
Historisch
• if
1 9 9 6 N U M M E R 2 rjs, F 9/5 rt’
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
; • > « . • Groeten uit Zwolle
Wim Huijsmans en
Annèt Bootsma
Ansichtkaart van de Veerallee met pontje, poststempel
1932.
‘Lieve Henkie, Wel gefeliciteerd met je verjaardag
hoor. Hoe gaat het met je? Met ons best. Ik vind het
hier erg leuk. Het pontje op de kaart, daar ga ik mee
naar school. Leuk he? Nu dag Henk Vader en Moeder
ook gef. Een prettigen dag. Henny.’
De Willemsvaart vervulde jarenlang een belangrijke
functie als scheepvaartroute tussen
de IJssel en de stad Zwolle.
Op de plaats waar nu de drukke kruising Westerlaan
– Veerallee ligt, besloot men in 1920 een voetgangerspontje
in de vaart te leggen. De Veeralleewijk
breidde zich in die tijd gestaag uit. Er was behoefte
ontstaan aan een tweede oeververbinding
naast de Keersluisbrug, die vaak openstond vanwege
het drukke scheepvaartverkeer.
De afzender van de afgebeelde ansicht was scholier;
deze groep was een belangrijke klant voor het
pontje. Voor veel buitenleerlingen vormde de
route via de pont de kortste verbinding tussen
hun school en het station. In 1932, het jaar van afzending,
waren er aan de Veerallee al twee scholen
gevestigd; het Gymnasium en het Christelijk Lyceum.
Op de rand van de Veeralleewijk lag de in
1995 gesloopte Emmaschool of, destijds zogeheten,
Industrieschool.
Het pontje werd met handkracht voortbewogen.
Het was goedkoop en gezellig, terwijl je met regen
droog kon staan.
Het pontje bleef in gebruik tot de demping van
dat gedeelte van de Willemsvaart in 1965, de Keersluisbrug
verdween toen eveneens. Varen doet het
pontje echter nog steeds; het doet nu dienst in Haerst
aan de Vecht.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 39
Redactioneel Inhoud DrB.J. Kam
Thorbeckegracbt ^
8011 VN Z
038 – 421 4^
Redactioneel
In 1653 overleed schipper Jan Slackebaerts. Hij
liet een vrouw, Maaike Jans, achter en zeven
kinderen. Maaike Jans was één van de vele
vrouwen die door het overlijden van hun echtgenoot
in de financiële problemen was gekomen en
hulp nodig had. Hilde van Wijngaarden beschrijft
enige aspecten uit het dagelijks leven van arme
vrouwen in de zeventiende eeuw.
Maria Hansen gaat terug naar het jaar 1580. De
politieke en godsdienstige spanningen liepen zo
ver op, dat het in dat jaar in Zwolle tot een uitbarsting
kwam. Er waren hulptroepen van buiten
de stad nodig om een eind te maken aan de strijd
tussen katholieken en protestanten.
Met de bouw van de Twistvlietbrug over het
Zwarte Water herleeft de naam van de buitenplaats
Twistvliet, die gelegen was op de westoever
van het Zwarte Water. Win Huijsmans en Johan
Seekles gaan in op de geschiedenis van deze buitenplaats.
Één van de Zwollenaren die een grootse carrière
maakte, was Wilhelmus Marinus van Rossum. In
1911 benoemde paus Pius X hem tot kardinaal.
Twee jaar later bezocht Van Rossum zijn geboortestad,
waar hij op grootse wijze onthaald werd.
‘Spieker’ Jansen werd in de loop der jaren een begrip
in Zwolle. Al meer dan 150 jaar is deze ijzerhandel
in de stad gevestigd; eerst in de Wolweverstraat
en momenteel in de Marslanden.
Groeten uit Zwolle Wim Huijsmans en Annèt Bootsma 38
Arme vrouwen in Zwole in de zeventiende eeuw
Hilde van Wijngaarden 40
Het oproer te Zwolle in 1850 M.L. Hansen 48
Twee overzijden worden buren
Wim Huijsmans en Johan Seekles 54
‘Heil U! Zwolle’s edle spruit’
De terugkeer van kardinaal Van Rossum in zijn geboortestad
Kees Ribbens 58
‘Spieker’ Jansen: een stukje folkloreA. Pfeifer 66
Agenda 69
Mededelingen 70
Auteurs 71
Omslag: In 1913 bezocht de in Zwolle geboren kardinaal Van Rossum zijn
geboortestad. In de St. Michaëlskerk in de Nieuwstraat celebreerde hij
de plechtige hoogmis (foto: GAZ, collectie Henneke).
40
Arme vrouwen in Zwolle
in de zeventiende eeuw
Hilde van Wijngaarden Inleiding In 1653 bleef Maaike Jans na het overlijden van
haar man Jan Slackebaerts achter met zeven
kinderen. Haar man was schipper geweest en
haar oudste zoon had bij hem op het schip gewerkt.
Het overlijden van Jan betekende dus dat er
twee inkomens wegvielen. Haar oudste dochter
was al groot en kon wel wat verdienen om aan de
zorg van het gezin bij te dragen, maar de andere
kinderen waren daarvoor nog te klein. Maaike
kon zelfwaarschijnlijk niet werken omdat zij haar
kinderen niet alleen kon laten. Het was voor haar
dus moeilijk de eindjes aan elkaar te knopen.
Onderzoek heeft uitgewezen dat in de meeste
West-Europese steden in de vroegmoderne tijd
meer vrouwen dan mannen armenzorg ontvingen.
In Zwolle bestond 70 % van de ontvangers
van armenzorg tussen 1650 en 1700 uit vrouwen.
Maaike Jans Slackebaerts is slechts één voorbeeld
van de vele vrouwen die door het overlijden of
vertrek van een echtgenoot in de problemen waren
gekomen en steun nodig hadden. Doordat de
lonen voor vrouwen erg laag waren en zij veel tijd
kwijt waren aan de zorg voor kinderen, konden
vrouwen minder goed rond komen dan mannen.
Over het dagelijks leven van gewone vrouwen in
de zeventiende eeuw is zeer weinig bekend. Dat
komt doordat het moeilijk is hen in de bronnen te
vinden. In belastingbronnen, die veel gebruikt zijn
voor economisch historische studies, werden
doorgaans alleen gezinshoofden genoteerd; en dat
waren in de meeste gevallen mannen. Rijke vrouwen
zijn nog wel te vinden in familiearchieven en
doordat zij testamenten lieten maken en huwelijkscontracten
lieten opstellen. Ook zijn er enkele
bijzondere vrouwen te vinden: zij die konden
schrijven of over wie geschreven was. Vrouwen uit
de onderste laag van de bevolking zijn echter alleen
in de bronnen terug te vinden als zij met de
autoriteiten in aanraking kwamen. Dit betekende
in de meeste gevallen dat deze vrouwen beschuldigd
werden van criminele activiteiten zoals prostitutie,
diefstal of zelfs moord. De informatie die
op deze manier bijeengezocht wordt, creëert geen
evenwichtig beeld van het leven van vrouwen in
de zeventiende eeuw. In het archief van de stadsarmenkamer
van Zwolle worden echter wel veel
vrouwen beschreven en vinden we een schat aan
gegevens over hun levensomstandigheden.
In dit artikel wil ik enige aspecten uit het leven
van arme vrouwen bespreken. Wat betekende armoede
voor het dagelijks leven van deze vrouwen
en hoe gingen zij daarmee om? Welke mogelijkheden
hadden zij om aan inkomsten te komen? Hoe
gedroegen zij zich ten opzichte van de verstrekkers
van armenzorg? Voor het beantwoorden van deze
vragen zal ik eerst bekijken welke vrouwen arm
waren. Vervolgens zal ik kijken naar de steun die
de vrouwen kregen van de stadsarmenkamer en
als laatste naar de activiteiten die vrouwen ondernamen
om hun gezin te helpen overleven.
Oorzaken van armoede
Vooral weduwen met kinderen en bejaarde vrouwen
liepen een grote kans geconfronteerd te worden
met armoede. Het krijgen van kinderen, op
zich al een gevaarlijke gebeurtenis in het leven van
een zeventiende-eeuwse vrouw, betekende dat zij
enige tijd niet kon werken en dus geen geld kon
verdienen. Als zij getrouwd was, was dit al moeilijk
omdat een deel van de inkomsten van het gezin
wegviel, maar dan was er tenminste de man
die voor geld kon zorgen. Een ongetrouwde
vrouw die een kind kreeg, had niet alleen te maken
met de afkeuring van haar omgeving, maar
kwam ook in de problemen doordat zij op dat
moment geen enkele mogelijkheid had om zichzelf
en haar kind te verzorgen. Uit de beschrijving
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
van Albertje Houderdouw in de visitatieboeken
van de armenkamer (hierover vertel ik later meer)
blijkt hoe moeilijk de omstandigheden van een
vrouw in deze situatie konden zijn. Albertje
woonde bij de Wijndragerstoren in een kelder en
werd op 17 september 1686 bezocht door de aalmoezeniers
en diakenen van de armenkamer. Zij
schreven op:
‘Albertje Houderdouw is een vrouwspersoon sonder
man echter twee kinderen overwonnen, waarvan
het oudste 8 jaaren sijnde niet wijs is, het andere
siek, van haar eijgen ouderdom weet sij niet
te seggen, soude wel spinnen, maar kan niet krijgen,
is als Diogenes (= heel arm) van huijsraat,
linnen, wollen en beddinge voorsien, woont in
een kelder daar de rook sijn passagier selfs moet
soeken, van haar religie weet sij weijnig, de huur
van haar casteel word van de kamer betaalt, monterende
6 stuivers ter week.’
Ook kwam het vaak voor dat vrouwen al op jonge
leeftijd weduwe werden, soms met een kind nog
op komst, of met een schare kleine kinderen om
zich heen die verzorging nodig hadden. Vooral die
eerste jaren, als de kinderen nog klein waren, waren
erg moeilijk. Waren de kinderen groter, dan
konden zij bijdragen in de kosten van het gezin
door te gaan werken. Sommige kinderen begonnen
al met werken als ze zes jaar oud waren, maar
meestal begonnen ze rond hun achtste levensjaar.
Naarmate de kinderen ouder werden, gingen ze
meer verdienen wat betekende dat het gezin redelijk
rond kon komen en geen armenzorg meer nodig
had. Maar daarna kwam het moment dat de
kinderen het huis uit gingen. Oudere vrouwen
moesten dan zichzelf onderhouden en waren daar
veelal niet toe in staat.
De stadsarmenkamer
De zorg voor arme Zwollenaren was georganiseerd
in samenwerking tussen de stedelijke overheid
en de Gereformeerde Kerk. Er waren instellingen
waar wezen, zieken en bejaarden opgenomen
konden worden en particuliere liefdadigheidsinstellingen
die woonruimte ter beschikking
stelden aan bejaarden, maar de grootste groep armen
kon terecht bij de stadsarmenkamer. Deze
instelling werd voor de helft bestuurd door aalmoezeniers
aangesteld door de stad en voor de
helft door diakenen. De Kamer ondersteunde de
armen met wekelijkse gelduitkeringen en materile
steun zoals brood, boter, turf, kleding en bier.
Armen die wekelijks geld wilden ontvangen,
moesten naar de vergadering van de bestuurders
van de armenkamer komen. Nadat zij ondervraagd
waren over hun omstandigheden en besloten
was dat zij steun nodig hadden, werd de hoogte
van het zogenaamde weekgeld vastgesteld en in
een register opgetekend. In datzelfde register werd
van ieder bedeeld gezin een korte beschrijving gegeven
en werden later de veranderingen in de gezinssituatie
of hoogte van de bedeling bijgeschre-
De spinster van Geertruyt
Rogman plukt vezels
van het rokken om
ze op het trap-spinnewiel
met de linker hand
tot garen ineen te
draaien. Haar grondstof
is vlas of hennep,
want wol wordt vanaf
de schoot gesponnen
(in: A. Buter, De kadans
van de getouwen.
Amsterdam 1985, 43).
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
J
£en bladzijde uit het bedeelden-register uit de periode 1652-1661.
(GAZ, inv.nr. IA025-246, fol. 73V. Foto: Jeanine Otten. Transcriptie: Wim
Huijsmans). Hierop is te zien dat de aalmoezeniers soms op een creatieve manier
de beschrijvingen noteerden: in plaats van op te schrijven dat de man die
hier beschreven werd veel dronk, werd een bierpul getekend.
De transcriptie luidt:
Jan Mertens wedue is een oude, dove vrou die weynich I met spinnen verdienen
kan; haer man placht een met-1 selaer t’wesen, hadt hem {bierpul getekend)
geweldich lieff, soo dat I hij d’vrou in een soberen staet liet sitten; woont tegenover
d’Goltgraver in haer eygen huysjen dat sij I den armen nevens al wat sij
heeft, heeft overge- / dragen infebruary a(nn)o ’52; haer is des weeckx toe./
geleght ƒ 151
Mit conditie datter een bij haer inwonen sal. I Den 5 novemb(er) afgeset2 3
stuy(ver) ƒ 12
A(nn)o 1660 den 1 february is Jan Maertens./ weduwe met consent der samptelyecke
I macsschoepen^ verhoeght met2 st(uyveer), treckt I nu weckelieck 14 st.
f 14 st.
Den 17 Octob(er) 1660 de gemeene maschappen4 I Jan Martens weduwe verhoocht
weecklycx 4 st. ƒ 18 st.
De vrou het 5 Evertyn Hendricx I treckt des weeckx 14 st.
1.15 stuivers
2. verminderd met
3. met toestemming van het voltallige bestuur
4. het voltallige bestuur
5. heet
ven.
Deze steun was bedoeld voor alle armen in de
stad, ongeacht hun religie. Voor lidmaten van de
Gereformeerde Kerk was er vier keer per jaar een
extra uitdeling van geld bovenop hun wekelijkse
geld. Katholieken, luthersen of gereformeerden
die geen belijdenis hadden gedaan, moesten het
doen met wat ze van de Kamer kregen. Van de katholieken
werd in ruil voor deze steun verwacht
dat de rijken onder hen jaarlijks een bedrag betaalden
aan de kamer, hetgeen niet altijd zonder
morren gedaan werd.
Tijdens de periode dat zij steun ontvingen, werden
de armen minstens één maal per jaar bezocht
door de aalmoezeniers en diakenen die rondkeken
in hun huis en informeerden naar hun inkomen,
ziektes, gedrag en bezittingen. Dit alles werd bijgehouden
in visitatieboeken waarvan er enkele bewaard
zijn gebleven. De registers van de bedeelden
. en de visitatieboeken zijn niet allemaal bewaard
gebleven, maar de enkelen die de tand des tijds
hebben weerstaan, bieden enorm veel informatie
over de onderste laag van de stedelijke samenleving
in de zeventiende eeuw.
Het bedrag dat bedeelde gezinnen wekelijks ontvingen
varieerde sterk. Sommige gezinnen ontvingen
drie stuivers per week, andere wel twintig, al
naar gelang de grootte van het gezin, het geld dat
zij konden verdienen en waarschijnlijk ook de aalmoezenier
of diaken die de hoogte van het bedrag
vaststelde. Gemiddeld kregen bedeelde gezinnen
tussen 1650 en 1700 een wekelijks bedrag van 10,8
stuivers (54 cent). Om een idee te geven van de
waarde van dit bedrag: 10,8 stuivers zou ongeveer
15 % zijn van het weekloon van een ongeschoolde
mannelijke arbeider (berekend op basis van een 6-
daagse werkweek).1 Dit bedrag was dus niet vergelijkbaar
met een bijstandsuitkering zoals wij die
nu kennen. Het moet meer gezien worden als een
inkomensaanvulling. Het was bij lange na niet genoeg
om van te leven, maar vormde een belangrijke
bijdrage in de kosten die iedere week betaald
moesten worden. Het weekgeld kon gebruikt worden
voor het betalen van de huur of het kopen
van brood en betekende zo misschien het verschil
tussen ‘gewone’ armoede en totale ellende.
Zoals eerder vermeld, stonden bij de armenkamer
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 43
vooral vrouwen ingeschreven. De meeste vrouwen
waren tot armoede vervallen na vertrek of overlijden
van hun echtgenoot. Er stonden echter ook
veel echtparen ingeschreven. Ook voor ‘complete’
gezinnen kon het moeilijk zijn rond te komen
doordat er niet genoeg werk te vinden was of leden
van het gezin ziek waren. Veel echtparen met
hun kinderen werden bij de armenkamer ingeschreven
op naam van de vrouw. Dat betekende
dat zij degene was geweest die de steun had aangevraagd
en iedere week kwam halen. Dit is opmerkelijk
omdat volgens heersende ideeën en volgens
de wet, de man het hoofd van het gezin was en
wiens naam gebruikt werd in officiële stukken.
Het lijkt er echter op dat het regelen van armenzorg
tot de taak van de vrouw gerekend werd.
Gingen vrouwen naar de armenkamer omdat hun
man niet weg kon van zijn werk? Misschien zal dit
een enkele keer een rol gespeeld hebben, maar de
meeste arme mannen hadden geen volledige baan.
Als ze al werk konden krijgen, betekende dit geen
werk van negen tot vijf zoals wij dat kennen, maar
werden zij voor enkele uren ingehuurd om een
bepaald klusje te doen. Ook is er geen reden om
aan te nemen dat de vrouwen meer tijd zouden
hebben dan hun man, omdat zij het ook erg druk
hadden met werk en de zorg voor de kinderen.
Enkele vrouwen moesten wel zelfde steun regelen
omdat hun man een dronkelap was of te lui. Sara
Volkers werd als volgt beschreven:
‘Sara Volkers is een jonge vrou met 4 kinder, die
man is een drager maer die legh niet veel, wat hij
verdient dat versuyp hij, als hij wilde kon sijn kost
wel verdienen en behoefde van den armen niet te
hebben maer alsoo hij sijn verdienst versuijp en sij
geen gebreck lijde kan met de kinder is haer toegestaen
10 st sweecks.’2
Ook Mette Berents had een jonge en sterke man
die werk had als een opperman3 zodat het gezin
misschien best rond had kunnen komen. Maar als
haar man weer eens te veel gedronken had, wilde
hij niets meer doen (al helemaal niet naar de armenkamer
gaan om steun aan te vragen).4 Vrouwen
zoals Sara en Mette hadden waarschijnlijk
meer last dan steun van hun echtgenoot en waren
genoodzaakt de zorg voor hun gezin en dus het
regelen van steun, op zich te nemen. Omdat andere
vrouwen steun voor hun gezin regelden zonder
dat daar een dergelijke duidelijke reden voor gevonden
kan worden, zal het ophalen van het
weekgeld waarschijnlijk beschouwd zijn als de dagelijkse
zorg voor het gezin en daarom als de taak
van de vrouw.
Contacten met arme vrouwen
De aalmoezeniers en diakenen van de armenkamer
kwamen bij hun bestuurswerkzaamheden
vooral in contact met vrouwen. Hoe verliep dit
contact? Waren de vrouwen dankbaar voor de
hulp, schaamden zij zich ervoor steun te moeten
vragen of vonden zij dat het hun goed recht was?
Eigenlijk zijn deze laatste drie vragen alledrie met
‘ja’ te beantwoorden. Er waren grote verschillen in
het gedrag van de vrouwen tegenover de aalmoezeniers
en diakenen. Er waren vrouwen die de bestuurders
niet binnen wilden laten als ze de visiteronde
deden en er waren vrouwen die een grote
mond gaven, klaagden over de hoogte van de bedeling
en begonnen te schelden als ze niet kregen
wat zij wilden. Zoals Lijsbet Jans alias Lijsbet in ’t
Slijphuis, een weduwe van 33 jaar met een kind
van zeven over wie werd opgeschreven: ‘Men
heeft veel bij haer gedaen, den danck die sij daer
Visitatie-boeken. Met
dit soort boeken onder
de arm gingen de aalmoezeniers
en diakenen
langs de huizen van de
armen (GAZ, inv.nrs.
IAO25-248 en 249. Foto:
Jeanine Otten)
44 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
voor betoont is een vule mont die sij geeft als sij
iets versoeck extraordinaris en men ’t haar weygert.’
5 Sommige vrouwen konden erg aanhoudend
zijn in hun verzoeken aan de armbestuurders. Zij
Op deze prent van Gerrit
Grasdorp is duidelijk
te zien dat het gebied
vlak buiten de
Diezerpoort, waar veel
armen woonden, een
uitgesproken landelijk
karakter had, zodat
aannemelijk is dat de
armen daar hun eigen
voedsel verbouwden
(Stedelijk Museum
Zwolle).
wilden niet wachten tot hen iets aangeboden
werd, maar vroegen zelf om bepaalde kledingstukken,
brood of een armenhuisje. Misschien was
zeuren wel de enige mogelijkheid om iets voor elkaar
te krijgen. Hendrikje van Almeloo vroeg heel
lang telkens als zij de aalmoezeniers zag om een
armenhuisje, wat zij uiteindelijk kreeg.6
Andere vrouwen waren er niet zo blij mee dat ze
gedwongen waren steun te vragen. Zij schaamden
zich ervoor iedere vrijdag bij de armenkamer in de
rij te moeten staan om geld op te halen. Zo was
hun armoede voor iedereen duidelijk zichtbaar.
Ook was het voor veel vrouwen moeilijk te aanvaarden
dat zij de aalmoezeniers en diakenen in
hun huizen moesten toelaten zodat gecontroleerd
kon worden of zij wel goede huisvrouwen waren.
Deze vrouwen stelden het aanvragen van steun
dan ook zo lang mogelijk uit en gingen pas naar
de kamer als ze het echt niet meer volhielden. Zo
gauw hun situatie iets verbeterde, bedankten zij de
aalmoezeniers en probeerden zij het weer zonder
bedeling te redden.
De arme vrouwen stonden niet machteloos tegenover
de bedeling. Ze wachtten niet onderdanig af
tot de aalmoezeniers hen kwamen helpen maar
probeerden actief de hulp die ze kregen te benvloeden.
De vrouwen wilden zelf beslissen wanneer
zij om hulp vroegen, al konden zij niet voorkomen
dat ze gedwongen werden hulp te vragen
als geen andere mogelijkheid meer voor hen open
stond.
Nevenwerkzaamheden
De arme vrouwen regelden niet alleen de bedeling,
maar ondernamen allerlei activiteiten die bijdroegen
aan de overleving van hun gezin. Dit betekende
niet alleen dat zij werk deden waar zij
loon voor ontvingen, maar ook dat zij karweitjes
deden in ruil voor een wederdienst of betaling in
natura. Ook probeerden zij zelfstandig wat te handelen
om zo enige inkomsten te vergaren.
Over vrouwenarbeid in de vroeg-moderne periode
is nog niet zo veel bekend. Gedeeltelijk komt
dat doordat veel vrouwen geen duidelijk omschreven
beroep hadden maar door middel van allerlei
verschillende werkzaamheden inkomsten bij elkaar
scharrelden. Lange tijd hebben historici gedacht
dat vrouwenarbeid dus niet zo veel voorstelde.
Maar van de arme vrouwen, wier echtgenoot
niet genoeg verdiende of overleden was,
moeten er wel veel gewerkt hebben, omdat armenzorg
alleen bij lange na niet genoeg was om
van te leven.
Uit de beroepen van arme vrouwen die ik tot nu
toe heb gevonden, blijkt dat een overgrote meerderheid
spinster was. Ook kwamen beroepen voor
als koopvrouw, wasvrouw of schoonmaakster,
spelden- of knopenmaakster, naaister en turfdraagster
of -meetster. Uit de manier waarop opgeschreven
werd dat een vrouw spinde, blijkt dat
spinnen beschouwd werd als iets wat alle vrouwen
deden. Soms werd het niet eens nodig gevonden
om op te schrijven dat een vrouw spinde en werd
alleen het aantal stuivers dat zij daarmee verdiende
genoteerd. In deze gevallen kan uit andere vermeldingen
over dezelfde vrouw worden afgeleid
dat zij inderdaad spinde. Er staan opmerkingen in
de registers als ‘ze doet niets dan spinnen’ of ‘ze
kan niets verdienen, alleen met spinnen’. Hieruit
blijkt dat men spinnen geen echte baan vond. Het
was iets dat iedere arme vrouw kon doen om wat
extra’s te verdienen. Er werd niet van die vrouwen
verwacht dat zij daarmee genoeg verdienden om
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 45
in leven te blijven.
Spinnen kon thuis gedaan worden en was zo te
combineren met de zorg voor kinderen. De meeste
arme gezinnen woonden in een kelder of een
enkele kamer waar geslapen, gegeten, geleefd en
dus ook gewerkt werd. De vrouwen konden dus
heel gemakkelijk tijdens het spinnen hun kleinste
kinderen in de gaten houden.
Koopvrouw is eigenlijk een te mooie beschrijving
voor het werk dat arme vrouwen deden. Het ging
hier om vrouwen die goederen verkochten op
markten en op straat. Zij verkochten vooral etenswaren
zoals snoepgoed, noten, vis zoals bokking
en aal, brood, meel, appels en groenten zoals
knollen en kool. Slechts Else Gerrits alias Schelle
Else had vroeger tweedehands huisraad verkocht.
Toen zij bij de armenkamer ingeschreven werd,
was ze inmiddels te oud om dat werk nog te doen.
(We kunnen ons voorstellen hoe zij aan haar bijnaam
kwam; waarschijnlijk prees zij met schelle
stem haar waren aan.) De marktvrouwen worden
beschreven als kleurrijke types. Meer dan andere
vrouwen waren zij onbeleefd, gebruikten zij
scheldwoorden en probeerden zij de aalmoezeniers
en diakenen te bedriegen. Hadden zij geleerd
voor zichzelf op te komen door op de markt te
werken, of werkten zij juist daar omdat zij goed
gebekt waren?
Met het verkopen van groente en vis op de markt
werd wat geld verdiend. Een bijkomend voordeel
was dat de waren die aan het eind van de dag over
waren, mee naar huis gingen. En als er meer restanten
waren dan het gezin van de marktvrouw
nodig had, kon het misschien geruild worden tegen
wat andere marktvrouwen over hadden. Aan
het eind van een marktdag konden arme vrouwen
restjes verzamelen en afgekeurde, niet te verkopen
levensmiddelen mee naar huis nemen om een karige
maaltijd uit samen te stellen. Dit verzamelen
is natuurlijk moeilijk te bewijzen. Uit studies in
Engeland is echter gebleken dat arme gezinnen op
deze manier aan wat extra voedsel kwamen.
Waarschijnlijk kwam dit ook voor in Zwolle.7
Het huishoudelijk werk dat arme vrouwen deden
was niet in vaste dienst bij één huishouden.
Dienstbodes kwamen niet bij de armenkamer terecht
omdat zij kost en inwoning kregen als deel
van hun loon. De arme vrouwen gingen bij verschillende
huizen langs en deden daar de was of
het zware, vieze schoonmaakwerk. Dit was een erg
zwaar en onzeker bestaan. Soms gingen vrouwen
langs de huizen om te vragen of men werk voor
haar had, maar meestal hadden zij enkele vaste
adressen waar zij regelmatig kwamen. Fenne Herms
had jarenlang schoon gemaakt in verscheidene
huizen en doordat dat zulk zwaar werk was, was
zij helemaal stijf en ‘afgearbeidet’ geworden.
Spelden- en knopenmaken was een typisch Zwols
beroep. Er was een groot aantal meesters in de
stad die een grote groep arme kinderen aan het
werk zetten om het nauwkeurige werkje te doen.
Maar ook arme vrouwen deden dit werk, soms samen
met hun kinderen. Het voordeel was dat zij
het thuis konden doen, zodat zij ondertussen op
de kinderen konden passen.
Hoewel het een typisch vrouwenberoep lijkt, waren
er niet zoveel naaisters onder de arme vrouwen
als wij wellicht zouden verwachten. Slechts
enkele van de arme vrouwen waren naaister omdat
dit beroep een opleiding vereiste. Veel vrouwen
waren opgegroeid in arme gezinnen en hadden
geen gelegenheid gehad een opleiding te volgen.
Soms subsidieerde de armenkamer de opleiding
tot naaister van een meisje. Daaruit blijkt dat
een dergelijke opleiding inderdaad geld kostte.
Bethlehemse kerkplein,
1900. Tussen het Refter
en de Bethlehemse kerk
is het gebouw van de
armenkamer te zien.
Hier vergaderden vroeger
de aalmoezeniers en
diakenen, heiast met de
verzorging van de armen.
In 1912 brandde
het gebouw af zodat een
vrije doorgang van het
Bethlehemse kerkplein
naar de Nieuwe Markt
ontstond.
46 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Het hogere opleidingsniveau van naaisters had
waarschijnlijk tot gevolg dat zij genoeg konden
verdienen om niet aangewezen te zijn op steun
van de armenkamer.
Turfvulster, -draagster en -meetster zijn typische
In de zeventiende eeuw
woonden veel armen in
kleine huisjes die tegen
de Broerenkerk aangebouwd
waren. Op deze
foto is te zien dat hier
rond 1900 nog steeds
armoedige huisjes stonden
(GAZ, Collectie
Schaepman).
Nederlands beroepen (in geen ander land werd
zoveel turf als brandstof gebruikt). Het is niet duidelijk
waarom veel vrouwen deze beroepen uitoefenden.
Turfvulsters vulden turfzakken met turf
als het aangevoerd was met turfschepen; turfmeetsters
maten de inhoud van de zakken en turfdraagsters
brachten de zakken turf rond in de
stad. Vooral dit laatste lijkt toch een erg zwaar
karwei waarvan je zou verwachten dat het door
mannen werd gedaan. In alle Nederlandse steden
werd dit beroep echter door een groot aantal
vrouwen uitgeoefend; soms hadden zij zelfs een
eigen afdeling in het turfdragersgilde. Turfdraagsters
werden officieel aangesteld door de stad. Het
was dus een duidelijk omschreven beroep, maar
dat betekende niet dat men er goed van kon leven.
Ten eerste ging het om seizoen-arbeid en ten
tweede waren er meer turfdraagsters dan nodig,
zodat het werk onderling verdeeld werd. Ieder kon
slechts enkele uren of dagdelen per week werken.
Vandaar dat enkele vrouwen bij de armenkamer
kwamen voor een aanvulling op hun loon.
Niet alleen de turfdraagsters werkten part-time,
het was een kenmerk van bijna alle vrouwenberoepen.
Hierom werden verschillende soorten
werk vaak met elkaar gecombineerd. Doede Albers8
combineerde speldewerken met het verkopen
van snoep; Jannegien Willems9 spinde en verkocht
meel. Combinatie was soms nodig omdat
veel werk afhankelijk was van de seizoenen. Gese
Apeldoorns10 verkocht alleen in het voorjaar bokking.
Jan Rengers weduwe11 maakte in de slachttijd
zulten schoon en Egbert Westhoffs weduwe12
wiedde in de zomer. Vooral agrarisch werk, dat in
de zeventiende eeuw in steden nog veel voorhanden
was, was sterk afhankelijk van de seizoenen.
Hoogte van het inkomen
Het inkomen dat de arme vrouwen bijeen konden
garen, kan niet alleen in geld uitgedrukt worden.
Clasjen Berents wiedde de hof van haar verhuurder
en mocht daarvoor gratis wonen.13 Zo werd
werk niet alleen betaald met geld maar ook met
een wederdienst of in natura. De manier waarop
de inkomsten van de vrouwen beschreven worden
in de registers, is dan ook niet alleen in bedragen.
Er werden omschrijvingen gegeven zoals ‘iets’,
‘een mooie stuiver’ en ‘bijna niets’. De aalmoezeniers
en diakenen wisten waarschijnlijk wat er met
deze beschrijvingen bedoeld werd, maar voor ons
is het erg lastig om een idee te krijgen van de inkomsten
van vrouwen. Gelukkig werden er ook
bedragen genoemd. Dan blijkt dat het loon dat de
vrouwen verdienden of de winst die zij maakten
met hun handeltje zonder uitzondering erg laag
was. Dit is natuurlijk logisch omdat het hier arme
vrouwen betreft. Maar ook in vergelijking met wat
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 47
arme mannen en zelfs kinderen verdienden was
het erg weinig. Kon een man 50 cent per dag verdienen,
voor een vrouw was 50 cent per week normaal.
Voor dit geld werd weliswaar niet full-time
gewerkt maar helaas is niet te achterhalen hoeveel
tijd gewerkt moest worden om bijvoorbeeld een
stuiver te verdienen. Vooral met het spinnen werd
erg weinig verdiend – meestal maar enkele stuivers
per week – omdat spinnen een activiteit was die
telkens onderbroken werd door andere werkzaamheden
en de zorg voor het gezin. Slechts in
de tijd die overbleef, kon gesponnen worden.
De hiervoor beschreven activiteiten van arme
vrouwen zijn allemaal te beschrijven als werk, al is
het in de ruimste zin van het woord. De vrouwen
ondernamen echter ook activiteiten die beter te
omschrijven zijn als zelf-voorziening. De stad was
in de zeventiende eeuw minder volgebouwd dan
nu. Dat betekende waarschijnlijk dat vrouwen een
gedeelte van eigen voedsel konden verbouwen in
een tuintje. Dit gebeurde natuurlijk op zeer kleine
schaal, maar kon een gezin erg geholpen hebben.
Op eenzelfde manier was het mogelijk dat de arme
vrouwen ook andere levensbenodigdheden zelf
maakten. De meeste armen hadden erg weinig bezittingen.
Er hoefde dus slechts weinig gekocht of
gemaakt te worden. Aan huisraad was er misschien
een enkele tafel, stoel of kist. Deze konden
misschien gemaakt worden uit wat oud gevonden
hout. Ook konden oude, tweedehands kleren gekocht
of overgenomen worden van vrienden of
buren. De vrouwen konden deze herstellen zodat
ze weer bruikbaar waren. Hoewel deze activiteiten
moeilijk te bewijzen zijn, is het heel aannemelijk
dat ze bestaan hebben.
Arme vrouwen in de zeventiende eeuw verkeerden
vaak in erg moeilijke omstandigheden. Zij konden
maar weinig geld verdienen en werden vaak beperkt
in hun mogelijkheden omdat zij kinderen te
verzorgen hadden. Dit betekende echter niet dat
zij alles gelaten over zich heen lieten komen. Iedere
dag opnieuw probeerden zij het uiterste te putten
uit de verschillende mogelijkheden die zich
voordeden om zo hun gezin te helpen overleven.
Noten
1. D. van der Vlis, ‘Daglonen in en rond Kampen van
1526 tot 1810’, in: Overijsselse Historische Bijdragen 96
(i98i>, 77-97, 85.
2. Gemeente Archief Zwolle (GAZ), IA 025, 246, fol.
101.
3. Een opperman is een ongeschoolde arbeider in de
bouw.
4. GAZ, IA 025, 246, fol. 85V.
5. GAZ, IA 025, 246, fol. 83V.
6. GAZ, IA 025, 246, fol. 47.
7. M. Anderson, ‘New Insights into the History of the
Family in Britain’, in: Anne Digby, Charles Feinstein
and David Jenkins, New Directions in Economie
and Social History, Volume II (Londen 1992),
125-135,132.
8. GAZ, IA 025, 246, fol. 26v.
9. GAZ, IA 025, 248, fol. 17V.
10. GAZ, IA 025, 246, fol. 38.
11. GAZ, IA 025, 246, fol. 74.
12. GAZ, IA 025, 248, fol. 36V.
13. GAZ, IA 025, 246, fol. 26. Het is waarschijnlijk dat
zij er gratis mocht wonen ook uit liefdadigheid van
de verhuurder, want zij zal nooit zoveel moeten
wieden dat zij de volledige huurprijs zou verdienen
(het wieden hoefde alleen maar in de zomer).
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Het oproer te Zwolle in 1580
M.L. Hansen Inleiding
In de tweede helft van de zestiende eeuw werd
de onvrede van de bewoners van de Nederlanden
over hun heer, koning Philips II, versterkt
door de opkomst van de nieuwe religie, de gereformeerde
godsdienst. De politieke tegenstanders
van de katholieke koning waren voor het meren-
De stadsplattegrond uit
1581 van Braun en Hogenberg.
Over de muur
in de Koestraat trokken
de hulptroepen uit
Kampen de stad binnen.
deel gereformeerden; hun leider was prins Willem
van Oranje. Zij noemden zich staatsgezinden, patriotten
of geuzen. Naarmate de strijd zich van
Holland uitbreidde naar het oosten, raakte Zwolle
betrokken in de opstand. De stad had zich in 1528
vrijwillig onder het gezag van de Spaanse koning
geplaatst, maar was anno 1580 niet tevreden met
haar heer. Deze had tal van maatregelen genomen
die de zelfstandigheid van Zwolle aantastten en
daarbij kwam de onderdrukking van de nieuwe
religie. De koning wenste het katholieke geloof tot
elke prijs in stand te houden en de groeiende aanhang
van de reformatorische beweging was hem
een gruwel.
De stadhouder van Overijssel diende de koninklijke
wensen in dit gewest uit te voeren. De magistraat
van Zwolle stelde zich zich zeer gematigd
op; zij wilde geen strijd tussen de aanhangers van
de beide religies.1 Zij gedoogde dat er in de kapel
van Assendorp gepreekt werd door voorgangers
van de nieuwe religie en dat eenieder brood én
wijn kon ontvangen.2 De Onze Lieve Vrouwekerk
was in december 1578 door de gereformeerden
‘mit gewelt opgeslagen’3 en het stadsbestuur ondernam
geen pogingen de gereformeerden van het
gebruik af te laten zien. De magistratem vroegen
geen toestemming aan de stadhouder voor een gereformeerd
gebruik van de kerk en de stadhouder
zou het stadsbestuur zijn eigenzinnige en tolerante
houding zeer verwijten.
Voor niet-Spaansgezinde rooms-katholieken was
de situatie bijzonder moeilijk. Het Spaanse bestuur
beschermde het katholicisme tegen het
groeiend aantal aanhangers van de nieuwe religie.
Als de macht aan de gereformeerden kwam betekende
dat niet alleen het einde van de katholieke
alleenheerschappij, maar ook onderdrukking van
de Roomse godsdienst. Nu werden de gereformeerden
nog onderdrukt, maar zij begonnen zich
steeds meer te roeren en konden zich steeds meer
permitteren. Het stadsbestuur gaf meer en meer
blijk van Staatse sympathien. Men had de Dominicanen
zelfs ‘gevraagd’ de stad te verlaten omwille
van de rust. Hun bezittingen moesten ze achterlaten.
4
Dreiging
Door al het morren werd de dreiging voor een
Spaanse bezetting erg groot. Geen van de inwoners
zat te wachten op soldaten ‘wekker baldadigheid
men niet minder te vrezen had dan van derzelver
bescherming te hopen had’. Voor een Staatse
bezetting voelde men net zo min, want ook bij
hen werd gebrek aan tucht gevreesd. Zwolle wilde
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 49
zich daarom op eigen kracht tegen aanvallen zowel
van binnenuit als van buitenaf beschermen.
Alle mannen ouder dan 18 en jonger dan 60 jaar
werden onder de wapens geroepen, maar een katholiek
kon geen bevelhebber worden. Dat stak,
maar de katholieken durfden hun ongenoegen
niet uit te spreken totdat zij zich gesteund wisten
door de dichterbij komende troepen van Maarten
Schenck. Deze was door de hertog van Parma,
Spaans landvoogd in de Nederlanden naar Groningen
gestuurd. Toen hij in de buurt van Zwolle
kwam gaf dit de katholieken moed te protesteren.
Zij wensten hun eigen hoplieden en vaandrigs te
kiezen en zij wilden samen met de gereformeerden
de sleutel van de stadspoorten bewaren. De
magistraat gaf niet toe.5
Ook bij de gereformeerden smeulde onrust. Zij
wisten zich gesteund door invloedrijke personen
zoals de drost en de rentmeester van Salland. Een
aantal geusgezinde vrouwen en kinderen vroeg
toestemming in optocht door de stad te trekken.
De magistraat weigerde maar gaf in tweede instantie,
mogelijk uit angst voor onlusten, alsnog
toestemming.6
De uitbarsting
Op woensdag 15 juni – St.Vitusdag – om 8 uur ‘s
morgens ging het mis. Een katholiek inwoner van
Zwolle maakte een wandelingetje door de stad.
Toen hij op de markt kwam, versperden vier gereformeerde
stadsgenoten hem de weg. Zodra de
man besefte dat hij in ernst bedreigd werd en kans
liep doorstoken te worden probeerde hij zijn aanvallers
te ontwijken. Van de omstanders kwamen
er vier of vijf man te hulp. Het aantal omstanders
nam snel toe. De gemoederen werden verder opgehitst
door beledigingen en de vechtpartij liep uit
de hand. De wacht had het opstootje inmiddels in
de gaten. Gezien de gespannen sfeer in de stad was
zij bewapend. Op de markt stonden twee kleine
kanonnen die door de wacht in stelling werden
gebracht, het laden ervan duurde maar even. Onder
grote belangstelling van het inmiddels toegelopen
publiek namen zij de markt in. De gereformeerden
schaarden zich aan de kant van de
wacht. De katholieken bezetten de Diezerstraat en
de Smeden en stelden zich ook op voor een gewapende
confrontatie. De geuzen haalden wapens op
die zij verborgen hadden tussen de Waag en het
Vleeshuis op de hoek van de Luttekestraat en de
Voorstraat, vlak bij de Militaire Officierswacht. Zij
sloten de marktzijde af met wijnvaten, die men
V;AN:DER WACHT
haastig met aarde gevuld had en vuurden met een
van de kanonnen op de katholieken.7 Zij bezetten
de Michaëlskerk en het kerkhof, de Kamperpoort
en het Rode Torenplein.8
De opwinding groeide. Veel mensen liepen op
straat en riepen meer volk bijeen. De uitbarsting
drong tot de raad door en deze stuurde een af-
Onder de toenemende
Spaanse dreiging werd
ter verdediging van de
stad de ordening van de
schutterij in een reglement
vastgelegd.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
vaardiging van zes personen om te bemiddelen.
Het haalde niets uit. De gereformeerden namen
het standpunt in dat de algemene vijand van het
vaderland geweerd mocht worden. Ze meenden
dat de malcontenten zich versterkten met boeren
en huislieden uit Zwollerkerspel om ‘een onverzadigbare
bloeddorstigheid te blussen aan de gereformeerden.’
Zij hoorden in het tumult de stemmen
van de vijand roepen dat zij hun handen in
geuzebloed wilden wassen. Dat de katholieken de
hulp van veertien vendels knechten plus paarden
toegezonden kregen sterkte de gereformeerden in
deze overtuiging. Geen wonder dat een poging
van burgemeester Derk Bastert om de rust te herstellen
op niets uitliep. Hij werd van zijn paard getrokken.
Het paard werd onmiddellijk bestegen
door zijn aanvaller die de Sassenpoort uitreed om
de boeren uit Mastenbroek binnen te halen. Hij
poogde hen te doen geloven dat de katholieken
gewonnen hadden. De boeren geloofden hem
niet, en terecht. Ook nadat de Spaansgezinden in
de stad zich meester gemaakt hadden van de Diezerpoort
bleven de Mastenbroekers liever buiten
de stadsmuren.9
Johan Bentinck
De situatie binnen de muren van Zwolle wordt
belicht in een brief van de Zwollenaar Johan Bentinck.
Hij bezag het tumult vanuit zijn woning en
sloot voorzichtigheidshalve zijn ramen. Hij bleef
binnen zitten, ook toen hij zowel aan de voorkant
als aan de achterkant van zijn huis het rumoer
heftiger hoorde worden. Pas toen het oproer zo
hevig was dat hij zich in zijn eigen huis niet meer
veilig voelde, vluchtte hij naar het Wijnhuis. Bentinck
had de indruk dat het heimelijk gefluister
van andere gasten op hem betrekking had. Dat
maakte dat hij zich onbehaaglijk voelde; hij wilde
er weg. Samen met een oude wijnknecht ging hij
naar diens huis en daar bleven zij tot twee of drie
uur in de middag. Buiten gekomen ontmoette hij
een paar leden van de raad. Hij sprak hen aan en
verzocht hen naar het raadhuis te gaan om te bemiddelen.
Zelf ging hij, om niet in het geweld verzeild
te raken met een omweg naar huis. Hij vermeed
de markt waar de gereformeerden zich bevonden.
Thuis had hij gezelschap van enige inwoners
van Genemuiden en samen hebben ze gegeten
en ‘meer dan twee wijnen’ gedronken. Tegen
de avond toen er heel wat volk op straat liep, ging
Bentinck weer naar buiten. Enige stadsgenoten
vroegen hem een poging te wagen om een gevangene
in de Sassenpoort vrij te krijgen. De man zou
er – naar hun mening – buiten zijn schuld terecht
gekomen zijn. Bentinck zei dat hij zou gaan kijken
in de hoop de vrijlating in der minne te kunnen
schikken. Zonder ‘enich hernasch, speets, roer, off
rappier’ ging hij erop af. Of het gelukt is wordt
niet vermeld, maar het is onwaarschijnlijk. Hoewel
er op dat moment weinig mensen bij de poort
waren ondernam Bentinck een poging de rust te
herstellen.10
Hulp van buiten
Geen van de partijen gaf toe en in de late avond
was de strijd nog steeds onbeslist, al bleef men
praten om tot elkaar te komen. Zonder succes,
vermaningen hielpen niet en uitschelden voor
meinedige hielp net zo min. De gereformeerden
en de staatsgezinden, met 150 man ver in de minderheid
– 1 tegen 8 -, wisten Amsterdam te waarschuwen.
Amsterdam vroeg op haar beurt Hoorn
en Enkhuizen om bijstand. De Zwolse raad stuurde
ijlings een bode naar Deventer om hulp te vragen.
In Kampen drong het bericht door dat er ‘desen
morgen eenige twijspalt onder de burgeren
binnen Swolle erresen is.’ Aan hopman Schamplon
werd om assistentie gevraagd. Ook Hattem
bereikte een verzoek om hulp. Een vendel van 60
man uit Kampen trok naar Zwolle gevolgd door
een groep Kamper burgers. De burgers namen
evenwel een andere weg dan de soldaten. Zij reisden
via het Zalkerveer en liepen regelrecht in de
armen van boze katholieke boeren die rondom
Zwolle alle veren en passen bezet hadden. De boeren
verhinderden de Kampenaren om verder te
gaan en de Kampenaren keerden om. De boeren
achtervolgden hen, vielen aan en namen hun wapens
af. Twaalf mannen werden vermoord. Ontdaan
keerden de overlevenden terug. Een van hen
had zich weten te verbergen en bleef in Mastenbroek
achter. Hij werd de volgende dag alsnog gevangen
en vermoord. Zijn lijk werd net als dat van
de anderen in de IJssel gegooid. De Kamper soldaZWOLS
HISTORISCH TIJDSCHRIFT
ten staken de IJssel over en trokken aan de veilige
Gelderse kant naar Hattem. Hattemse soldaten
waren de IJssel al over om het Katerveer te ontzetten.
Dat was niet zo gemakkelijk, want er kwamen
steeds meer boeren naar het Katerveer. Met schuiten
en aken stak het vendel uit Kampen snel de rivier
over, nadat nog vijftien soldaten uit Hattem
zich aangesloten hadden. Gezamenlijk werden zij
de boeren de baas en wisten zij hen te verjagen.
Toen ze uiteindelijk bij Zwolle kwamen, troffen zij
de poort gesloten, de toegang werd hun geweigerd.
Een paar mannen klommen over een laag
gedeelte van de stadsmuur en kwamen achter in
de tuin van burgemeester Johan van Haerst terecht.
Vandaar gingen ze de stad in.
De katholieken zullen van deze versterking geschrokken
zijn, maar vlak buiten de muren bevonden
zich de afgeslagen verdedigers van het Katerveer.
Katholieke vrouwen openden de Kamperpoort
en lieten 100 a 300 boeren binnen. Zij trokken
naar de markt.”
Schenck wilde met zijn leger de hulp vanuit
Deventer beletten. Hij wilde de Deventenaren de
pas afsnijden, maar op vrijdag 17 juni kwamen er
toch twee vendels staatse Deventer burgers – men
spreekt van 300 man – in Zwolle aan. De Zwollenaar
die naar Deventer was gestuurd om hulp te
vragen, werd op zijn terugreis vermoord.
Ook uit Holland was staatse hulp in aantocht. Een
paar Amsterdammers wisten in Harderwijk te vertellen
dat zij tegelijk met een vendel knechten
scheep waren gegaan. Het vendel was op weg naar
Mastenbroek of naar Zwolle. Zij hadden ook een
vendel uit Hoorn gezien en een uit Enkhuizen.
Mogelijk hebben Hoorn en Enkhuizen zich bij de
Hollanders aangesloten. In ieder geval staken twee
Hollandse vendels, bestaande uit 225 man, de IJssel
bij Oldeneel over en kwamen op 19 juni bij de
Sassenpoort de stad binnen.12 Hun komst bezegelde
het lot van de katholieke partij; zij dolf het onderspit.
Veel spaansgezinden vluchtten de stad uit.
Een wagen met schutters reed om de stad en verzamelde
geschut van de katholieken. Hun aanvoerders
werden gezocht. Hopman Ulger trok het
stadhuis in en richtte er vernielingen aan. Onder
dreiging van een getrokken pistool eiste hij van de
magistraat de sleutel van de stad. Hij kreeg zelf
nog een kogel door zijn been.13 Een twintigtal huizen
van de belangrijkste katholieken werd ‘door
de Onroomschen geplonderd’ en in brand gestoken.
Hieronder waren ook huizen waar rijke
Kampenaren hun kostbaarste bezittingen veilig
ondergebracht dachten te hebben. Door onlusten
in Kampen had menige Kampenaar zijn rijkdom
binnen Zwolle gebracht.14 Klaarblijkelijk verwachtten
zij niet dat het ook in deze stad tot plun-
Het huis van Derk Hertgers
aan de Melkmarkt
dat tijdens de opstand
werd geplunderd.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
deringen zou komen. Een van de huizen die het
moest ontgelden was het huis van Derk Hertgers
aan de Melkmarkt, midden in het centrum van de
strijd. Andere slachtoffers waren onder andere de
burgemeesters Thomas Knoppert en Henrick ten
Holte en oud-burgemeester Bitter van der
Marsch.15 Ook het huis van Johan Bentinck werd
geplunderd. De St.Michaëlskerk, die tot nog toe
buiten het geweldwas gebleven, werd bestormd en
beschadigd. Op de markt staken de geuzen drie
vuren aan en verbrandden kerkelijk goed uit de
St.Michaëlskerk.16
Er kwam nog een vendel van 150 soldaten naar
Zwolle, waardoor de staatse hulp onnodig zwaar
werd en de onkosten uit de hand liepen. De bestuurders
van het gewest stelden samen met de legerleiding
een contract op, waarin geregeld werd
dat de stad Zwolle één vendel zou betalen en dat
de twee eerder gearriveerde Hollandse vendels
zouden vertrekken. Het verdrag werd ondertekend
door Joan Sloet als medebestuurder van het
gewest. Verder ondertekenden twee edelen, twee
Deventernaren en vier Zwollenaren, onder wie de
burgemeesters Johan van Haerst en Derk Bastert,
en de bevelhebbers van de vendels.17
Herstel van de orde
Men begon orde op zaken te stellen. De doden
moesten begraven worden, (er waren drie of vier
doden te betreuren aan gereformeerde zijde en vijf
of zes in het katholieke kamp),18 het puin moest
geruimd worden en de buit verdeeld. De geroofde
buit was groot en bestond uit ‘groot geldt ende
anders – waer oock veele goets mede was…’.19 Op
27 juni werd op gewestelijk niveau een aanvang
gemaakt met het herstellen van de rust.
Men zocht de oproerkraaiers en strafte hen. De
straffen varieerden van geldboetes tot verbanning.-
De schoenmaker Andries Toer werd tot
een boete van 20 goudgulden veroordeeld.21
Arend Wenmers was in de gevangenis geraakt.
Wat hij als schamel burger, altijd getrouw en gehoorzaam
verkeerd gedaan had, wordt niet nader
omschreven. Hij was zoals alle mannen ‘in die waepen
geresen’. De schade die hij blijkbaar veroorzaakt
had, zou hij nooit kunnen betalen en Beerte,
zijn vrouw en zijn kleine kinderen raakten door
zijn gevangenschap in financiële nood. In een
brief werd aan de graaf van Hollagh gevraagd bij
de magistraat te bemiddelen om Arend uit de gevangenis
te ontslaan, de zware kosten om te slaan
en zijn beroep weer te mogen uitoefenen. De graaf
nam het aangeboden werk van barmhartigheid
aan en zond de brief, voorzien van enige aantekeningen
in de marge, door naar de magistraat.
Arent Garrits, net zo’n goed en gehoorzaam burger
als de voorgaande Arend, was eveneens in de
gevangenis gekomen. Hoewel nog zeer jong had
hij op St.Vitusdag bij de regering een geweer gehaald.
Uit affectie voor het Vaderland had hij zich
in dienst van de Staten gesteld, hij kwam bij de
ruiterij. Arent had geprobeerd een kleinigheid bij
te verdienen door paarden te helpen stelen. Zijn
ritmeester ontdekte het vergrijp en klaagde hem
aan. Volgens de verdediging van Arent kwam deze
beschuldiging waarschijnlijk voort uit afgunst,
omdat hij niet voldoende buit aan zijn ritmeester
had afgestaan. Helemaal onschuldig pleiten konden
zij hem echter niet. Maar Arent had de diefstallen
niet alleen gepleegd. Bovendien had hij er
slechts een paar gulden voor zijn hulp gekregen.
De slechte uitbetaling van het soldij zou er ook
iets mee te maken hebben. Het verblijf in de gevangenis
was niet gratis en al met al was hij nu bijna
platzak. De belangrijkste reden om de jongeman
vrij te laten was het feit dat hij een burgerzoon
was; zijn voorvaderen hadden van ‘ouder op
ouder’ altijd in de stad gewoond. Het hartzeer en
de schande die zijn gevangenschap voor zijn familie
bracht wogen zwaar. Zijn verdedigers beloofden
dat er na de vrijlating van Arent geen klachten
meer over hem zouden komen.22
Bentinck was na het oproer van huis gehaald en
vastgezet. Hij ontkende dat hij vooraf iets van het
oproer geweten had. Hij benadrukte daarentegen
zijn vreedzame bemiddelingspogingen en het feit
dat hij ongewapend was geweest. Hij ontkende bij
de Sassenpoort te zijn geweest, toen de vrouwen
de boeren binnen lieten; hij had er ook niet van
geweten. Hij distancieerde zich van de opstand en
vond dat hij met de plundering van zijn huis al genoeg
gestraft was. Hij vroeg een pas om binnen en
buiten de stad Zwolle vrij te mogen reizen.23
Een stuk minder zelfbewust was Hendrick Strop.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 53
Hij was na het oproer ondergedoken. Vijf weken
later was hij nog steeds niet terug. Op St.Vitusdag
was hij net als alle andere huislieden bij het oproer
aanwezig geweest; zonder geweer, enkel bewapend
met een stok met een ijzeren punt. Wellicht had
ook hij last van dronkenschap of anders van onwetendheid
of onbesuisdheid. Mogelijk had hij
enige onbehoorlijke woorden gesproken, aldus
een litanie van excuses van zijn vrouw Jannetgen.
Zij vroeg aan de raad of hij net als anderen weer
ongehinderd thuis mocht komen om zijn werk als
‘dijcker en damer’ te hervatten. Een matige geldboete
werd door haar bij voorbaat geaccepteerd.24
Claess van Groeningen, Derrick Wielmaecker en
de priester Gerrijt Venneman werden voor ‘jaer
ende dach’ uit de stad verbannen en Liefert Becker
mocht ’ten ewigen daege’ niet meer terugkomen.25
In de decembermaand volgend op het oproer nam
men scherpe maatregelen tegen de mensen die
nog bij de vijand waren. Was een man nog bij de
vijand dan moest zijn vrouw binnen acht dagen
de stad verlaten met achterlating van goederen.
Ook bannelingen verbeurden hun goed aan de
stad. De stad nam het recht om over katholieke
goederen te beschikken. Nog in het jaar 1580 werden
een drietal vicariën openbaar verkocht.26
Hoewel het nog drie jaar zou duren voordat de
hervormde religie de openbare en enig toegestane
religie werd,27 kregen de malcontenten steeds
meer reden tot ontevredenheid. De onderdrukking
van de rooms-katholieke godsdienst door de
gereformeerden was begonnen.
Noten
1. S. Elte, ‘Bescheiden betreffende de hervorming in
Zwolle’, in: Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch
Genootschap, 8 ‘1937’, 57.
2. B.J. van Hattum, Geschiedenissen der stad Zwolle,
Zwolle 1773, dl.3, 24.
3. W. Nagge, Historie van Overijssel, Zwolle 1908, dl.2,
318 en F. van der Pol, De reformatie te Kampen,
Kampen 1990, 246.
4. Elte, ‘Bescheiden’, 129.
5. [G. Dumbar], Hedendaagse Historie […], Amsterdam
etc. 1801, dl.3, 453-454-
6. Van Hattum, Geschiedenissen, 197; Rijks Archief
Overijssel (RAO), Handschriften verzameling Vereniging
Overijssels Recht en Geschiedenis, inv. nr.
909.
7. H. Hooft Graafland, Kronijk van het Historisch gezelschap
te Utrecht 4 (1848), 107-112.
8. Van Hattum, Geschiedenissen, 197.
9. Hooft Graafland, Kronijk, 109; Van Hattum, Geschiedenissen,
197.
10. Gemeentearchief Zwolle (GAZ), inv.nr. AAZ01-
05354. Rekwesten, inhoudende gratieverzoeken voor
degenen die bij de opstand van de burgerij tegen de
stadsregering op 15 juni 1580 gevangen zijn genomen.
11. Hooft Graafland. Kronijk, 110-111; Van Hattum, Geschiedenissen,
197; Van der Pol, Reformatie, 299-300.
12. Van Hattum, Geschiedenissen, 201-203; Hooft Graafland,
Kronijk, 111.
13. Hooft Graafland, Kronijk, 111; RAO, HSS VMORG,
inv. nr. 909.
14. Dumbar, Hedendaagse Historie, 344.
15. DJ. de Vries, Bouwen in de late middeleeuwen. Stedelijke
architectuur in het voormalig Over- en Nedersticht,
Utrecht 1994, 283 en 289.
16. RAO, HSS VMORG, inv. nr. 909.
17. Van Hattum, Geschiedenissen, 203-204.
18. Hooft Graafland, Kronijk, 111.
19. De Vries, Bouwen, 283.
20. Van Hattum, Geschiedenissen, 210-211 en 250-251.
21. Elte, ‘Bescheiden’, 129.
22. GAZ, inv.nr. AAZ01-05354.
23. Idem.
24. Idem.
25. Hooft Graafland, Kronijk, 129-130.
26. Van Hattum, Geschiedenissen, 209-211.
27. Dumbar, Hedendaagse Historie, 452 e.v.
54 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Twee overzijden worden buren
Wim Huijsmans en
Johan Seekles
Inleiding
De komende jaren wordt er hard gewerkt
aan de bouw van een nieuw stadsdeel,
Stadshagen. Om Stadshagen makkelijk te
Detail van een kaart
van het gebied tussen
Zwolle en Hasselt, getekend
door Abraham
Hanselaar in 1764. Boven
het Rot is de kalkoven
aan het Zwarte
Water getekend, aan de
overzijde van de rivier
ligt de Klooienberg
(Clojenberg). De molen
aan het Zwarte Water
is de houtzaagmolen
‘het Fortuin’, afgebroken
in 1917. (GAZ, foto:
J. Otten, 1996).
bereiken worden over het Zwarte Water twee
bruggen gebouwd, de Mastenbroekerbrug én de
Twistvlietbrug. Nieuwe bruggen, oude namen. In
dit artikel zullen we wat dieper ingaan op de
naamgeving van één van die bruggen, namelijk de
Twistvlietbrug.
De Kalkovens
De naam Twistvlietbrug is ontleend aan de buitenplaats
Twistvliet die gelegen was op de westoever
van het Zwarte Water ten zuiden van het huidige
Zwolle-IJsselkanaal. Op dat terrein staan nu
de bedrijfsgebouwen van de Stichtse Houthandel
(Stiho BV), voorheen houthandel Eindhoven en
Zoon. In de achttiende eeuw stond ter plekke een
‘buitengoed’ dat toen voorkwam onder de naam
De Kalkovens. Het was in 1750 eigendom van de
familie Nauta.1 Deze naam is afgeleid van de activiteiten
die daar toen plaatsvonden, namelijk het
verbranden van schelpen tot kalk. Dat moest vanwege
het lessen steeds gebeuren in de nabijheid
van water. Mensen die het zich konden permitteren
lieten in de zeventiende en achttiende eeuw
vaak op mooie plekjes aan het water of in een bosrijke
omgeving een tweede huis bouwen. De
prachtige buitenplaatsen aan de Hollandse Vecht,
gebouwd in opdracht van rijke Amsterdamse
kooplieden, zijn daar een bekend voorbeeld van.
Ook in Overijssel vond deze trend navolging. Tal
van verpachte boerenerven, ook wel spijkers genaamd,
werden door de eigenaar vertimmerd en
omgevormd tot prachtige buitenplaatsen. In de
zomer bracht de eigenaar van zo’n buitenplaats
zijn tijd door op het platteland, in de winter
woonde hij in de stad. Tot deze categorie buitenplaatsen
behoren in de omgeving van Zwolle bijvoorbeeld
Zandhove, Boswijk, Schellerberg en De
Horte.
Twistvliet
De naam Twistvliet komt voor het eerst voor in
een akte van 17 mei 1800.2 Het goed wordt dan
aangeduid als een buitenplaats, eigendom van
Willem Lodewijk van der Upwich, die in Kampen
ontvanger van de domeinen en lid van het stadsbestuur
was. Hij had de buitenplaats met twee
kalkovens aan het Zwarte Water op 19 augustus
1793 bij een openbare verkoop aangekocht van de
erfgenamen van Dr. H. Hubert voor 14.300 gulden.
3 Op 25 maart 1794 vond de overdracht
plaats.4 Ondanks de hoge aankoopsom hoefde hij
slechts een hypotheek te nemen van 1400 gulden
tegen 3,75 % rente per jaar.5
Kort na aankoop verzocht hij het stadsbestuur van
Zwolle om de brug over de trekvaart naar KamZWOLS
HISTORISCH TIJDSCHRIFT 55
pen te verbeteren omdat er ‘geene passagie van rijtuig
en paarden’ mogelijk was. De brug was te
smal en zijn buitenplaats was daardoor per rijtuig
onbereikbaar. Ongeveer vijftien jaar eerder, toen
Dr. Hubert nog eigenaar van de Kalkovens was,
was immers met het stadsbestuur de afspraak gemaakt
dat de stad de bruggen over de trekvaart
zou onderhouden. Afgesproken werd nu dat de
stad voor zo weinig mogelijk geld een op- en afrit
zou maken.6
Willem Lodewijk van der Upwich gaf de naam
Twistvliet aan deze buitenplaats. Toen hij in 1794
eigenaar werd, was er in de akte nog sprake van
naam. Vanaf 1800 werd de buitenplaats enkel en
alleen nog maar aangeduid als Twistvliet.
Twistvliet in de 19e en 20e eeuw
Op 4 januari 1804 werd Twistvliet verkocht.7 De
nieuwe eigenaar was jonkvrouwe Maria Cornelia
Spiering, geboren in 1751, rentenierse en dochter
van een kolonel. Zij nam haar intrek op Twistvliet
en woonde er permanent. Bijna vijftien jaar heeft
zij mogen genieten van haar mooie stulpje. De bekende
Zwolse schilder Derk Jan van der Laan was
gehuwd met haar zuster.8
Rhijnvis Feith was met haar bevriend. In één van
De Kalkovens. Waarom hij de naam Twistvliet
gaf, is niet bekend. Waarschijnlijk vond hij de
naam de Kalkovens voor deze behuizing te boers,
nadat hij het huis had laten vertimmeren en de allure
gegeven had van een riante buitenplaats. Zo’n
huis moest toch voorzien zijn van een klinkende
zijn brieven noemde hij haar ‘mijn oudste vriendin’.
9 Het ligt voor de hand te veronderstellen dat
Twistvliet zich aan het begin van de negentiende
eeuw tot een cultureel trefcentrum ontwikkeld
heeft waar over kunst, politiek en literatuur gesproken
én waar de penseel gehanteerd werd.
Twistvliet met grote
tuin aan het Zwarte
Water. Copie van de
kadastrale minuutplan,
ca. 1830. (GAZ).
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Twistvliet aan het
Zwarte Water op het
bedrijventerrein van de
houthandel Eindhoven
en Zn. Rechts het Zwolle-
IJsselkanaal in aanleg,
ca. 1962.
Op 19 juni 1818 verscheen de volgende advertentie
in de Overijsselsche en Zwolsche Courant:
‘Op den 14 Julij 1818 zal op het Stads Wijnhuis te
Zwolle ten overstaan van den openbaar Notaris
Mr. L.H.C. Nilant worden ingezet en op den 28
dier maand publiek verkocht worden :
“Een buitenplaats Twistvliet genaamd, gelegen onder
de jurisdictie der stad Zwolle, ruim een kwarmorgen.
De nieuwe eigenaar van Twistvliet werd Lucas
Reuvekamp, landbouwer te Dieze. Voor de fraaie
buitenplaats betaalde hij de som van 6800 gulden.
10 Of hij daar werkelijk ook gewoond heeft, is
zeer onwaarschijnlijk. Voor de hand ligt dat hij als
stroman de buitenplaats heeft aangekocht en wel
voor Lambert Eindhoven.
tier buiten de stad aan het Swarte Water en aan
het jaagpad van Zwolle op Kampen, hebbende een
alleraangenaamst uitzigt, en bestaande in een huis,
waarin verscheidene behangen kamers en alle verdere
mogelijke commoditeiten, koetshuizen, stalling
voor 4 paarden, tuinmans woning, ruime
tuin, voorzien van broei- en trekkasten en met de
beste vruchtboomen bepland, aangename en lommerijke
wandelingen; met schone eiken en beuken
boomen bepland, en met allerhande uitheemsche
gewassen voorzien; vischrijke vijvers, hebbende
voorts alle vereischten, die het buitenleven kunnen
veraangenamen, te zamen groot ruim vier
Houthandel
De Blokzijlse houthandelaar Lambert Eindhoven
vestigde zich in 1825 te Zwolle. Eindhoven zocht
naar nieuwe mogelijkheden om zijn door brand
verwoeste houthandel in Zwolle voort te zetten. 1
maart 1825 was voor hem een belangrijke dag. Op
die dag legde hij op de buitenplaats Twistvliet, die
met het omliggende terrein zeven hectares groot
was, de eerste steen voor een windhoutzaagmolen.
Deze handeling vormde het begin van de handelsactiviteiten
van de houthandel Eindhoven en
Zoon.
Gedurende 75 jaar vormde de buitenplaats TwistZWOLS
HISTORISCH TIJDSCHRIFT 57
vliet het sociale middelpunt van een zakelijk familie-
imperium. Leden van de familie Eindhoven
bleven tot 1890 aan het bedrijf verbonden. In dat
jaar verkocht Jacob Eindhoven het bedrijf aan zijn
neef Lambertus de Vries. Ruim zeven jaar (1897)
later verwierf De Vries ook de buitenplaats Twistvliet.
Op 27 december 1900 vond de oprichting plaats
van de NV. Houthandel voorheen Eindhoven en
zoon. De Vries bracht de volgende goederen in:
een stoomhoutzaagmolen met bijgelegen kantoor,
loodsen en verdere gebouwtjes, een herenhuis met
erf en tuin en tot slot het vroegere buitenverblijf,
genaamd Twistvliet, met zaagmolen, tuin, groenland
en bomen.
Op het terrein van het landgoed Twistvliet stonden
rond 1950 verschillende gebouwen. Naast de
windhoutzaagmolen bevonden zich op het terrein
twee houtloodsen, een bergplaats, een wagenloods,
een paardestal met koetshuis en koetsiersof
arbeiderswoning, alsmede het oorspronkelijk
landhuis ‘Twistvliet’. Het landhuis was toen al zo
vertimmerd dat er drie gezinnen in konden wonen.”
De koetsiers- of arbeiderswoning is het langst be- *
woond geweest. Thans zijn van dat huis en de wagenloods
nog slechts ruïnes overgebleven. Het
oorspronkelijk landhuis werd zeker nog tot in de
jaren vijftig door gezinnen van medewerkers, onder
wie de procuratiehouder en de vertegenwoordiger,
bewoond. Het is rond 1963 afgebroken om
plaats te maken voor een uitbreiding van de houtloods.
De vijver en de boomgaard zijn verdwenen.
De oorspronkelijke lanenstructuur is nog enigzins
te herkennen. Tegenwoordig zijn in het terrein
nog slechts schamele restanten te vinden, die getuigen
van het buitenplaatsachtige verleden.12
Technische details
Mastenbroekerbrug
type
materiaal
breedte
hoogte
lengte
breedte
* beweegbaar deel
* vast deel
bouwkosten
tuibrug
beton
17 m
50 m
195 m
16,5 m
50 m
±15 milj.
Twistvlietbrug
tuibrug
beton
12 m
32 m
180 m
20 m
50 m
±15 milj.
Noten
1. Gemeentearchief Zwolle (GAZ), inv.nr. RA001-623,
p. 110-113.
2. GAZ, Transportregister, inv.nr. RA001-57, p. 253.
3. GAZ, Register van Aangifte voor de 50e penning,
inv.nr. AAZ01-04259, p. 99.
4. GAZ, Transportregister, inv.nr. RA001-55, p. 482.
5. GAZ, Transportregister, inv.nr. RA001-55, p. 489.
6. GAZ, Resolutie Schepenen en Raden dd. 27 maart
1794, inv.nr. AAZ01-098, p. 150-152.
7. GAZ, Transportregister, inv.nr. RA001-58, p. 208.
8. J.C. Streng, De Zwolse kunstschilder Derk Jan van
der Laan (1759-1829), (Zwolle 1990), p. 8 en 9.
9. J.C. Streng (ed.) De correspondentie van Rhijnvis
Feith (1753-1824), (Epe 1994), brief nr. 164.
10. GAZ, Notaris Nilant, inv.nr. NA001-764, aktenrs.
238 en 249.
11. De gegevens voor deze paragraaf zijn ontleend aan
de historische inleiding op het archief van de NV.
Houthandel Eindhoven en Zn (1900-1971), dat onder
nummer BA028 in het depot van het Gemeentearchief
Zwolle berust.
12. Deze bevindingen werden geconstateerd tijdens een
bezoek dat de auteurs aan het terrein brachten in
november 1995.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
‘Heil U! Zwolle’s edle spruit’
De terugkeer van kardinaal Van Rossum in zijn geboortestad
Kees Ribbens Op 8 september 1880 droeg een jonge priester
zijn eerste mis op in Zwolle.’ De toenmalige
Sint Michaëlskerk op de hoek van
de Nieuwstraat en de Rozemarijnstraat, nu het
Sint Josephgebouw, vormde het beginpunt van
een indrukwekkende kerkelijke loopbaan. De
jeugdige redemptorist, een zekere pater Van Rossum,
klom uiteindelijk op tot de rang van kardinaal.
Jarenlang was hij de trots van alle katholieken
in zijn geboortestad.
handtekening van
Wilhelmus Marinus
van Rossum.
Na zijn overlijden kreeg katholiek Zwolle in 1933
de kardinaalshoed die hij in november 1911 uit
handen van paus Pius X had ontvangen. Onder
grote belangstelling werd de breedgerande rode
hoed samen met het kardinaalskruis en het wapen
van de overleden priester aan een pilaar in de
nieuwe parochiekerk van de heilige Michaël geplaatst.
Tijdens deze plechtige bijeenkomst werd
het woord gevoerd door pater dr. J. Drehmanns
C.ss.R., de particulier secretaris van de kardinaal.
Hij sprak onder meer over de installatie van Van
Rossum als kardinaal en liet de toehoorders weten
hoe dierbaar Zwolle voor hem was geweest. Diens
hoed, zo zei Drehmanns, was een praktisch symbool
voor de Zwolse katholieken. Onder verwijzing
naar die andere beroemde Zwolse christen,
Thomas a Kempis, verklaarde de voormalige secretaris
dat de kardinaal de gelovigen met zijn
hoed aanspoorde tot navolging van zijn voorbeeld:
‘Volgt mij na in de gelijkvormigheid met
Christus’.2
De band tussen kardinaal Van Rossum en zijn geboortestad
werd door de plaatsing van dit aandenken
tastbaar vereeuwigd. In september 1954 werd
dit nogmaals bevestigd door de onthulling van een
gedenksteen in het voormalige katholieke weeshuis
aan de Bitterstraat.3 Hoe sterk die band was
en welke motieven -behalve plaatselijke trots –
daarachter schuilgingen, was echter al eerder gebleken.
Dat gebeurde in 1913 toen Van Rossum
voor het eerst in zijn hoedanigheid van kardinaal
het vaderland bezocht. Dat bezoek van deze Zwollenaar
staat in dit artikel centraal.
Levensloop
Wilhelmus Marinus van Rossum werd op 3 september
1854 geboren in de Hagelsteeg als zoon van
Johannes van Rossum en Hendrika Veldwillems.
Grootvader Jacobus van Rossum was in het begin
van de negentiende eeuw vanuit Emmerich naar
de Overijsselse hoofdstad getrokken. Hier verdiende
hij, evenals zijn zoon na hem zou doen,
een bescheiden inkomen in zijn eigen kuiperij.4
Deze kleine zelfstandigen woonden in een overwegend
protestantse gemeenschap, die Zwolle in
het midden van de negentiende eeuw was. De katholieken
vormden ongeveer een kwart van de bevolking.
Ze waren verdeeld over enkele staties
zonder vaste grenzen, voorlopers van de later afgebakende
parochies. De gelovigen