
Zwolle in de
jaren zestig
‘Beeldenstorm’
32e jaargang 2015 nummer 4 – 8,50 euro
Zwols Historisch Tijdschrift ZHT4 2015 .indd 1 15-12-15 12:29
Suikerhistorie
De Buitensociëteit
In 1802 werd in Zwolle de Groote Sociëteit opgericht als een deftige gezelligheidsvereniging voor
de elite van Zwolle. Zij bestaat nog steeds – zij
het minder elitair – en zetelt in de Koestraat.
Omdat middenstanders van deze sociëteit geen
lid konden worden, richtten zij rond 1875 een
eigen vereniging op. Zij lieten een pand bouwen
op de hoek van de Westerlaan en de Stationsweg
en gaven daaraan de naam De Buitensociëteit,
omdat het ver (!) buiten het stadscentrum lag. Op
24 juni 1877 werd het gebouw officieel in gebruik
genomen.
Naast het sociëteitsgebouw verrees in 1890 een
grote zaal waar concerten werden gegeven. In die
zaal kon ruim 1200 man terecht. Later diende het
ook als bioscoop en evenementenzaal. Het was
de Vereniging De Buitensociëteit die het beheer
van de Buitensociëteit voerde. Dit duurde tot het
midden van de jaren tachtig van de vorige eeuw.
Toen werd het complex verkocht aan een projectontwikkelaar, met uitzondering van het oorspronkelijke sociëteitsgebouw, inmiddels omgedoopt
tot witte villa, waar leden van de sociëteit elkaar al
140 jaar treffen en waarvan de ingang verscholen
ligt aan de Stationsweg.
De rest van het complex werd ingrijpend verbouwd. Er verrees een groots, imposant en multifunctioneel gebouw, geschikt voor congressen en
feesten. Bij de opening op 6 september 1991 kreeg
het de naam De Nieuwe Buitensociëteit, tegenwoordig het Regardz Event Center De Nieuwe
Buitensociëteit genaamd. Wavin kreeg er zijn
hoofdkantoor. De bioscoop in het complex legde
het loodje. Op 30 augustus 2009 werd er de laatste
film gedraaid.
138 zwols historisch tijdschrift
Wim Huijsmans
(Collectie ZHT)
Het complex van de Nieuwe Buitensociëteit, anno 2015. Geheel links het restant
van de oude gevel. (Foto Elske Bootsma)
ZHT4 2015 .indd 2 15-12-15 12:29
zwols historisch tijdschrift 139
Inhoud
Suikerhistorie Wim Huijsmans 138
Zwolle in de jaren zestig
Aflevering 13: Een strange effect
(juli-december 1965) Jan van de Wetering 140
Archiveren in de digitale tijd
Een interview met Bert de Vries,
de vertrekkende directeur van het HCO
Annèt Bootsma – van Hulten en
Jan van de Wetering 153
Een oude ‘eerste steen’ uit Assendorp
in Gorssel Kees Canters 160
Gerrit Hendrik Johannes Tervoert (1877-1967)
Een leven lang veearts in Zwolle
Siem van der Weerd 166
Leven in twee werelden: van de Egeïsche Zee
naar de Noordzee Wim Coster 177
Twee eeuwen de krant van Tijl
Aflevering 9: ‘De Zwolse’ sloeg in de jaren
vijftig haar vleugels uit Willem van der Veen 184
Recent verschenen 189
In memoriam Ben Kam, 1924-2015
Annèt Bootsma – van Hulten 191
Mededelingen / Auteurs 192
Redactioneel
Kortgeleden vond in het Historisch Centrum Overijssel de Zwolle Quiz plaats. De
Zwolse Historische Vereniging was een van
de medeorganisatoren. Dit heeft de redactie geïnspireerd tot de volgende quizvraag: wat hebben
een Turks-Zwolse kapper, een Zwolse veearts, een
Zwolse journalist in Kampen, een directeur die uit
Zwolle vertrekt, een popster die Zwolle bezoekt en
een eerste steen uit Zwolle met elkaar te maken?
Het antwoord is makkelijk: ze staan allemaal in dit
nummer van het Zwols Historisch Tijdschrift.
De vertrekkende directeur is natuurlijk Bert
de Vries van het HCO. In een interview kijkt hij
terug op zijn acht ‘Zwolse’ jaren. De bezoekende
popster is Dave Berry die in 1965 de platenwinkel
‘de Artist’ in de Luttekestraat kwam openen tot
groot enthousiasme van de Zwolse jeugd. Dave
Berry speelt een belangrijke rol in het verhaal van
Jan van de Wetering over Zwolle in de tweede helft
van 1965. Hij heeft hiervoor geput uit de Zwolse
Courant. Daar werkte de Zwolse journalist die in
de jaren vijftig in Kampen werd gestationeerd,
Willem van der Veen. Hij schreef aflevering negen
van de geschiedenis van deze krant.
Hebben we nog een Turks-Zwolse kapper en
een Zwolse veearts. De kapper is Erdinç Kurnaz
van Merci Haarmode aan de Schuttevaerkade.
Wim Coster heeft zijn levensverhaal opgetekend.
De veearts, maar ook oprichter van de Zwollmij,
betrokkene bij de Grontmij en nog veel meer is
Gerrit Tervoert. Hij is geportretteerd door Siem
van der Weerd. Als laatste is er nog de eerste steen.
Deze werd gevonden door Kees Canters. De steen
bleek afkomstig uit een schuurtje bij de lijnbaan
van de touwslagerij die tot in de jaren zestig van de
vorige eeuw langs de Van Karnebeekstraat lag. Coverfoto: ‘Beeldenstorm’ in Zwolle, augustus 1965.
De sloop van de Michaëlskerk in beeld.
(Foto Henneke, collectie HCO)
ZHT4 2015 .indd 3 15-12-15 12:29
140 zwols historisch tijdschrift
Jan van de Wetering (68) verplaatst zich vijftig jaar
terug in de tijd. Hij laat zich verrassen door wat hij
in de kolommen van de Zwolse Courant tegenkomt
over de stad van zijn jeugd. In 1965 was hij – op
gepaste afstand – getuige van de in deze aflevering
beschreven gebeurtenissen. Juist dat jaar werd het
onrustig in het land, maar dan vooral in Amsterdam. Provo’s begonnen met hun protesten tegen de
gevestigde de orde, tegen machthebbers en vastgeroeste instituties.
In de haarvaten van de samenleving, vooral
onder jongeren, sluimerde de wens zich te roeren,
deel te nemen, en dat kon alle vormen aannemen,
van enthousiasme tot destructie. Dat gebeurde het
eerst in de grote steden. Maar hoe reageerden de
Zwollenaren op vier in het oog springende gebeurtenissen in het najaar van 1965: het bezoek van prinses Beatrix en haar verloofde Claus von Amsberg ,
de opening van een grammofoonplatenwinkel, de
sloop van een aloude kerk en de plannen om een
deel van de stadsgracht te dempen?
Ach Zwolle. Het lijkt wel of de stad er eer
in stelt onzichtbaar te zijn. Vroeger meer
dan tegenwoordig. Het leven mocht er
dan niet opwindend zijn, het had menselijke maat
en dat moest altijd maar zo blijven. Het woord
‘provinciaal’ valt al snel als over Zwolle gesproken
wordt, maar die kwalificatie kan zowel negatief als
positief worden uitgelegd. Zwolle was in de jaren
zestig niet de enige stad waar het provincialisme
hoogtij vierde. Er gebeurde wel eens wat, zoals in
Leeuwarden, waar de politie in 1965 stevig inhakte op een bende nozems, maar overwegend ging
het leven in de kleinere steden en op het platteland
zijn gang van alle dag.
Heel anders ging het eraan toe in Amsterdam,
waar sinds 1964 Robert Jasper Grootveld op het
Spui bij het beeld het Lieverdje iedere zaterdag
happenings hield. Die bijeenkomsten waren
provocerend bedoeld en de deelnemers werden
al gauw provo’s genoemd, naar een term van de
Groningse criminoloog Wouter Buikhuizen. Hij
betoogde dat nozems alleen provoceerden om de
verveling te bedrijven, terwijl provo’s puur om het
provoceren provoceerden.1
In mei 1965 werd in Amsterdam het maandblad Provo opgericht door onder andere Roel van
Duijn, Rob Stolk en Luud Schimmelpennink. De
doelstellingen waren kras: ‘Provo heeft iets tegen
kapitalisme, kommunisme, fascisme, burokratie,
militairisme, snobisme, professionalisme, dogmatisme en autoritairisme. Provo voelt zich voor de
keus gesteld: desperaat verzet of lijdzame ondergang. Provo roept op tot verzet waar het kan.’
Vanaf dat moment waren de happenings minder
onschuldig: de provo’s ageerden met ludieke acties
en demonstraties tegen de gevestigde orde.
Het woord ‘ludiek’ werd in 1938 door historicus Johan Huizinga geïntroduceerd in zijn boek
Homo Ludens (de spelende mens). De provo’s
namen het over voor hun acties en in korte tijd
werd het woord te pas en te onpas gebruikt voor
alles wat bewust afweek van ‘het normale’.2
Misschien was de geest wel in de fles gebleven
als er niet een gebeurtenis was geweest die niet
alleen de aandacht trok van de Amsterdamse
provo’s, maar ook van het grote publiek overal in
het land. Op 28 juni 1965 stelde prinses Beatrix
op de televisie haar verloofde Claus von Amsberg
voor. Ondanks de verklaring van dr. Loe de Jong
van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie
dat Claus weinig of niets te verwijten viel, wonden
velen zich erover op dat hij in de laatste maanden
van de oorlog toegetreden was tot de Wehrmacht.
De Tweede Wereldoorlog was nog maar twintig
jaar geleden. De provo’s grepen het voorgenomen
huwelijk aan tot het mobiliseren van (relatief
Zwolle in de jaren zestig
Aflevering 13: Een strange effect (juli-december 1965)
Jan van de Wetering
ZHT4 2015 .indd 4 15-12-15 12:29
zwols historisch tijdschrift 141
vreedzaam) verzet. In plaats van ‘Oranje boven’,
zongen ze ‘Worteltje boven’ en ‘Leve de Republiek’.
Het leidde tot stevige botsingen tussen politie
en provo’s. Buiten Amsterdam bleef het redelijk
rustig.
Hoog bezoek
In de maanden na de bekendmaking van de verloving stelde prinses Beatrix haar verloofde voor
aan de bestuurders en inwoners van de grote
steden en de provincies. Zoals verwacht leverde
dat vooral in Amsterdam problemen op. Provo
verspreidde pamfletten met de oproep ‘Amsterdammers blijf vandaag thuis’ en op de dag van
het bezoek (3 juli) waren spandoeken met beledigende teksten te zien. Ook enkele dagen later in
Rotterdam waren protesten te horen, maar de ontvangst was er vriendelijker dan in de hoofdstad.
In september bezocht het paar de noordelijke
provincies. Tijdens de ontvangsten in Groningen,
Leeuwarden en Assen gedroeg het publiek zich
allerhartelijkst.
Wat gebeurde er nog meer in de tweede helft van 1965?
– In juli en augustus deed de NAM proefboringen bij Wijthmen
om te kijken of er ook gas of olie in de bodem zat. Het liep op
niets uit.24
– In augustus kregen vele winkeliers in de binnenstad een aanzegging van het gemeentebestuur om ontsierende reclames aan
de gevels weg te laten halen. De reclame van de Artist kon wél
door de beugel.25
– Op 9 augustus ging op het Rode Torenplein de achtste ‘Ronde
van Zwolle’ van start. Er deden dit keer honderddertig rennertjes in de leeftijd van elf tot veertien jaar mee.26
– Voor 1.500 gulden per jaar konden jonge kunstenaars een vrijgekomen ruimte in de Emmanuëlshuizen aan de Praubstraat
huren. B en W was van mening dat de pas opgerichte stichting
met bescheiden financiële middelen het artistieke en culturele
klimaat in Zwolle aanmerkelijk kon verbeteren.27
– De opnames voor de allerlaatste uitzending van het populaire
tienerprogramma Top of Flop van de Vara vonden op 10 augustus in de Zwolse Buitensociëteit plaats. In samenwerking met de
Amsterdamse krant Het Parool had de NS een Duitse trein met
twee ‘rijdende dansvloeren’ vanuit de hoofdstad naar Zwolle
laten rijden. Slechts tweehonderd liefhebbers maakten van dit
aanbod gebruik. Volgens de verslaggever overtroffen de Zwolse
jongeren de Amsterdammers verre, zowel in aantal als in het
produceren van lawaai.28
– Op 10 augustus werd na anderhalf jaar bouwen het bereiken
van de hoogste punt van ziekenhuis de Weezenlanden gevierd.29
– Het beeld Adam van Rodin werd in november van de hal
van het stadhuis verplaatst naar de rotonde midden op de
Grote Markt. Officieel gezien was dit pleintje voor het publiek
onbereikbaar omdat er geen oversteekplaatsen waren, aldus de
Zwolse Courant.30
Adam wordt verplaatst, november 1965. (Collectie HCO)
Adam op de rotonde op de Grote Markt, omstreeks 1970.
(Foto Ben Kam)
ZHT4 2015 .indd 5 15-12-15 12:29
142 zwols historisch tijdschrift
Op 9 september was Zwolle aan de beurt. De
verwachtingen waren niet hoog gespannen. Voor
alle zekerheid waren de leerlingen van 56 Zwolse
scholen opgetrommeld om het paar toe te juichen.
De gemeente leverde 13.000 vlaggetjes. Hoe zou
de ontvangst zijn, na de landelijke commotie over
het voorgenomen huwelijk? Zwolle was geen
Amsterdam, maar toch… Enige voorzichtigheid
was geboden, naar het oordeel van het college van
B en W: ‘De afzetting van de politie zal soepel zijn,
in de verwachting dat het publiek de juiste houding zal weten.’
’s Morgens vroeg om kwart over negen werd het
paar bij de IJsselbrug opgewacht en in een zwarte
Rolls Royce naar het Provinciehuis in de Diezerstraat gereden. Omdat de rondrit door de stad
pas ’s middags zou plaatsvinden, werd er weinig
publiek langs de route verwacht. Maar wat niemand verwacht had, gebeurde. ‘Beatrix en Claus
met chaotische geestdrift begroet’, kopte de Zwolse
Courant. Dat was nog voorzichtig uitgedrukt:
vanaf de Veerallee stond het publiek rijen dik.
De auto kwam al snel vast te zitten tussen het
publiek, zodat de rit tussen IJsselbrug en Provinciehuis meer dan een uur in beslag nam. De mensen stoven op de auto af en wierpen met bloemen,
confetti en serpentines. Het regende zelfs dozen
bonbons, zakjes Zwolse balletjes en cosmetische
artikelen. Bij het Provinciehuis was de massa
niet meer te houden door de politie; er ontstond
gedrang, mensen kwamen te vallen, kinderen
begonnen te huilen. ‘Vreselijk’, liet Beatrix zich
ontvallen.
Nadat het paar had kennisgemaakt met de
bestuurders van stad en provincie, en als aandenken een zilveren Peperbus had ontvangen, kon
veel later dan gepland de rondrit door de stad
beginnen. Ook hier weer een combinatie van
uitzinnig enthousiasme en gedrang. In de Diezerstraat stond het winkelpersoneel tot op de daken.
Inmiddels had de politie vijf potige agenten ingezet om het publiek in bedwang te houden. Beatrix
was er na afloop beduusd van: ‘We dachten naar
een rustige provincie te gaan, maar het is wel heel
anders gelopen.’
Prins Claus zwaait
naar het personeel van
winkels in de Diezerstraat, die uit de ramen
hingen en op de daken
stonden. Foto in de
Zwolse Courant van
9 september 1965.
Voorpaginanieuws op
9 september 1965.
ZHT4 2015 .indd 6 15-12-15 12:29
zwols historisch tijdschrift 143
Afgezien van de chaotische taferelen, was
duidelijk dat de Zwolle het jonge paar massaal
een warm hart toedroeg. Gold dat voor alle Zwollenaren? In de krant was één stevig tegengeluid te
lezen. W.H.P. Meijer schreef diezelfde dag nog een
brief aan de redactie waarin hij zijn afkeur kenbaar maakte over de ‘gedwongen’ deelname van
de Zwolse schoolkinderen aan de intocht: ‘Ik wil
niemand het recht ontzeggen om twintig jaar na
de ergste misdaad uit de geschiedenis der mensheid een lid van de voormalige nazi-weermacht,
die op het punt staat tot Prins der Nederlanden te
worden verheven, toe te juichen. Maar ik ontzeg
de plaatselijke overheid wel het recht ook de kinderen van de “bezwaarden” te betrekken in een
“spontane” huldiging, zonder dat de ouders eerst
om toestemming wordt gevraagd.’ Bij dit kritische
tegengeluid zou het blijven (althans in de krant).3
Een veldslag in de Luttekestraat
You’ve got this strange effect on me,
And I like it.
You’ve got this strange effect on me,
And I like it.
You make this world seem right,
You make my darkness bright, yes,
You’ve got this strange effect on me,
And I like it, and I like it.
Deze, door het Britse popidool Dave Berry lijzig
gezongen tekst, was in de herfst van 1965 een
onvervalste hit. This strange effect verdrong in
oktober en november drie weken lang I can’t get
no satisfaction van de Rolling Stones en Yesterday
van de Beatles van de eerste plaats op de Nederlandse hitparade. Het was een ware stunt van
grammofoonplatenwinkel de Artist om deze sympathiek ogende jongeman, met Beatlekapsel, naar
Zwolle te halen om donderdag 25 november de
opening van de nieuwe winkel in de Luttekestraat
(nr. 5) te verrichten. Of, zoals de krant het verwoordde, daar zou Dave Berry ‘ter bezichtiging
worden opgesteld’. De winkel was tot dan toe in de
Voorstraat gevestigd.
Jazeker, ook in Zwolle was de jeugd gevallen
voor de als totaal nieuw ervaren muziek.4
De leeftijd van de kopers van grammofoonplaten
werd met het jaar jonger; een nieuwe doelgroep
was ontdekt. Met optredens van hun idolen waren
de tieners in Zwolle niet erg verwend. Zwolse en
regionale bandjes, met artiesten die nog zo groen
als gras waren, traden op in de rafelranden van
de Zwolse muziekcultuur. De bandjes smeekten
meestal vergeefs om aandacht van de Zwolse
Courant. Als een optreden al vermeld werd in
de kolommen dan was het vaak achteraf met de
vermelding dat het weer een hoop herrie was. Pas
in 1966 zou Herman Brood zich in Zwolle laten
horen. Maar toch, de jongerencultuur zoals wij
die tegenwoordig kennen, begon in steeds sneller
tempo tot wasdom te komen.
De stad was redelijk goed voorbereid op de
komst van Dave Berry. De opkomst zou volgens
de politie wel eens onstuimiger kunnen zijn dan
tijdens het bezoek van Beatrix en Claus. Dat
beloofde wat. Voorzichtigheidshalve was het tijdstip van de opening daarom zodanig gekozen dat
een groot deel van de schooljeugd zich nog in de
schoolbanken zou bevinden, dat wil zeggen tussen
half drie en vier uur.5
Dave Berry werd bij
de Buitensociëteit
verwelkomd door de
Eileuvers. Foto in de
Zwolse Courant van
26 november 1965.
ZHT4 2015 .indd 7 15-12-15 12:29
144 zwols historisch tijdschrift
De opzet van de opening van de nieuwe winkel had een wat provinciaal karakter. Dave Berry
zou in de Buitensociëteit worden ontvangen. Van
daaruit zou hij in een door twee paarden getrokken open calèche, in gezelschap van de dochter
van de eigenaar van de Artist, een korte rondrit
door de stad maken, voorafgegaan door boerenkapel d’ Heigenheimers van carnavalsvereniging
d’Eileuvers. Daarna zou Dave Berry met een bakfiets de laatste bak met platen van de oude winkel
in de Voorstraat naar Luttekestraat 5 rijden, om
vervolgens voor de liefhebbers grammofoonplaten te signeren. Tijdens de rondrit waren de
Zwolse straten tot ieders verbazing bijna uitgestorven. Maar dat veranderde op slag toen het
rijtuig de Grote Markt opdraaide. De jongeren,
die eerst nog rustig op het trottoir stonden, liepen
de politieafzetting voorbij en dreigden, zo schreef
de verslaggever van de krant, ‘een begin te maken
met de sanering van de binnenstad.’
In de Luttekestraat was de situatie niet meer onder
controle. De verslaggever: ‘Vóór hem steigerden
paarden, naast hem radeloos terugduwende
politieagenten en lichtelijk uit de maat gebrachte
Wie is dat jonk?
De jongeman naast Dave Berry is Herman Tichelaar (neef van
de auteur). Hij herinnert zich het volgende:
‘Het was inderdaad een chaos. Ik werkte op dat moment
bij Bramer aan de Oude Vismarkt. Ik was toen zeventien jaar.
Met een smoes ben ik die middag naar de Luttekestraat gegaan.
Daar wilde ik natuurlijk de winkel van de Artist binnen. De
organisatie bij de Boerenkapel, waarin mijn vader speelde, was
ook zoek. Ik klampte een speler aan (mijn vader kon ik in de
chaos niet vinden) en vroeg of ik zijn trompet mocht vasthouden. Zo kwam ik door het politiekordon en was binnen. Boven
de winkel was een kleine vide, waar Dave Berry een fotosessie
deed. Ik stond per ongeluk pontificaal vooraan, kon geen kant
op. Je ziet het petje van mijn vader achter mij. Protesten van de
fotografen: “Wie is dat jonk?” “Kan dat jonk niet weg?” Van de
chaos buiten heb ik niets mee gekregen, behalve het oorverdovende gillen. Later zag ik de ruit van de winkel aan de overkant
aan diggelen.’ Zwolse Courant 26 november 1965.
De menigte in de Luttekestraat. Zwolse Courant van 26 november 1965.
ZHT4 2015 .indd 8 15-12-15 12:29
zwols historisch tijdschrift 145
leden van de boerenkapel d’Heigenheimers,
boven hem vliegende schoenen en handtassen.
Meisjes vielen Dave Berry om de hals kusten hem,
vielen in zwijm en beleefden de gelukkigste ogenblikken van hun leven.’
Minder geestig was dat verdwaalde voorbijgangers onder de voet werden gelopen en dat een
dame haar pols brak. Tegenover de Artist werden
een paar tieners door de ruiten van de bloemenzaak van V&D gedrukt. Bloedend belandden
ze tussen de uitgestalde boeketten. Met grote
moeite wist de politie Berry via de achteringang
de nieuwe winkel binnen te loodsen. Aan de
voorkant vocht de politie met hysterisch gillende
tieners. Zevenhonderd handtekeningen later kon
‘de langharige crooner’, zoals de journalist van de
krant hem noemde Zwolle bijna ongeschonden
verlaten, op enkele haren na die door meisjes uit
zijn haardos waren gerukt.
De directies van de Zwolse scholen waren niet
blij met de komst van Dave Berry. Zeker niet aan
het eind van de bewogen dag. Tientallen scholieren hadden gespijbeld en werden de volgende
dag voor een tijdje van school gestuurd. Achteraf
gezien is de opening van de Artist te zien als een
keerpunt voor de jongerencultuur in Zwolle. Een
nieuwe generatie eiste een plek en stond die niet
meer af.6
Een beeldenstorm van de nieuwe tijd
Eind 1965 was een markant bouwwerk uit het
Zwolse stadsbeeld verdwenen: de neo-gothische
St. Michaëlkerk in de Roggenstraat. Vijf jaar later
schreef gemeentearchivaris F.C. Berkenvelder
hierover:
‘We zijn zo langzamerhand midden in Zwolle’s
saneringsgebied gekomen: veel van het noordelijk
stadsdeel is al gesloopt, de rest zal spoedig volgen.
Als de vogel Phoenix, die in dit gedeelte van de
stad als gevelsteen te vinden is, zal Zwolle hier
hopelijk mooier dan tevoren uit zijn as herrijzen.
Er valt over de afbraak niet veel te treuren, want
op enkele uitzonderingen na viel er niet veel architectonisch stedenschoon te genieten. (…) De R.K.
St. Michaëlkerk, de in 1892-1893 gebouwde kerk
op de hoek van de Nieuwstraat en Roggenstraat
met zijn 78 meter hoge toren (…) is nu verdwenen.’7
Achterafgezien wekken deze wat badinerende
woorden verbazing. Tot op de dag van vandaag
spreekt menige Zwollenaar schande over de
sanering en in het bijzonder over de sloop van de
gezichtsbepalende kerk, die plaats moest maken
voor de betonnen kolos van V&D. ‘Een beeldenstorm van de moderne tijd’ wordt de sloop in De
Zwolse canon genoemd.8
Hoe beleefden de Zwollenaren de ondergang
van de kerk in 1965? Afgaande op de berichtgeving in de Zwolse Courant was er meer sprake
van nieuwsgierigheid dan van afkeuring. De zorg
voor cultuur-historisch erfgoed stond om het
voorzichtig te zeggen laag op de prioriteitenlijst
van de gemeentelijke bestuurders en van het overgrote deel van de Zwolse bevolking, ondanks alle
inspanningen van de Vrienden van de Stadskern
Zwolle. Veel ging verloren in deze jaren. Op 3 juli
begon bijvoorbeeld de sloop van het fraaie negentiende-eeuwse koetshuis aan de Voorstraat van de
bekende Zwolse familie Helmich, dat jarenlang
deel uitmaakte van het Provinciaal Overijssels
Museum aan de Melkmarkt. Er was geen haan die
er naar kraaide.9
De sloop van de St. Michaëlkerk, die 35 weken
in beslag zou nemen, kon niemand ontgaan.
Rondom de kolossale kerk werden delen van de
De Luttekestraat met
de Artist medio jaren
zeventig. (Collectie
HCO)
ZHT4 2015 .indd 9 15-12-15 12:29
146 zwols historisch tijdschrift
Roggenstraat, Nieuwstraat en Bitterstraat wegens
gevaar van vallend gesteente afgeschermd. De
belangstelling van het publiek was vooral gericht
op het omverhalen van de hoge toren, met op de
top het torenhaantje. Ook waren er twee kleinere
torens die gesloopt moesten worden. Maar zover
was het nog niet. Begin juli was een groot deel van
het dak van de kerk al wel afgebroken. De muren
zouden vervolgens tot ongeveer drie meter hoogte
worden afgebroken, zodat een grote ‘kuip’ zou
ontstaan, waarin dan als apotheose de spits met
de haan en daarna de rest van de toren te pletter moesten vallen. De sloop van de kerk zou de
komende weken voor velen ‘een aardig kijkspel
opleveren’, schreef de Zwolse Courant.
10
Op 29 juli viel de eerste kleine toren volgens
plan precies in ‘de kuip’, al leek het er even op dat
hij tegen de grote toren zou vallen. Een paar dagen
later kwam de tweede kleine toren naar beneden.
Een deel van het puin viel in het kerkgebouw,
dat er nu uitzag alsof er een bombardement had
plaatsgevonden. In deze dagen waren er al Zwollenaren die de kerk binnenslopen en delen van het
interieur meenamen.11
De beslissing om de kerk te slopen was eind
jaren vijftig al door de kerkelijke gezagsdragers
genomen, tot ontsteltenis van de parochianen.12
Hun bezwaren werden echter vooral binnen de
eigen geloofsgemeenschap geuit. Begin jaren
zestig werd er door betrokken burgers via de
ingezonden brieven rubriek van de Zwolse Courant gepleit voor het behoud van de kerk, onder
meer door Han Prins namens de toen nog prille
Vereniging Vrienden van de Stadskern.13 In 1965
bleven protesten tegen de sloop verder uit en
daar was het toen ook veel te laat voor. Wel was
er nog een anonieme briefschrijver (G.G.) die
onder de kop ‘Gratie voor de Michaeltoren’ een
inzamelingsactie onder de Zwollenaren wilde
houden om het carillon van de Peperbus te verplaatsen naar een daartoe te verlagen grote toren
van de St. Michaëlskerk. Zo’n toren met carillon
was beter dan een parkeerplaats met ‘roestende
status emblemen op wielen’, die de gemeente daar
had gepland, aldus de briefschrijver. Er kwamen
weinig reacties.14
Op 19 augustus sloeg een 1.500 kilo zware
stalen bol met grote kracht tegen drie van de
twintig meter hoge pilaren van het middenschip:
‘Met donderend geraas stortten de stenen reuzen
in brokken op de grond.’15 Een week later, in de
vroege ochtend van 26 augustus, ging de spits van
de hoge toren tegen de grond. Het was voorpaginanieuws: ‘Michaelkerk is hoofd kwijt’, schreef de
Zwolse Courant.
16
In de dagen daarvoor had de met bladgoud
beklede koperen torenhaan de begeerte opgewekt
van een aantal Zwollenaren. De Zwolse smid Th.
Jansen had het plan opgevat de haan met een helikopter van de spits te halen. Te gevaarlijk vond de
Rijksluchtvaartdienst.17 In de nacht vóór het omlaag
halen van de torenspits werden er pogingen onderDe sloop van het negentiende-eeuwse koetshuis in de Voorstraat.
Foto in de Zwolse Courant van 7 juli 1965.
Onder: Bescherming
voor de voetgangers
tegen vallend puin van
de Michaëlkerk. Foto in
de Zwolse Courant van
24 juli 1965.
ZHT4 2015 .indd 10 15-12-15 12:29
zwols historisch tijdschrift 147
De ‘Beeldenstorm’ in
Zwolle in beeld gebracht
over de volgende vier
pagina’s, augustus
1965. (Foto’s Dolf
Henneke, collectie
HCO)
De Michaëlskerk vlak
voor de sloop in 1965.
(Collectie HCO)
ZHT4 2015 .indd 11 15-12-15 12:29
148 zwols historisch tijdschrift
ZHT4 2015 .indd 12 15-12-15 12:29
zwols historisch tijdschrift 149
ZHT4 2015 .indd 13 15-12-15 12:29
nomen om de haan te roven. De politie kwam er
tijdig achter en liet de haan door agenten bewaken
tot bovenin de toren. Bij het neerhalen van de spits
raakte de haan los en viel gedeukt in handen van de
slopers. Als een ware trofee werd de haan aan het
toegestroomde volk getoond. Hij werd overgedragen
aan de gemeente, die er na restauratie een goede
bestemming voor zou proberen te vinden.18
En zo kwam er een einde aan de sloop van
de kerk, waarvan het vallende puin meer tumult
op de grond veroorzaakte dan in de geest van de
Zwollenaren. Van enige opwinding was alleen
sprake bij die ene Zwollenaar, die een paar dagen
na de val van de spits een paar foto’s wilde maken
op het bouwterrein. Hij werd opgepakt door een
kapitein van de Landmacht, die hem vertelde
dat het streng verboden was foto’s van kerken te
150 zwols historisch tijdschrift
maken. Die werden namelijk beschouwd als militaire objecten.19
Blijf van onze singels af
De sloop van de St. Michaëlskerk en andere delen
van de oude binnenstad, deed de Zwollenaren
weinig, althans afgaande op de berichtgeving in
de Zwolsche Courant. We stonden erbij en keken
ernaar. Maar toen, in de laatste maand van het
jaar, maakte een ingezonden brief de tongen los
over een vergelijkbaar probleem. Ir. E. Kordens
luidde de noodklok tegen de plannen van de
gemeente om de stadsgracht te dempen over een
breedte van 10 tot 15 meter en daarbij het kappen
van bomen, ter verbreding van de rijbaan op de
Burgemeester van Roijensingel, volgens de briefschrijver de mooiste plek van Zwolle.
ZHT4 2015 .indd 14 15-12-15 12:29
zwols historisch tijdschrift 151
En nog meer uit de tweede helft van 1965
– In september werd het graafwerk in het toekomstige Park de
Wezenlanden stilgelegd bij gebrek aan werkloze arbeiders in
Zwolle. Het grootste deel van de tachtig man sterke ploeg grondwerkers kreeg het afgelopen jaar werk.31
– In de herfst van 1965 was een nieuwe tienerrage vanuit het
westen naar Zwolle overgewaaid. De jeugd maakte jacht op de
oude regencapes van postbestellers. Die hadden dat jaar nieuwe
regenkleding gekregen. De Zwolse Courant: ‘Postbestellers
worden op straat aangeklampt, de koers stijgt tot ongekende
hoogte.’32
– Zwolle naderde de grens van zestigduizend inwoners.33
– Er was al snel een lange wachtlijst voor het pas geopende
doopsgezinde bejaardencentrum De Venus. Alleenstaande
bewoners kregen per tien kamers een badkamer.34
– Jeugdige bromfietsberijders konden in Zwolle plaatjes kopen
met de tekst: ‘Bier is onze vijand; wij hebben onze vijanden
lief’.35
– Er werd driekwart miljoen kubieke meter zand opgespoten
voor het bouwrijp maken van de toekomstige wijk de Aalanden.36
– De gemeente vroeg de burgerij via een inzamelingsactie honderdduizend gulden bijeen te brengen voor de bouw van de Stilo
sporthal. Dat lukte met groot gemak.37
– Minister Vrolijk van CRM opende op 8 november 1965 clubhuis De Klooienberg in de wijk Holtenbroek. Een noodzakelijke
initiatief van de gemeente Zwolle, want zei de minister: ‘Kerkelijke en geestelijke stromingen hebben helaas hun greep op de
mens verloren.’38
De in 1965 afgedankte en door de tieners begeerde regencape
van de postbestellers. (Internet)
De Klooienberg in 1965. (Collectie HCO)
ZHT4 2015 .indd 15 15-12-15 12:29
152 zwols historisch tijdschrift
Die ruimte was volgens de stadsbestuurders
nodig om de explosief toenemende verkeersproblemen in de binnenstad op te lossen. Kordens
betoogde dat het autoverkeer in de toekomst niet
te beteugelen zou zijn en dat door de plannen van
de gemeente onherstelbare schade zou worden
aangericht aan de binnenstad en de singels. Hij
wees onder andere op de kap van acht mooie kastanjes op het Gasthuisplein, die plaats moesten
maken voor bushaltes. De kale plek die zo ontstond, had velen geschokt.20
Burgemeester Roelen was op zijn teentjes
getrapt. ‘Er moet geen paniek ontstaan over de
Burg. Van Roijensingel’, zei hij in de raad. Hij
vroeg het verkeer niet alleen negatief te zien:
‘Het is een leven brengend element. Zonder verkeer zou de city een museum worden, waarin
men alleen op kousevoeten zou mogen rondgaan.’21 Een paar dagen later ging J.W. Schotman,
oud-directeur van het Provinciaal Overijssels
Museum, in de aanval: ‘Moet de mooiste kant
van Zwolle, een van de fraaiste singels van ons
land, geschonden worden omdat de mens al te
veel haast heeft? De nu gezochte oplossing is over
enkele jaren volkomen onvoldoende. Dan moeten
natuurlijk ook de overige bomen eraan en wordt
er gedempt.’22 Ook de Vereniging Vrienden van
de Stadskern gooide zich die maand vol verve in
de strijd: ‘Een zeven eeuwen oude stad kan niet
eindeloos aan het verkeer worden aangepast ter
wille van een winst van tien of twintig jaren (…).
Als het verkeer een leven brengend element in de
binnenstad moet zijn dan zal het zich moeten aanpassen bij de stedebouwkundige structuur van de
binnenstad en niet omgekeerd.’23
De aanval van de singel- en binnenstadbeschermers was wat laat ingezet, maar het punt was
gemaakt. De singels zouden de Zwolse beeldenstorm overleven, veel moois in de binnenstad niet.
Epiloog
Tegen het einde van 1965 was de kleine wereld van
Zwolle veranderd, al was dat misschien nog niet
voor iedereen duidelijk. Achteraf gezien weten
we dat het tijdperk van de befaamde ‘jaren zestig’
dat jaar pas écht begon, al waren er in de jaren
daarvoor al wel voortekenen. In grote steden als
Amsterdam was dat veel duidelijker, met de komst
van provo’s en happenings. Was daar de toon heftig
en soms agressief, in Zwolle uitte die zich vooralsnog in ongebreideld enthousiasme, zoals te zien
was bij de komst van Dave Berry en Beatrix en
Claus. De mantra ‘Zwollenaren doen niet graag zo
raar in ’t volle openbaar’, verloor in de herfst van
1965 toch een beetje zijn geldigheid.
Geraadpleegde bronnen
– POZC: Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant, in
de tekst kortweg aangeduid als Zwolse Courant
Noten
1. Horst, Han van der, 1950-2000; De mooiste jaren van Nederland. 2013, p. 73-75
2. Idem, p.125-126
3. POZC, 9 september 1965
4. Zie vorige afleveringen van ‘Zwolle in de jaren zestig’ in
het ZHT
5. POZC, 20 november 1965
6. POZC, 19, 20, 24, 25 en 26 november 1965
7. Berkenvelder, F.C., Zo was Zwolle rond 1900. 1970, p.128
8. Wetering, Jan van de, De Zwolse canon. 2008, p. 94-95
9. POZC, 3 juli 1965
10. POZC, 7 juli 1965
11. POZC, 29 juli 1965
12. Stalknecht, H.A., Mensen van mondig geloof, 2007, p. 127-
133
13. Verlaan, Th.G., Gert Oostingh en Pieter Lettinga, Op de
bres voor Zwolle, 1992, p. 30-31
14. POZC, 3 augustus 1965
15. POZC, 19 augustus 1965
16. POZC, 26 augustus 1965
17. POZC, 20 augustus 1965
18. POZC, 26 augustus 1965
19. POZC, 31 augustus 1965
20. POZC, 11 december 1965
21. POZC, 15 december 1965
22. POZC, 16 december 1965
23. POZC, 28 december 1965
24. POZC, 21 juli 1965
25. POZC, 5 augustus 1965
26. POZC, 9 augustus 1965
27. POZC, 10 augustus 1965
28. POZC, 11 augustus 1965
29. POZC, 11 augustus 1965
30. POZC, 14 augustus 1965
31. POZC, 6 september 1965
32. POZC, 11 september 1965
33. POZC, 18 september 1965
34. POZC, 24 september 1965
35. POZC, 25 september 1965
36. POZC, 21 oktober 1965
37. POZC, 21 oktober 1965
38. POZC, 9 november 1965
ZHT4 2015 .indd 16 15-12-15 12:29
zwols historisch tijdschrift 153
Archiveren in de digitale tijd
Een interview met Bert de Vries, de vertrekkende
directeur van het HCO
Bijna negen jaar lang was Bert de Vries
(1961) directeur van het Historisch Centrum Overijssel (HCO) aan de Van Wevelinkhovenstraat te Zwolle. Per 1 november 2015
verlaat hij het HCO voor een nieuwe prestigieuze
baan: hij is aangesteld als directeur van het Stadsarchief Amsterdam. Een mooi moment voor een kleine terugblik op zijn Zwolse jaren. Hij ontvangt ons
op zijn werkkamer, die vlak voor zijn afscheid met
de dag leger wordt. Zijn vertrek kan niemand ontgaan: overal in het gebouw hebben de medewerkers
mini-posters opgehangen met typerende uitspraken
van hun directeur.
Hoe is het je te moede, twee dagen voor je vertrek?
Weemoedig. Afscheid nemen is nooit leuk, maar
het is echt moeilijk hoor. Ik heb hier een hele fijne
tijd gehad. Er heeft in de Stentor een berichtje
gestaan waarin mijn vertrek aan de bezuinigingen
werd gekoppeld. Toen ben ik echt boos geworden.
Want ik had tegen de journaliste gezegd dat er
geen door de gemeente of de provincie opgelegde
reden was om te vertrekken. Maar dat geloven ze
dan niet, dan halen ze er iets bij.
De reden voor mijn vertrek is eenvoudigweg
de unieke kans om archivaris in Amsterdam te
worden. Het is moeilijk om hier weg te gaan, maar
je moet het ook weer relativeren, na ruim acht
jaar hier. Ik heb al veel felicitaties gehad, er is heel
veel waardering uitgesproken en ik krijg nog een
geweldig afscheid. Als ik was gebleven zouden ze
over vijf jaar misschien gezegd hebben, goh, De
Vries zit er nog steeds, dus wat dat betreft is het
misschien ook wel een goed moment, de juiste tijd
voor een opvolger.
Waar werkte je voor je naar Zwolle kwam?
Bij het Nationaal Archief in Den Haag. Ik heb daar
zestien jaar gezeten, in vier verschillende functies, het laatst als adjunct-directeur. Toen kwam
deze functie in Zwolle vrij en dat was een mooi
moment om ergens zelf directeur te worden.
Toen zat je opeens in de provincie. Was dat geen
cultuurshock?
Nee hoor. Ik ben een Westfries, ik kom uit Blokker, een plaatsje bij Hoorn. Dat is wel een beetje
vergelijkbaar, doe maar niet zo gek, doe maar
gewoon, sta met twee benen op de grond. Dus de
overgang was voor mij helemaal niet zo groot, ik
heb me hier altijd heel erg thuis gevoeld. Dat idee
van ‘kiek’n wat het wordt’, niet meteen het achterste van je tong laten zien, ach, dat ken ik wel. Wat
ze hier in Overijssel wel heel erg hebben, is dat ze
moeilijk uit zichzelf kunnen zeggen dat ze ergens
tevreden over zijn. We hebben in Zwolle nu die
schitterende kerk van Waanders in de Broeren
en de Fundatie, het gaat eigenlijk hartstikke goed
hier, maar dat durven uitspreken is nooit zo heel
erg makkelijk. Maar die trots daarop is er wel en
terecht.
Je liefde voor geschiedenis, waar komt die vandaan?
Die interesse is ontstaan dankzij mijn geschiedenisleraar op het atheneum. Zo gaat dat vaak hè.
Dat was een Surinamer die heel boeiend kon vertellen over bijvoorbeeld de Koude Oorlog en de
dekolonisatie, toen een eindexamenonderwerp.
Op een gegeven moment informeerde een andere
leraar bij alle klasgenoten naar wat ze gingen
studeren. Ik ben de zoon van een fruitteler en bij
ons had nog niemand gestudeerd, dus ik dacht,
jee, ga ik studeren? Ik heb toen maar ‘geschiedenis’ geroepen, omdat dat vak op dat moment m’n
hoogste cijfer was. En dat ben ik toen ook gaan
doen.
Maar echt een aangeboren liefde voor het vak,
in de zin dat je er van jongs af aan al mee bezig
Annèt Bootsma –
van Hulten en
Jan van de Wetering
ZHT4 2015 .indd 17 15-12-15 12:29
154 zwols historisch tijdschrift
was, heb ik nooit gehad. We praatten thuis wel
over politiek. Het praatje van G.B.J. Hilterman,
van wie mijn vader een grote fan was, leidde bijvoorbeeld altijd tot heftige debatten. Want ik was
links en dat was volgens mijn vader natuurlijk de
schuld van de school. Maar zo ben ik geschiedenis
gaan studeren, aan de UvA. En dat was aanvankelijk best nog wel een opgaaf vond ik. Ik was een
reisstudent. Maar op een gegeven moment kwam
Reina Fuchs op m’n pad, een docente Joodse
geschiedenis, die wist studenten heel goed te
motiveren. Uiteindelijk ben ik afgestudeerd op
een stukje Joodse geschiedenis uit de negentiende
eeuw. Dat ging over een eerste Nederlandstalig
Joods weekblad, een liberaal blad en daar kwam
natuurlijk reactie op vanuit de orthodoxie. Dat
stukje Joodse emancipatie heb ik als studieobject
opgepakt. Erg interessant. Geschiedenis is natuurlijk een prachtig vak. Reina Fuchs heeft Hans
Goedkoop, de presentator van Andere Tijden,
ook weer enthousiast gemaakt voor de studie. Hij
had het aanvankelijk ook niet zo naar z’n zin in de
studentenwereld. Dankzij Reina is hij doorgegaan
met geschiedenis. Dat dat bij ons allebei ongeveer
zo gegaan is, ontdekten we een paar jaar geleden
toen Hans Goedkoop hier op het HCO een lezing
hield.
Is je belangstelling tijdens je Zwolse jaren veranderd?
Hier ben ik enthousiast geworden over de veertiende en vijftiende eeuw. Het is een stokpaardje
van me dat onze vaderlandse geschiedenis zo’n
enorm negentiende-eeuws stempel heeft gekregen. Want in die conceptie wordt altijd begonnen
met de Opstand en Willem van Oranje. En dan
komt de Gouden Eeuw, terwijl de Hanzetijd en de
bloei hier in het oosten al eeuwen eerder waren.
Dat is toch een glorieuze tijd geweest voor dit deel
van het land. Het staat weliswaar in de historische
canon, maar het heeft toch nooit zoveel aandacht
in onze nationale geschiedenis gehad en dat is
jammer.
Toen de Geschiedenis van Zwolle van Jan ten
Hove in 2005 verscheen was je voorganger Bert
Looper het al oneens met de bescheiden rol die
Ten Hove de Hanze toedichtte, hij wilde toen een
symposium daarover organiseren, maar dat is
nooit gebeurd.
Dat klopt, maar dat zou alsnog moeten. Ik heb
met Margreet Vink, de gemeentearchivaris van
Kampen, afgesproken dat we in 2017 bij de Internationale Hanzedagen een symposium gaan houden. Ik zit wat de Hanze betreft op dezelfde lijn
als Bert Looper. De benadering van de Hanze hier
is een voorbeeld van overdreven Zwolse bescheidenheid, maar dat is niet terecht, de IJssel was een
ongelofelijk belangrijke rivier in die tijd. Kampen
had het Amsterdam van Nederland kunnen zijn
als de IJssel niet was verzand.
Dat is interessant wat je zegt, maar Jan ten Hove zegt
dan, ho, ho, ik heb het onderzocht en ik ben eigenlijk
weinig van belang tegengekomen, zelfs nauwelijks
bewijzen dat Zwolle lid was van de Hanze.
Dat lidmaatschap, dat is hetzelfde verhaal als dat
over de onvindbaarheid van de oorspronkelijke
oorkonde van de Zwolse stadsrechten. Die documenten, dat zijn maar symbolische dingetjes. Lid
of niet, Zwolle heeft enorm geprofiteerd van de
economische bloei die er toen was, zeker in de
tweede helft van de vijftiende eeuw. De Sarijshandschriften bijvoorbeeld, zijn ook uitingen
van een enorme groei en bloei. De lonen stegen
hier heel snel vanwege die grote welvaart. De Sassenpoort werd gebouwd, de Grote Kerk, de OnzeLieve-Vrouwekerk. Zwolle stond in de steigers,
er was een gigantische bouwactiviteit. Het is een
fascinerende periode. De Hanze was een internationaal netwerk van handel en daar maakten
de drie steden, Kampen, Zwolle en Deventer, wel
degelijk deel van uit. Die vermeende tegenstelling
tussen die steden, met name Kampen en Zwolle,
dat viel ook wel mee. Er was regelmatig gezamenlijk overleg, de schepenen troffen elkaar in het
klooster Windesheim, omdat er natuurlijk veel
meer gemeenschappelijk dan tegengesteld belang
was. Pas aan het eind van de vijftiende eeuw, als de
IJssel gaat verzanden, begint het te knellen tussen
Kampen en Zwolle. Er ontstond een economische recessie die spanningen veroorzaakte, maar
daarvoor hadden ze heel veel gemeenschappelijke
belangen.
ZHT4 2015 .indd 18 15-12-15 12:29
zwols historisch tijdschrift 155
Hoe ben je van de geschiedenis in de archiefwereld belandt?
Dat kwam door m’n vervangende dienstplicht.
Na m’n studie moest ik nog in dienst, maar dat
zag ik helemaal niet zitten en toen heb ik gewetensbezwaar aangetekend. Vervolgens heb ik alle
culturele instellingen in Noord-Holland een brief
gestuurd om ergens een plek te krijgen, want dat
moest je zelf regelen. Ik kon toen op het Rijksarchief Noord-Holland in Haarlem aan de slag.
Daar heb ik het hele archiefwerk geleerd. Alles
heb ik daar gedaan, van het lopen met stukken
tot het verpakken, het inventariseren, de dienstverlening en ook nog onderzoek. Ik heb daar een
artikel geschreven over Joodse Provinciale Statenleden in Noord-Holland tussen 1850 en 1940.
Heel interessant, dat waren er ongelofelijk veel.
Maar het leukste in die tijd was dat ik alles mocht
doen. Ik heb niet die primaire drive van veel historici dat ze altijd aan het onderzoeken en schrijven
zijn. Ik heb wel altijd geroepen dat inventariseren
het mooiste vak van de wereld is. Met zo’n archief
bezig te zijn in een depot, daar de orde in aanbrengen terwijl je toch midden in de organisatie zit.
Heb je tegenwoordig nog tijd om te lezen en
te schrijven?
Lezen over geschiedenis doe ik in m’n vrije tijd
Het kon deze herfst
geen enkele bezoeker of
passant van het Historisch Centrum Overijssel aan de Wevelinkhovenstraat ontgaan: het
naderende afscheid van
Bert de Vries. (Foto Jan
van de Wetering)
ZHT4 2015 .indd 19 15-12-15 12:29
156 zwols historisch tijdschrift
wel, maar ik lees niet alles wat voorbijkomt. Ik
ben meer iemand van de hoofdlijnen dan van de
details. Naarmate je ouder wordt weet je meer en
leg je ook makkelijker verbanden. Als historicus
groei je altijd door. Ik filosofeer wel graag over de
hoofdlijn, zoals over de vraag waarom onze nationale geschiedenis zo vanuit negentiende-eeuws
perspectief geschreven is, en waarom ik het niet
eens ben met de mensen die zeggen dat de Hanze
niet zo veel voorstelde. Wat schrijven betreft: ik
heb hier in Zwolle nooit de drang gevoeld tot het
ontwikkelen van grote publicaties en ik had er
trouwens ook de tijd niet voor. Ik ben toch meer
een organisatiemens.
Wat voor opdracht kreeg je mee toen je hier werd
aangesteld?
Het ontwikkelen van zeg maar cultureel ondernemerschap. De mooie hal van het HCO, die net was
neergezet, daar moest wat mee gebeuren. Wat Bert
Looper al in gang had gezet, moest verder uitgebouwd worden. Ik ben denk ik bedrijfskundig
sterker, ik heb in 2005 m’n MBA gehaald. Looper
liet bij zijn vertrek een financieel gat achter, vooral
tengevolge van de nieuwbouw. Daar kon hij ook
niet zo veel aan doen, maar dat moest wel opgelost
worden. Verder moest er een marketing ontwikkeld worden om het HCO verder op de kaart te
zetten. Toen ik hier net was in 2007 had ik al ideeën over iets als Mijn Stad Mijn Dorp (informatieve
site over de geschiedenis van de dorpen en steden
van Overijssel). Er is nog nooit een rijksarchivaris
zoveel de provincie in geweest als ik. Ik ken nu al
die historische verenigingen in Overijssel en dat
is gewoon geweldig. Je kunt heel veel met elkaar
doen, nog veel meer dan nu het geval is, daar heb
ik het met de voorzitter van jullie Zwolse Historische Vereniging ook wel eens over gehad.
Ben je daar optimistisch over, die historische verenigingen? Is dat bestendig denk je? De leden zijn
toch vooral 60-plussers
Tsja, voor de komende tien, vijftien jaar is de
markt nog goed zullen we maar zeggen. Er gaan
per jaar 150.000 mensen met pensioen, en die
zoeken dan al gauw hobby’s. Maar misschien zitten we nu wel op het hoogste punt qua ledenaantallen. Er zijn zo’n honderd historische kringen en
verenigingen in Overijssel, wat ongelofelijk veel
is. Ik heb het wel eens uitgerekend, er zijn tussen
de 80.000 en 100.000 mensen in Overijssel lid van
zo’n vereniging, Als je er vanuit gaat dat het bijna
allemaal 50-plussers zijn, dan is een kwart van de
Overijsselse bevolking in die leeftijdscategorie lid
van zo’n vereniging. Ze hebben lokaal echt heel
veel draagvlak. Het floreert momenteel enorm.
Maar dat geldt voor de hele cultuursector. In
musea zie je ook vooral blanke, hoger opgeleide
50-plussers. Over tien jaar daalt dat misschien,
maar er blijven ook weer nieuwe ouderen komen.
Het kerndoel van het HCO is het beheer van
archief, de wettelijke opdracht. Daarnaast heb
je de publieksfunctie. Wij hebben een beetje het
gevoel dat de publieksfunctie de laatste zeg maar
vijftien jaar een enorme opkomst heeft gekend
terwijl er een neergang van dat kerndoel is. Er
zijn steeds meer ervaren medewerkers vertrokken, waardoor het totaal aan expertise minder is
geworden.
Dat is wel een beetje zo, we zijn op dat vlak
momenteel flinterdun. Maar door onze aanpak
kan het HCO tegenwoordig met veel minder
mensen efficiënter en effectiever opereren dan
vroeger het geval was. Ons depot staat er nu goed
bij. We hebben de laatste jaren keihard gewerkt
aan het opruimen en op orde brengen van dingen
die her en der nog lagen. Dat moest ook, want als
je digitaal gaat, steekt het allemaal veel nauwer,
alles moet dan echt op de goede plek staan. Maar
formatief zijn we er zeker op achteruitgegaan.
Daarom ben ik ook zo blij met de fusie die er aan
zit te komen met het Stadsarchief en Athenaeumbibliotheek (SAB) in Deventer.
Jullie leveren op archivistisch gebied zeker nog
steeds hoge kwaliteit, maar hoe zit het met de
geschiedkundige expertise? Zijn er straks nog
medewerkers die middeleeuws Nederlands en
Latijn kunnen ontcijferen, of die een zestiende of
zeventiende-eeuws document kunnen lezen?
Dat is een maatschappelijk probleem. Dat ligt breder, dat speelt niet alleen hier, dat hoor ik ook van
m’n collega’s. Ik zie het verschijnsel, maar ik heb
ZHT4 2015 .indd 20 15-12-15 12:29
zwols historisch tijdschrift 157
het nooit als een zorg gezien. Als je er niet zoveel
aan kunt doen, dan heeft het ook niet zoveel zin
om je er druk om te maken. Ik relativeer het altijd
enigszins met de constatering dat de vraag van het
publiek in de studiezaal ook steeds oppervlakkiger
wordt. De jeugd zoekt snel even iets op internet
op en klaar. Ik ben zeker nieuwsgierig hoe dat zich
verder zal gaan ontwikkelen. Maar er komt wel
een tijd dat de noodklok wordt gehesen en die is
niet zo ver meer weg. Het aantal klassiek opgeleide archivarissen loopt overal terug. De oude
archiefschool bestaat ook niet meer, toekomstige
archivarissen worden nu opgeleid in media en
dergelijke vakken, klassiek inventariseren doen
ze al niet meer. Er komt ongetwijfeld een moment
dat iemand roept dat het een politiek probleem is
en dan zal er wel een plan komen. Maar het is een
punt. Daar zou het KNHG (Koninklijk Nederlands Historisch Genootschap) zich ook eens
over moeten uitlaten en de minister over moeten
aanspreken.
Wordt er momenteel nog promotieonderzoek bij
het HCO gedaan?
Dat weet ik niet precies, maar hoeveel promovendi hebben we er hier ooit gehad? Er zitten natuurlijk veel meer studenten die willen promoveren in
het Nationaal Archief in Den Haag of in de stadsarchieven in de universiteitssteden. Er verschijnen
in Overijssel wel zo’n honderd titels per jaar over
locale geschiedenis. De amateurhistorici zijn veel
talrijker dan vroeger. Als promovendi hier komen
is het vaak voor het raadplegen van deelarchieven ten behoeve van hun hoofdonderzoek. Maar
ja, we hebben ook geen hoogleraar Overijsselse
geschiedenis, zoals in Gelderland het geval is.
Promoveren in Overijssel op een Overijssels
onderwerp, dat zie je niet zo veel. We zijn bezig
geweest om te kijken of er een breed opgezet boek
over de Overijsselse geschiedenis gemaakt kan
worden, maar dat had geen schijn van kans bij de
provincie, er is geen geld. Kun je niet iets digitaals
doen, zeggen ze dan, maar het onderzoek moet
toch gebeuren, daar zitten de meeste kosten in.
Dat betreur ik wel.
Is er in jouw tijd vooruitgang gemaakt met
de digitalisering van het archief?
Echt veel gedigitaliseerd hebben we nog niet eens
zo. We hebben wat er al was op internet gebracht.
Maar we hebben wel een enorme slag gemaakt in
de digitale infrastructuur. Het digitale platform
van Mijn Stad Mijn Dorp is er gekomen en we
hebben ervoor gezorgd dat iedereen via de website gebruik kan maken van de daar opgeslagen
informatie. Daar zie je ook de kosten enorm stijgen. In 2007 gaven we zo’n 30.000 euro aan ICT
uit, nu bijna het tienvoudige.
Denk je dat alles wat jullie hebben ooit op
internet komt te staan?
Uiteindelijk wel, maar dat is een kwestie van
tijd. Er komt op het internet steeds meer ruimte
ter beschikking. De opslag is al helemaal geen
probleem meer. We kunnen pentabytes aan informatie verwerken. Het doorzoeken is ook geen
punt meer, de zoekmachines zijn enorm krachtig.
Het is puur een kwestie van capaciteit, geld en
mankracht, om die zeventien km archief door de
scanner te gooien. Dus het is nu een kwestie van
prioriteren. Wij zijn al blij dat het Rijk geld heeft
vrijgemaakt om het notarieel archief uit de negentiende eeuw te laten scannen.
Alle archiefstukken zitten tegenwoordig in een
zuurvrije verpakking. De romantiek van een mooi
oud depot met portefeuilles is helemaal weg. Alles
zit in dozen. Dat is passieve conservering, maar
het werkt wel. Wat dat betreft zijn er in de jaren
negentig met de microfichering al enorme slagen
gemaakt in het behoud van de papieren archieven. Maar die microfiches zijn inmiddels zwaar
verouderd, zoals dat nu functioneert is het wel
een treurige toestand. Dat moet nodig aangepakt
worden. Geen enkel archief in Nederland heeft
z’n archieven overigens al volledig gedigitaliseerd.
Want als je dat productiematig wilt doen dan
moet je daar door de menskracht die dat vraagt
geld op toeleggen.
We staan eigenlijk nog in de kinderschoenen
met het informatietijdperk. We weten ook niet
hoe het zal gaan met de houdbaarheid van de digitale opslag. We denderen maar door, maar heel
veel weten we er eigenlijk nog niet van.
ZHT4 2015 .indd 21 15-12-15 12:29
158 zwols historisch tijdschrift
De stukken die het meest geraadpleegd worden, moeten het eerst gedigitaliseerd worden, de
burgerlijke stand en dergelijke. Genealogen zijn
een hele grote gebruikersgroep, dus dat gaat allemaal voor. Het Nationaal Archief is nu bezig met
de VOC en de Staten-Generaal. Dat zijn schitterende archieven en dat komt allemaal online voor
een wereldpubliek. Dat is prachtig, maar zover
zijn we hier in Zwolle nog lang niet.
Wat zou jouw prioriteit hebben?
Het kadaster, de bouwvergunningen. We hebben
al een paar keer geprobeerd om dat als een samenwerkingsproject met de gemeente te doen, maar
daar was steeds geen geld voor. Er is veel vraag
naar. De vraag is voor mij het belangrijkste criterium, meer dan de inhoud.
Auteursrechten zijn trouwens een geweldige
belemmering bij de digitalisering van het culturele erfgoed. Neem de Zwolse Courant vanaf 1940,
die kan hier in huis wel digitaal geraadpleegd worden, maar die mag niet op internet gezet worden.
Dat heeft te maken met de auteursrechten van
de fotografen. Tegenwoordig koopt een krant als
opdrachtgever gewoon de rechten, maar destijds
was dat nog niet goed geregeld. Er is geprobeerd
daar jurisprudentie over uit te lokken, maar de
rechtszaken daarover zijn allemaal verloren.
Bert de Vries in een van
de depots van het HCO,
de portefeuilles met uitpuilende papieren van
weleer zijn allemaal
vervangen door zakelijke maar verantwoorde
opbergdozen. (Foto Jan
van de Wetering)
ZHT4 2015 .indd 22 15-12-15 12:29
zwols historisch tijdschrift 159
Waar ben je, terugkijkend op die acht jaren,
trots op en waarvan zeg je, dat is minder gelukt?
Het meest trots ben ik op Mijn Stad Mijn Dorp,
het digitale platform. Niet alleen vanwege de website, maar ook op de hele rol die het HCO daar in
gespeeld heeft en onze daardoor verworven positie in de provincie. De samenwerking met de IJsselacademie, die nu hier in het gebouw zit, is ook
heel goed. Ik ben er ook trots op, dat is heel recent,
dat we samen gaan met het archief in Deventer.
Hopelijk volgt Kampen volgend jaar ook. Dan heb
je ook die veertiende- en vijftiende-eeuwse collecties mooi in hun samenhang. De Moderne Devotie zou je vanuit die invalshoek prachtig kunnen
onderzoeken. We hebben een geschiedenis van
Deventer, van Zwolle, Kampen, maar een geïntegreerde geschiedenis van de IJsselstreek in die tijd
hebben we nog niet.
Ik ben ook trots op alle exposities die we hier de
laatste acht jaar hebben gehad, met name ook de
educatieve over de Tweede Wereldoorlog. Toen
ik hier kwam lagen er nog plannen voor een soort
NIOD in het oosten, een apart instituut rondom
de collectie van Paul Harmens (specialist Tweede
Wereldoorlog en medewerker HCO). Daarvan
heb ik al vrij snel gezegd dat we dat niet gingen
doen, maar dat het wel een blijvende plek in de
programmering moest krijgen. Dat is goed gelukt
en het werkt ook elke keer nog. We krijgen elk jaar
daarvoor zo’n zevenhonderd scholieren hier over
de vloer.
Zwolle is geen universiteitsstad, dus we krijgen niet zoveel jongeren hier op de studiezaal. Ze
komen van Hogeschool Windesheim nog wel eens
met een groep in educatief verband, maar nauwelijks individueel. Het Cibap (Vakschool voor verbeelding) komt hier elk jaar met studenten en de
Pedagogische Academies ook wel, maar dat zijn
dan toch meer tijdelijke projecten.
Hoe gaat dat de komende jaren? De educatieve
taak is hier net wegbezuinigd…
Ja, helaas. Kijk, je moet bezuinigen, je hebt je
archief-wettelijke taken, die moeten gewaarborgd
zijn; daar valt educatie niet onder. Dat is jammer,
want het is ontzettend belangrijk en het was iets
waar we goed in waren. De hal leent zich daar ook
goed voor. Maar die gaan we nu ook anders benutten. We gaan meer met groepsarrangementen
doen, bijvoorbeeld voor historische verenigingen
die hier een ochtend willen komen. We hebben
ook nog wel schoolklassen gepland, waar we dan
wat meer standaardmateriaal voor hebben. Zoals
een les over de Tweede Wereldoorlog die we elk
jaar gaan doen, en een over cultureel erfgoed. We
hebben ook nog de beschikking over een mooie
educatieve website, maar die moet nog verder
worden doorontwikkeld. We gaan er dus nog wel
wat aan doen, maar dan met freelancers en meer
standaard materiaal.
Maar ik hou er niet van om te klagen, dingen
gebeuren, klaar. Dat geldt ook voor alle bezuinigingen die we de afgelopen jaren over ons heen
gekregen hebben. Aan de ene kant zijn dat uiteraard teleurstellingen geweest, maar aan de andere
kant hebben we daardoor organisatorisch ook
juist weer slagen kunnen maken, mensen die zich
op een andere positie opeens heel goed ontwikkelden. Maar het is hier nu wel op wat bezuinigingen
betreft, dat wil ik wel benadrukken.
Wil je verder nog iets kwijt?
Ik ben gewoon trots op het HCO in het algemeen,
we hebben heel veel leuke dingen gedaan, die ook
goed in de krant zijn gekomen. Het publieksbereik is enorm vergroot. Ik kan met een gerust hart
weggaan, er zitten geen lijken in de kast, we staan
er wat dat betreft gewoon goed voor. Alles is op
orde, Deventer treedt toe, het is aan m’n opvolger
om dat verder op te pakken en uit te bouwen.
* Het interview met Bert de Vries vond plaats op
28 oktober 2015. De benoeming van de nieuwe
directeur van het HCO, Arie Slob, was toen nog niet
bekend.
ZHT4 2015 .indd 23 15-12-15 12:29
160 zwols historisch tijdschrift
J
uist op het moment dat ik afgelopen zomer een
artikel over gevelstenen in Assendorp voor
De Assendorper had afgerond, meer in
het bijzonder over zogenoemde eerste stenen,
kwam ik bij toeval er nog een op het spoor. Wat
gebeurde er?
Eerste stenen in Assendorp
De oudste, eerste steen die ik tot nu toe in Assendorp ben tegengekomen zit in de gevel van Assendorperdijk 14. Dit waren oorspronkelijk twee
arbeiderswoningen. Nu is het één woning die wat
afgelegen en verstild ligt te dromen in de schaduw
van het hoge, oude hout van het Dominicanenklooster aan de Assendorperstraat. Op de bewuste
steen is alleen het jaartal nog zichtbaar, ‘1877’, de
overige gegevens lijken weggebikt te zijn. Naar de
redenen hiervan kan ik alleen maar raden: zijn de
direct betrokkenen later gebrouilleerd geraakt of
misschien gescheiden of was er onenigheid over
wie nu precies die eerste steen legde? Intrigerend!
In Assendorp heb ik tot nu toe nog vijf andere
eerste stenen ontdekt, te weten in de gevels van:
Van der Laenstraat 123, Molenweg 99, Van Roijensingel 17 en Tuinstraat 34 en één in de voet van
de toren van de Zuiderkerk. Ze hebben allemaal
ongeveer hetzelfde format: 1. de naam van de legger (met alleen initialen of met de achternaam
De woning Assendorperdijk 14, ooit
twee woningen, maar
ondanks de samenvoeging nog steeds niet
ècht groot. Links van
de rechter voordeur zit
op kniehoogte de eerste
steen; kan het zijn dat
de nieuwste Assendorper al wat langer in de
brievenbus ‘kleeft’..?
Kees Canters
Een oude ‘eerste steen’ uit Assendorp in Gorssel
ZHT4 2015 .indd 24 15-12-15 12:29
zwols historisch tijdschrift 161
voluit, nooit met een volledige voornaam),
2. een datum of alleen een jaartal, 3. aangebracht
op knie- of heuphoogte in de voorgevel van het
betreffende pand, 4. gemaakt van natuursteen,
5. altijd ingemetseld, dus niet òp de gevel bevestigd maar helemaal in de muur verwerkt en
6. met bescheiden afmetingen, vrijwel nooit groter
dan 30×40 cm. Soms staat er ook nog een (verwijzing naar een) tekst op, zoals in het geval van de
Zuiderkerk: Matth: 21vs13a – over het schoonvegen van het tempelplein.
Touwslagerij in Gorssel
Kort nadat ik mijn verhaal voor De Assendorper,
de wijkkrant van de ‘leukste wijk van Zwolle’,
gereed had kwam ik bij toeval terecht in Touwslagerij Steenbergen in Gorssel – langs de IJssel
tussen Deventer en Zutphen, dus een flink eind
van huis. Het is de enige nog in bedrijf zijnde
touwslagerij in Nederland die alleen nog op
ambachtelijke wijze touw maakt. Er wordt daarbij
gebruik gemaakt van natuurlijke vezels, waarvan
eerst garens worden gesponnen (dit gebeurt niet
in Gorssel). Van deze garens worden strengen
gedraaid en tenslotte wordt van twee tot zes strengen een touw geslagen, in elke gewenste dikte en
lengte. Het garen, de grondstof, wordt in grote,
zware en compacte klossen aangeleverd.
Tegenwoordig is dat garen uit Rusland afkomstig en gemaakt van hennepvezels – het garen
is daarmee helaas niet meer van ‘vooroorlogse’
kwaliteit… Ook garen gesponnen van vlasvezels
wordt nog wel gebruikt. Achter de touwslagerij in
Gorssel ligt de bijhorende lijnbaan, zo’n honderdvijftig meter lang. Op deze lijnbaan zijn betrekkelijk recent de opnamen gemaakt voor de film
over het leven en de tijd van Michiel de Ruyter:
‘In een blauwgeruite kiel draaide hij aan het grote
wiel, de gah-ah-ah-an-se dag…’. Dat wiel was, zoals
bekend, het wiel op de lijnbaan van een touwslagerij in Vlissingen.
Bezoek aan Zwolle
De heer Gerrit Steenbergen (1937), die de touwslagerij in Gorssel bij zijn pensionering overdroeg
aan zijn zoon, was toen ik daar langskwam aanwezig op het bedrijf. Hij vertelde op boeiende en
gedetailleerde wijze over verschillende aspecten
van het touwslagersvak, zoals het gebruik van
de juiste vezel, de voor een buitenstaander soms
raadselachtige machines, het zorgvuldig afhechten van het uit meerdere strengen geslagen touw
(met behulp van een slagtand van een walrus!)
en de verschillende typen touw en hun specifieke
gebruik en natuurlijk over de lijnbaan. Allemaal
wonderbaarlijke zaken uit een vrijwel verdwenen
wereld. Voor nadere details over het interessante
en gecompliceerde ambacht van touwslaan, met
name over de in dit vak gebruikte terminologie,
verwijs ik graag naar het lemma ‘touwslager’ op
Wikipedia.
Aan het eind van de rondleiding vroeg Steenbergen mij waar ik vandaan kwam. Toen ik antwoordde in Zwolle te wonen, werd hij helemaal
enthousiast. Dáár had hij namelijk spullen overgenomen van de touwslagerij aan de Van Karnebeekstraat toen die in het begin van de jaren 1960
werd opgeheven, enkele machines, wat gereedschap en wat materiaal. Min of meer terloops
vertelde hij dat hij destijds ook een eerste steen
meegenomen had, als aandenken en als curiosum.
Toen werd ìk enthousiast! Op mijn verzoek om
die steen te mogen zien verdween hij in een donkere hoek van de werkplaats en kwam even later
De eerste steen in de
gevel van Assendorperdijk 14; alleen het jaartal, ‘1877’, resteert.
ZHT4 2015 .indd 25 15-12-15 12:29
162 zwols historisch tijdschrift
weer tevoorschijn met een steen met de vorm en
de grootte van een Vlaamse kassei, zo’n ‘kinderhoofdje’. Hoewel de steen duidelijke slijtsporen
vertoont valt nog steeds goed af te lezen wat er op
staat: ‘F.V.D.B. // 19 APRIL // 1813’ met, als een
soort bekrachtiging, ook nog een dikke streep
eronder bestaande uit twee vleugels met een dikke
punt in het midden. De hoeken zijn subtiel afgesloten met een kwart cirkeltje, een ornament dat je
wel vaker ziet op eerste stenen, soms verder uitgewerkt tot een kwart stralenkransje.
1832
Op de Kadastrale Atlas 1832 (opgemeten tussen
1811 en 1832!) staat op het betreffende minuutblad langs de toenmalige Deventerstraat een langgerekt perceel aangegeven dat omschreven wordt
als ‘lijnbaan met huisje’. De eigenaar van dit perceel was toen Frans van den Bos, ‘wagenmaker’.
Deze Van den Bos woonde in Zwolle, zijn woonen/of werkadres staat niet aangegeven. Aan de
overkant bewoonde Derk van den Bos (‘eigenaar’)
een pand (‘huis en erf ’), later bekend als Deventerstraat 7 – tegenwoordig Van Karnebeekstraat 7.
Aangenomen mag worden dat Frans van den Bos
zich van wagenmaker ontwikkelde tot touwslager
en in de loop van de tijd in het pand van familieDe eerste steen van
touwslagerij Van den
Bos, die oorspronkelijk
ingemetseld zat in het
huisje dat van 1813 tot
in de jaren 1960 stond
op de lijnbaan aan de
Van Karnebeekstraat.
lid Derk van den Bos zijn werkplaats met winkel
kreeg.
Het langgerekte perceel ligt precies op de
plaats waar oorspronkelijk de gracht rond het
Hoornwerk lag, onderdeel van de vesting Zwolle.
Dit verdedigingswerk moest de Sassenpoortenbrug beschermen tegen onverhoopt vijandelijk
vuur in perioden van krijgsgewoel en oorlog. In
de loop van de achttiende eeuw verloor Zwolle
echter haar functie als vestingplaats. Daarmee
kwam onder andere dit verdedigingswerk te vervallen, inclusief de gracht er rondom heen. Vóór
en mogelijk zelfs ten behoeve van de aanleg van
de lijnbaan werd een gedeelte van deze gracht
gedempt, terwijl andere delen nog lang in tact
bleven (zie de ingetekende bruggetjes bij de verschillende percelen ter hoogte van de tegenwoordige Zeven Alleetjes), sommige stukken zelfs tot
in de twintigste eeuw. De bovengenoemde heer
Steenbergen kan zich herinneren dat toen hij hier
in de jaren zestig was, er parallel aan de lijnbaan
een sloot liep. Waarschijnlijk was het voor de
aanleg van zo’n betrekkelijk smalle lijnbaan niet
nodig geweest om de hele gracht te dempen. Hoe
dit ook zij, aangenomen mag worden dat het lijnbaanhuisje, niet meer dan een bescheiden schuur,
door