
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Zwolle vroeger en nu
D. Hogenkamp
Dit plaatje is genomen staande achter de
vier ijskarren van ijsbedrijf Santing, een
ijssalon op de hoek van de Vispoortenplas
en Achter de Broeren. Het bedrijfje bestond ongeveer
van 1945 tot 1956. Op de foto is de ijssalon net
niet te zien.
In de tijd van de foto waren deprijzen van de
ijsjes respectievelijk 2,3,5,10 en 15 cent.
Uiteraard was ook toen reclame geen onbekend
verschijnsel. Op de zijkant van de ijswagentjes
staan de volgende ‘pakkende’ teksten:
‘Zijt gij warm, dan doet ge wijs
u te verfrissen met Santings Ijs.’
en:
‘Santings Ijs, dat is gewis
het fijnste wat er is.’
De oorspronkelijke eigenaar van de in Zwolle
zeer bekende ijssalon Leben, de heer Chris Leben,
leerde hier het ijsmaken.
Op de nieuwe foto ziet u een andere bekende
zaak in Zwolle, namelijk die van Jochem van Zanten
aan de Vispoortenplas. De panden rechts op
de foto zijn gelukkig op het nippertje gered en
schitterend gerestaureerd.
Boven: Vispoortenplas; oude situatie
Onder: Vispoortenplas; nieuwe situatie
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Redactioneel Inhoud
In het vorige nummer van het Zwols Historisch
Tijdschrift heeft u kunnen genieten van winters
ijsvermaak. In dit nummer loopt D. Hogenkamp
vooruit op 2r.omers ijsvermaak. Aan de
hand van een oude en een recente foto belicht hij
de plaats van de bekende, maar nu verdwenen, ijssalon
Santing.
Aafje Lem, die bezig is met een onderzoek
naar boeken in de middeleeuwen in Zwolle, voert
een minder bekende Zwollenaar ten tonele. Het is
de frater Tilmannus Honf die omstreeks 1450 in
Zwolle woonde en later naar Harderwijk ging.
’t Was een aardige kerel, want als zijn maatjes uit
Zwolle kwamen, trok hij steevast een fles wijn
open.
Arnoldus Gelderman is eveneens een Zwollenaar
die niet iedereen zal kennen. Toch was hij
van 1723 tot zijn dood in 1757 lid van het stadsbestuur.
Jaap Hagedoorn schetst aan de hand van
een biografisch en een zogenaamd prosopografisch
onderzoek (onderzoek naar groepen) een
beeld van de kleine provinciestad Zwolle tussen
1675 en 1750. Het artikel is een bewerking van de
lezing die de auteur hield in september 1990 in de
Waalse kerk bij de aanbieding van de inventaris
van het archief Gelderman.
Jan Willem van Beusekom beschrijft vervolgens
weer een aantal Zwolse jongere monumenten.
In zijn artikel is vooral aandacht voor de
schitterende negentiende-eeuwse villa’s langs de
Van Roijensingel.
Ook Raymond Salet schrijft over het besturen
van de stad; en dan vooral over de problemen die
daarbij kunnen ontstaan. Hij gaat uitvoerig in op
de plannen die het College van Burgemeester en
Wethouders liet ontwerpen (en vervolgens niet
liet uitvoeren) in verband met mogelijkheden
voor stadsuitbreiding.
Zwolle vroeger en nu D. Hogenkamp
Zwolse Fraters /1 Aafje Lem
Straatnamen, niet zo eenvoudig… Wil Cornelissen
Arnold Gelderman (1677-1757) een Zwolse burgemeester
Jaap Hagedoorn
Jongere bouwkunst in Zwolle Jan Willem van Beusekom
Stadsuitbreidingen in de twintigste-eeuw Raymond Salet
Literatuur
Bestuursmededelingen
Personalia
4
6
7
15
23
32
33
35
Omslag: C. Pronk, ’t Stadhuis te Zwol.
(foto: Provinciaal Overijssels Museum)
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Zwolse Fraters /i
Aafje Lem Het fraterhuis van de broeders van het
Gemene Leven te Zwolle is – en niet zonder
reden – voor veel onderzoekers een
inspirerend onderwerp. Niet alleen de stichtingsgeschiedenis,
maar ook de bouwgeschiedenis van
de door de fraters bewoonde panden en de ontwikkeling
van het geestelijk leven in deze belangrijke
instelling van de Moderne Devotie, zijn het
beschrijven meer dan waard gebleken.’
Een heel belangrijke bron voor deze bijdragen
is telkens weer de kroniek van het fraterhuis.2 De
kroniek, die aan het eind van de vijftiende eeuw
geschreven werd door Jacobus de Voecht, een van
de fraters uit het huis, bestaat uit een verzameling
levensbeschrijvingen van de fraters die het huis
bewoonden vanaf de stichting tot ongeveer 1490.
Daarnaast geeft de kroniek een prachtig beeld van
het ontstaan van het huis, dat naar de patroonheilige
ook wel Gregoriushuis werd genoemd, de fraterhuizen
die vanuit Zwolle zijn gesticht, de zorg
van de fraters voor de leerlingen van de stadsschool
en het geestelijk klimaat dat in de begintijd
in het fraterhuis heerste.
Een van deze fraters van wie we de levensbeschrijving
in de kroniek kunnen terugvinden, is
Tilmannus Honf.3 Het is een zeer korte beschrijving;
het beslaat nog geen dertig regels en is ook
slechts een paragraafje in een groter hoofdstuk.4
Daarnaast wordt Tilmannus’ naam nog slechts
eenmaal genoemd in de kroniek: hij is een van de
fraters die in 1432, na de beëindiging van het Interdict,
terugkeert naar Zwolle.5
Zoals alle verhalen begint ook het verhaal van
Tilmannus’ leven met een beschrijving van zijn
voorbeeldig geestelijk leven; hij wordt een gloedvol
en toegewijd frater genoemd, nederig en gehoorzaam.
Een dergelijke karaktertekening is niet
uitzonderlijk; de levensbeschrijvingen van deze
eerste groep fraters hebben namelijk een voorbeeldfunctie:
ze zijn opgeschreven om fraters uit
later tijden ter stichting te dienen. Deze zogenaamde
‘vitae’ zijn een bekend genre binnen de
literatuur van de Moderne Devoten, dat vooral
bij de zusters van het gemene leven populair was.6
Direct na deze uitweiding over zijn toewijding
wordt vermeld dat Tilmannus door een lichamelijk
gebrek de in de Consuetudines (de gewoontes
of regels) van het huis beschreven oefeningen niet
meer aankan.
Gelukkig bereikt rond diezelfde tijd de rector
van het fraterhuis, de beroemde Dirc van Herxen,
een verzoek om hulp. Jacobus Wolf, een frater afkomstig
uit de Hieronymusberg bij Hattem,7
vraagt de Zwolse rector om assistentie bij het besturen
van het zusterhuis (Agnietenklooster) in
Harderwijk. De Hattemse fraters hadden namelijk
de zorg voor de zusters in Harderwijk in de
tijd dat er in Harderwijk nog geen fraterhuis was.8
Tilmannus vertrekt daarop naar Harderwijk,9
waar hij de hem toegewezen taak tot het eind van
zijn leven vervult, ook hier weer gekenmerkt door
gehoorzaamheid en nederigheid. Bovendien
houdt hij zich, net zoals hij dat in Zwolle gewend
was, ook in Harderwijk zoveel mogelijk bezig met
studeren, mediteren en het schrijven van boeken.
Dat Tilmannus’ vertrek naar Harderwijk
waarschijnlijk heeft plaatsgevonden rond dezelfde
tijd dat daar de eerste stappen werden gezet
voor de stichting van een fraterhuis, blijkt uit een
tweetal oorkonden.10 In de eerste uit 1441 verzoeken
Schepenen en Raad van Harderwijk Dirc van
Herxen een fraterhuis te stichten, waarvoor zij
hem een huis ter beschikking stellen. Dirc van
Herxen voldoet aan dat verzoek en stelt Godefridus
van Kempen aan als de eerste rector aldaar.”
In de andere oorkonde, die van een jaar later dateert,
worden twee delen van een huis in de straat
van Sevenhusen in Harderwijk door de eigenaren
overgedragen aan Gerrit de Wilde en heer Teleman
van Houft ten behoeve van Dirc van Herxen
en de Zwolse fraters. Tilmannus is dan blijkbaar
al woonachtig in Harderwijk, maar kan daar dan
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
nog niet langer dan een jaar hebben gewoond,
aangezien er voor die tijd nog geen fraterhuis in
Harderwijk was.
Tenslotte wordt Tilmannus nog eenmaal vermeld
in 1451, in verband met zijn functie van procurator
van de nonnen in Harderwijk.12 Daarmee
zijn vrijwel alle gegevens die over het leven van
Tilmannus Honf bekend zijn, beschreven.
Wat de Vita’ van Tilmannus, zoals die beschreven
is in de Zwolse kroniek, echter een speciaal
tintje geeft en het lezen meer dan waard
maakt is een voor dit type tekst wat ongebruikelijke
toevoeging aan zijn levensbeschrijving. Als Tilmannus
eenmaal in Harderwijk zit, onderneemt
hij nog maar zelden de reis naar Zwolle. De enkele
keer dat hij nog in zijn oude huis verschijnt,
wordt hij door zijn voormalige medebroeders
met een wat plagende ondertoon terechtgewezen,
13 omdat hij behoorlijk dik is en voegen ze
hem toe dat hij het, gezien zijn omvang, wel goed
naar zijn zin zal hebben in Harderwijk. Als er omgekeerd
Zwolse broeders naar Harderwijk komen,
logeren ze steeds bij Tilmannus en hij ontvangt
ze altijd allerhartelijkst. En mocht het voorkomen
dat hij alleen thuis is, dan roept hij: “Tijd
voor mijn beste maatje!” en trekt een fles wijn
open.14
Deze – voor een ‘vita’ met een voorbeeldfunctie
— wat verrassende anekdotische toevoeging is
er een van een slechts klein aantal passages in de
kroniek, waaruit blijkt dat iets menselijks de fraters
ook niet vreemd was. In een volgend artikel
zal ik proberen daar nog wat voorbeelden van te
laten zien. Een van de fraters die dan de revue zal
passeren, is de beroemde Wessel Gansfort.
Noten
1. Hagedoorn, J. (red.), Domus parva. Het eerste huis
van de Moderne Devoten te Zwolle. (Zwolle 1987). In
deze publikatie wordt verwezen naar andere literatuur.
2. Schpengen, M. (ed.), Jacobus Traiecti alias de
Voecht, Narratio de inchoatione domus clericorum in
Zwollis. (Werken uitgegeven door het Historisch
Genootschap, 3e serie nr 13, Utrecht 1908).
3. Ik houd mij hier aan de spelling zoals deze voorkomt
bij Schoengen.
4. Schoengen, 103-104.
5. ibidem, 92. Het Interdict (een straf uit het kanoniek
recht waarbij o.a. een verbod op het vieren van de
eredienst van kracht is) wordt in 1426 door Sweder
van Culemborg opgelegd aan de IJsselsteden, omdat
die zijn gezag als pauselijk elect niet erkennen,
maar Rudolf van Diepholt verkiezen. De Moderne
Devoten gehoorzamen aan het Interdict en vertrekken
uit Zwolle. Ze gaan eerst naar het fraterhuis
Hieronymusberg bij Hattem en van daaruit naar
Doesburg, waar ze een nieuw fraterhuis stichten.
6. Zie bijv.: Man, D. de, Hier beginnen sommige stichtige
punten van onsen oelden zusteren. Naar het te
Arnhem berustende handschrift, (’s Gravenhage
1919).
7. De geschiedenis van dit fraterhuis, dat vanuit
Zwolle gesticht is, is beschreven door A. Klein Kranenburg,
Geschiedenis van het fraterhuis St. Hieronymus
te Hulsbergen. (Heerde 1986).
8. De geschiedenis van het fraterhuis in Harderwijk is
beschreven door K.H.M. Mars, ‘De Latijnse school
en het fraterhuis van Harderwijk.’ in: Archief voor
de geschiedenis van de katholieke kerk in Nederland.
(i974)> 154-236.
9. Mars, 162, stelt abusievelijk dat Teleman van Honnef
leiding heeft gegeven aan het fraterhuis in Groningen.
Hiervan blijkt noch iets uit de archieven
van het Groningse fraterhuis, noch uit de kroniek
van het Zwolse fraterhuis.
10. Hofman, J. ‘De broeders van ’t gemeene leven en de
Windesheimsche kloostervereeniging.’ in: Archief
voor de geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht
(1878),118-119.
11. Mars, 161, verwart de eerste rector van het fraterhuis
in Harderwijk, Godefridus (Govert) van Kempen
met de man die de geestelijke zorg voor de fraters
in de Hieronymusberg op zich neemt, als dit
huis in 1407 nog geen rector heeft, de frater
Go(a)belinus van Kempen. Van laatstgenoemde is
in de kroniek geen levensbeschrijving opgenomen;
zijn leven wordt evenwel wel beschreven in het zgn.
‘Frensweger handschrift’, (uitgegeven door W. Jappe
Alberts en A.L. Hulshoff, Groningen 1958, p.210
Naam van Teleman
van Houft (Honft),
zoals die voorkomt in
het charter van 20
januari 1442 (Gemeentearchief
Zwolle, inv.
KA 009, Ch. coll.
442-01)
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
e.v.) In deze levensbeschrijving is geen sprake van
bemoeienissen met het fraterhuis in Harderwijk,
zoals er ook in de levensbeschrijving van Godefridus
in de kroniek geen sprake is van het rectorschap
in Hulsbergen. Dergelijke belangrijke informatie
zou in de kroniek niet achterwege gelaten
zijn.
12. Gemeentearchief Kampen: Inv. nr 798, fol. 30V.
13. De tekst spreekt hier van humiliare (vernederen),
maar gezien de context is deze wat eufemistische
vertaling wel op zijn plaats. Zie voor de context
noot 14.
14. Schoengen, 103-104: “…et cum Suollis veniret…,
tune fratres nostri solent ipsum humiliare, eo quod
satis esset corpulentus et bonos dies haberet et cetera.”
“Cum… aliqui nostrorum venissent in Harderwijek…
solebat dicere: ‘Jam oportet nos habere
patriotam meum’, per hunc intelligens vinum…”
Straatnamen, niet zo eenvoudig…
Wil Cornelissen Tot 1974 had de gemeenteraad het recht
straatnamen te bepalen. Dat kon nog wel
eens tot aardige discussies leiden. Zo stuitte
het voorstel van het College van Burgemeester
en Wethouders om een nieuwe straat te sieren
met de naam Hortensiastraat op enige weerstand
in de gemeenteraad. Er werd geopperd dat Zwollenaren
die naam niet zouden kunnen uitspreken,
“’t Zal Attensiastraat worden”, zo zei de heer
Augustijn. Mevrouw Stoel meende daarentegen,
dat het een mooie gelegenheid was om mensen te
leren de ‘h’ voor een woord niet weg te laten. Augustijn
stelde nog voor de straat ‘Fuchsiastraat’ te
noemen. Deze naam moest echter gespeld worden
door de voorzitter, toen een van de raadsleden,
de heer Valeton, daarom vroeg. De bezwaren
van de heer Augustijn werden niet gedeeld
door de meerderheid van de gemeenteraad: met
zestien tegen vier stemmen kreeg de Hortensiastraat
zijn naam tijdens de vergadering van 14 juni
1926.
Wist u, dat er in Zwolle tot 1935 een Deventerdwarsstraat
bestond? Op voorstel van het College
van Burgemeester en Wethouders zou die straat
omgedoopt worden tot Zuiderlaan. De heer Valeton
was echter bang om de kluts kwijt te raken.
Deze Zuiderlaan zou dan namelijk ten noorden
van de Oosterlaan en de Westerlaan liggen. “Het
college is bezig de aarde op z’n kop te zetten”, zo
betoogde hij. De heer Van der Vegt had nog een
ander bezwaar. Hij stelde dat het helemaal geen
laan was: de Deventerdwarsstraat was immers
geen weg die aan beide zijden met bomen beplant
was.
Nog tijdens de vergadering kwam de heer
Fransen met een ander idee. Het College nam dat
idee over en zo kreeg de Deventerdwarsstraat een
nieuwe naam: Zuiderkerkstraat.
Dit alles speelde zich af tijdens de raadsvergadering
van 26 augustus 1935.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Arnold Gelderman (1677-1757)
een Zwols burgemeester1
De belangstelling voor de geschiedenis van
het persoonlijk leven is groeiende. De
toenemende stroom biografieën en biografische
woordenboeken bewijzen dit.2 Niet alleen
individuen zijn onderwerp van onderzoek.
Ook probeert men het: leven van groepen te schetsen
in zogenaamde prosopografische studies. Het
gaat hierbij dan meestal om beschrijvingen van de
sociale bovenlagen in een stad of streek.3 Men
probeert vanuit het bijzondere algemene uitspraken
te doen over het persoonlijk en publiek leven
van een groep. Deze prosopografische schetsen en
algemene uitspraken sdjn op hun beurt ook weer
geschikt om een biografie schets in een kader te
zetten.
In Zwolle staat het prosopografisch onderzoek
op een laag pitje. Wel zijn er ruim tien jaar
geleden twee studies verricht naar de politieke en
sociale bovenlaag van Zwolle in de zeventiende en
achttiende eeuw. Daaruit is gebleken, dat er in de
jaren 1700-1725 een zekere mate van sociale mobiliteit
bestond. Voor families uit de maatschappelijke
regionen net onder de bovenlaag bestonden
er mogelijkheden om tot de sociale en politieke
top door te dringen.4 Deze prosopografisch getinte
these wil ik toetsen aan de hand van het voorbeeld
van de familie Gelderman, in het bijzonder
Arnoldus Gelderman (1677-1758). Opvallend is
namelijk, dat Arnoldus’ grootvader bode van de
Staten van Overijssel was, terwijl hij zelf opklom
tot burgemeester. Hoe voltrok zich deze maatschappelijke
stijging, die in ongeveer 75 jaar
plaatsvond? Een biografisch-prosopografisch onderzoek
naar Arnold Gelderman en zijn familie
kan op deze vraag een antwoord geven.
De familie Gelderman
De vroegste geschiedenis van de familie Gelderman
is in nevelen gehuld. Ondanks uitgebreid
onderzoek is nog steeds onbekend waar de stamvader
Arend Jans Gelderman, zich ook noemende
Jaap Hagedoorn
Van Nimwegen, vandaan kwam. We weten
slechts dat hij op 9 december 1639 benoemd werd
tot landschapsbode van de Staten van Overijssel
op een jaarlijks tractement van 50 gulden, dat echter
met enige emolumenten werd aangevuld.5 Dit
was in die tijd zeker één van de weinige, maar toch
zeker niet één van de minst belangrijke ambtelijke
functies. Een bode van de staten bracht informatie
van en naar Overijssel; een zeer vertrouwelijke
baan, die niet van enig gevaar ontbloot was in tijden
van oorlog.
De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden
voerde in de zeventiende eeuw verschillende
oorlogen. Was Arend Jans dan een soldaat die tijdens
de laatste episode van de Tachtigjarige Oorlog
met zijn compagnie in de vestingstad Zwolle
verzeild was geraakt? Het is niet bekend. In ieder
geval maakte hij als landschapsbode de laatste negen
jaar van die oorlog mee. Dat zijn functie kennelijk
ook financieel gewaardeerd werd, blijkt uit
het feit dat hij in 1643 in staat was een huis aan te
schaffen in de Walstraat en in het jaar erna het
groot burgerschap van Zwolle kocht.6
Puntschotel met het
wapen van de familie
Gelderman. Amsterdam,
1638.
8 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Arnold Gelderman
(1677-1757). (foto: Iconografisch
Bureau,
Den Haag).
Arend Jans huwde in 1640 met Willemtijn Egbers,
de dienstbode van burgemeester Ewols. Uit
dit huwelijk werden vijf kinderen geboren, waarvan
alleen de één na jongste zoon, Egbert, zijn ouders
zou overleven. Hem benoemden Arend Jans
en Willemtien in 1656 tot enig erfgenaam.7 In 1653
had Arend Jans van Ridderschap en Steden van
Overijssel toestemming verkregen één van zijn
zoons op te leiden tot landsbode, zodat deze hem
na zijn dood zou opvolgen.8 Al in 1663 wordt Egbert
Gelderman, dan vijftien jaar oud, in de stukken
als bode aangeduid. Zijn ouders overleden
enige jaren later: Willemtijn Egbers in 1667 en
Arend Jans in 1669. Zij werden beiden begraven in
het portaal van de Grote Kerk. Nu was dat wel
niet de meest in aanzien staande plek in de Grote
Kerk, maar wie in een kerk begraven werd – en in
Zwolle met name in de Grote Kerk – stond in enig
aanzien en beschikte over voldoende middelen
een dure begrafenis te kunnen betalen.
Egbert Gelderman was enige maanden na het
overlijden van zijn moeder in 1667 gehuwd met
Anna Aalts, dochter van de stadssmid Jan Aaltsen
en Sophia van Ulsen. Uit dit huwelijk zouden zes
kinderen worden geboren, waarvan Arnoldus, geboren
aan de Blij markt in 1677, het vijfde was. In
1681 overleed Anna Aaltsen.
Zwolle rond 16779
Zwolle had in de zeventiende en achttiende eeuw
een belangrijke centrumfunctie voor het omliggende
platteland. De stad was enerzijds marktplaats
voor agrarische produkten, anderzijds
konden de bewoners van het platteland in de stad
de nodige nijverheidsprodukten kopen. Industrieel
vervaardigde produkten, afgezien van textiel
waren er nog nauwelijks. Zeer belangrijk voor
Zwolle was de transito- of overslaghandel. Zwolle
werd een stapelplaats voor goederen die tussen
het westen van de Nederlanden en Twente en
Westfalen werden vervoerd. Daarvoor werden
rond 1700 de handelswegen naar het zuidoosten
(Wipstrik) en oosten (Hardenberg) verbeterd. Al
in 1600 was de Nieuwe Vecht gegraven, die Zwolle
met de Vecht verbond. Tot de produkten die
op deze wijze werden verhandeld, behoorden onder
andere koloniale waren, hout, tabak, wijn,
boter, graan en hooi. De handel was geconcentreerd
rond de huidige Thorbeckegracht, waar de
meeste factoors woonden.
Door deze activiteiten kende Zwolle aan het
eind van de zeventiende eeuw een zekere welvaart.
Omstreeks 1700 was het huidige stadshart
geheel bebouwd. Aan de uitvalswegen naar Kampen,
Deventer en het oosten waren dunbebouwde
boerennederzettingen. Ondanks de grote pestepidemieën
van 1636 en 1656 – waaraan binnen
enkele maanden soms duizenden Zwollenaren
ten offer vielen – had de stad rond 1670 zo’n
12.000 inwoners en was nog groeiende.
In 1672 was de Republiek der Zeven Verenigde
Nederlanden in oorlog geraakt met Engeland,
Frankrijk en de bisschoppen van Keulen en Munster.
De oostelijke provincies werden zonder al te
veel tegenstand onder de voet gelopen door Franse,
Munsterse en Keulse troepen. Ook 2’wolle gaf
zich over en werd door deze troepen bezet. Dit
had tot gevolg, dat de stedelijke overheid na het
vertrek van de vreemde troepen in 1674 m e t forse
schadeclaims en schulden bleef zitten, als gevolg
van inkwartiering, knevelarij, vernielingen en extra
belastingen.
Nadat de bezettende machten waren verdreven
en Willem III tot stadhouder was benoemd,
strafte de laatste de gewesten die nauwelijks weerstand
hadden geboden aan de vijandelijke troepen.
Bij het regeringsreglement van 1675 trok de
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
stadhouder de goedkeuring van de verkiezing van
burgemeesters, schepenen, raden en meenslieden
in Utrecht, Overijssel en Gelderland aan zich, om
zich van de loyaliteit: van de onbetrouwbare gewesten
te verzekeren.
Egbert Gelderman
In hetzelfde jaar 1675 maakte Egbert Gelderman
promotie. Op 22 februari ontving hij uit handen
van Willem III zijn benoeming tot kamerbewaarder
van de provincie.10 Dit betekende onder andere
dat hij aanwezig was bij de vergadering van
de Staten van Overijssel, maar ook dat hij als belastingontvanger
van de provincie kon fungeren:
kortom een brede, vertrouwelijke functie. Het
kan zijn dat de stadhouder ook het ambtelijk apparaat
aan zich wilde binden en daarom (onder
andere) de landsbode Gelderman tot dit ambt bevorderde.
Het gezin Gelderman kreeg onderdak
in het gebouw van Gedeputeerde Staten aan de
Blijmarkt, waar ook Arnold geboren zou worden.
Na het overlijden van zijn eerste vrouw Anna
Aaltsen, huwde Egbert in 1682 met Elisabeth Scriverius,
dochter van predikant Samuel Scriverius.
Niet alleen kregen de kinderen Gelderman op
deze wijze weer een moeder, ook zouden de familiebanden
met de familie Scriverius een rol spelen
bij de sociale promotie die de familie – en met
name Arnold – nog zou maken.
De benoeming tot kamerbewaarder gaf vader
Egbert kennelijk een hogere sociale status, waardoor
hij geschikt was voor het vervullen van verantwoordelijke
nevenfuncties. Zo werd hij in 1681
vaandrig in het burgerregiment en lid van de gezworen
gemeente, het lichaam dat leden van de
magistraat benoemde en over enkele zaken geraadpleegd
moest worden. In 1683 werd Egbert
benoemd tot ouderling van de Hervormde Kerk.
Uit zijn huwelijk met Elizabeth Scriverius zouden
twee zonen geboren worden, die waarschijnlijk
beiden jong stierven.
Arnolds jonge jaren
Nog een andere aanwijzing voor de gestegen sociale
positie van de familie Gelderman blijkt uit
de opleiding van Arnold: hij bezocht tussen 1687
en 1692 de Latijnse school te Zwolle, in die tijd de
school voor de kinderen uit de bovenlagen van de
samenleving.” Arnolds lidmaatschap van de deftig
geachte Waalse Kerk – waar Frans de tale Kanaans
is – zal door dit onderwijs mogelijk gemaakt
zijn. Al in 1702 werd hij diaken in deze
kerk, die pas in 1697 door de gemeentelijke overheid
was erkend.
Arnold trad in 1699 in het huwelijk met Petronella
Ulger, de eveneens in 1677 geboren dochter
van Lubbert Ulger en Jannigje Gerrits van Enschede.
Het huwelijk vond in het kerkje van Windesheim
plaats. Het gold in die dagen als een teken
van stand om daar te trouwen. Petronella’s
vader, Lubbert Ulger, was serviesmeester, dat wil
zeggen dat hij voor het onderdak van de ingekwartierde
soldaten verantwoordelijk was, en verder
lid van de gezworen gemeente. Ook de banden
met deze familie Ulger zouden de sociale positie
van de familie Gelderman ten goede komen.
Arnolds zwager, de jurist Dithmar Ulger, was begin
achttiende eeuw één van de voorlieden van de
gezworen gemeente. Een andere zwager, Willem
Berg, had een hoge functie in het leger en zou het
eveneens tot burgemeester brengen.12
Uit het huwelijk van Arnold en Petronella, dat
ruim 58 jaar zou duren, werden drie dochters en
drie zoons geboren. Eén dochter stierf jong. Van
de overige kinderen zouden alleen de oudste
dochter en de jongste zoon hun ouders overleven.
Petronella Ulger
(1677-1762), de dochter
van een lid van de
gezworen gemeente
waarmee Arnold Gelderman
in 1699 trouwde
(foto: Iconografisch
Bureau, Den Haag).
10 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Het gezin woonde aan de Bitterstraat, in het huis
van de Ulgers, later aan de Blijmarkt.
Inmiddels was het tijd geworden dat ook Arnold
een werkkring zou krijgen. Daarom richtte
Egbert Gelderman in 1704 – net als zijn vader vijftig
jaar eerder – een verzoek aan Gedeputeerde
Staten. Hij gaf daarin aan dat zijn leeftijd (hij was
56 jaar) ‘ende tusschenkomende swakheijd’ hem
af en toe beletten zijn werk te doen. Hij stelde
daarom voor dat zijn zoon Arnold mede als kamerbewaarder
werd aangesteld als waren zij één
persoon. Bij overlijden van de één, zou de ander
het werk alleen overnemen.13 Aardig detail is dat
uit het handschrift blijkt dat deze brief door Arnold
geschreven is. Gedeputeerde Staten stemden
in met het verzoek, zodat Arnold na het overlijden
van zijn vader in 1711 de functie alleen bekleedde.
De geschiedenis herhaalde zich.
Arnolds ouders – Elisabeth Scriverius overleed
in 1715 – werden overigens begraven in de
Grote Kerk, niet meer in het portaal, maar op het
in meer aanzien staande Lage Koor.
Zwolle in de eerste helft van de achttiende eeuw
Hoewel in het westen van de Nederlanden het
economisch verval al aan het eind van de zeventiende
eeuw had ingezet, was Zwolle nog redelijk
welvarend, vooral vanwege de centrumfunctie
van de stad. Dit maakte de lokale economie minder
gevoelig voor economische depressies. De
middenstand profiteerde van deze bloei. De adel
en de rijken die in grond hadden belegd, kregen
door malaise in de landbouw nauwelijks waar
voor hun investeringen.
De handel van de factoors aan de Thorbeckegracht
bleef een peiler van de Zwolse economie en
werd door de overheid begunstigd en beschermd.
Een uiteindelijk niet uitgevoerd plan uit 1706 om
de waterafvoer via de IJssel te vergroten en deze
rivier dus beter bevaarbaar te maken werd door
de Zwolse overheid met kracht bestreden. Het
zou betekenen dat Deventer per schip bereikbaar
werd, wat de Zwolse handelspositie ten opzichte
van het oosten zou bedreigen. ‘4
De textielindustrie bloeide begin achttiende
eeuw, maar zou in de loop van de eeuw tanen.
Van de 1000 weefgetouwen in 1723 bleken er door
concurrentie van de Emdense industrie in 1751
nog maar 80 over te zijn.15 Naast de textielindustrie
telde Zwolle een enorme variatie aan bedrijven.
Zo waren er een azijnmakerij, een zijdefabriek,
een lijmkokerij, zeepziederijen, kousen-,
knopen-, zout-, spelden en papierfabrieken.16
Ondanks deze variatie zou de nijverheid in de
loop van de eeuw de achteruitgang van de textielindustrie
delen.
De Zwolse bevolking groeide tussen 1680 en
1750 nauwelijks doordat velen hun geluk elders
beproefden.17 Er woonden rond de 12.000 mensen
in de stad, waarvan zo’n 70% hervormden en
20% katholieken.18
Politieke conflicten
In 1702 was Willem III overleden en daarmee begon
het Tweede Stadhouderloze tijdperk. De gehate
regeringsreglementen werden afgeschaft, zodat
raad en gezworen gemeente zelf hun keuze
van de stadsbestuurders bepaalden. Dit betekende
overigens wel, dat overal in den lande de gezworen
gemeente, waarin de gegoede middenstand
was vertegenwoordigd, meer invloed op het
bestuur ging eisen. Tot dan toe was haar rol door
burgemeesters en schepenen beperkt. In sommige
steden kwam het tot zogenaamde ‘plooierijen’:
onenigheden rond de benoeming van burgemeesters
en schepenen.19 In Zwolle gebeurde dat
niet, maar hier eiste de gezworen gemeente tussen
1703 en 1709 wel inzage in de stadsboeken,
wilde zij gekend worden in de zaken rond de
Zwolse munt en dreigde zij haar veto uit te spreken
over nieuwe belastingen. Arnold Geldermans
zwagers Willem Berg en Dithmar Ulger traden op
als woordvoerder van de gezworen gemeente.20
De zaak liep echter met een sisser af. Waarom is
niet duidelijk.
Kennismaking met de politiek
Arnolds ster was stijgende. In 1708 werd hij
vaandrig van het burgerregiment, in 1713 hopman
van de schutterij. In 1715 benoemden Gedeputeerde
Staten hem tot hun klerk, maar hij bleef
ook kamerbewaarder. Daarnaast was hij vanaf
1717 ontvanger van de zogenaamde Ensergelden,
een belasting ten behoeve van het vuurbaken op
Ens. Arnolds sociale positie was inmiddels kennelijk
dermate hoog, dat hij geschikt was voor politieke
ambten. In 1712 en 1713 werd hij namelijk gekozen
tot lid van de gezworen gemeente. Hij
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 11
moest bedanken voor de eer, omdat hij ambtenaar
was.
In zijn omgeving had Arnold echter wel te
maken met de politiek. Uiteraard kwam hij als
klerk in aanraking met vele bestuurlijke en politieke
zaken, maar ook in zijn familie moet de politiek
aan de orde zijn gekomen. Zijn zwagers Berg
en Ulger waren lid van de gezworen gemeente,
evenals de echtgenoot van zijn oudste zuster Wilhelmina,
de brouwer Egbert Ridder. Zijn beide
andere zwagers, Gerhard Spaar en Samuel Johannes
Scriverius – respectievelijk getrouwd met
Sophia en Maria Gelderman – zouden later lid
van dit college worden. Bovendien vormden Ridder,
Ulger en Scriverius in 1713 samen met ene
Voet een factie, die met drie andere facties (de
Vriesen, de Roubolle en de Cabale genaamd) een
overeenkomst sloot over de verdeling van zestien
plaatsen in de gezworen gemeente.21 Het is de tijd
van de zogenaamde contracten van correspondentie,
waarbij de regenten onderling afspraken
maakten over de verdeling van ambten en lidmaatschappen
van politieke colleges.
Hoewel de familie Gelderman qua sociale status
zo langzamerhand tot de bovenlagen van de
Zwolse samenleving behoorde, maakte ze als tamelijk
nieuwe familie geen deel uit van de oude
regentengeslachten. In principe was het dus
moeilijk om lid te worden van de politieke elite.
Onderzoek heeft echter uitgewezen, dat juist in
het eerste kwart van de achttiende eeuw de kans
om als buitenstaander toegelaten te worden tot
die regerende bovenlaag groter was dan ervoor en
erna.22 Waarschijnlijk kwam dit doordat sommige
oude families uitstierven of geen kandidaten
hadden voor de te vervullen zetels.
Ook de hevige factiestrijd – er waren in totaal
vijf facties die om de plaatsen op de kussens streden
– werkte snellere wisseling van de wacht in de
hand. In de jaren 1723 en 1724 kwam het bijvoorbeeld
zes keer voor dat een burgemeester niet
werd herbenoemd, een ongekend hoog getal. Ook
het feit dat het regeringsreglement was afgeschaft
speelde een rol. Willem III had belang gehad bij
continuïteit en loyaliteit en dus voor een regelmatige
herbenoeming gezorgd.
L’histoire se répète
Arnold Gelderman had zich bij de factie van de
Roubolle aangesloten. Zijn ambtelijke functie
verhinderde evenwel dat hij aan de verkiezingen
deelnam. Nadat zij de Latijnse school hadden
doorlopen, waren zijn zonen Egbert en Samuel
Johannes op een leeftijd dat zij een werkkring
moesten krijgen. En wederom herhaalde de geschiedenis
zich.23 Al in 1719 deelde Arnold de
functie van kamerbewaarder met zoon Egbert, en
die van klerk met Samuel Johannes. De beide
broers verwisselden in 1722 nog een keer van
functie, want in dat jaar verzocht Arnold om ontslag
aan de heren Gedeputeerden. Hij was bang
dat hij zijn werk niet meer naar behoren kon uitvoeren
als gevolg van ‘lich[amel]ijcke swackheden’.
Hij stelde voor zijn beide zoons te benoemen
in zijn respectievelijke functies24, hetgeen geschiedde.
Egbert zou tot zijn dood in 1752 klerk
blijven. Samuel Johannes zou zijn functie afstaan
Voor- en achterzijde
van een VOC-glas met
het wapen van de familie
Gelderman. Dit glas
behoorde toe aan
Arnoldus Gelderman,
die gedeputeerde was
bij de VOC, kamer
Delft.
12 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Stamboom van de
families Ulger, Gelderman
en Scriverius.
ULGER GELDERMAN
Arend Jans
x
Willemtijn Egbers
SCRIVERIUS
Samuel Johannes
x
Jacobje Jans
Lubbert Ulger
x
Johanna G. van Enschede
I I I 1 I I
z Egbert z
x
— AnnaAaltsen ‘
Elisabeth Scriverius
– z
– z
Dithmar d
x
I I
Petronella x Arnold
Samuel Johannes
x
Maria la Blan
Willem Berg
Anna Elisabeth –
Johanna Maria –
Egbert –
Johanna Maria –
Samuel Johannes –
Willem Gerrit –
1 I
i d :
x
Egbert
Ridder
d c
x
Gerard
Spaar
Maria x Samuel Johannes –
Anthonij –
x
Sara Amia
d -|
x
Hanselaar
z –
Egbertus –
d –
Eeckhout
I I I
d z z
X
Tobias
Johannes
Antonius x
Nilant
z = zoon, d = dochter, meenslid, raadslid, meens- en raadslid
Gilliana
Paulina
x
Antonius
v.d. Os
Jannes –
z
d –
z –
z –
d -I
aan de jongste broer Gerrit Willem, die tot zijn
dood in 1773 kamerbewaarder zou zijn. Bijna
honderd jaar was deze functie toen in de familie
geweest.
Raadslid en burgemeester
Arnold had zijn ontslag waarschijnlijk mede aangeboden
om mee te kunnen dingen naar het
raadslidmaatschap. In 1723 werd hij gekozen en
tot zijn dood in 1757 zou hij lid zijn van het college
van burgemeesteren, schepenen en raden van de
stad Zwolle. Als lid van de Zwolse overheid heeft
hij in de loop der jaren tal van functies gehad. De
regerende burgemeesters verdeelden de werkzaamheden
onderling. Zo was Arnold achtereenvolgens
keurmeester, tichelmeester, timmermeester
en cameraar, zeg maar wethouder van
financiën. In deze functies zat een opbouw. Het
cameraarschap was de belangrijkste die binnen
het Zwolse stadsbestuur te vergeven was en werd
meestal door de oudste raadsleden vervuld. Ook
was Arnold in 1724 Zwols afgevaardigde naar de
Staten van Overijssel.
Zoals opgemerkt, was Arnold lid van één van
de regentenfacties. Hij heeft zelf nauwkeurig bijgehouden
wie van welke factie op het kussen
kwam en welke functies ze hebben bekleed. Deze
aantekeningen vormen een dankbare bron voor
het onderzoek naar het functioneren van de contracten
van correspondentie. Niet alleen via deze
facties, maar ook door het toenemend aantal familieleden
op invloedrijke posities, moet Arnold
Gelderman naar mate hij ouder werd een politicus
van gewicht zijn geworden. In 1719 was zijn
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
zwager en neef Joan Scriverius raadslid geworden,
in 1727 werd zwager Willem Berg eveneens raadslid.
Zoon Samuel Johannes werd na een rechtenstudie
in 1732 secretaris van de stad Zwolle. Egbertus
Scriverius, een zoon van zijn zuster, werd in
1738 raadslid, evenals diens neef Johannes Antonius
in 1745. Verder was de familie Scriverius verwant
aan de families Eekhout, Nilant en Tobias,
die ook op het kussen zaten, danwei zouden komen
te zitten. Kortom: de familie Gelderman was,
in de persoon van Arnold, onverbrekelijk verbonden
met de politieke en sociale bovenlaag van
Zwolle.
Zwolle tijdens Arnolds raadslidmaatschap
De jaren waarin Arnold Gelderman raadslid van
Zwolle was, kenmerken zich door de eerste tekenen
van economisch verval, zoals al eerder vermeld.
In de industrie was deze teruggang het eerst
merkbaar. Wanneer er zich rampen voordeden
als de veepest (1714), strenge winters (1740-1741),
of een epidemie van de zogenaamde rode en grauwe
loop (1747), dan beïnvloedde dat de welvaart
in de stad zeer.
Ook op politiek niveau waren er moeilijkheden.
In 1726 dreven de Zwolse burgemeesters een
belasting op gebrande wateren door, zeer tegen de
zin van de gezworen gemeente. Hierdoor werd de
prijs van een borrel met 50% verhoogd. Dit leidde
tot een opstand onder het weversvolk. Onder leiding
van enkele belhamels werden bij verschillende
burgemeesters de ruiten ingegooid onder leuzen
als: “Zoo moet men die donders leren” en “De
groten zijn toch al den donder atheïsten”. De
schuldigen werden gegrepen en één raddraaier
kreeg de strop.25
De neergang in de economie in de jaren veertig
van de achttiende eeuw, gekoppeld aan de eerder
genoemde rode loop en het voor de Republiek
slechte verloop van de Oostenrijkse Successieoorlog
deden ook in Zwolle de roep om Oranje toenemen.
Dit leidde ertoe dat Willem IV in 1747 tot
erfstadhouder werd uitgeroepen en de regeringsreglementen
weer van kracht werden. Alle verkiezingen
moesten aan de prins worden voorgelegd.
Hierdoor verdwenen de laatste restjes van de
oude factietegenstellingen.26
Het was niet Willem IV, maar na zijn overlijden
in 1751 wel zijn weduwe Anna van Hannover
die probeerde in de steden eigen mensen in de
raad te krijgen. Daartoe liet zij in Zwolle verschillende
raadsleden afzetten, waaronder enkele leden
van de Scriveriusfamilie.27 Op de achtergrond
hierbij speelde een kerkelijk conflict rond ds. Antonius
van der Os mee. Deze werd verweten af te
wijken van de orthodoxie en de leerstellingen van
Dordt. De gemeentelijke overheid had hem de
hand boven het hoofd gehouden, maar de kerkeraad
wilde hem kwijt. Van der Os was getrouwd
met een achternicht van Arnold Gelderman, Gilliana
Paulina Scriverius. De familie Scriverius, en
dus waarschijnlijk ook Arnold, gold als voorstander
van Van der Os. Vandaar dat Anna van Hannover,
die tegenstandster was van de ideeën van
Van der Os, mede hierom gebaat was bij beknotting
van de macht van de familie Scriverius.28
Laatste levensjaren
De laatste jaren van het leven van Arnold Gelderman
waren niet gemakkelijk. In 1742 verloor hij
zijn dochter Johanna Maria. In 1747 en 1748 stierven
binnen een jaar zijn schoondochter Engelina
Johanna Kymmell en zijn zoon Samuel Johannes
en in 1752 overleed zijn oudste zoon Egbert. Bovendien
werd hij de laatste jaren van zijn leven geplaagd
door een slechte gezondheid. In de spaarzame
brieven uit die tijd informeren de schrijvers
steeds naar zijn gezondheid, of nodigen hem uit,
zo zijn gezondheid hem toelaat te komen. Nog in
1756 wordt Arnold benoemd tot Zwols gedeputeerde
bij de VOC, kamer Delft. Of hij die functie
ook werkelijk heeft kunnen uitoefenen, blijft de
vraag: Arnold Gelderman overleed op 6 december
1757 en werd op 14 december 1757 op het Lage
Koor van de Grote Kerk begraven. Petronella Ulger
zou hem vijfjaar overleven.
Besluit
Als wij het leven van Arnold Gelderman bezien,
dan moet gezegd worden dat hij een geweldige
carrière maakte: van kamerbewaarder tot burgemeester
en gedeputeerde. Deze loopbaan was zeker
mede het gevolg van de nauwkeurig geplande
overdracht van functies binnen de familie Gelderman.
Grootvader Arent Jans was hiermee reeds
begonnen en ook Arnold zou zijn zoons zo een
goede start in het leven geven. Anderzijds is de
succesvolle loopbaan van Arnold ook te danken
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
aan de betere mogelijkheden die niet-magistraatsfamilies
begin achttiende eeuw hadden om
op het kussen te komen. Lidmaatschap van een
factie vergrootte die mogelijkheden, maar ook de
(familie)banden met andere magistraatsfamilies.
Arnnold heeft hierdoor de hem geboden mogelijkheden
dan ook ten volle benut. Met zijn burgemeesterschap
werd een eeuw van sociale stijging
bekroond.
Noten
1. Dit artikel is een bewerking van een lezing over Arnoldus
Gelderman, gehouden in de Waalse Kerk op
1 september 1990, ter gelegenheid van de overhandiging
van een rouwbord van Arnoldus Gelderman
aan de Eglise Wallone te Zwolle en de presentatie
van de Inventaris van het familie-archief en collectie
Gelderman aan het Zwolse gemeentebestuur door
de voorzitter van de Stichting Familiearchief en collectie
Gelderman, mr. E.F.G.M. Gelderman. De
stichting verwerft en beheert/laat beheren archiefmateriaal
betreffende de familie Gelderman en stimuleert
het wetenschappelijk onderzoek dat met
behulp van deze bronnen wordt verricht.
In 1991 verscheen in het Nederlands Patriciaat 1990
de genealogie van de familie Gelderman.
2. Naast drie delen van het Biografisch Woordenboek
van Nederland die de afgelopen tien jaar verschenen,
worden er ook op deelgebieden steeds vaker
biografische woordenboeken uitgegeven, zoals
Overijsselse biografieën, J. Folkerts e.a. ed (Zwolle
1990) en twee delen in de reeks Drentse biografieën.
3. Zeer bekend in dit verband zijn de werken van J.J.
de Jong Met goed fatsoen. De elite in een Hollandse
stad. Gouda 1/00-1780, L. Kooijmans Onder regenten.
De elite in een Hollandse stad. Hoorn 1700-1780
en M. Prak Gezeten burgers. De elite in een Hollandse
stad. Leiden 1700-1780.
4. Zie C.M.C. Paulusma-du Pree, De Zwolse magistraat,
1675-1747. Een onderzoek naar de oligachisering
en naar een mogelijke democratische tegenbeweging
(ongepubliceerde scriptie; Zwolle 1981) en
A.J.A. Bos, De Zwolse magistraat 1747-1795. Een onderzoek
naar een mogelijk oligarchiseringsproces (ongepubliceerde
scriptie; Zwolle 1978).
5. Rijksarchief in Overijssel (RAÓ), Statenarchief
(SA) 355, Resoluties Gedeputeerde Staten, 9-12-
6. Inventaris, XIII; en burgerschapsregister in: Gemeentelijke
Archiefdienst Zwolle (GAZ), AAZ01-
413.131-
7. GAZ, RAooi-112,454 (dd. 9 oktober 1656)
8. RAO, SA 360, Resoluties Ridderschap en Steden, 8-
11-1653.
9. Gebaseerd op L. van Vuuren, Rapport betreffende
een onderzoek naar de welvaartsbronnen van de gemeente
Zwolle (Zwolle 1939) 6-15; Paulusma-du
Pree, 6-8; N.D.B. Habermehl, ‘De bevolkingsontwikkeling
van Zwolle van 1628 tot 1748’ in: Zwols
Historisch Jaarboek l (1984) 84.
10. Inventaris, XIII.
11. Zie J. Frederiks, Ontstaan en ontwikkeling van het
Zwolse schoolwezen tot omstreeks 1700 (dissertatie;
Zwolle 1960) passim.
12. Zie voor de familie Ulger, J. Van Doorninck, Geslachtkundige
aanteekeningen ten aanzien van de
Gecommiteerden ten Landdage van Overijssel zedert
1610-1974… (Deventer 1871) 620.
13. GAZ, FA011, Familiearchief Gelderman, 1. Deze
collectie is beschreven in Inventaris van het familie-
archief en collectie Gelderman, J.J. Seekles ed.
(Zwolle 1990)
14. Thom. J. de Vries, Geschiedenis van Zwolle (2 dln.;
Zwolle 1954-1960) II, 102.
15. Van Vuuren, 6-15.
16. Van Vuuren, 12.
17. Habermehl, 84.
18. Bos, 5-6.
19. Zie W.F. Wertheim en A.H. Wertheim-Gijse Weenink,
Burgers in verzet tegen regenten-heerschappij.
Onrust in Sticht en Oversticht 1703-1706 (Amsterdam
1976).
20. Paulusma, 32 ev., en 65.
21. Paulusma, 22.
22. Paulusma, 14-16.
23. J.C. Streng, ‘De veiling van de bibliotheek van Samuel
Johannes Gelderman te Zwolle in 1749’ in:
Zwols Historisch Jaarboek 6 (1989) 123-125.
24. GAZ, FA011,5.
25. De Vries, 113-115.
26. Bos, 19.
27. Bos, 13-14.
28. R.A. Bosch, Het conflict rond Antonius van der Os,
predikant te Zwolle 1748-1755 (Kampen 1988) 161-
168.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 15
Jongere bouwkunst in Zwolle
In twee eerdere nummers van het Zwols Historisch
Tijdschrift (1990, nr. 4 en 1991, nr. 2)
zijn artikelen gepubliceerd over de stedebouwkundige
ontwikkeling van Zwolle in de periode
1850-1940 en over de bouwwerken in de binnenstad
uit diezelfde tijd. In het onderstaande
stuk worden de gebouwen buiten de singels beschreven.
Het volgende en laatste artikel zal gaan
over het buitengebied (de voormalige gemeente
ZwoUerkerspel). Vlak buiten de singels vinden we
een aaneengesloten gebied met waardevolle objecten
van jongere bouwkunst. De Zwolse singelbebouwing
is ook landelijk gezien zeer bijzonder.
Vooral het deel tussen de Luttekestraat en de
Sassenpoortbiedt nog steeds een fraai negentiende-
eeuws panorama. De hele stationswijk, gebouwd
na aanleg van de spoorlijn in 1864, is een
gebied met voorbeelden van negentiende-eeuwse
architectuur.
Burgemeester van Roijensingel 1
Deze witgepleisterde villa uit 1862 valt op door het
iets teruggelegen torentje dat er aan toegevoegd
werd door de architecten F.C. en J.D.C. Koch in
1913-1914. Aan de achterzijde bevindt zich een serre.
Thans is het in gebruik als makelaarskantoor.
Burgemeester van Roijensingel 2, Villa Eekhout
In 1860 werd deze villa tegenover de Nieuwe Havenbrug
gebouwd naar een ontwerp van de Zwolse
aannemer M. de Groot in eclectische stijl. In
1911 kocht de gemeente het pand; lange tijd waren
er plannen en ook ontwerpen voor een nieuw
stadhuis op deze plaats. De villa bleef echter gespaard,
evenals het fraaie landschappelijke park
erachter. Het pand is nu kantoor.
Burgemeester van Roijensingel5
Deze grote villa werd gebouwd in 1875-1877 in
classisistische stijl. Het huis heeft over twee bouwlagen
een grote erker en wordt bekroond door een
koepelvormig dak. In de tuin is in 1884-1885 een Jan Willem
bijgebouw met prieel geplaatst. van Beusekom
Burgemeester van Roijensingel 6
Villa in neo-renaissancestijl, gebouwd in 1882-
1883 naar een ontwerp van J.Gosschalk. De asymmetrische
gevel heeft rechts een risalerende trapgevel
en links een overhoekse erker over twee
bouwlagen. Het geheel wordt bekroond door een
houten loggia.
Burgemeester van Roijensingel 9
Burgemeester van
Roijensingel 9
Dit kantoorpand is gebouwd in 1914 naar een tra- (foto: J. de Koning)
i 6 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Van Nagellstraat
(foto: M. Malherbe)
Zeven Alleetjes 1
(foto: J. de Koning)
ditionalistisch ontwerp van de Zwolse architect
M. Meyerink voor de Eerste Onderlinge Aannemers
Verzekeringsmaatschappij. Later was het in
gebruik als Bank van Doijer & Kalf en laatstelijk
als Amrobank. Thans is het verbouwd tot 26 appartementen.
De symmetrie van de gevel wordt
verstoord door het ranke hoektorentje met open
hoogste trans.
Burgemeester van Roijensingel 17/18
Deze grote en opvallend gesitueerde stadvilla, is
gebouwd in 1884-1885 naar een ontwerp van de
Zwolse architect S.J.H. Trooster in eclectische stijl
met karakteristieke, overhoeks geplaatste erkerachtige
torentjes met rondlopende balkons. Ernaast
werd in 1899 een personeelswoning gebouwd
naar ontwerp van D. de Herder.
Van Nagellstraat7-19
Eén van de ‘nieuwe’ straten in de buurt van het
station, laat een opvallende aaneengesloten bebouwing
uit 1899-1900 van de architect G.B.
Broekema zien, in afwisselende stijl met kenmerken
van de Jugendstil.
Kantoor van de IJsselcentrale aan de Zeven
Alleetjes.
Dit gebouw lijkt bij eerste beschouwing na-oorlogs.
Het oudste gedeelte werd echter ontworpen
in 1939 door de architecten A. van der Steur en M.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Meijerink in de stijl van de Delftse School. Deze
bouwstijl werd vooral gepropageerd door de
Delftse hoogleraar Granpré Molière. Vooral na de
oorlog werd veel in deze stijl gebouwd. Het gebouw
werd in 1942 voltooid.
Emmawijk 2/3
In de jaren zeventig van de vorige eeuw werd de
Willemsvaart naar het westen verlegd. Op de gedempte
oorspronkelijke vaart werd een wijk met
grote huizen gebouwd. Dit dubbele herenhuis in
neo-renaissancestijl, werd in 1893 ontworpen
door de Zwolse architect S.J.H. Trooster.
Veerallee 3/4/5
De drie Jugendstilhuizen onder één kap, zijn ontworpen
door de Zwolse architect G.G. Post. Met
de ernaast liggende panden Veerallee 1/2 vormen
ze een karakteristiek geheel. Thans zijn ze deels in
gebruik als kantoor of als woonruimte.
Wilhelminastraat
(foto: J. de Koning)
18 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Prins Hendrikstraat
(foto: J. de Koning)
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Wilhelminastraat 4/26A, Julianastraat 62162a
Deze aaneengesloten rij woningen is gebouwd in
1905-1906, met de zeer karakteristieke Jugendstilvormgeving
van de later in Kampen woonachtige
architect G.B. Broekema. Samen met de panden
aan de overzijde van de straat geeft het een gaaf
beeld uit het begin van deze eeuw.
Wilhelminastraat 25/35
De zes woningen in Jugendstil zijn gebouwd in
1904 naar een ontwerp van de Zwolse architect
G.G. Post.
Prins Hendrikstraat 2/26
De gehele straatwand met neo-renaissance en Jugendstil-
elementen, is gebouwd in 1902, naar het
ontwerp van de Zwolse architect M. Meyerink.
Prins Hendrikstraat ïliya
Deze rij woningen met Jugendstil-elementen, is
gebouwd tussen 1902 en 1904 naar een ontwerp
van de Zwolse architect G.G. Post. Tussen de woningen
5 en 7 bevindt zich een houten poortje dat
toegang geeft tot het achterterrein.
Marnixschool aan de Westerlaan
Dit complex is in 1922-1923 oorspronkelijk gebouwd
als een combinatie voor lagere school en
ULO door de Zwolse architecten M. en H. Meyerink.
Het gebouw bestaat uit een aantal haaks op
elkaar geplaatste vleugels met grote lage schilddaken.
Aan de voorzijde valt een halfronde uitbouw
op.
Station
Reeds in 1863 werd het station gebouwd. De
Staatsspoorwegen hanteerden vijf klassen al naar
gelang de grootte en het belang van de vestigingsplaats.
Vooruitlopend op het belangrijke knooppunt
van spoorwegen (zeven op het hoogtepunt)
kreeg Zwolle een Klasse I station in de stijl van het
Waterstaatsclassicisme. De 60 meter lange gevel
bestaat uit een negen traveeën breed middengedeelte
met twee bouwlagen en twee verdiepingloze
zijvleugels. Het gebouw staat op de Rijksmonumentenlijst
en is kort geleden gerenoveerd. Het
uiterlijk bleef daarbij intact.
Hoge Spoorbrug
In 1882-1883 werd een smalle brug over het ruim
100 meter brede stationsemplacement gelegd. De
brug bestaat uit drie overspanningen van 36 meter
lengte, waarvan zowel de onder- als de bovenrand
gebogen zijn. In verband met de visuele gelijkenis
wordt van een ‘lensliggerbrug’ gesproken.
In Nederland is deze brug het enige voorbeeld van
een dergeljke constructie. Deze brug is onlangs op
de Rijksmonumentenlijst geplaatst en dien ten
gevolge bij de huidige herinrichting gespaard gebleven.
Van Karnebeekstraat 106/114
De vijf woonhuizen in classicistische stijl zijn gebouwd
in 1873 door aannemer B.J. Ernst, nabij de
oprit van de Hoge Spoorbrug.
Hertenstraat 27
Dit bedrijfspand is ontworpen door de Zwolse architecten
H. van Dijk en J.D.C. Koch in een aangepaste
bouwstijl, passend in een woonwijk. De
sobere architectuur wordt geaccentueerd door
een trapgevel en hoektorentje. Het pand is later
verbouwd tot 14 wooneenheden.
Dominicanenklooster aan de Assendorp er straat
27/29
Dit grote complex met een neo-gotische kruisbasiliek
en klooster, werd gebouwd naar een ontwerp
van de Maastrichtse architect J. Kayser en
De Hoge Spoorbrug
(foto:], de Koning)
20 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Dominicanenklooster
(foto: J. de Koning)
werd in 1902 gewijd. Na een grote brand in 1933
werd het klooster herbouwd. De kerk heeft geen
echte toren, maar wel twee symmetrische traptorentjes
aan weerszijden van de voorgevel en een
zeskantige houten vieringtoren.
Eigenhaardstraat 12/46, Assendorperstraat 41/43
De twee rijtjes arbeiderswoningen van de Woningbouwvereniging
Eigen Haard, zijn gebouwd
in 1893-1894 naar een ontwerp van de Zwolse architecten
W. en F. Koch.
Assendorperstraat 78/86
De oorspronkelijk symmetrische rij van winkelwoonhuizen
uit 1907-1908 is gebouwd naar een
ontwerp van de Zwolse architect G.G. Post. De
fraaie om de hoek doorlopende Jugendstil-winkelpui,
heeft een overhoeks geplaatste ingang en
daarboven een hoge erker met spits dak.
Molenweg 169
Deze kleine, maar opvallend rijk geornamenteerde
woning is in 1896 gebouwd naar een ontwerp
van de architect G.B. Broekema als representatief
gedeelte van een confectiefabriek. Deze fabriek
heeft achter de woning gelegen en is enkele jaren
geleden afgebroken.
Assendorperstraat 129
De landelijke naam Landwijk doet vermoeden
dat dit landhuisje hier al stond voordat de wijk
Assendorp werd gebouwd. Schijn bedriegt, want
in werkelijkheid is dit gebouwtje in 1884 voor een
liefdadigheidsinstelling, de St. Vincentiusvereniging,
gebouwd. Het heeft maar enkele jaren
dienst gedaan als opvang voor verwaarloosde
kinderen. Daarna vestigde zich er een bloemkwekerij
in. Het uiterlijk van het pand bleef ongewijzigd.
Opvallend is de asymmetrische opzet van de
gevel en de zinken bekroningen op het dak.
Ambachtsschool Mimosastraat 1
Op een karakteristiek punt (vroeger lag hier
Zwolles drukste spoorwegovergang), ligt een
schoolgebouw in de stijl van Het Nieuwe Bouwen.
Het is ontworpen door de Leeuwarder architect
A. Baart en de Zwolse architect L. Krook.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 21
Meppelerstraatweg 19
(foto: J. de Koning)
22 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Hertenstraat 27
(foto: M, Malherbe)
Vooral de hoek tussen de twee vleugels met het
hoge trappenhuis zijn opvallend.
Sophiaziekenhuis aan de Rhijnvis Feithlaan 80/84.
Het ziekenhuis is een bekend voorbeeld van Het
Nieuwe Bouwen. Het is ontworpen door J.G.
Wiebenga, directeur van de Gemeentelijke Technische
Dienst.
Het oorspronkelijke ontwerp uit 1931 werd na
aanzienlijke aanpassingen in 1933-1934 uitgevoerd.
Vooral de hoekoplossing aan de kant van
de Philosofenallee is karakteristiek.
Philo sofenallee 31/36
De zes woonhuizen zijn gebouwd naar een ontwerp
van de Zwolse architect G.G. Post in 1906
met een symmetrische gevel. In de gevel zijn drie
risalerende ingangspartijen met hoefijzerbogen.
Algemene Begraafplaats aan de Meppelerstraatweg
Dit is de eerste begraafplaats buiten de stad, aangelegd
in 1823. Het grote smeedijzeren hek tussen
hekpijlers met met rococo-vazen komt vermoedelijk
van elders. Rechts hiervan staan een wachtruimte
en een dienstwoning in eclectische stijl.
Op de begraafplaats zijn grafmonumenten
van onder andere Rhijnvis Feith en Ter Pelkwijk
te zien. Verder zijn er graven van de families
Sandberg en Van Ittersum.
R.K. Begraafplaats aan de Bisschop
Willebrandlaan 92
De begraafplaats is aangelegd in 1841 en heeft een
neo-gotische kapel uit 1883.
Marechausseekazerne aan de Meppelerstraatweg 19
Dit opvallende kantoor van de Koninklijke Marechaussee
is in 1931 gebouwd naar militair (en dus
anoniem) ontwerp. In het gebouw waren ook vijf
woningen geïntegreerd. Vooral de toren die de
hoeklocatie benadrukt, markeert het gebouw.
Daarnaast is het kleurgebruik, onder andere in de
tegeltableaux, opvallend.
Openluchtbad aan de Ceintuurbaan.
Dit inmiddels niet meer in gebruik zijnde zwembad,
werd in 1934 gebouwd naar een ontwerp van
de directeur van de Gemeentelijke Technische
Dienst J.G. Wiebenga in de stijl van Het Nieuwe
Bouwen. Twintig jaar geleden werd het al genoemd
als een topobject van de architectuur uit
de periode 1900-1940.
Tenslotte
Het veldwerk voor dit artikel is inmiddels al weer
drie jaar geleden uitgevoerd. Een groot aantal van
de beschreven panden is inmiddels op de rijks- of
gemeentelijke monumentenlijst geplaatst. De vorig
jaar ter gelegenheid van de Open Monumentendag
uitgegeven ‘Wandel- en fietstocht jonge
bouwkunst in Zwolle’ verenigt panden uit het vorige
artikel in de binnenstad en panden buiten de
singels op een logische route. De brochure is verkrijgbaar
bij de VW, de gemeentewinkel in de
Diezerstraat en bij het bureau Monumentenzorg
in het Flevogebouw aan de Menno van Coehoornsingel.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Stadsuitbreidingen in de twintigste-eeuw
Aan het einde van de vorige en begin deze
eeuw zijn er in vele steden in Nederland
plannen gemaakt voor stadsuitbreidingen.
Dat daar nogal wat haken en ogen aan zaten, lag
niet alleen aan het feit dat vele van deze steden
nog geheel of gedeeltelijk in hun middeleeuwse
jasje, of liever gezegd keurslijf, zaten, maar ook
aan een gebrek aan deskundigheid en regelgeving
op met name het gebied van de ruimtelijke ordening.
Bestuurlijk gezien was een dergelijke stadsuitbreiding
dan ook geen sinecure. Het kostte een
gemeentebestuur al heel wat hoofdbrekens alvorens
men het erover eens was welke deskundige
zich mocht buigen over de problematiek. Lag er
eenmaal een plan ter tafel dan wilden ‘boeren,
burgers en buitenlui’, gemeenteraad en hogere
overheden er ook nog eens hun zegje over doen.
Het zal dan ook geen verbazing wekken dat
het jaren duurde voordat menig plan tot uitvoering
kwam. Dat daarbij vaak de bestuurlijke verhouding
van meer betekenis was, dan de esthetische
kwaliteit van het plan zal geen verbazing
wekken. In het navolgende artikel wordt met
name het bestuurlijk geharrewar rondom een
voorstel voor een uitbreidingsplan voor de gemeente
Zwolle uit de doeken gedaan.
De conceptie van een plan
In het eerste kwart van deze eeuw gaat het Zwolle
economisch voor de wind. De stad ligt gunstig op
een knooppunt van land-, water- en spoorwegen.
Tussen 1919 en 1936 neemt de bevolking van de
stad met 24% toe. Het woningbestand neemt zelfs
met 41,5% toe. (Ook toen was er al sprake van ‘gezinsverdunning’.)
Er is in deze periode dan ook
sprake van grote bouwactiviteiten. Grote woningcomplexen
ontstaan onder andere in het Veeralleekwartier,
Assendorp, op de Pierik en in de
Wipstrik.
Al deze uitbreidingen vinden plaats op basis
van zogenaamde partiële uitbreidingsplannen.
Daar was niets onoirbaars aan. De Woningwet
van 1901 bood het gemeentebestuur de mogelijkheid
om op basis van deze planfiguur haar stadsuitbreidingen
te reguleren. Het was echter een
fragmentarisch beleid. Begin jaren twintig wordt
de roep om een algemeen uitbreidingsplan (AUP)
hoorbaar. In maart 1924 wijzen Gedeputeerde
Staten van Overijssel de gemeente erop, dat volgens
artikel 31 van de Woningwet een gemeente
met meer dan 10.000 inwoners een uitbreidingsplan
in hoofdzaak (behoudens vrijstelling) moet
opstellen en dat dit plan tevens eenmaal in de tien
jaar dient te worden herzien.
Het College van Burgemeester en Wethouders
neemt de brief voor kennisgeving aan en gaat over
tot de orde van de dag. Een jaar later laait de discussie
over een AUP opnieuw op. Nu worden er
vragen gesteld door gemeenteraadsleden.
Het College blijft weigeren om aan de wet te
voldoen en denkt de zaak te kunnen sussen door
de partiële uitbreidingsplannen aan een externe
deskundige voor te leggen. Hiervoor kiest men de
Inspecteur van de Volksgezondheid ir. R. Le
Poole.
Le Poole acht een stedebouwkundige adviseur
niet nodig, mits het College zijn uitgangspunt namelijk
“een wei-doordacht net van verkeerswegen”
als vervanging voor een AUP overneemt.
Een minderheid in de raad wijst er op dat het
idee van een verkeersstructuurplan als substituut
voor een AUP wat mager is en dat Le Poole wellicht
een kundig man is maar geen stedebouwer.
De raad is van mening dat ze heel goed zelfde
plannen kan beoordelen en vaststellen en dat zonodig
het oordeel van het bedrijfsleven kan worden
gevraagd. De directeur van Openbare Werken
is bekwaam genoeg om de plannen op te stellen.
Daar heeft men volgens de meeste raadsleden
geen commissie van stedebouwkundigen voor
nodig. Een bijkomende zaak, maar zeker niet on-
Raymond Salet
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Eerste opzet voor een
structuurplan door
Dudok en Magnée uit
1949. (foto: Rijksuniversiteit
Groningen)
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
belangrijk voor de besluitvorming, is dat de adviezen
van Le Poole onbetaald verstrekt worden.
Door het verwerpen van het voorstel bezuinigde
men ook nog eens duizend gulden op een commissie.
Het voorstel om een commissie van stedebouwkundigen
in te stellen, wordt dan ook met
ruime meerderheid verworpen.
Pas in 1937 wordt in de gemeenteraad aangedrongen
op een sociaal-geografisch en economisch
onderzoek. Het: college is het hiermee eens,
maar een dergelijk onderzoek kan niet door eigen
ambtenaren verricht worden wegens gebrek aan
deskundigheid. Gezocht wordt naar iemand met
een wetenschappelijke opleiding die in staat is een
sociaal-economisch onderzoek naar de grondslagen
der welvaart van Zwolle geheel zelfstandig uit
te voeren.
De raad is bereid hiervoor vijfduizend gulden
uit te trekken. Op aanraden van de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten valt de keus op prof.
L. van Vuuren, hoofd van het Geographisch Instituut
van de Rijksuniversiteit Utrecht.
Het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog
gooit roet in het eten. Van Vuurens survey verdwijnt
voorlopig in een bureaulade.
De gemeente verleent een opdracht
Aan het begin van de oorlog worden bij Zwolle de
IJsselbruggen opgeblazen. Zwolle is daardoor als
verkeersknooppunt uitgeschakeld en strategisch
niet meer van belang. De stad loopt dan ook tijdens
de oorlog weinig schade op. Na de oorlog is
een wederopbouw-programma niet nodig. Nadat
het normale leven weer op gang is gekomen, doemen
dezelfde problemen van voor de oorlog weer
op. Het draait nog steeds om de vraag of nu wel of
niet een ontwikkelingsplan en een AUP moeten
worden opgesteld.
Provinciale Staten vinden met name de stedebouwkundige
plannen van de gemeente onvoldoende.
“De zeer belangrijke vraagstukken van de
toegang tot de stad, van de landschappelijke begrenzing
van de toekomstige bebouwde kom en
van de coördinatie van het stedelijk groen, zijn
niet tot een oplossing gebracht”, schrijft het provinciaal
bestuur aan de gemeente.
In de loop van 1947 dringt de toenmalige directeur
van de Provinciaal Planologische Dienst
(PPD) ir. A. Kraayenhagen bij het College van
Burgemeester en Wethouders erop aan om een
AUP op te stellen. Zwollerkerspel, de omringende
gemeente, heeft namelijk laten weten alleen mee
te werken aan annexatie door de gemeente Zwolle
als er een vastgesteld AUP is. Dit is een reden te
meer om nu eindelijk eens iets te ondernemen.
Kraayenhagen stelt voor om de stedebouwkundige
W.M. Dudok te vragen.
In maart 1948 ligt er een voorstel van Burgemeester
en Wethouders aan de raad om aan Dudok
een opdracht te verlenen voor:
a. Een ontwikkelingsplan, met inbegrip van een
uitbreidingsplan in hoofdzaak.
b. Een uitbreidingsplan in onderdelen van die
gedeelten die het eerst worden uitgevoerd.
c. Gedetailleerde plannen voor de nodige wijzigingen
in de stadskern.
d. De nodige bebouwingsvoorschriften en een
schriftelijke toelichting.
De kosten voor dit project worden geraamd
op ƒ 32.000,-.
De gemeenteraad gaat met het voorstel akkoord
en op 5 april 1948 wordt de opdracht
officieel aan Dudok verleend.
Verschillen van inzicht
Ruim een jaar verstrijkt voor de presentatie van
het eerste schetsplan. Deze presentatie vindt
plaats op 11 mei 1949 in het gemeentehuis voor
een select gezelschap achter gesloten deuren.
Aanwezig zijn: Dudok, Kleinjan (hoofdingenieur
van Rijkswaterstaat), Kraayenhagen, Kloos van de
N.V. Ned. Spoorwegen, B&W, de waarnemend
gemeentesecretaris en de directeur Openbare
Werken.
Dudok licht zijn schetsplan als volgt toe: “De
stad zal in het noorden begrensd worden door de
rijksweg 28 (Amersfoort-Zwolle-Meppel). Het
station dat nu de stad in het zuiden begrenst,
krijgt een centrale ligging. Een nieuw stadscentrum
sluit zich harmonisch aan bij het oude en de
belangrijkste toegangsweg naar het nieuwe centrum
leidt door het oude waardoor dit levend
blijft.”
Dat Dudok de stad in het noorden niet verder
wil uitbreiden maar begrenst door de rijksweg
stuit op grote bezwaren van Kraayenhagen. Hij is
van mening dat Zwolle de toegangspoort tot
noordoost Nederland is en dat dit in het stede26
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
bouwkundige plan tot uitdrukking moet komen.
Daarnaast wil hij industrie vestigen aan het Zwarte
Water in plaats van aan de IJssel mede met het
oog op de oude wet van 1919 die nog steeds een
nieuwe verbinding tussen IJssel en Zwarte Water
mogelijk maakt. (Dudok hoefde op uitdrukkelijk
verzoek van de opdrachtgever hier geen rekening
mee te houden.) Uitbreiding ten noorden van de
rijksweg is voor hem dan ook noodzaak.
Om uit de impasse te raken vraagt het gemeentebestuur
aan Dudok om een nieuw schetsplan
te maken op basis van de door Kraayenhagen
gemaakte opmerkingen. Dudok stemt hiermee in.
Kraayenhagen besluit zelf ook een plan te maken.
Hij stelt Dudok hiervan in kennis. Dudok
onthoudt zich verder van commentaar.
Inmiddels is het ETIO (Economisch Technologisch
Instituut Overijssel) door het gemeentebestuur
benaderd met het verzoek om het surveyonderzoek
te doen – hetgeen niet meer inhoudt
dan het actualiseren van het rapport Van Vuuren
dat voor de oorlog is opgesteld. Daarnaast maken
zowel de directeur Openbare Werken als de PPD
een kostenanalyse van de plannen. (Openbare
Werken begroot het plan-Dudok op ƒ 7.150.000,-
en het PPD-plan op ƒ 6.150.000,-. De PPD begroot
het plan-Dudok op ƒ 9.000.000,- en het
PPD-plan op ƒ 3.000.000,-.)
Uit de toelichtingen die Dudok en Kraayenhagen
bij hun ontwikkelingsplannen geven, blijkt
hun verschil van inzicht om het doel, namelijk de
industrialisatie en het economisch herstel van
Zwolle, te bereiken. Voor Dudok betekent het
goede aan- en afvoerwegen, geschikte industrieterreinen
en een gunstige positie van de woongebieden
ten opzichte van de werkgebieden. Volgens
Dudok is een goed stadsplan ondenkbaar
zonder een logisch verkeerswegenstramien als basis.
(Een gedachte die Le Poole twintig jaar geleden
ook al geopperd had.)
Letterlijk schrijft Dudok: “In de structuur van
een stad is speciaal het verkeer vorm-bepalend
(..). Geen der overige facetten van de stedebouw
heeft zulk een beangstigende ontwikkeling vertoond
(…). Het is daarom dat men er overal naar
streeft het verkeer te houden buiten een gebied
waar het niet rechtstreeks mee te maken heeft. Dit
principe brengt allereerst mede interlocale hoofdverkeerswegen
te leiden niet door, maar langs de
steden en het speciaal op de stad gerichte verkeer
af te tak