnen voor de monumentenzorg
SB00001159
1.853.3 1996 Monumenten meerjarenprogramma’s
SB00001165
2.07.355.5 Administratieve organisatie Stadsontwikkeling 1989/1995 SB1305 B1999 NHSSB 305
Besluiten tot aanwijzing gemeentelijke monumenten;
Monumentenwet 1961 en 1988; Erfgoedverordening Zwolle 2010
Aan de Thorbeckegracht wisselen classicisme, klokgevels,
negentiende-eeuwse
lijstgevels, Jugendstil,
historiserende ‘nieuwbouw’ en eigentijdse
nieuwbouw elkaar
af. Het ritme van de
bebouwing, de verschillen in materialen
en detaillering en de
rijke kwaliteit van de
monumenten bepalen
de historische waarde
van de straatwand.
Nieuwe ontwikkelingen
met kwaliteit passen
dan ook in deze historische continuïteit. (Foto
Hans Westerink)
Een adembenemende ervaring
22 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift 23
Romaans Holl. Renaissance Holl. Classicisme Rococo
Classicisme
Eclecticisme Jugendstil
Neo Classicisme
Waterstaatsstijl Rationalisme Intern. Stijl
Neogotiek Nieuwe Bouwen
Renaissance Neo Renaissance Delftse school/trad.
A’damse school
Trad.
Gotiek
1300
1350
1400
1450
1500
1550
1600
1650
1700
1750
1775
1800
1825
1850
1860
1870
1880
1890
1900
1910
1920
1930
1940
1950
1980
Tijdlijn Bouwstijlen
Team Monumentenzorg gemeente Zwolle
24 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift 25
Ruimtelijke ontwikkeling van
het stadscentrum
Peter Boer De periode dat in Zwolle de tijd bijna
stil stond, ligt al lang achter ons. In de
tweede helft van de vorige eeuw is de stad
van een slaperig provinciestadje getransformeerd
in een hoofdstad met grootstedelijke allures.
De dynamiek in het historische stadscentrum is
daarbij enorm toegenomen. Zijn aantrekkingskracht ontleent het Zwolse stadscentrum niet in
de laatste plaats aan de historische uitstraling en
een groot aantal beschermde monumenten. Als
boodschappers uit het verleden vertellen oude
gebouwen over onze oorsprong, houden herinneringen levend en geven zo reliëf aan onze identiteit. De binnenstad is echter geen museum waar
bezoekers de collectie niet mogen aanraken. Het
is naast een aantrekkelijke woonomgeving ook
uitgaanscentrum en als winkelgebied bovendien
een economische factor van belang. Elke verandering in de omgeving of bebouwing heeft effect
op bestaande historische kwaliteiten. De belangen
van bewoners, bezoekers, overheid en ondernemers zijn verschillend en botsen nogal eens.
Het gemeenschappelijke besef dat we zorgvuldig moeten omgaan met wat we nog hebben,
vormt al vanaf 1963 de basis van het gemeentelijke monumentenbeleid in Zwolle. Bij verbouwingsplannen, restauraties of nieuwbouw moeten
de verschillende belangen zorgvuldig afgewogen
worden. Dit is werk voor specialisten. De analyse
van de ontstaansgeschiedenis van een gebouw
vormt het werkgebied van de bouwhistoricus. Als
onderdeel van de uitvoering van haar monumentenbeleid stelt de gemeente Zwolle hoge eisen aan
ingediende plannen. Een meestal in opdracht van
de aanvrager uitgevoerd bouwhistorisch onderzoek vormt al geruime tijd een integraal onderdeel van de planvoorbereiding.
In dit artikel wordt de ruimtelijke ontwikkeling van Zwolle binnen de stadsgracht geschetst
aan de hand van een aantal faseringskaarten.
Op basis van recent uitgevoerd bouwhistorisch
onderzoek wordt daarbij de voor deze perioden
meest representatieve bebouwing toegelicht.*
Onderzoek
Bouwhistorici bestuderen de veranderingen die
een gebouw in de loop der tijd ondergaan heeft.
Zij baseren hun bevindingen hoofdzakelijk op
constructies, materialen, afwerkingen en de
vormgeving daarvan en leggen verbanden met
schriftelijke bronnen en historische afbeeldingen. Bij een restauratie bijvoorbeeld komen op
deze wijze al in de voorbereidingsfase gegevens
beschikbaar, die duidelijk maken welke onderdelen absoluut bewaard moeten blijven en waar
ruimte is voor nieuwe ontwikkelingen. Dat kan
bijvoorbeeld betekenen dat, om de oorspronkelijke dakconstructie te ontzien, een nieuw dakvenster een stukje moet opschuiven of dat een nieuwe
trap het beste in het al bestaande trapgat geplaatst
kan worden om zo historische vloerbalken te
kunnen behouden. Het voortbestaan van een
monument is gediend met een (nieuwe) functie.
Het uitgangspunt is daarom niet het bevriezen
van de bestaande situatie, maar vooral het inzichtelijk maken van de mogelijkheden. Uiteraard
met behoud van de belangrijke waarden. Dat een
bouwhistorisch onderzoek in een vroeg stadium
uitgevoerd wordt, is niet alleen van belang voor de
beoordeling van de ingediende tekeningen. Doordat een aanvrager snel duidelijkheid krijgt over de
(on)mogelijkheden van zijn plannen, verloopt de
vergunningprocedure namelijk veel soepeler en
in veel gevallen ook aanmerkelijk sneller.
Sinds de jaren negentig van de vorige eeuw zijn,
meestal op initiatief van de gemeente, in Zwolle
veel panden op deze wijze onderzocht. Hiermee
is een uitgebreid bestand met nauwgezette documentatie van historische panden opgebouwd en
nam onze kennis over de ruimtelijke ontwikkeling
van de stad enorm toe. Gebouwen staan namelijk
niet alleen, maar zijn opgenomen in bouwblokken
of onderdeel van een groter ensemble dat aan de
verschillende stadsdelen geheel eigen identiteiten
verleent. Het gebied langs de Thorbeckegracht
bijvoorbeeld wordt gekenmerkt door gebouwen
die gericht zijn op de bedrijvigheid langs het water
en verschilt daardoor hemelsbreed van de statige
bebouwing aan de Koestraat en Walstraat, met de
achterliggende groene singels. In de historische
ontwikkeling van het stadscentrum schuilt een
logica die bebouwing koppelt aan historische stedenbouwkundige structuren, met bijvoorbeeld
overstekhuizen tegen de voormalige stadsmuur
of veertiende-eeuwse huizen van rijke kooplieden
langs de loop van de Grote Aa. In combinatie
met in de grond bewaarde archeologische sporen
vormen deze ensembles een belangrijke peiler
van de Zwolse cultuurgeschiedenis. De koppeling
van grootschalig bouwhistorisch onderzoek met
archeologische data en historisch kaartmateriaal
heeft inmiddels een aantal aanknopingspunten
opgeleverd voor het bijstellen van de ruimtelijke
ontwikkeling van de Zwolse binnenstad vanaf de
Middeleeuwen.
Herinventarisatie
Ondanks alle inspanningen kan niet altijd voorkomen worden dat tijdens bouwwerkzaamheden
af en toe nog onverwachte – en op dat moment
vaak ongelegen – ontdekkingen gedaan worden.
Achter panden met een ogenschijnlijk oninteOverzicht van de Thorbeckegracht. De twee
voormalige pakhuizen
aan de linkerzijde en de
kade rechts herinneren
aan de aan de scheepvaart gerelateerde handel die langs dit water
plaatsvond.
Voorgevel van Oude Vismarkt 10-12. Hoewel de voorgevel anders doet vermoeden, is dit één van de oudste huizen van de stad. Helaas is dit pand vorig jaar
verbouwd, waarbij de uit 1348-1350 daterende eikenhouten kap gesloopt is.
Ondanks pogingen daartoe, kon de eigenaar niet overtuigd worden van de noodzaak van behoud van deze belangrijke constructie. Omdat het huis geen monumentenstatus heeft, kon dit ook niet door de gemeente afgedwongen worden.
26 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift 27
ressante voorgevel blijken soms nog complete
middeleeuwse casco’s schuil te gaan, in een enkel
geval daterend uit de vroege veertiende eeuw.
In vrijwel alle Nederlandse binnensteden blijkt
dat de beschermde monumenten niet altijd de
panden met de hoogste bouwhistorische waarde
zijn. Deze vaststelling heeft vooral te maken met
de wijze waarop in het verleden het grootste deel
van de monumentenlijsten tot stand is gekomen.
De toekenning van de monumentenstatus was
vooral gebaseerd op een architectonische beoordeling van de voorgevel. Doordat deze gevels vaak
meerdere malen aangepast en/of vernieuwd zijn,
levert dit onvermijdelijk een onvolledig en soms
ook een vertekend beeld op van de historische
structuur van de stad. Een deel van de historische
bebouwing is dus onbeschermd. Het beschermde
stadsgezicht stelt op het niveau van het bestemmingsplan wel regels voor de sloop en herbouw,
maar biedt geen concrete mogelijkheden voor het
behoud van belangrijke panden.
Om als overheid goed voorbereid te zijn op
ongewenste ontwikkelingen en dit soort onaangename verrassingen in de toekomst zoveel mogelijk
te voorkomen, is de gemeente Zwolle enkele jaren
geleden gestart met een grootschalige bouwhistorische inventarisatie. Daarbij wordt alle nietbeschermde bebouwing binnen de stadsgrachten
van binnen en buiten bekeken. Van alle panden
die mogelijk nog oudere onderdelen kunnen
bevatten is eerst aan de hand van de historische
bouwdossiers een voorselectie gemaakt. Mogelijk
interessante objecten worden bezocht en de meest
waardevolle panden kunnen worden voorgedragen
voor plaatsing op de gemeentelijke monumentenlijst. In totaal zijn ruim vierhonderd panden bij
deze inventarisatie betrokken. In de loop van 2013
wordt dit inventarisatieproject afgerond.
Het embryo van de stad
De huidige stad Zwolle is ontstaan als kleine handelsnederzetti