Categorie

2003

Zwolse Historisch Tijdschrift 2003, Aflevering 3

Door 2003, Aflevering 3, Afleveringen, Jaartal, Overig, Zoek in ons tijdschrift

20ejflBIng 2003
82
C.C. was O.K.!!
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
CC her MS OX/
DANK VOOR. HETpRACJHWE FEEST
De voltallige CC, na de uitgebreide jubileumfeestelijkheden in 1948 getekend door Teun van der Veen en afgedrukt in de ‘Zwolse
Courant’ van 9 september dat jaar. Boven in het midden voorzitter J.M. Wansink. (Collectie HCO)
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Redactioneel Inhoud
De Centrale Commissie Oranje (CCO) bestaat dit
jaar een eeuw. In het leven geroepen om de viering
van nationale feestdagen in Zwolle op een ordentelijke
en verantwoorde manier te laten verlopen,
ontpopte de CCO zich al snel als toch vooral de
club die verantwoordelijk was voor de organisatie
van feestelijkheden op Koninginnedag. De viering
van de verjaardag van de vorstin was lange tijd één
van de hoogtepunten op de jaarlijkse evenementenkalender.
In een periode dat vrije tijd en recreatie nog
schaarse goederen vormden werd Koninginnedag
door jong en oud enthousiast gevierd. Naar de
mening van de redactie reden genoeg om eens
terug te kijken op honderd jaar geschiedenis van
de CCO, een door en door Zwolse instelling.
Voorwoord H.W.F. Scholte 84
Uit liefde voor Oranje en Zwolle
100 jaar Centrale Commissie Oranje
te Zwolle (1903-2003)
Harry Stalknecht
Het begin
Oorlog en bevrijding
Naoorlogse heroriëntatie
Zwolle bejubelt vorstenpaar
Vijftig jaren
85
86
94
100
108
114
Een kroonprins geboren
Activiteiten onder druk
Eeuwfeest
Auteur
119
122
126
130
Omslag: In 1948 was koningin Wilhelmina vijftig
jaar vorstin. In datzelfde jaar deed zij afstand van de
troon om plaats te maken voor haar dochter Juliana.
Omslag van het programmaboekje dat de CC naar
aanleidingvan dejubileumfeestelijkheden uitbracht.
(Collectie HCO)
84 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Voorwoord
Voor de Centrale Commissie Oranje te
Zwolle is het jaar 2003 het jaar van het
eeuwfeest. Dankzij belangrijke bijdragen
van het Zwolse bedrijfsleven en het gemeentebestuur
van Zwolle konden de gebruikelijke door de
CCO jaarlijks te organiseren evenementen versierd
worden met een aantal extra strikken. Deze
‘jubileumevenementen’, die inmiddels achter ons
liggen, hebben veel waardering gekregen.
Als apotheose van de viering van het 100-jarig
bestaan is er voor de CCO nog de organisatie van
het jaarlijkse congres van de Bond van Oranjeverenigingen
in Nederland. Dit congres zal op vrijdag
3 en zaterdag 4 oktober 2003 plaatsvinden.
Het aanbod van de Zwolse Historische Vereniging
om in de jaarreeks van het Zwols Historisch Tijdschrift
een themanummer gewijd aan ‘100 jaar
Centrale Commissie Oranje te Zwolle’ uit te
geven, is door het bestuur van de CCO volgaarne
aanvaard. Omdat dit themanummer in het derde
kwartaal van dit jaar verschijnt, kan aan de congresgangers
ook een exemplaar worden uitgereikt.
Met dit themanummer, dat een uitstekend
overzicht geeft over een periode van honderd jaar
CCO, wordt – naar mijn weten – voor het eerst
CCO-geschiedenis vastgelegd. De geschiedenis
van de vormgeving van onze nationale gedenkdagen
tot een algemeen meegevierde traditie.
Interessant in het verhaal is de vermelding dat
in 1903 de heer K. Admiraal, de eerste socialist in
de gemeenteraad van Zwolle, ‘mordicus’ tegen
toekenning van 300 gulden subsidie voor de CCO
was. De geschiedenis leek zich dit jaar te herhalen,
want bij de behandeling van de begroting 2003
werd uit dezelfde hoek bezwaar gemaakt tegen het
collegevoorstel om aan de CCO, in verband met
de viering van het 100-jarig bestaan, incidenteel
een bedrag van ruim 15.000 euro beschikbaar te
stellen. De overweging was dat ‘de CCO appelleert
aan gevoelens ten aanzien van het koningshuis die
niet algemeen zijn’.
Dit bezwaar werd terecht verworpen. Want
weliswaar bestaat bij het bestuur van de CCO de
diepe overtuiging van het belang voor ons land
van de constitutionele monarchie in het algemeen
en van het Huis van Oranje in het bijzonder, maar
juist daarom geven deze vrijwilligers, en met hen
tientallen anderen, hun vrije tijd aan het organiseren
van jaarlijkse evenementen voor de gehele
Zwolse bevolking.
Deze uitgave van het Zwols Historisch Tijdschrift
is alleszins het lezen waard, niet alleen voor Zwollenaren
maar ook voor leden van zuster-Oranjeverenigingen.
Het bestuur van de Zwolse Historische Vereniging,
de redactie van het Zwols Historisch Tijdschrift
en de schrijver van dit themanummer, de
heer Harry Stalknecht, zijn wij zeer erkentelijk
voor de realisatie.
O R A N J E
1903 – 2003
Henk W.F. Scholte
voorzitter Stichting Centrale Commissie Oranje
te Zwolle, augustus 2003
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Uit liefde voor Oranje en Zwolle
100 jaar Centrale Commissie Oranje te Zwolle (1903-2003)
w=”-anneer ik terugdenk aan de jaren
voor de Eerste Wereldoorlog, dan is
Koninginnedag voor mij een glorieuze
herinnering in de eerste plaats aan stralend
zonnig weer. Ik geloof zeker, dat velen er toen heilig
van overtuigd waren, dat de Schepper zelf op
die dag speciaal zorgde voor dat veelbezongen en
stichtelijk ompreekte Oranjezonnetje. Verder zie
ik in mijn gedachten de enorme grote vlaggen, die
men bijna huis aan huis, ook in de winkelstraten,
placht uit te hangen. Bij ons thuis moest er elke
keer een timmerman aan te pas komen. En dan
hoor ik weer de muziek van de Reveille, die op de
Grote Markt begon, en van daaruit Zwolle feestelijk
deed ontwaken. Ik woonde toen in mijn
geboortehuis aan de Melkmarkt, en ook klinkt me
nog de roep in de oren van de verkopers van oranje
strikjes, sjerpen en wat dies meer zij, en het
gezang door oudere kinderen, die achter de
muziek aan mochten: “levende Willemien, weg
met de sosejalen”, wat ik helemaal niet begreep.’
Zo zette boekhandelaar B. Kok (destijds gevestigd
op de Melkmarkt 22) in 1978 zijn herinneringen
aan het jaarlijkse koninginnefeest op papier.
Koninginnedag, wie heeft er eigenlijk niet iets
mee? Of je nu een Oranjeklant of een ‘rooie rakker’
bent, de jaarlijkse feestelijkheden rond de verjaardag
van de majesteit laten niemand onberoerd.
Ze vormen al zo lang een vertrouwd onderdeel
van de jaarkalender, dat het haast ondenkbaar
is ze weg te denken. Voorloper van de
Koninginnedag was de zogenoemde Prinsessedag
die in 1889 op de verjaardag van het toen negenjarige
prinsesje Wilhelmina werd gehouden. Het
was een initiatief van de liberalen die er de nationale
eenheid mee wilden benadrukken. Pas een
jaar later, na het overlijden van koning Willem III,
werd de eerste echte Koninginnedag gehouden.
De viering van Koninginnedag kreeg een grote
impuls nadat Wilhelmina in 1902 ernstig ziek was
geweest. Het bericht van haar herstel zorgde overal
voor een uitbundige viering. Natuurlijk is er in
de meer dan honderd jaar dat Koninginnedag
gevierd wordt veel veranderd. De maatschappij
veranderde, opvattingen veranderden, de positie
van de monarchie veranderde. En ook Koninginnedag
zelf veranderde. Maar veel van die veranderingen
zijn vooral in vorm geweest. Wat bleef was
een dag van vrolijkheid en vertier, en niet te vergeten
muziek, veel muziek.
Harry Stalknecht
Al in 1895 bracht koningin Wilhelmina, nog maar
15 jaar oud, met haar moeder de koningin-regentes
Emma een bezoek aan Zwolle. Voor die gelegenheid
lagen er in de stadsgrachten tal van prachtig versierde
schepen. (Foto Deutmann, collectie HCO)
86 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Het begin
In september 1895
bracht het jonge
koninginnetje Wilhelmina
met haar moeder
de koningin-regentes
Emma een bezoek aan
Zwolle. Hier rijdt de
koninklijke stoet door
de versierde Luttekestraat.
(Foto Deutmann,
collectie HCO)
De viering van de verjaardag van de koningin
kreeg in het eerste kwart van de vorige
eeuw steeds meer vorm. In de Zwolse Courant
van 22 juni 1903 riep H. van Gorkum, als
voorzitter van de Zwolse Commissie van Vreemdelingenverkeer,
belangstellenden op tot de ‘bijwoning
eener vergadering op Dinsdag 23 juni, des
avonds om 81 ‘2 uur, in de Buitensociëteit, ten einde
een commissie te benoemen welke de leiding
van feesten op nationale feestdagen op zich kan
nemen’. Deze oproep bleek niet aan dovemansoren
gericht, niet minder dan 65 man kwam opdagen.
Een belangrijk deel van hen vertegenwoordigde
verschillende Zwolse verenigingen die via
een brief persoonlijk gevraagd waren te komen.
De aanwezigen werden het al snel eens. Zwolle
had behoefte aan een club mensen die de organisatie
van nationale feestdagen op zich zou nemen.
De CC wordt geboren
En zo werd de CC, voluit de Centrale Commissie
voor Nationale Feesten, een feit. De eerste leden
van de CC waren voor het merendeel afkomstig
uit de gegoede middenstand. Zo was voorzitter H.
van Gorkum een handelaar in wijnen, H.W.
Heekman firmant van een laken- en confectiemagazijn,
C.H. von Stein gymnastiekleraar, J.S.
van Deventer firmant van de stoom-likeurstokerij
en wijn- en cognachandel Doijer en Van Deventer,
C. Kossen secretaris-boekhouder van de
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Noordooster Locaal Spoorweg, L.H.J. Poortier
directeur van de eerste onderlinge aannemersverzekeringsmaatschappij
en leraar boekhouden
en was M. Meijerink architect. Later werden daar
nog aan toegevoegd drogist C.J.H. Haeck en meubelfabrikant
L.M.H. Schoemaker.
‘Zwolle zal voortaan geregeld en op waardige wijze
de nationale feestdagen meevieren’, met deze
woorden gaf de Zwolse Courant op 24 juni 1903
officieel kennis van de oprichting van de Centrale
Commissie. De instelling van de commissie werd
algemeen met instemming ontvangen. Al langer
werd er in Zwolle geklaagd dat de viering van de
verjaardag van H.M. de koningin beter kon en
moest. ‘Het ontbreekt aan leiding’, was de veel
gehoorde klacht. Met de oprichting van de Centrale
Commissie leek in dit hiaat te worden voorzien.
Het was nu zaak de burger bij dit initiatief te
betrekken en om financiële steun te vragen: ’thans
moeten de dubbeltjes komen en de medewerking
van allen.’
Discussie
Maar die dubbeltjes bleken toch moeilijker te vinden
dan gedacht. De door particulieren en het
bedrijfsleven toegezegde gelden waren bij lange na
niet voldoende om een gedegen feestprogramma
op poten te zetten. Besloten werd bij de gemeente
een subsidie los te peuteren. Zegge 300 gulden
werd gevraagd als bijdrage voor de feestelijkheden
ter gelegenheid van de verjaardag van de nog jonge
koningin Wilhelmina. B en W adviseerden
positief. Meer moeite leverde de gemeenteraad op.
Daar was niet iedereen enthousiast. Vooral de
heer K. Admiraal, sinds 1902 de eerste socialist in
de raad, was mordicus tegen. Het debat in de raad
was fel. ‘Van de zeer uitvoerige gedachtewisseling
die omtrent dit punt plaats heeft, kunnen wij met
het oog op de beperkte ruimte slechts een beperkt
overzicht geven’, zo verontschuldigde de plaatselijke
krant zich bij zijn lezers. De socialisten zagen
in die tijd de monarchie vooral als een institutie
uit de koker van het kapitalisme, bedoeld om de
bevolking klein te houden. Van een koninginnefeest
moesten zij dan ook niets weten, nee, een
socialist vierde 1 mei, als dag van de arbeid.
De eerste optocht Een beeld van een van
Hoewel een definitieve beslissing over de subsidie de eerste optochten,
nog even op zich liet wachten, ging de commissie begin twintigste eeuw.
met fris elan verder met de voorbereidingen van (Collectie HCO)
het programma voor 31 augustus, de verjaardag
van koningin Wilhelmina. Een belangrijk onderdeel
moest een grote fakkeloptocht worden. Deze
optocht kende vier afdelingen: verenigingen,
groepen van twee of meer personen, ‘enkele’ personen
en reclame en vakorganisaties (uiteraard
tegen betaling). Aan de tocht was een wedstrijd
Valse noot
Ondanks alle lovende woorden over het eerste door de CC georganiseerde
koninginnefeest, was er toch ook een wanklank te horen, letterlijk zelfs. In de
‘Zwolse Courant’ van 3 september meldde zich ‘een liefhebber van schoon
klokgelui’. Deze liefhebber had zich nogal geërgerd aan het ochtendlijk klok-
: gelui van de Grote Toren op de dag van de feestelijkheden. Iedereen die een
‘ beetje muzikaal was moest volgens de briefschrijver toch toegeven dat ‘de
samenklank dezer […] klokken horrible is en tegen alle schoonheidsgevoel
indruischt’. Boosdoener was volgens de ‘liefhebber’ het kleinste klokje D dat
volgens hem maar zo snel mogelijk omgegoten moest worden tot een kleine
F. Pas dan zou niemand zich meer hoeven te ergeren aan wat hij smalend
‘die Armsünderglocke’ noemde.
88 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Koninginnedag 1905.
De wagen van vereniging
Wilhelmina
poseert voor bakkerij
van H.A. de Vries destijds
Beestenmarkt 4, nu
Harm Smeengekade.
Op de voorgrond staan
de hekken van de beestenmarkt
die hier toen
nog iedere vrijdag werd
gehouden. (Collectie
HCO)
verbonden. Zo was er een prijs voor de mooiste
wagen wat betreft versiering en verlichting, en een
prijs voor de ‘eigenaardigste voorstelling’. De origineelste
zouden we nu zeggen. Voor de kinderen
was er ’s middags een eigen optocht, waarbij bijvoorbeeld
ezel- en bokkenwagens, karren en rijwielen
versierd konden worden. Blijkbaar wilden
de Zwollenaren de kat eerst nog wat uit de boom
kijken, want met de aanmeldingen liep het nog
niet meteen storm. Het noopte de Zwolse Courant
tot het plaatsen van een oproep: ‘De versiering van
ezel- of bokkewagen, sportkar of fiets is zoo
gemakkelijk in dezen tijd. De heide bloeit prachtig,
en al is er geen zon, de mooie zonnebloem
schittert in al haar pracht. Keur van zaaibloemen,
die zich zoo uitermate goed leenen voor een losse
effectvolle versiering, zijn voor weinig geld te krijgen
en wie niets wil geven dan zijn goeden smaak,
ga naar de heide of Jan Koetsier in de Watersteeg
en plukke Erica’.
En zo begon langzamerhand de optocht dan
toch te leven en meldden zich steeds meer kinderen
aan, daarbij vaak geholpen door de aansporing
van hun onderwijzer, zoals de ongeveer 200
kinderen van de bewaarschool op het Assiesplein
met als hoofdonderwijzeres mej. J.C. Hoogedoorn.
Zij waren van plan H.M. de koningin en
Z.K.H, de prins-gemaal met gevolg uit te beelden.
Vrij of niet?
Ondertussen kwam Koninginnedag snel dichterbij.
Een vrije dag was dat toen nog niet. Een anonieme
‘medelezer’ van de Zwolse Courant deed
daarom via een ingezonden brief de volgende
oproep: ‘Mijnheer de redacteur! Verzoeke beleefd
plaatsing in uw veelgelezen blad. Ter volmaking
der feestvreugde op a.s. Maandag zou het dan niet
wenschelijk wezen, dat alle patroons en werkgevers
zooveel mogelijk aan hun ondergeschikten
een vrijen middag gaven? Mij dunkt, daardoor
zou het meer een feest voor iedereen zijn’.
Wenselijk misschien wel, maar het zou toch
nog heel lang duren voordat Koninginnedag ook
werkelijk een verplichte vrije dag werd. Toch werd
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 89
Zwolsch Dilettantenorkest
Kort voor de oprichting van de CC werd op 22 juni
1903 ook het Zwolsch Dilettantenorkest in het leven
geroepen. Dit orkest was vooral een initiatief van
de heer C. Kossen, die we ook al zagen als een van
de oprichters en eerste secretaris van de CC. Een
gebrek aan goede muziekkorpsen, dat was er volgens
Kossen in Zwolle. Daardoor hadden de nationale
feesten onvoldoende luister en schwung.
De zaterdag voor Koninginnedag 1903 was het voor
het prille orkest een belangrijke dag. Die avond zou
het door vele dameshanden met zorg en liefde
genaaide korpsvaandel met het nodige ceremonieel
worden ingewijd. De nog omhulde banier werd
’s avonds door de leden, ‘met insigne op de borst en
opgetoomde hoed met kokarde’ afgehaald van de
woning van de heer Kossen. Van daar ging het met
fakkels en acetyleenlantaarns in optocht naar
Odeon, volgens de krant gadegeslagen door een
‘dichte volksmenigte’. Daar werd de banier onder
luid applaus onthuld.
Het orkest was klaar voor zijn eerste koninginnefeest.
Het Zwolsch Dilettantenorkest, in 1903 opgericht door C. Kossen, poserend voor de Buitensociëteit.
Kossen was in datzelfde jaar ook een van de ‘founding fathers’ van de CC. (Collectie HCO)
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Een aanbieding in de
‘Zwolse Courant’ van
31 augustus 1903 voor
‘Oranje-Stokj es’ en
Wilhelmina Keekjes’.
KONINGINNEDAG
Wilhelmina Keel
BIJ
G B, AGKERMANS
door veel bedrijven in ieder geval de middag
meestal wel vrij gegeven. Sommige deden daarvan
in de krant melding, zoals het magazijn en kantoor
van ijzerwarenhandel O. de Leeuw aan de
Diezerstraat en de nering in suikerwaren van de
gebroeders Meulink aan de Thorbeckegracht.
Jacob Albrecht uit de Sassenstraat bood in dezelfde
krant ‘vlaggen te huur voor den verjaardag van
H.M. de Koningin’ en tuinman en bloemist
H. Rigter uit de Zeven Alleetjes ‘feest oranjebloemen
en rozen’. Ook bakker G.B. Ackermans aan
de Diezerstraat wilde zich de oranjeclientèle niet
aan zijn neus voorbij laten gaan en adverteerde
met ‘Oranje-stokjes’ en ‘Wilhelmina-keekjes’.
De vuurdoop
Eindelijk werd het dan 31 augustus 1903. Voor de
CC naderde het uur van de waarheid. Zou zij in
staat blijken de festiviteiten rond de verjaardag
van Wilhemina in Zwolle in goede, en vooral feestelijke
banen te leiden?
Al om zeven uur ’s ochtends riep klokgelui de
Zwolse bevolking de verjaardag van koningin Wilhelmina
aandringend en brutaal in herinnering.
En wie dacht toch nog even op het andere oor te
gaan liggen werd door het kersverse Zwols(ch)e
Dilettantenorkest, dat al spelend met een reveille
Straatversiering in de
Bitterstraat ter gelegenheid
van het koninklijk
bezoek in mei 1921,
gezien vanaf de Roggenstraat.
(Collectie HCO)
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
De Koninginnedagoptocht
trekt door de
Thomas a Kempisstraat,
1927. (Collectie
HCO)
de stad door trok, muzikaal gemaand toch vooral
nu op te staan. Daarbij maakten de muzikanten
halt aan de voet van de Peperbus, om via de nauwe
trap naar boven te klimmen en vanaf deze torenhoge
positie hun muzikale opwekking verder over
de stad uit te storten. Dat was nog helemaal niet zo
eenvoudig, want zij die na de klim nog voldoende
lucht over hadden moesten alle moeite doen zich
op de krappe omloop staande te houden vanwege
de ferme wind die straf langs de toren woei.
Zwolle was wakker. Om half tien was het rond het
Stationsplein een drukte van belang. Vanaf hier
vertrokken het Stedelijk Muziekkorps en de
Utrechtse muziekkapel voor een rondgang door
de stad. ’s Middags was er in de Grote Kerk een
drukbezocht orgelconcert met zang.
Om half drie ’s middags was het de beurt aan
de kleintjes. Op de Wipstrikkerallee boden de versierde
ezel- en bokkenwagens, sportkarren en rijwielen
een bonte en vermakelijke aanblik. Nadat
de jury zijn werk had gedaan en de prijswinnaars
waren bepaald, ging de hele stoet in optocht de
stad door. Voorop vier marechaussees, gevolgd
door een rijtuig met de heer Van Gorkum en de
drie dames van de jury, daarna de Utrechtse
muziekkapel, de versierde fietsen en wagens en het
Zwols Dilettantenorkest.
Pijnlijke vergissing
Tijdens de optochten waren natuurlijk veel van de deelnemers geschminkt.
Pruiken, snorren en baarden sierden de anders zo kale gezichten. Al dat
kunsthaar moest er natuurlijk ook weer af. Ook voor dat klusje werden vrijwilligers
ingezet. Een voor een werden dan, niet altijd zachtzinnig, snorren en
baarden van de gezich ten afgetrokken. Dat ook deze klus met zorg moest
gebeuren spreekt voor zich. Toch kon het eens gebeuren dat één van de
omstanders bij dit vrolijke tafereel zonder pardon ook onbedoeld zelf aan de
ruwe behandeling werd onderworpen. Dat zou niet zo erg zijn geweest, maar
de beste man in kwestie had helemaal geen valse snor, maar een onvervalste
echte ‘Gerbrandy-snor’. De eigenaar kon het zich nog lang heugen.
92 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Lijst van voorzitters
H. van Gorkum
J.S. van Deventer
H.J. Jansen
A. Willinge Gratama
M. Meijerink
C.C. Hermsen
M. Meijerink
J.M. Wansink
J. Mühlenfeld
S. van der Wal
N.S.Arriens
Chr. van Ahee
H.W.F. Scholte
1903
1908
1912
1913A4
1919
1920
1921
1927
1964
1966
1971
1987
IQ8Q
-1908
-1912
-im
-1919
-1920
-1921
-1927
-1964
-1966
-1971
-1987
-1989
– heden
Tot in de kleine uurtjes
Ook tijdens de optocht ’s avonds was het kersverse
Zwolse Dilettantenorkest weer present, ditmaal
op een versierde wagen. Als verlichting had men
zo’n 600 verkadelichtjes aangebracht, gevat in een
gekleurd doorschijnend omhulsel. Dat het gehobbel
van de wagen wellicht voor problemen kon
zorgen, was blijkbaar vergeten. De krant wist in
ieder geval te melden dat door het schudden de
meeste lampjes waren uitgegaan en dat de muzikanten
een veilig heenkomen hadden moeten zoeken
vanwege het hete rondspattende vet!
Dat het nog lang onrustig bleef in de stad
spreekt haast vanzelf. Tot twee uur ’s nachts werd
er in de straten van Zwolle feestgevierd, terwijl de
lichtjes waarmee de hoofdwacht aan de Grote
Markt speciaal was opgesierd zelfs tot drie uur bleven
branden. Voor de politieagenten en veldwachten
was het dus een lange ruk. Maar echt
geleden hebben ze niet, ze werden Van gemeentewege’
op bier en sigaren onthaald.
En daarmee was de eerste Koninginnedag
onder auspiciën van de CC een feit. Er kon worden
teruggekeken op een geslaagde dag, waarbij
zelfs het ‘Oranjezonnetje’ in een voor de rest sombere
augustusmaand, zich niet onbetuigd had
gelaten.
Oranjebitter
Lovende woorden dan ook tijdens de eerstvolgende
bijeenkomst van de CC in de Piussociëteit aan
de Oude Vismarkt. Het leek vice-voorzitter Van
Deventer de ideale gelegenheid de woorden van
het socialistische raadslid Admiraal te pareren.
Die had gezegd dat bij de Oranjefeesten ‘geen
geestdrift heerscht, wanneer niet de Oranjebitter
krachtig meewerkt’ en dat hij verder niet wist wat
hij meer afkeurde, ‘Kermis of een Oranjefeest,
omdat bij beide gelegenheden schromelijk misbruik
werd gemaakt van sterken drank’. Van
Deventer meende dat deze woorden door de afgelopen
feestelijkheden meer dan gelogenstraft
waren en daarom de krachtigste afkeuring verdienden.
Een oproep die door de vergadering vanzelfsprekend
met ‘donderend applaus’ werd
begroet.
Een reactie kon natuurlijk niet uitblijven. En
die kwam van Admiraal zelf. In een ingezonden
brief in de Zwolse Courant hield hij zijn beweringen
staande en staafde ze met voorbeelden uit
eigen ondervinding. Zo vertelde hij dat hij al vroeg
op de middag iemand was tegengekomen die zo
dronken was dat zelfs de weg van het Groot
Wezenland hem nog te smal was geweest. ‘Dergelijke
tooneelen vervullen mij met medelijden en
weerzin. Het is meer dan treurig en bedroefd, en
vooral voor de arbeidende klasse, dat zij zichzelf
zozeer vergeten, zij hebben waarachtig wel iets
beters te doen en voor hun belangen op te komen,
dan zich te bedrinken’. En, zo ging Admiraal verder,
al die dronkenschap was nog enkel maar de
weergalm van het eigenlijke gebeuren geweest:
‘Wat moet dan het feest zelf geweest zijn? Jonge
meisjes, kinderen van 15,16 jaar midden in de herrie,
er werd gehost, geduwd, gegrepen op een
weerzinwekkende manier, het was in één woord
treurig’. Ja, zelfs de politie deed mee aan dit
drankgelag. Een gunstige uitzondering vormde
volgens Admiraal een jonge marechaussee die
keer op keer de drank weigerde die hem bij de fanfares
werd aangeboden: ‘Ik breng hem een eeresaluut.
Deze man kon tenminste nuchter zijn
plicht doen’.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 93
Een blijvertje
Maar afgezien van dit kritische geluid had het succesvolle
verloop van de Koninginnedag het
bestaansrecht van de CC meer dan bewezen. Ook
in de volgende jaren wisten de mannen van de
commissie de feestelijkheden in goede banen te
leiden. Aanvankelijk waren er nauwe banden tussen
de CC en VW in de persoon van H. van Gorkum,
die tot 1908 de voorzittershamer zwaaide.
Hij werd in dat jaar opgevolgd door de Zwolse
handelaar in en fabrikant van spiritualiën J.S. van
Deventer.
In 1914 braken er zware tijden aan. Met het uitbreken
van de Eerste Wereldoorlog ontstond in
ons land grote schaarste. Veel goederen gingen op
de bon. Onder die omstandigheden kon er van het
organiseren van festiviteiten geen sprake zijn. De
CC leidde gedurende die jaren dan ook een sluimerend
bestaan. Pas in 1919 kon er weer feest
gevierd worden. En dat gebeurde met groot
enthousiasme. Misschien ook wel omdat een klein
jaar eerder de socialistische voorman J.P. Troelstra
de socialistische republiek had uitgeroepen.
Een revolutiepoging die overigens jammerlijk was
mislukt en vurige Oranjesentimenten had opgeroepen.
In de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw
zien we de klassieke Koninginnedag zich uitkristalliseren:
optochten, muziek en kinderzang
waren daarin belangrijke elementen. Aan de andere
kant werden ook de ï-meivieringen van de
socialisten verder gecultiveerd. Op het punt van
de monarchie bleven Oranjeklanten en ‘rooien’
nog tegenover elkaar staan, zij het dat de scherpste
kantjes er wel wat afgingen.
De jongens van de katholieke Sint-]ozef school trots paraderend in de optocht van
1936. (Collectie HCO)
94 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Oorlog en bevrijding
In de loop van de jaren dertig pakten zwarte
wolken van een naderende oorlog zich samen.
Op 3 mei 1939 kwamen de leden van de CC bij
elkaar om zich op de toestand te beraden. Centraal
stond de vraag of, gezien de dreigende internationale
situatie, er dat jaar wel een Koninginnedag
moest worden gevierd. Gevreesd werd dat de jaarlijkse
collecte onder de gegeven omstandigheden
een minimale opbrengst zou opleveren. De leden
verkeerden in dubio maar besloten toch door te
gaan met de voorbereidingen. Op 23 augustus
werd definitief besloten de feestelijkheden het
groene licht te geven, behalve wanneer onverhoeds
een oorlog toch nog mocht uitbreken. Het
zou voor lange tijd de laatste Koninginnedag blijken
te zijn. Want dat die oorlog er kwam, weten
we ondertussen.
Barre tijden
Voor de CC waren de jaren van de bezetting barre
tijden. Iedere verwijzing naar het koningshuis
werd door de Duitsers verboden. Zwolse straten
die verwezen naar het koningshuis kregen een
andere naam. In het notulenboek van de CC staat
de periode van de bezetting kernachtig samengevat:
‘Uit den aard der zaak was de CC gedurende
deze jaren geheel non-actief en vertoont het notulenboek
hier wel de grootste gaping welke ooit in
het bestaan der CC is voorgekomen. De eenige
activiteit van de leden bestond uit het opbergen
van de bezittingen enz. en aan het eind van de
bezetting bleek alles nog in goede orde aanwezig,
de financiën incluis!’
Maar ook aan deze donkere periode kwam een
einde. Op maandag 16 april 1945 om 11 uur ’s ochtends,
twee dagen nadat Zwolle door de Canadezen
was bevrijd, kwamen de leden van de CC voor
het eerst na bijna vijf jaar weer bij elkaar. Zwolle
was vrij en dat moest gevierd worden. Niet dat de
Zwollenaren daar de aanmoediging van de CC
voor nodig hadden, maar de commissie zag het als
haar natuurlijke taak de organisatie van de officiële
evenementen op zich te nemen. De herdenkingsdiensten
die al op zondag 15 april zouden
plaatsvinden, waren afgelast vanwege Duits mortiervuur
waar Zwolle die dag onverwacht toch nog
op vergast werd. Ze werden een week later alsnog
gehouden. De CC wilde op 30 april, de verjaardag
van prinses Juliana, de bevrijding herdenken. Zo
had men, zo meende men, meer tijd een en ander
fatsoenlijk te organiseren en bovendien ving men
zo twee vliegen in één klap.
Zuivering
Hoewel er geen aanleiding was aan te nemen dat
leden van de CC tijdens de bezetting ‘fout’ waren
geweest, werd er in die hectische dagen direct na
de bevrijding toch heel kritisch gekeken. Zo waren
er bij de commissie bezwaren binnengekomen
over het lidmaatschap van de heer F. Leonards, in
het dagelijks leven handelsagent. Na een onderhoud
met hem was de commissie tot de overtuiging
gekomen dat de klacht tegen hem ongegrond
was en kon voorzitter J.M. Wansink de heer Leonards
’tot zijn groot genoegen volledig in eer herstellen.
De vergadering onderstreepte deze woorden
met applaus’.
Ook Zwolle’s muzikale vedette de heer Cor
Ponten ontkwam niet aan de argwaan van de dag.
Naar aanleiding van een aanbod van hem om tijdens
de herdenking een samenzang met volksliederen
te organiseren werd gevraagd naar zijn verhouding
tot de gehate ‘cultuurkamer’, destijds
door de Duitsers ingesteld. De voorzitter verzekerde
iedereen dat de heer Ponten volstrekt smetvrij
was, waarop de commissie zijn aanbod in
dank aanvaarde. Maar de kwestie van de cultuurZWOLS
HISTORISCH TIJDSCHRIFT 95
kamer bleef wel de aandacht van het bestuur houden.
Er werd besloten ‘om te informeren naar de
houding van de korpsen tegenover de Cultuurcorpsen
en verdere eventuele zonden. Dat de
commissie ook zelf wel eens een onbedoeld slippertje
maakte, bewijst de zanghulde van Koninginnedag
1949. Zonder dat iemand van het bestuur
het blijkbaar was opgevallen prijkte daar het oude
Hollandse lied ‘Hou Zee’ op het programma. Na
protesten werd dit vers ijlings vervangen door het
evenzo mooie ‘Wie gaat mee over zee?’ Ter verduidelijking;
Hou Zee was jarenlang de groet van
de NSB, de Nederlandse nationaal-socialisten die
tijdens de bezetting vergaand met de Duitsers
hadden gecollaboreerd.
De eerste bevrijdingsfeesten
De dag van de Zwolse bevrijdingsfeestelijkheden
op 30 april 1945 zelfwas, in weerwil van het mythische
Oranjezonnetje, een sombere en natte. De
kinderen van Ponten’s koor en de muzikanten van
de verschillende orkesten werden drijfnat, ’s Middags
was er op het parkeerterrein van de Veemarkt
de officiële herdenkingsbijeenkomst. Hiervoor
had de CC een vijftal sprekers uitgenodigd: burgemeester
Van Karnebeek, kolonel Brown als Zwolse
commandant van het Amerikaanse leger,
majoor J.A. Baart als vertegenwoordiger van het
Militair Gezag, P.A. Jongsma als vertegenwoordiger
van de Ondergrondse en dr. J.C.P Eeftinck
Schattenkerk. Natuurlijk was ook voorzitter
Wansink van de partij. ‘De scepter van Oranje
blijft de speer, waarop Holland zijn vrijheidsmuts
zwaait’, zo hield deze de toehoorders beeldend
voor. Het waren woorden die na vijfjaar Duitse
bezetting maar al te graag werden gehoord. De dag
werd afgesloten met een kerkdienst ’s avonds in de
Grote Kerk. De dienst was opgedragen aan de
Zwolse gefusilleerden, waarvan de meesten op
5 mei gezamenlijk herbegraven zouden worden.
Ondertussen kwam juist op die dertigste april het
bericht dat de Duitse troepen in Nederland zich
hadden overgegeven en dat die capitulatie op
5 mei zou ingaan. Moest ook dat niet gevierd worden?
De CC twijfelde. Had men niet juist de
bevrijding uitbundig gevierd? Daar kwam nog
eens bij dat juist op 5 mei de Zwolse gefusilleerden
Direct na de bevrijding
in april 1945 waren er in
de straten van Zwolle
spontane volksfeesten.
De mannen op het midden
van de foto laten
zich met paard en
wagen met hun muziekinstrumenten
door de
stad rijden. (Collectie
HCO)
96 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Immorele omgang
De dankbaarheid van de Zwollenaren jegens hun bevrijders was groot. Vooral
de Zwolse meisjes staken hun enthousiasme voor de in uniform geklede
jongemannen niet onder stoelen of banken. Ook de Zwolse Trees was blij met
een Canadees. Dit tot verontrusting van sommigen. De predikanten Van
Noppen (Nederlands Hervormd) en Vreugdenhil (gereformeerd) schreven op
30 april 1945 aan de burgemeester: ‘Of hij wilde bevorderen dat zich na 10 uur
’s avonds géén minderjarige meisjes op straat bevinden ter voorkoming van
immorele omgang ook met den geallieerden soldaat’. Een voorstel dat de burgemeester
in antwoord praktisch niet haalbaar achtte.
aliseerd kunnen worden. Bij het defilé zou iedere
Zwollenaar zich mogen aansluiten, dus niet speciaal
in verenigingsverband, zoals gebruikelijk.
Deelnemers moesten zich verzamelen op de Veemarkt
en het Rodetorenplein. De route voerde
langs het gemeentehuis waar de Commissaris der
Koningin en de burgemeester het defilé zouden
afnemen, vervolgens naar hotel Wientjes aan de
Stationsweg, waar de geallieerde autoriteiten hun
hoofdkwartier hadden.

De Canadese bevrijders, hier in de binnenstad, lustten graag een borrel; niet
zelden leidde overmatig drankgebruik tot ruzie en andere overlast. [Collectie
HCO)
ter aarde zouden worden besteld. En eigenlijk
begonnen de werkzaamheden van de leden van de
CC zo wel erg op te lopen. De heer Leonards
meende dat de capitulatie wel degelijk gevierd
moest worden. Ook al, omdat volgens hem de
feestvieringen de laatste tijd nogal eens letterlijk in
het water waren gevallen. ‘Het publiek heeft nog
weinig gehad’, was zijn oordeel. Veel woorden
werden er verder niet meer aan vuil gemaakt. Het
was toch roeien tegen de stroom in. Besloten werd
om voor 5 mei een defilé te organiseren. Zo’n
optocht zou in de korte tijd die restte nog net gere-
Alweer een herdenking
En daarmee hoopte de CC het voorlopig gehad te
hebben. Maar het liep anders, rust was de leden
nog niet gegund. De Amerikaanse en Engelse
radiozenders hadden namelijk het bericht de
wereld in gestuurd dat 8 mei was uitgeroepen tot
‘V-E day’; ‘Victory in Europe day’. De meeste
commissieleden meenden dat het nu wel even
mooi was geweest en dat V-E day niet speciaal
voor Zwolle gold. Maar, zo lezen we haast met een
verzuchting in de notulen, ‘het publiek dacht er
anders over. Er kwam deining in de stad en de
vraag rees; wat wij deden’. Na overleg met de burgemeester
kwam de CC in de vroege ochtend van
8 mei in spoedvergadering bijeen. Daar kon
Wansink vertellen dat de burgemeester van de CC
voor twee uur ’s middag voorstellen verwachtte.
Nu bleek dat improviseren een sterk punt was van
de CC. Men wist nog voor diezelfde avond een
compleet programma voor elkaar te krijgen. Om
acht uur zou de rede van de Engelse premier
Winston Churchill via luidsprekers op de Grote
Markt worden uitgezonden, gevolgd door een
concert van het Stedelijk Orkest. Ondertussen
zouden vanuit de buitenwijken muziekkorpsen
naar het stadscentrum trekken, begeleid door de
verschillende buurtcommissies van de CC. Om
negen uur was er dan op het Grote Kerkplein de
radiorede van de Engelse koning te horen en was
er aansluitend gelegenheid tot dansen, ‘speciaal
wordt dit programmaonderdeel voorgesteld met
het oog op de Engelse militairen’. Het Stedelijk
Orkest zou voor Hotel Wientjes een serenade
brengen aan de geallieerde militairen. De poging
om ook nog een militaire parade van de grond te
krijgen mislukte, te meer omdat de troepen vanZWOLS
HISTORISCH TIJDSCHRIFT 97
wege V-E day natuurlijk ook een vrije dag hadden.
De Zwolse Radiodistributiedienst verzorgde een
rechtstreeks verslag van de gebeurtenissen op de
Grote Markt. Voorzitter Wansink sprak vanaf
Hotel Peters aan de Grote Markt de menigte toe
waarbij hij eindigde met de woorden ‘leve de
Geallieerden, leve het Vaderland, leve de Koningin’,
woorden die met luid gejuich werden ontvangen.
Uitbreiding van de taken
Het was even zweten geweest, maar de CC had het
hem dan toch maar gefikst en een hele rits van
feestelijkheden succesvol weten af te ronden. Op
15 mei werd een vertegenwoordiging van de commissie
bij de burgemeester geroepen. Die toonde
zich vol lof over de manier waarop de CC de festiviteiten
en herdenkingen had weten te leiden,
‘geen excessen kwamen voor dankzij de Commissie,
de geheele burgerij vertegenwoordigend’.
Maar wie hoopte dat de burgemeester alleen daarom
de leden bijeen had geroepen, kwam bedrogen
uit. Er zouden volgens Van Karnebeek in de toekomst
nog veel meer festiviteiten op de stad af
komen; een nationale bevrijdingsdag, een feestdag
voor de bevrijding van ‘het gehele rijk’ en natuurlijk
de verjaardagen van de leden van het konink-
Hotel Peters aan de
Grote Markt na de
bevrijding in 1945. Voor
het hotel staan geallieerdepantservoertuigen.
Op ‘V-E day’
(8 mei 1945) sprak CC
voorzitter J.M. Wansink
vanaf het balkon
van het hotel de menigte
toe. (Collectie HCO)
Genodigden bij de door
de CC georganiseerde
bevrijdingsherdenking
op de Veemarkt op
30 april 1945. (Collectie
HCO)
98 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
lijk huis. De burgemeester draaide er verder niet
omheen en stelde de aanwezigen de volgende
vraag: ‘Is u bereid in deze samenstelling, vertegenwoordigend
de bevolking van Zwolle, leiding te
geven aan de feestelijkheden welke nog zullen volgen?’
Nu was het de beurt aan Wansink het woord te
nemen. Hij dankte de burgemeester voor zijn
vriendelijke woorden. Hij schetste een beeld van
de CC die tijdens de bezetting was geslonken tot
zo’n tien man. Na de bevrijding was dit aantal
aangevuld met verschillende personen, onder
meer uit de voormalige verzetsbeweging. Hij kon
zich voorstellen dat voor sommige van de huidige
leden het lidmaatschap van de CC niet te combineren
was met hun drukke werkzaamheden. Maar
verder was hij ervan overtuigd dat de commissie
met plezier en elan de door de burgemeester
gevraagde taak op zich zou willen nemen. Hij
werd daarin niet tegengesproken. Wel bracht de
heer Rigter slim de vraag aan de orde of de commissie
in het vervolg dan ook zou kunnen
beschikken over gemeenschapsgelden. De oorspronkelijke
subsidie van 1000 gulden was immers
door de jaren heen via 400 en 200 gulden geslonken
tot nul. De burgemeester beloofde daar wel
aan mee te willen werken.
Bevrijdingsfeesten en dodenherdenking
Behalve het organiseren van de feestelijkheden op
hoogtijdagen van het koninklijk huis had de CC er
nu een nieuwe taak bij gekregen: de viering van de
bevrijding van Zwolle. Op 14 april 1946 was het
Bevrijdingsfestival
Vanaf 1991 kent Zwolle een nieuw nationaal feest, het provinciale bevrijdingsfestival
op 5 mei, een initiatief van het Nationaal Comité 4 en 5 mei.
De doelstelling hiervan is ‘niet alleen het herdenken van de bevrijding maar
ook het onder de aandacht brengen van de begrippen vrijheid, gelijkheid en
democratie van de jongere generatie en wel op een manier die hen aanspreekt’.
De organisatoren van het eerste Overijsselse bevrijdingsfestival wilden
de bevrijding actualiseren met popmuziek en theater als uitingen van
hedendaagse gevoelens over vrijheid. Optredens van popgroepen, straattheater
en een drcusinstuif zorgden voor een verlevendiging.
precies een jaar geleden dat de stad werd bevrijd.
Maar omdat die dag op een zondag viel werd de
herdenking een dag eerder gehouden. Plaats van
samenkomst was het Ter Pelkwijkpark, waar sinds
kort een (voorlopig) monument voor de Zwolse
oorlogsslachtoffers was geplaatst. In de toespraken
die die dag werden gehouden, lag de nadruk
op het belang van eenheid als voorwaarde voor de
nieuwverworven vrijheid. Begin mei werd landelijk
de bevrijding herdacht. Oud-verzetsmensen
en ex-politieke gevangenen hielden op vrijdag
3 mei een stille omgang naar het Ter Pelkwijkpark.
Om acht uur namen duizenden aanwezigen twee
minuten stilte in acht, waarna kransen werden
gelegd bij het voorlopig monument. Daarna volgde
onder grote belangstelling een dankdienst in de
Grote Kerk. Op zaterdag 4 mei werden de gevallenen
herdacht met één minuut stilte om 11 uur
’s ochtends.
Het voorlopige oorlogsmonument werd in
1950 vervangen door het huidige, door de kunstenaar
Titus Leeser ontworpen beeld. Het patroon
voor de herdenking van de doden en de bevrijding
lag toen inmiddels in grote lijnen vast. Op 4 mei
was er een stille omgang vanaf het Huis van Bewaring
naar het monument in het Ter Pelkwijkpark.
Op 5 mei volgden festiviteiten als volksdansdemonstraties,
een wielerwedstrijd, een optocht
en muziekuitvoeringen. Aan de herdenking van
de bevrijding op 14 april werd meestal maar
beperkt vorm gegeven met bijvoorbeeld klokkengebeier
of enige aandacht in de pers.
Pas in de laatste decennia van de vorige eeuw
veranderde de inhoud en vorm van het herdenken.
Meer en meer werd toen geprobeerd een relatie
te leggen met hedendaags onrecht en onvrijheid.
Deze koerswijziging sloeg aan: de laatste
jaren is de aandacht voor de herdenkingen rond
oorlog en bevrijding fors gegroeid, vooral ook
onder jongeren.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 99
Na de bevrijding in 1945
nam de CCO ook de
organisatie van de
dodenherdenking op
zich. Hier de stille
omgang op 4 mei 1956.
Op de achtergrond de
Menno van Coehoornsingel,
via de Stenen
Pijpbrug draait de stoet
de Diezerkade op.
(Collectie HCO)
100 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Naoorlogse heroriëntatie
Nu de oorlog voorbij was kon het normale
leven weer op gang komen. Maar zoals bij
zoveel mensen destijds heerste er ook
onder de leden van de CC het gevoel dat het allemaal
anders moest. Dat de vooroorlogse hokjesgeest
moest worden doorbroken, dat iedere burger
toch in de eerste plaats Nederlander was en dat
dat hen allen bond, ook waar het ging om feesten
en herdenkingen. Was het voor de oorlog zo dat
vooral ter linker zijde weinig enthousiasme voor
het Oranjehuis was, de rol van Wilhelmina tijdens
de jaren van bezetting hadden in die houding verandering
gebracht. Dat maakte dat de eensgezindheid
onder de Nederlandse bevolking groter was
dan ooit. Van dit gegeven moest de CC gebruik
maken. De naoorlogse CC wilde bezield met een
nieuw nationaal elan een bindende factor voor de
gehele Zwolse bevolking worden.
Allen voor allen
Al op de vergadering van 16 mei 1945 was deze
nieuwe houding te zien. De heer Peters benaderde
aan het begin van de vergadering de zaak principieel.
‘We staan’, zo betoogde hij met vuur, ‘voor
een nieuwe periode in het bestaan van ons volk.
Een vrede moet worden georganiseerd die inhoud
heeft. Het besteden van de vrije tijd zal zinvol
moeten zijn en de feestcultuur is ondeelbaar daarvan’.
Er zouden volgens Peters meer feestdagen
dan vroeger komen. Als mogelijkheden noemde
hij de stichting van de stad Zwolle en, hier kwam
de aap uit de mouw, een feest van de arbeid. Daarmee
maakte Peters natuurlijk een politiek ‘statement’.
Als het aan Peters lag zou de naoorlogse CC
inderdaad een heel andere worden!
Voorzitter Wansink wist dat omzichtigheid nu
geboden was. Hij dankte Peters voor zijn woorden
maar voegde daar direct aan toe dat hij als voorzitter
altijd al zijn best had gedaan ook leden uit de
arbeidersbeweging bij het werk van de CC te
betrekken. Maar het idee om als CC ook de socialistische
i-meiviering onder de hoede te nemen ging
hem toch echt te ver, ‘niet te hoog’, voegde hij daar
fijntjes aan toe. Een feest als de dag van de arbeid
moest volgens Wansink aan de zorgen van andere,
zelfstandige commissies worden overgelaten.
Waar het hier natuurlijk om draaide was om de
kloof die voor de oorlog bestond tussen links en
rechts te overbruggen en dit ook in de CC een
vorm te geven. Dat was de doorbraakgedachte, die
in brede lagen van de samenleving leefde. Peters
liet zich niet zo makkelijk van zijn standpunt
afbrengen. Hij riep om eendracht, maak van: ’31
augustus niet alleen een oranje-dag maar [een]
uiting van een grootsche gedachte die ons bij
elkaar heeft gebracht’. De tijd was er volgens hem
rijp voor: ‘bezwaren tegen Oranje worden dan van
linksche groepen weggenomen en overbrugt’.
Peters kreeg voor zijn betoog steun van het prominente
lid Eeftinck Schattenkerk. Ook hij vond dat
de naoorlogse CC een andere rol had te spelen.
Maar zijn standpunt was dat de bestaande organisaties
daarbij zoveel mogelijk in tact moesten blijven
en dat het zaak was hun werkzaamheden te
coördineren. Niet nivelleren maar bundelen, was
zijn motto.
Besloten werd de hete aardappel nog even te
laten liggen en een en ander in studie te nemen
door een toekomstcommissie bestaande uit drie
leden van de CC, drie leden van de ‘Zwolsche
Gemeenschap’ en de heer Haan, lid van beide.
Ondertussen zou de Zwolse bevolking in een vergadering
worden geraadpleegd.
Zwolse Gemeenschap
Parallel aan de ideeën van Peters liep de verhouding
tussen de CC en de Zwolse Gemeenschap
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 101
Een man met stijl
Bijna veertig jaar was hij lid van de CC waarvan
het overgrote deel als voorzitter: Jacob Marinus
Wansink. In 1964 gaf de 73-jarige oudgediende de
voorzittershamer over aan de heer]. Mühlenfeld.
Op donderdag 28 mei werd Wansink in de foyer
van de Buitensociëteit als dank voor zijn trouwe
dienst uitvoerig in het zonnetje gezet. ‘Een man
met stijl’zo karakteriseerde burgemeester]. Roeien
de scheidende voorzitter, ‘een onbetwist leider’ ook.
Flexibel en bereid tot veranderen: ‘Voortdurend
heeft de heer Wansink de veranderende opvattingen
moeten volgen’. Hij werd geëerd met het erevoorzitterschap
en talloze cadeaus, waaronder een
schilderij van Teun van der Veen met daarop feestelijkheden
op de Grote Markt.
Wansink werd op 2 mei 1890 geboren te Voorst.
In 1922 kwam hij naar Zwolle waar hij zich ontpopte
als een actieve burger. In 1926 werd Wansink
gekozen tot lid van de CC om eenjaar later het
voorzitterschap op zich te nemen. In het dagelijks
leven was hij hoofd van de Oranjeschool aan de
Jufferenwal. Ook speelde hij een belangrijke rol in
de Christelijke Gezondheids- en Vacantiekolonies
afdeling Zwolle, was hij lid van vele besturen en
auteur van tal van schooluitgaven. Hij overleed op
6 december 1981 te Zwolle.
J.M. Wansink was jarenlang het gezicht van de
CCO. Hij was van 192J tot 1964 voorzitter.
(Collectie HCO)
(ZG). De ZG was direct na de oorlog ontstaan met
daarin nadruk op burgerschap, gemeenschapszin
en cultuur. Er waren in de CC personen die vonden
dat de CC nauw moest gaan samenwerken
met deze ZG. Binnen de CC bestond daarover
echter beslist geen overeenstemming. Het was
Eeftinck Schattenkerk die in de vergadering van
12 juli 1945 de knuppel in het hoenderhok gooide.
Hij noemde de toetreding van de CC tot de ZG
‘noodzakelijk’. Helemaal onbevooroordeeld zal
hij daarbij niet zijn geweest; Eeftinck Schattenkerk
was zelf nauw bij de Zwolse Gemeenschap betrokken
en zou later ook als voorzitter optreden. Zijn
roep om vergaande samenwerking viel niet bij alle
leden in goede aarde, zo bespeurde de heer Haan
in de woorden van Eeftinck Schattenkerk ‘een
zekere dwang’. Was dit niet iets wat de ingestelde
toekomstcommissie juist zou onderzoeken? A.J.J.
Craghs stelde voor in ieder geval alvast een adhesiebetuiging
aan de ZG te sturen. Maar voorzitter
Wansink had zo zijn twijfels over het democratische
gehalte van de ZG: ‘hij [Wansink] is demo102
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Kapper Drent was in de
jaren vijftig langere tijd
voorzitter van de buurtvereniging
Assendorp.
Tevens had hij zitting in
de CC. Hier zien we zijn
praalwagen, destijds
goed voor een derde
prijs. (Collectie HCO)
craat en kan de leiding van bovenaf niet appreciëren’,
zo staat genotuleerd. Wansink vond dat de
studiecommissie de zaak eerst eens nader moest
onderzoeken. Eeftinck Schattenkerk op zijn beurt
betoogde dat iedereen die niet principieel tegen de
ZG was ‘er bij behoord’. En sussend: ‘Het lidmaatschap
van de ZG brengt niet met zich mee dat zij
de CC gaat decreteren’. Uit de hele discussie kwam
naar voren dat sommige CC-leden vreesden dat
toetreding tot de ZG het einde van de CC in zou
luiden. Schattenkerk wierp daar tegen in dat zoiets
alleen zou gebeuren wanneer de CC zou worden
‘opgelost’ in de afdeling ‘Feestcultuur’ van de ZG
en deze afdeling moest zelfs nog worden opgestart.
Waar waren de leden bang voor? Hij eiste een
adhesiebetuiging, zo niet dan stapte hij op. Wansink
op zijn beurt hield de leden voor dat het bij
een adhesiebetuiging niet zou blijven. Later zou
volgens hem ongetwijfeld geprobeerd worden de
CC in commissies in te schakelen. Duidelijk is dat
de kwestie de CC ernstig verdeelde en dat het laatste
woord er nog niet over was gezegd. Uiteindelijk
was het resultaat dat de CC zich wel bij de ZG
aansloot, maar ijverig bleef toezien op de eigen
onafhankelijkheid.
Emancipatie der wijken
Een andere kwestie die vlak na de oorlog boven
kwam drijven was de positie van de wijken. Direct
na de bevrijding rezen de buurt- en straatverenigingen
als paddestoelen uit de grond. Iedereen
wilde immers feesten. Alleen al in Assendorp konden
er twintig worden geteld. Al deze clubjes werden
in Assendorp in de loop van 1945 samengesmolten
tot een grote wijkvereniging onder het
voorzitterschap van de heer H. Krisman, in het
dagelijks leven hoofdgeleider bij de Nederlandse
Spoorwegen. Dat de vereniging over een groot
draagvlak beschikte bewijzen de cijfers. Ten tijde
van het tienjarig bestaan in 1955 telde de wijkvereniging
Assendorp niet minder dan 2000 leden!
De nieuwe wijkverenigingen hadden een groot
zelfbewustzijn en wilden binnen de CC een grote
rol spelen. Steeds vaker gebeurde het dat de wijken
eigenstandig de lokale feestelijkheden organiseerden,
zonder al te veel rekening te houden met de
centrale leiding van de CC. Die werd vanuit arbeiZWOLS
HISTORISCH TIJDSCHRIFT 103
derswijken als Assendorp toch vooral gezien als
een elitair clubje van gegoede burgers. Assendorp
wierp zich ook op als de stem van de buurten. Dat
bleek al tijdens een bijeenkomst in de zomer van
1945, toen een voorstel om de helft van de geïnde
gelden die Assendorp aan de CC overdroeg naar
de buurt terug te laten vloeien, door de wijkvereniging
werd afgewezen. Assendorp wilde driekwart
van het geld terug zien. Ook de Kamperpoort
leek dat wel wat. Wansink probeerde de
buurtcommissies met alle macht op andere
gedachten te brengen. Het voorstel van de buurten,
zo waarschuwde hij, zou de optochten en
muziekuitvoeringen in gevaar brengen, die kostten
immers veel geld en werden door de CC georganiseerd.
Pas na een oproep toch vooral de
gemeenschappelijkheid in het oog te houden gingen
de buurtcommissies – waarvan Assendorp
licht mokkend – akkoord.
Ook toen de vertegenwoordiging van de nieuwe
buurtcommissies in de CC aan de orde kwam
lag de ‘spoorhazenwijk’ dwars. Was het voorstel
per wijk één afgevaardigde in de CC op te nemen,
Assendorp zette in op niet minder dan drie.
Veemarkt te ver
Begin juli 1945 was er weer een aanvaring. Het
kwam naar buiten dat de wijkvereniging Assendorp
van plan was op 31 augustus, Koninginnedag,
een eigen avondfeest te organiseren. De festiviteiten
die op dat tijdstip door de CC waren gepland,
zouden plaatsvinden op de Veemarkt, ‘veel te ver
van Assendorp’. Het Assendorper voornemen viel
bij de leden van de CC bepaald verkeerd. Er werd
om wat meer respect voor de CC gevraagd. De
verjaardag van de koningin was per slot juist de
dag dat Zwolle in eenheid feest behoorde te vieren.
Het avondfeest op de Veemarkt moest daarvan
de climax zijn. Voor de wijkfeesten was in de visie
van de CC 1 september een goed alternatief.
Allengs liepen de gemoederen op. Krisman wees
nog eens fijntjes op het geld dat Assendorp
inbracht en hij betichtte de CC van dictatoriale
neigingen. De CC beschuldigde Assendorp op
haar beurt van schotjesgeest en egoïsme. Maar
Assendorp hield het been stijf. Voorzitter Krisman
stelde het klip en klaar: Assendorp wil geen eigen
feest op 30 augustus, ook niet op 1 september, nee,
het Assendorper feest zal op 31 augustus plaats
vinden. Krisman bespeurde een ‘vijandige houding’
tegenover de buurtcommissie en daar moest
het maar eens mee uit zijn. Droogjes werd genotuleerd
‘dat de stemming in de vergadering er niet
beter op wordt’. Het lijkt een understatement. De
beide groepen stonden frontaal tegenover elkaar.
Op verzoek van de CC wilde Krisman de mening
van de CC nog wel weer in de wijkcommissie
bespreken en hij nodigde de CC uit daarbij aanwezig
te zijn. Nadat Krisman de vergadering had verlaten
besloot de CC ondertussen de eigen plannen
gewoon door te zetten en deze ook al in de pers te
laten publiceren.
Een akkoord
De verhouding tussen de wijken en de CC was
duidelijk een andere dan voor de oorlog. Ook het
bestuur van de CC besefte dat de naoorlogse organisatie
van de commissie een andere moest zijn.
Het was weer Assendorp die in 1946 een voorstel
indiende voor een CC ‘uit en door de wijken’. Op
10 juni 1946 vond in hotel Van Gijtenbeek aan het
Stationsplein de vergadering plaats waarin het
voorstel zou worden besproken. Een belangrijke
gebeurtenis, zo vond de notulist, om vervolgens
wat teleurgesteld neer te schrijven: ‘hoewel uitgenodigd
blijkt de pers door afwezigheid te schitteren’.
Voorzitter Wansink opende de vergadering
en nam als eerste het woord: ‘Versterking en verdieping
van de liefde voor ons Volk tot Land en
Vorst is een der schoonste taken van de CC’. Wat
De juffrouw van de aubade
Mies Brinkman was sinds 1918 lerares aan de Stedelijke Muziekschool in de
Bloemendalstraat. Haar grote liefde was de opera. Tijdens haar zilveren jubileum
in 1943 nam deze kunsttak dan ook een belangrijke plaats in. Zelfs
onderduikers (het was midden in de oorlog) speelden daarbij mee. De meeste
oudere Zwollenaren zullen zich mevrouw Brink herinneren als de juffrouw
die op het Grote Kerkplein de jaarlijkse kinderaubade ter gelegenheid van
Koninginnedag leidde. Na de oorlog was zij een tijdlang ook directrice van de
muziekschool.
104 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Eerbetoon aan Wilhelmina
Koninginnedag 1948 was een heel speciale Koninginnedag.
Koningin Wilhelmina vierde haar gouden
regeringsjubileum. Maar tegelijkertijd was het
een feest met een dubbel gevoel, want Wilhelmina
had aangekondigd af te zullen treden en de troon
over te dragen aan haar dochter Juliana. De Turfmarkt
was de centrale plaats waar uitbundig het
50-jarig koninklijk bewind van Wilhelmina werd
gevierd. Op het groteplein aan de voetvan de
watertoren was een enorm podium opgericht. Daar
werd ’s avonds het openluchtspel ‘Je Maintiendrai’
opgevoerd.
Die avond was de stad getooid in een fonkelend
kleed van lichtjes. ‘Zwolle is’, aldus een verslaggever,
‘een lichtpunt in het Oosten’. De middag daaraan
voorafgaand was er een grote optocht. Al ruim
van tevoren hadden de eerste toeschouwers zich
langs de weg opgesteld. Het was bloedheet. Eén persoon
werd bevangen door de hitte en viel flauw.
Een oud moedertje pakte het slimmer aan en nestelde
zich langs de weg in een gemakkelijke stoel.
Maar ze dommelde langzaam in slaap. Pas toen de
koninklijke harmonie Thomas a Kempis luid toeterend
voorbijtrok, schrok ze weer wakker. Tot diep
in de nacht vierde Zwolle feest.
DE FEESTEUIKHTOEN TE ZW01J.K VAN 30 Al.’G.-* SEPT.
In 1948 was koningin Wilhelmina vijftig jaar
vorstin. In datzelfde jaar deed zij afstand van de
troon om plaats te maken voor haar dochter
Juliana. Omslag van het programmaboekje dat
de CC naar aanleiding van de jubileumfeestelijkheden
uitbracht. (Collectie HCO)
zou het nageslacht over deze vergadering zeggen?
Als een vergadering waarbij de deelnemers elkaar
het licht niet in de ogen gunden en de nieuwe tijd
niet begrepen? Waar het volgens Wansink om
moest gaan was de eendracht van Zwolle. En die
eenheid was door de CC het beste te waarborgen:
‘We doen hier geen slooperswerk, maar gaan bouwen.
We zullen daarbij gebruik maken van het
goede van het oude en het nieuwe’. Grote woorden
over de rol van de CC. Nu was het de beurt
aan Krisman. Ook hij riep op tot eenheid. Maar
hoe die het beste te bewaren was, dat was natuurlijk
de vraag. Volgens Krisman had Zwolle in de
jaren voor de oorlog een zeer eenzijdige, van
boven af geredigeerde feestviering gekend. Direct
na de bevrijding kwamen veel wijkcommissies
weer spontaan tot leven, diep wortelend in straat,
buurt en wijk. En het waren deze wijkverenigingen
die de basis moesten vormen van een nieuwe
CC.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 105
mm
De drie afgevaardigden
in de CC van de buurtvereniging
Assendorp
staan op de Oosterlaan
gereed voor de optocht,
jaren vijftig. In het midden
H. Drent. Links
vooraan is nog een stuk
van de Renaultgarage
van Simonse en Bokkers
te zien, die gevestigd
was op de hoek van de
Terborchstraat en de
Oosterlaan. (Collectie
HCO)
WSMH ‘ ” ..,.••” f TBmi TÜniii» ^’ita Ai b. i^MBi , J I
io6 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Logo van de CC, jaren
veertig. (Collectie
HCO)
cenTRALe commissie
I/OOR HeT uiepen URH
GeoenKDRGen
Te zu/one
Er ontspon zich, zoals dat heet, een levendige
discussie. Daarin kwam naar voren, zij het niet
met zoveel woorden gezegd, dat Assendorp vond
dat de oude CC vooral een organisatie was van de
gegoede burgerij met daarin maar weinig ruimte
voor de ‘gewone’ man. En dat was niet goed. Niet
het kapitaal, maar het volk diende te tellen. De discussie
ging dan ook onder andere over de weging
van de gelden die de verschillende wijken ieder
jaar weer opbrachten in verband met hun vertegenwoordiging.
De heer Markus van Assendorp
bracht dit punt het meest duidelijk onder woorden.
Hij wenste een ‘behoorlijk onderscheid tusschen
den gulden van den werkman en het tientje
van den groote zakenman’. De vergadering sloot
zonder een definitieve beslissing te nemen. Uiteindelijk
kwam het volgende uit de bus. Het
bestuur van de CC zou voortaan bestaan uit
22 leden. Daarvan waren er tien ‘uit de burgerij’.
De wijken leverden de overige leden. De Kamperpoort,
Stationswijk, Veerallee en het Wipstrikkwartier
kregen ieder één afgevaardigde. De Binnenstad
werd vertegenwoordigd met twee leden.
Assendorp en de Diezerpoort leverden ieder drie
leden aan de CC.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 107
Hoge hoeden
De leden van de CC waren bij de feestelijkheden altijd prominent
aanwezig. Ze droegen een insigne; een zilveren monogram aan
een strik van oranje, blauw en wit lint. Maar bovenal waren zij al
van verre herkenbaar door de hoge hoeden die lange tijd traditioneel
werden gedragen.
Wat zou de CC zijn zonder die hoge hoeden? zo werd in het
jubileumjaar1953 in een krantenartikel gevraagd. ‘Een trotse oceaanstomer
zonder schoorsteen’ was het antwoord. In hetzelfde
artikel werd gezegd dat de vooroorlogse CC een ‘knus clubje’ was:
‘als er een uit de gelederen trad, zei men tegen elkaar: “zullen we
die of die erin halen, hij lijkt ons wel geschikt”, en zo gebeurde het
dan’.
Die informele werkwijze veranderde na de oorlog toen de wijken
hun afvaardiging in de CC kregen.
De jubilerende CC in 1953. Van links naar rechts staande: E. Kamphuis, J. T. Teunis, H.A.J. Verhagen, H. Drent, P.H. Reinbergen,
E.H. Veenstra, J. Oostindiënjr., Th. Thalen, E. Conradie, J.A. Pot, L. ter Heide, B. v.d. Vegte. Zittend van links naar rechts het
bestuur: J. Poulussen (2de secretaris), P.J. Bennekers (secretaris), J.M. Wansink (voorzitter), J.G. Akkerman (penningmeester),
H. Hollander en J. Haan (commissarissen). De leden J. Doedens en C.H. Koop ontbreken op deze foto. (Collectie HCO)
io8 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Zwolle bejubelt vorstenpaar
Gedenkpenning geslagen
ter gelegenheid van
het bezoek van het
koninklijk paar aan
Zwolle in oktober 1949,
met de beeltenis van
Juliana en aan de andere
kant de tekst: ‘Lichtstoet
Industrie, Koninklijk
bezoek n-io-’49.
C.C. Zwolle’. (Collectie
O. de Leeuw)
Hoewel de jaarlijkse oranjevieringen vanzelfsprekend
tot de hoofdtaken van de
CC behoren, waren er in het lange leven
van de commissie ook andere gebeurtenissen die
de aandacht vroegen. Het waren vooral de bezoeken
van leden van het koninklijk huis aan Zwolle
die steeds weer een hoogtepunt vormden. Want
zo heel vaak gebeurde het natuurlijk niet dat de
Oranjefamilie de Blauwvingerstad aandeed.
De koningin komt
Het jaar 1949 was wat dat betreft voor de CC
gedenkwaardig. Na meer dan een kwart eeuw zou
de koningin weer een officieel bezoek aan Zwolle
brengen. De laatste keer dat Zwolle die eer te beurt
was gevallen was in 1923. Toen betrof het Wilhelmina,
nu was het Juliana die inmiddels de scepter
zwaaide.
De periode van onthouding had de dorst naar
de vorstin alleen maar versterkt. En zeker na de
moeilijke jaren van de Duitse bezetting was de
populariteit van het huis van Oranje gestegen tot
ongekende hoogte.
Onnodige spanning
De Centrale Commissie had het er druk mee.
Gehoopt werd dat de meeste Zwollenaren de dag
van het bezoek vrij zouden krijgen. Misschien, zo
suggereerde men, konden de werknemers alvast
dagelijks een halfuurtje extra werken om de snipperdag
mogelijk te maken. In ieder geval riep de
Centrale Commissie de werkgevers op de dag van
het koninklijk bezoek vrijaf te geven. Dit tot groot
verdriet van de Nijverheidsraad. Volgens de leden
van die raad leidde de oproep bij sommige bedrijven
tot onnodige spanning. Er werden verwachtingen
gewekt die niet altijd beantwoord konden
worden. Beter was het als de CC zich voortaan niet
meer over dergelijke zaken zou uitspreken voordat
er met het bedrijfsleven overleg was geweest.
Ondertussen maakte de stad zich op voor de
komst van het koninklijk paar. En niet alleen
Zwolle. Vanuit de wijde omgeving zouden groepen
en mensen naar de Overijsselse hoofdstad
komen om een glimp van Hare Majesteit op te
vangen. Zo hadden delegaties uit Urk, Staphorst
en Haerst hun komst al aangemeld.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 109
Feestverlichting
De organisatie wilde niets aan het toeval overlaten.
Zo werd op de avond voor het bezoek de door particulieren
aangebrachte feestverlichting gecontroleerd.
Daarbij werd vooral gelet of er geen lampen
waren die de verschillende optochten zouden hinderen.
Ook moesten verkeersmaatregelen worden
genomen. De gehele binnenstad zou worden afgesloten
voor gemotoriseerd verkeer en bespannen
wagens. Ook de stadsdienst ontkwam niet aan dit
gebod. De Veerallee was tijdens de doorkomst van
de koningin voor fietsers taboe. Rond de Roopoort,
waar de majesteit en haar gemaal in de ambtswoning
van de commissaris van de koningin zouden
overnachten, was geen publiek toegestaan. Aan de
oproep om de stad uitbundig te versieren werd
massaal gehoor gegeven, ’s Avonds brandden overal
duizenden lichtjes. Vooral Hotel Wientjes had er
veel werk van gemaakt. De Westerstraat, om de
hoek van de Roopoort, zag er ook prachtig uit, net
als vele andere straten. Overal waar men keek zag
men bloemen, slingers, vlaggen en erepoorten. In
het hartje van de stad stond een fraaie muziektent,
ontworpen door de Zwolse kunstenaar Teun van
der Veen. In het licht van de vele speciaal voor het
bezoek opgestelde schijnwerpers bood de stad een
betoverende aanblik. Het was de avond voor het
bezoek van het koninklijk paar dan ook enorm
druk in de stad. Duizenden waren gekomen om
van de sprookjesachtige verlichting te genieten.
Koningin Juliana en
prins Bernhard inspecteren
op 11 oktober 1949
de erewacht voor het
huis van de commissaris
van de koningin aan de
Roopoort, waar zij ook
de nacht zullen doorbrengen.
(Foto ANP,
collectie HCO)
110 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Sssst!
In de nacht van u op 12 oktober 1949 wapperde de koninklijke standaard van
huize Roopoort 1. Koningin enprins logeerden, naar oud gebruik, in de
woning van de commissaris van de koningin. Op dat moment was dat
ir. B. J.G.M, ridder de van der Schueren. Voorde oorlog was het gouverneurshuis
in het Ter Pelkwijkpark de ambtswoning. Het werd ook wel ‘het hotel
van de Commissaris der Koningin’ genoemd. In 1895 had de toen vijftienjarige
Wilhelmina er overnacht. Omdat het Gouverneurshuis midden in de stad
lag, werd aan de posterende agenten gevraagd er voor te zorgen dat er
’s avonds niet te veel lawaai op straat zou worden gemaakt. Dat hoefde men
de Zwollenaren niet twee keer te zeggen. ‘Ssst… het koninginnetje slaapt’,
werden gevleugelde woorden.
Massaal onthaal
De ochtend van de elfde oktober brak aan. In alle
vroegte klonken de klanken van de reveille door de
stad. Op de Turfmarkt: werd die ochtend door
leden van rijvereniging ‘Rijden is Kunst’ uit Ittersum
een ruiterdemonstratie gegeven. Op het Grote
Kerkplein verzamelde zich de jeugd uit de verschillende
wijken voor de grote kinderoptocht. Ondertussen
voerden bussen voortdurend bezoekers van
buiten aan. Vooral uit de kop van Overijssel waren
velen gekomen. Het was iets over half drie ’s middags
toen de koninklijke stoet van over de IJsselbrug
arriveerde, een juichkreet ontlokkend aan de
duizenden die daar, op het grondgebied van de
toenmalige rondom Zwolle gelegen gemeente
Zwollerkerspel, het paar opwachtten. Onder de
tonen van het Wilhelmus stapten Juliana en Bernhard
over in een gereedstaande landauer. Aan de
wachtende burgemeester van Zwollerkerspel, C.
Slager, vroeg de koningin nog vlug: ‘Burgemeester,
zien wij u vandaag nog?’ waarop Slager antwoordde,
‘ik hoop vanavond, mevrouw’, waarna Juliana
met een ‘dan, tot ziens’ eindelijk richting Zwols
grondgebied vertrok. De koninklijke stoet reed
over de Veerallee de stad binnen, toegejuicht door
het enthousiaste publiek. Kinderen zwaaiden fanatiek
met oranje en rood-wit-blauwe vlaggetjes.
Voor de stoet uit reden drie vrachtwagens van de
gemeentereiniging. Ze waren gevuld met zand. Dit
zand werd op de weg gestrooid om te voorkomen
dat de paarden zouden uitglijden op de toch wat
gladde stenen van het wegdek. Duizenden mensen
waren op de been om een glimp van het koninklijk
paar op te vangen. Aangekomen op het Stationsplein
werd de koningin een vaandelgroet

Lees verder

Zwolse Historisch Tijdschrift 2003, Aflevering 4

Door 2003, Aflevering 4, Afleveringen, Jaartal, Overig, Zoek in ons tijdschrift

• f cü/
134 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Annèt Bootsmavan
Hulten en
Wim Huijsmans
Groeten uit Zwolle
/LUCHTPOST’
(Collectie HCO)
Sophia Ziekenhuis Zwolle. Kindertuin
Poststempel 22 december 1938
‘Beste Vrienden, allemaal hartelijk gefeliciteerd met
de verjaardag van Tante Wim en nog maar vele
jaartjes. Hoe is het kan U nog al dooi blijven, wat een
wintertje is het. Het is met mij zelf alles nog Oké dus
nu maar afwachten. Nu luidjes prettige dag en ook
maar prettige kerstdagen met vele groeten van M.B.
Rigter- Vreeswijk.
[Rondom in potlood geschreven:] Ik geloof dat
het met het kindje niets word, de dokter ziet het tenminste
niet erg goed in Gonnieje doet maar of je er
nog niks van weet.
Het gemeentelijk Sophia Ziekenhuis kwam voort
uit de hervormde armenzorg. Het Sophia Ziekenhuis
werd geopend in 1884 en was gevestigd op een
deel van de zogeheten Bagijneweide, op de hoek
van de Rhijnvis Feithlaan en de Nieuwe Vecht. In
de loop der tijd werden verschillende delen aangebouwd.
De grootste uitbreidingen vonden plaats
in 1915 en 1935. De hoofdingang bevond zich tot
1935 aan de zijde van de Nieuwe Vecht, daarna
werd het nieuwe door stadsarchitect J.G. Wiebenga
opvallend strak vormgegeven gedeelte geopend
en werd de hoofdingang verplaatst naar de Rhijnvis
Feithlaan.
In de prachtige tuin van het ziekenhuis was het
bij mooi weer goed toeven voor de patiënten. Het
ziekenhuis verhuisde in 1972 naar de rand van de
stad. Het oude gebouw aan de Rhijnvis Feithlaan
is nu rijksmonument. Het wordt momenteel
gerenoveerd voor een nieuwe gebruiker, de kunstacademie
Constantijn Huygens. Zie voor meer
afbeeldingen van het oude Sophia pagina 143.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 135
Redactioneel Inhoud
De inhoud van het laatste nummer van het Zwols
Historisch Tijdschrift uit 2003 is weer zeer gevarieerd.
Aan bod komt de negentiende-eeuwse Zwolse
stadsarchitect Berend Reinders, onder meer ontwerper
van de voormalige RHBS aan de Bagijnesingel.
Daarna switchen we naar de manier hoe in
de zeventiende eeuw met huwelijkstrouw werd
omgegaan.
Verder wordt beschreven hoe een ondernemende
Zwolse boerenfamilie in 1895 hofleverancier
werd en en passant wordt verklaard waarom
bioscoop de Kroon deze naam draagt.
De moord op een marechaussee in Ommen
zorgde begin twintigste eeuw voor de nodige consternatie,
lees het verhaal hierover.
Een afbeelding die bij een artikel in het ZHT
nr. 2 van dit jaar stond, leverde een unieke foto op
van koningin Juliana op de bank bij een gewoon
Zwols echtpaar.
Ook op de ansicht in datzelfde nummer werd
gereageerd, deze reactie valt te lezen onder de
Mededelingen.
De ansicht in dit nummer biedt een kijkje in
het oude Sophia Ziekenhuis. Omdat daar veel te
zien was, treft u in dit nummer nog meer ansichten
van dit voormalige ziekenhuis aan.
Groeten uit Zwolle Annèt Bootsma-van Hulten
en Wim Huijsmans 134
Berend Reinders (1825-1890),
stadsarchitect in Zwolle van 1855 tot 1875
Danielle Brinkman-Hameete 136
Het oude Sophia in ansichtkaarten
Jeanine Otten 143
Een hoffelijk gebaar naar veehouder
en melkverkoper Logtenberg
Siem van der Weerd 146
‘Begrafenis van het slachtoffer
van de moord te Ommen’ Jeanine Otten 153
Trouwbeloften in de Hervormde Kerk
van Zwolle rond 1665
Riet Leussink en Jennie Pruim 156
Met Juliana op de bank
Annèt Bootsma-van Hulten 162
Mededelingen 164
Auteurs 166
Omslag: Lijkwagen met het stoffelijk overschot van
marechaussee A. Hoekstra voor de kazerne van de
Koninklijke Marechaussee te Zwolle op Beestenmarkt
7 (nu Harm Smeengekade), 9 augustus 1902.
(Foto P.J. Bieseman, collectie HCO)
136 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Berend Reinders (1825-1890),
stadsarchitect in Zwolle van 1855 tot 1875
Danielle Brinkman-
Hameete Het ambt van stadsarchitect bestaat in
Zwolle al vanaf de late middeleeuwen en
heeft sindsdien een forse ontwikkeling
doorgemaakt. Toch is er relatief weinig bekend
over dit ambt dat herkenbaar zijn sporen in de
stad heeft nagelaten. In het onderstaand artikel
wordt een kleine tijdspanne gelicht, namelijk de
periode van 1855 tot 1875, waarin Berend Reinders
als stadsarchitect diende in Zwolle.
Berend Reinders
In de negentiende eeuw bleef de bouwkunst in
Zwolle stevig geworteld in de plaatselijke traditie.
Er bevond zich hier geen op internationaal niveau
geschoolde architect. Toen in 1854 Zeger van der
Bie als stadsarchitect het veld ruimde, zag de raad
zich genoodzaakt een nieuwe stadsarchitect aan te
stellen. Het was de Groninger Berend Reinders,
die deze post verwierf. Hij was vooral technisch
goed op de hoogte van zowel bruggen als gebouwen
door zijn ervaring opgedaan als provinciaal
opzichter van Waterstaat en als meester-timmerman
in de stad Groningen.
Berend Reinders was op het moment van zijn
aanstelling dertig jaar oud. Van Reinders is een
aantal brieven bewaard gebleven die van zakelijke
aard zijn. Een familiearchief als informatieve bron
over zijn leven ontbreekt. Daarom is over zijn
privé-leven weinig bekend. De belangrijkste feiten
uit zijn persoonlijk leven, ontleend aan de akten
van de burgerlijke stand, zijn snel opgesomd.
Berend Reinders werd op 4 januari 1825 geboren te
Groningen. Zijn vader, Reinder Reinders, was
klerk en zesentwintig jaar oud toen zijn zoon werd
geboren. Zijn moeder Hillegien Woldring, zonder
beroep, was negenentwintig jaar toen zij haar
zoon ter wereld bracht. Berend Reinders woonde
met zijn ouders aan de Aa in Groningen. Toen
Berend was opgegroeid oefende hij eerst het
beroep van meester-timmerman uit en later werd
hij provinciaal opzichter van Waterstaat en
onderwijzer aan de Academie van Beeldende
Kunsten in Groningen. Op 30 januari 1855 werd
hij door de gemeenteraad van Zwolle aangesteld
als stadsarchitect.1 Zijn infunctietreding zou per
1 maart 1855 ingaan. Op die datum verscheen
Berend Reinders tijdens de vergadering van burgemeester
en wethouders. Hij legde de eed af en
beloofde hiermee zich aan de voorgeschreven
instructie te houden.2
Reinders vertrok met zijn vrouw Dorothea
Reinders-Pothoff en zoon Berend naar Zwolle.
Eenmaal hier gevestigd breidde het gezin zich uit.
In het jaar 1856 werd hun tweede zoon, weer
Berend genaamd, geboren en in 1858 een dochter
genaamd Maria, in 1861 een zoon Hermannes, in
1867 een dochter Lucintia en in 1870 een zoon
Theodoor. Het laatst geboren kind overleed na
drie maanden aan enteritis chronica, een chronische
ontsteking van het darmslijmvlies.3 In 1875
werd na een dienstverband van twintig jaar met de
stad Zwolle Reinders eervol ontslag verleend. Op
12 januari 1875 werd hij aangesteld als architectdirecteur
in Den Haag.4 In deze stad bleef hij
werkzaam tot zijn dood in 1890.5
De fabricage
De fabricage, zoals de verzamelnaam luidde voor
het stadsbedrijf ten tijde van Reinders ambtsperiode,
bestond uit verschillende onderdelen:
de civiele bouwkunde, de waterbouwkunde, de
stadsplanning en de verschillende taken die na
de aanstelling van de werklieden door de stadsarchitect
werden bewerkstelligd.
Civiele bouwkunde
De belangrijkste taak van de stadsarchitect lag op
het gebied van de civiele bouwkunde. De stad had
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 137
veel gebouwen onder haar hoede die groot en
bewerkelijk in onderhoud waren, zoals het stadhuis,
de kazerne, het passantenhuis, de scholen, de
torens en de poorten. Veel aandacht werd besteed
aan de brugwachtershuisjes, de brandspuithuisjes,
de lantaarnpalen en de stadspompen. Bovendien
stonden onder toezicht van de stadsarchitect de
openbare straten, wegen, plantsoenen, stadsgronden
en wateren.6
Jaarlijks vond de inspectie van de stadsgebouwen
en werken plaats. In de maand september
diende de stadsarchitect een verslag in bij burgemeester
en wethouders. Het verslag gaf de toestand
van de gebouwen weer en de beraming van
de kosten van onderhoud of vernieuwing voor het
komend jaar.7 Maandelijks stelde de stadsarchitect
burgemeester en wethouders op de hoogte
van de werkzaamheden die naar zijn oordeel aan
de gemeentelijke eigendommen of werken moesten
worden uitgevoerd. Wekelijks rapporteerde
Reinders schriftelijk aan de raad over de werkzaamheden
van de afgelopen en de komende
week. Het stadsbestuur hechtte veel waarde aan de
toelichting van de stadsarchitect, vooral waar het
ging om de technische aspecten die bij veel stadswerken
aan de orde kwamen. Het stadsbestuur
besliste op grond van tekeningen die Reinders of
een ondergeschikte van de objecten maakte. Enkele
tekeningen van Reinders zijn bewaard gebleven.
Hij besteedde veel zorg aan deze vaak gesigneerde
tekeningen.8 Slechts met voorkennis en goedkeuring
van burgemeester en wethouders werden
werken uitgevoerd.9
Was er sprake van direct gevaar voor dé
publieke veiligheid, dan gaf de stadsarchitect
onmiddellijk order tot het uitvoeren van de nodige
voorzieningen. De raad werd vervolgens zo snel
mogelijk in kennis gesteld.10 Bij uitbrekende
brand diende de stadsarchitect direct hulp te bieden.
Immers door zijn kennis van het stadsplan,
was hij goed op de hoogte van de aanwezigheid
van water, eventuele brandspuiten en pompen in
de omgeving van de brandhaard.”
Een onvoorziene omstandigheid was de cholera-
epidemie die in Zwolle voor de tweede keer uitbrak
in 1855, net na de aanstelling van Reinders. In
zijn functie als stadsarchitect was hij direct belast
met het uitvoeren van restrictieve maatregelen.
Hij diende de stad hygiënischer te maken, de choleralijders
onder te brengen, twee grachten te
dempen en een riolering aan te leggen. Met deze
maatregelen dacht de raad een herhaling van een
cholera-epidemie te voorkomen. Helaas brak in
1866 opnieuw een hevige epidemie uit. In 1865 en
1866 vielen de oogsten tegen en schoten de voedselprijzen
omhoog. Veel mensen waren ondervoed
en daardoor vatbaar voor de cholera. De
conditie van vooral de armen diende daarom verbeterd
te worden en dat gebeurde door middel
van voedseluitdelingen, het bevorderen van de
hygiëne door het schoonmaken van huizen, straten
en openbare privaten en tenslotte het branden
van teertonnen. Grote epidemieën kwamen na
1866 niet meer voor. De succesvolle bestrijding
van de cholera-epidemie gaf aan dat Berend Reinders
prima in staat was het veelomvattende takenpakket
waar de stadsarchitect verantwoordelijk
voor was uit te voeren.
Waterbouwkunde
Een deel van Reinders taken lag op het terrein van
de waterbouwkunde. Hij had voor dit onderdeel
van de architectuur veel belangstelling. Zwolle
was afhankelijk van een goede waterhuishouding.
Daarom diende de stadsarchitect de dijken,
wegen, bruggen en waterleidingen regelmatig aan
een inspectie te onderwerpen. Bovendien vergden
de sluis- en waterwerken veel aandacht en met
name voor de onderhoudswerkzaamheden, zoals
de beschoeiingen gemaakt van houten wallen,
steigers met paalwerk en de balkenconstructies en
stenen pijlers.12 Elk kwartaal in de eerste week van
januari, april, juli en oktober rapporteerde de
stadsarchitect schriftelijk aan de raad over de toestand
van de bruggen.13
Zoals bijvoorbeeld het geval was bij de brug
over de Willemsvaart. Na eeuwenlange pogingen
om te komen tot een waterverbinding tussen Zwolle
en de IJssel, was op 24 augustus 1819 de Willemsvaart
officieel geopend. Dit gebeurde op de verjaardag
van koning Willem I. Zwolle had de vaart aan
hem te danken, omdat hij het rijk tot betaling had
overgehaald. De vaart was in eerste instantie niet
gegraven voor de waterhuishouding, maar voor de
138 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
scheepvaart. De nieuwe waterweg maakte oeververbindingen
noodzakelijk. Vanaf halverwege de
negentiende eeuw was er namelijk sprake van een
toename van het verkeer. Reinders droeg zorg voor
een verbeterde infrastructuur en waterbeheersing
door het ontwerpen van een aantal beweegbare
bruggen in Zwolle. De bruggen kregen vanwege het
gebruik van verbeterde technieken, nieuwe materialen
en daarmee samenhangende vormgeving een
heel ander karakter dan gebruikelijk. Tijdens de
ambtsperiode van Reinders waren de bruggen van
hout, daarna vooral van ijzer, zoals de brug over de
Willemsvaart (een draaibrug) en de Vis(ch)poortenbrug
(een valbrug).14 Hoewel de bruggen niet
mooi werden gevonden, duidde zijn bouwkunst
wel op architectonische kennis.
Aankoop van materialen
De aankoop, aanvoer en opslag van materialen
viel ook onder het takenpakket van de stadsarchitect.
De aankoop werd geregeld bij publieke aanbesteding
of in openbare veiling. Dat gebeurde
vooral bij materialen die veel gebruikt werden.
Reinders hield nauwkeurig de direct gebruikte en
de nog te gebruiken materialen bij in zijn weekrapporten.
Zo bleef men precies op de hoogte van
de hoeveelheden die gebruikt werden, zodat de
materialen op tijd bij de leveranciers besteld konden
worden. Per kwartaal leverde Reinders de
aantekeningen in bij de raad, twee keer per jaar
vergezeld met de rekeningen.
Er werden hoge eisen gesteld aan de materialen
die uit de kas van de stad betaald werden. De
keuring ervan was een belangrijke bezigheid. De
opslag van de materialen gebeurde in speciale
opslagloodsen. Enkele stadswerklieden waren
aangesteld voor het beh eer van de materialen in de
verschillende stadswerkplaatsen. Alle arbeiders
die met de materialen en gereedschappen van de
gemeente werkten waren verplicht hierover verantwoording
af te leggen. Bij schade of verlies
werd de desbetreffende arbeider op zijn loon
gekort. Bij diefstal moest de raad ingelicht worden,
die dan een straf oplegde.
De gereedschappen en werktuigen werden niet
alleen in stadsdienst gebruikt. Particulieren waren
in de gelegenheid deze te huren tegen een door de
stadsarchitect vastgesteld tarief. Wekelijks gaf de
stadsarchitect aan de raad op welk bedrag daarvoor
was geïnd.
Invullen van de stadsgrond
De stadsarchitect droeg ook zorg voor het zo nuttig
mogelijk gebruiken van de stadsgrond. Gevallen
van eerste uitgifte van grond of van nieuwe
bestemming kwamen in de praktijk bij hem
terecht. Er werd verwacht, dat hij kon optreden als
onderhandelaar.
Tot zijn takenpakket hoorde het ontwerpen
van plannen, tekeningen, bestekken en het doen
van aanbestedingen op het gebied van onderhoud,
vernieuwing van stadswerken of geheel nieuwe
gebouwen of werken. Bovendien was hij ervoor
verantwoordelijk dat alle beschikbare gronden en
percelen van de stad een maximum aan rendement
opleverden.15 Zoals het geval was bij de
nieuwbouwvan de Rijks Hogere Burgerschool.
De Rijks Hogere Burgerschool
De geschiedenis van de Rijks Hogere Burgerscholen
begon in het midden van de negentiende
eeuw. Dit schooltype werd opgericht voor leerlingen
die scholing wilden op het gebied van de handel,
nijverheid en staatsdienst. Het was opmerkelijk
dat Zwolle van minister Thorbecke toestemming
kreeg één van de eerste Rijks Hogere Burgerscholen
van Nederland te plaatsen. Mogelijk had
hij een zwak voor zijn geboortestad. Naar buiten
toe gaf Thorbecke als reden voor het bouwen van
een hogere burgerschool in Zwolle op, dat de stad
een centrale plaats in Nederland innam. De minister
verzocht de raad een schetstekening te laten
maken van een gebouw en een terrein aan te wijzen
waarop de school gevestigd zou worden.16 Op
5 april 1865 viel de definitieve beslissing van de
raad om de school op de Bagijnenweide te plaatsen.
17 De Rijks Hogere Burgerschool zou
ƒ 60.000,- gaan kosten.18 Na de bouw bleken de
kosten te zijn opgelopen tot ƒ 81.250,-. Zwolle
kreeg een subsidie van ƒ 20.000,- van het rijk. Het
plan kreeg goedkeuring van de minister. Reinders
rechtvaardigde zijn werk met het argument dat hij
duurzaam wilde bouwen, om in de toekomst de
onderhoudskosten laag te kunnen houden.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 139
Voor Reinders was het een uitgelezen kans een
rijksgebouw in Neoclassicistische stijl te bouwen
met toepassing van eigen kenmerken.19 Deze
bouwstijl werd in Nederland in de periode tussen
ongeveer 1800 en 1870 veel toegepast. In september
1867 was het gebouw gereed.20 Het werd voordat
het in gebruik werd genomen ter bezichtiging
opengesteld voor publiek.21 Vooral de vorm van
het gebouw trok de aandacht van de bezoekers.
Het pand was gebouwd in een rechthoekige hoef,
waarbij de diepte van het arrière-corps in de voorgevel
0,75 ellen bedroeg. Hij plaatste aan beide zijden
van de hoofdingang twee zuilen. Bij enkele
van zijn eerder ontworpen gebouwen paste hij
eenvoudige versiering rond de vensters toe, maar
die liet hij bij de Rijks Hogere Burgerschool achterwege.
Ter verfraaiing van het gebouw werd
besloten het uurwerk van de Diezerpoort naar de
nieuwe school over te brengen. In 1953 besloot de
raad echter de klok uit het gebouw van de RHBS te
halen en voor tenminste tien jaar in bruikleen af te
staan aan het kerkbestuur van de Sint-Jozefkerk in
de Assendorperstraat.22
Werklieden bij de fabricage
Uit het voorgaande blijkt dat de stadsarchitect veel
verantwoordelijkheden droeg. Hij diende zich,
wilde hij zijn functie naar behoren uitoefenen,
nauwgezet aan de instructie te houden die hij bij
zijn aanstelling had aanvaard. Met de eedaflegging
nam hij die grote verantwoordelijkheid op zich.
Tot zijn taak hoorde ook het selecteren en voordragen
van werklieden. Reinders was voor een
deel afhankelijk van goede stadsarbeiders wilde hij
de stadswerkzaamheden op tijd gereed krijgen.
Ontwerp tekening van
de voorgevel van de
Rijks Hogere Burgerschool.
(Uit: Bulletin
KNOB 2000-4)
Ontwerp plattegrond
begane grond en eerste
verdieping van de Rijks
Hogere Burgerschool.
(Uit: Bulletin KNOB
2000-4)
140 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
De Rijks Hogere Burgerschool
aan de Bagijnesingel
omstreeks 1890.
(Collectie HCO)
Het aantal vaste werklieden
Het aantal werklieden van de fabriek gedurende
de tijd dat Reinders zijn ambt uitoefende, betrof
drieëndertig vaste werknemers. Uiteraard waren
verschillende beroepen vertegenwoordigd. Om
een indruk te geven, volgt hier de staat van de
ambtenaren en vaste arbeiders bij de fabricage in
1855. Drie opzichters stonden in rang onder de
stadsarchitect en zorgden afzonderlijk voor het
dagonderhoud, de arbeiders en de stadsgoederen.
Verder waren er vier timmerlieden in vaste dienst.
Er werkten bij de stadsfabriek twee metselaars, één
loodgieter, één stratenmaker en één opperman
van het cholera-hospitaal. Vervolgens was er één
opzichter over de wandelplaatsen en onder hem
werkten zes arbeiders. Tevens was er een opzichter
werkzaam met vier arbeiders die aangenomen
waren om de lantaarns bij te vullen. Negen arbeiders
sloten de rij waarvan er één de openbare privaten
schoonhield en waarvan de andere acht
inzetbaar waren waar nodig.23
De stadsarchitect behoorde niet alleen zijn
eigen taken naar behoren te vervullen, hij moest
tevens de stadswerklieden motiveren goed werk af
te leveren. De stadswerklieden waren net als de
stadsarchitect gebonden aan een instructie. Indien
een stadsarbeider, om wat voor reden ook, niet
naar behoren functioneerde beschikte de stadsarchitect
over voldoende mogelijkheden om de man
tot de orde te roepen of in het ergste geval te ontZWOLS
HISTORISCH TIJDSCHRIFT 141
slaan. Midden negentiende eeuw was er voor de
stadswerklieden op (hoge) leeftijd, voor zover valt
na te gaan in de bronnen, geen pensioen geregeld.
Zolang ze konden werken hield de stadsarchitect
deze oudere stadsarbeiders beschikbaar voor lichte
werkzaamheden.
Uitbetaling van de lonen
Wekelijks, op maandag, gaf de stadsarchitect aan
de hand van het aantal gewerkte uren de werklonen
van de stadsarbeiders schriftelijk door aan de
raad. In 1862 deed Reinders een voorstel tot verhoging
van het dagloon van de stadswerklieden. Het
loon werd gemiddeld ƒ 0,05 a ƒ 0,10 per dag verhoogd
en kwam op een gemiddelde van ƒ 1,00 per
dag.
Het loon werd per uur betaald. Dit had te
maken met de lengte van de dagen. In de winter
waren de dagen kort omdat het ’s ochtends laat
licht was en ’s avonds vroeg donker. Daarom kon
er hoogstens zeven uur gewerkt worden. In het
voor- en najaar werd er acht uur gewerkt en in de
zomer gemiddeld tien a elf uur. De raad had aan
de hand van de seizoenen een staat van uren opgesteld,
waaraan de stadswerklieden zich dienden te
houden.24
Betaling stadsarchitect
Bovenstaande beoogt een indruk te geven van wat
de functie van stadsarchitect zoal omvatte. Tot eer
van de stad dient gezegd dat Reinders voor zijn
vele werk behoorlijk werd betaald. Bij zijn aanstelling
in 1855 werd zijn salaris vastgesteld op ƒ 1500,-
per jaar. Uit de verslagen van de raad van de
gemeente Zwolle bleek dat de stadsarchitect bij
aanvang van zijn ambtstermijn inderdaad ƒ 1500,-
ontving. In de loop der jaren werd zijn traktement
nog enkele malen verhoogd. Bij zijn vertrek in 1875
bestond de jaarwedde van Reinders uit ƒ 2100,-.25
Nevenactiviteiten
In de eerste decennia van de negentiende eeuw
viel er in Nederland nog niets te bespeuren van
een economische ontwikkeling die gelijkenis vertoonde
met de industriële revolutie, zoals die zich
in de omringende landen aan het voltrekken was.
Pas rond 1850 begonnen de eerste veranderingen
zich af te tekenen, hetgeen ook het Zwolse economische
leven niet onberoerd liet. De eerste stoommachine
hier ter stede werd geplaatst in 1853 in de
ijzergieterij van G.J. Wispelweij & Co, toentertijd
een bedrijf met tweeënveertig arbeiders. De
fabriek van Krol, de machinefabriek aan de Veerallee,
de Centrale Werkplaats van de Spoorwegen
en de Gemeentelijke Gasfabriek volgden, zodat
omstreeks 1875 al achtenveertig stoommachines in
bedrijfwaren.26
Bij deze industriële ontwikkeling speelde de
afdeling Zwolle van de ‘Vereeniging ter bevordering
van de Fabrieks- en Handwerknijverheid’ een
belangrijke rol. Reinders was lid van deze vereniging.
In 1853 bracht de vereniging een industrieschool
tot stand. Verder was er in Zwolle een
Commissie van Werkverschaffing waarin Reinders
als voorzitter zitting had. Deze Commissie
bracht verscheidene initiatieven naar voren, zoals
een ‘Vereerend Getuigschrift’ dat uitgereikt werd
aan arbeiders die meer dan twintig jaar in hetzelfde
bedrijf werkzaam waren geweest. Daarnaast
werden door de ‘Vereeniging’ prijsvragen uitgeschreven
waarbij een beroep werd gedaan op de
vindingrijkheid en beheersing van veel technieken.
De belangrijkste activiteiten die georganiseerd
werden waren de industriële tentoonstellingen.
De eerste tentoonstelling was in 1840, waar
slechts eenendertig inzendingen waren. Twintig
jaar later kwamen bijna duizend inzendingen binnen
en ongeveer vijfduizend bezoekers.27 Hoe
succesvol de tentoonstelling ook was, industrie
van enige omvang kwam er niet uit voort. Zwolle
had een gunstige geografische ligging, maar kapitaal
en grondstoffen ontbraken. Wat betreft Reinders
kan uit zijn optreden in deze commissies
opgemaakt worden dat hij zeer begaan was met de
industriële ontwikkeling van Zwolle.
Goede stadsbeambte
Reinders behoorde niet tot degenen die door hun
enorme prestaties een stempel op hun tijd zetten.
Hij had de maat van zijn omgeving en moet
beoordeeld worden in het verband van zijn tijd
om datgene, wat hij tot de bouwkunst heeft bijgedragen,
op de juiste betekenis te schatten. Door
alle gegevens die over de stadsarchitect te verkrij142
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
gen waren te verzamelen, is een beeld opgebouwd
van vooral de omstandigheden waaronder hij
werkte. Reinders heeft voor zover de bronnen
onthullen geen gebouwen ontworpen en uitgevoerd
in opdracht van particulieren in zijn vrije
tijd. Dit is niet met zekerheid te zeggen, omdat
geen persoonlijk dossier van hem is gevonden.
Vooralsnog wordt ervan uitgegaan dat zijn ontwerpen
voortkwamen uit opdrachten die hij als
stadsarchitect kreeg van de raad.
De stadsarchitect uit: de negentiende eeuw stak
in de communis opinio niet uit boven de gemiddelde
burgerman. Een dergelijke sfeer van eenvoud
lijkt te passen bij Reinders. Het is in dit verband
tekenend dat er van hem geen portret
bekend is. Vooral de eigenschappen ijver, toewijding,
stiptheid, zin voor orde, bereidwilligheid om
dienstbaar te zijn, maakten hem tot een goede
stadsbeambte.
* Dit artikel verscheen eerder, in uitgebreidere vorm,
in het Bulletin, orgaan van de KNOB (Koninklijke
Nederlandse Oudheidkundige Bond), 2OOO-4.
Noten
Gebruikte afkortingen:
GAZ Historisch Centrum Overijssel,
collectie voormalig Gemeentearchief Zwolle
AAZ01 Administratieve stadsarchieven
AAZ02 Administratieve stadsarchieven
DA002 Dienst openbare werken, 1842-1949
1 GAZ, AAZ02-24, Register van de Notulen van de
Gemeenteraad te Zwolle, 30 januari 1855.
2 GAZ, AAZ02-704,1 maart 1855.
3 GAZ, AAZ02-03123, Sterfte-statistiek 1865-1876,
21 juli 1870.
4 R. Vijfwinkel, K.P. Companje, W.J. de Geus en
M.M. Hegener, ’s Haags werken en werkers, 350 jaar
gemeentewerken (1636-1986), p.130.
5 Gemeentearchief Den Haag, Algemeen Verslag van
de Werkzaamheden en Notulen der Vergaderingen,
in: Tijdschrift van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs
(Instituutsjaar 1889-1890), 11 februari 1890,
P-36-37-
6 GAZ, AAZ01-409, Register voor de ambtenaren
der Gemeente 1821-1842, artikel 1.
7 GAZ, AAZ01-409, Register 1821-1842, artikel 3.
GAZ, AAZ01 art.8.
GAZ, AAZ01 subonderdeel 3, art.4.
GAZ, AAZ01 subonderdeel 4, art.4.
GAZ, AAZ01 art.16.
GAZ, AAZ01 art.17.
GAZ, AAZ02-3041, Instructies voor het gemeentepersoneel
1778, art.3.
B. Lamberts en H. Middag, Architectuur en stedebouw
in Overijssel 1850-1940 (Zwolle 1991) p.134.
GAZ, AAZ01-409, Register 1821-1842, art.8.
W.A.Elberts, Historische wandelingen in en om
Zwolle (1973 Zwolle) p.243.
Het Nationaal Archief, Tweede Afdeling, archief
van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, Vijfde
Afdeling Onderwijs, 1848-1876, inventarisnummer
755, no.93,5 april 1865, p.192.
GAZ, DA002-105,24 juli 1865, p.663.
L.H. Eberson, Ebersons Bouwkunst, Overzicht van
de onuitgegeven werken onzer Nederlandsche tijdgenooten,
uitgegeven tussen 1873-1875.
Het Nationaal Archief, 186,16 juli 1867, p.716.
Eberson, 1873-1875 Arnhem.
Jubileumcommissie, Gedenkboek; honderd jaar rhbs
Zwolle 1867-1967, p.20.
GAZ, DA002-461,21 september 1855.
GAZ, DA002-13,6 januari 1862.
Verslag van de Raad der Gemeente Zwolle 1875, p.8.
P.J.C, de Boer, De Zwolse ‘Fabrieks- en handwerknijverheidstentoonstelling’
van 1860, p.62.
De Boer, p.63.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 143
Het oude Sophia in ansichtkaarten
In 1884 werd op de hoek van de Rhijnvis Feithlaan
en de Nieuwe Vecht een uiterst modern
ziekenhuis geopend. De naam was ontleend
aan koningin Sophie (1818-1877), de eerste echtgenote
van koning Willem III. De Zwolse raad wilde
met deze vernoeming de nagedachtenis eren van
de koningin, die Zwolle op 18 juli 1874 had bezocht
en die zoveel voor de ziekenverpleging had
gedaan. In 1880 begon de bouw en op 1 oktober
1884 kon het ziekenhuis geopend worden. Het
ontwerp was van de toenmalige stadsarchitect J.L.
van Essen en kostte, compleet met inventaris,
ƒ70.000,-.
Sindsdien vond meermalen verbouwing en
nieuwbouw plaats. Op 13 maart 1915 werd een
nieuwe vleugel, die was ontworpen door stadsarchitect
Lourens Krook, met veel redevoeringen in
gebruik genomen. In 1935 kreeg het Sophia Ziekenhuis
een uitbreiding, van een voor die tijd
ongekend moderne architectuur. Stadsarchitect
Jan Gerko Wiebenga ontwierp de nieuwe vleugel
in de stijl van het Functionalisme.
Het Sophia bleef bijna negentig jaar aan de Rhijnvis
Feithlaan gevestigd. In 1972 verhuisde het hospitaal
naar de Ceintuurbaan aan de rand van de
stad. De hoofdingang kwam aan de Dokter van
Heesweg. Na de fusie met het ziekenhuis De Weezenlanden
in 1998 werd het Sophia Ziekenhuis een
locatie van de Isala-klinieken. Beide ziekenhuizen
willen in 2010 een nieuw gebouw betrekken, dat
op de grond van het nieuwe Sophia Ziekenhuis
moet verrijzen.
Van ziekenhuis tot kunstacademie
Op de zolderverdieping van het oude Sophia Ziekenhuis
was gedurende ruim twintig jaar kunstenaarsvereniging
Het Palet gehuisvest. In juli 2002
kreeg de vereniging van de gemeente Zwolle te
horen dat ze het pand zo snel mogelijk moest verlaten
om plaats te maken voor de kunstacademie
van Hogeschool Constantijn Huygens te Kampen.
Het voormalige ziekenhuis zal daartoe worden
verbouwd naar een ontwerp van architect Hubert-
Jan Henket. Henket heeft een nieuwe vleugel langs
de Nieuwe Vecht ontworpen die in stijl en hoogte
aansluit op het ontwerp uit de jaren dertig van
architect Wiebenga. Ook achter het hoofdgebouw
van het voormalige ziekenhuis komt nieuwbouw.
Het oude Sophia Ziekenhuis is eigendom van
de gemeente. Renovatie en nieuwbouw ten behoeve
van de Hogeschool Constantijn Huygens worden
op kosten van de gemeente uitgevoerd. De
totale kosten worden geraamd op ongeveer elf
miljoen euro.
Jeanine Otten
Zwolle
Jto-J-i
Het oude Sophia Ziekenhuis, ontworpen door stadsarchitect J.L. van Essen, geopend
1 oktober 1884. Prentbriefkaart uitgegeven door J.H. Schaefer te Amsterdam,
met poststempel Zwolle, 2 oktober 1901. (Collectie HCO)
144 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Het Sophia Ziekenhuis in 1950, vanuit de lucht.
Links de Nieuwe Vecht, rechts de Rhijnvis Feithlaan.
Op de voorgrond de nieuwbouw uit de jaren
dertig door stadsarchitect J.G. Wiebenga. Prentbriefkaart
uitgegeven door Aerofoto KLM, met poststempel
Zwolle, 15 oktober 1956. (Collectie HCO)
Het trappenhuis in het Sophia Ziekenhuis, ontworpen
door stadsarchitect J.G. Wiebenga. Prentbriefkaart
uitgegeven door een onbekende uitgever, zonderpoststempel.
(Collectie HCO)
Het gedeelte van het Sophia Ziekenhuis gebouwd
door stadsarchitect J.G. Wiebenga. Prentbriefkaart
uitgegeven doorN.V. Vroom & Dreesman te Zwolle,
met poststempel Zwolle, 15 augustus 1948. (Collectie
HCO)
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT H5
Uitzicht vanuit het trappenhuis naar het oudste
gedeelte van het Sophia Ziekenhuis. Prentbriefkaart
uitgegeven door H. Hartman te Zwolle circa 1935,
met poststempel Zwolle, 21 juli 1938. (Collectie
HCO)
De binnentuin van het Sophia Ziekenhuis, met links
het oudste gedeelte uiti884, rechts het gedeelte uit
1935- Prentbriefkaart uitgegeven doorH. Hartman
te Zwolle circa 1935, zonder poststempel. (Collectie
HCO)
De operatiekamer in het Sophia Ziekenhuis. Prentbriefkaart
uitgegeven door een onbekende uitgever,
zonder poststempel. (Collectie HCO)
146 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Een hoffelijk gebaar naar veehouder
en melkverkoper Logtenberg
Siem van der Weerd
Boerderij van de familie
J. Logtenberg (geb. 1827)
aan de Assendorperstraat
O/387, tegenover
het latere kerk I kloostercomplex,
omstreeks
1887. (Collectie
Dijk/Logtenberg)
Zwolle heeft, in tegenstelling tot de buursteden
Hattem en Kampen, in de vorige eeuw
niet te maken gehad met het uitplaatsen
van binnenstadsboerderijen. De boerderijen hier
bevonden zich al buiten de grachten. In Dieze,
voor de Kamperpoort en in Assendorp trof men
tal van kleine melkveebedrijven aan, die als neveninkomst
vaak ook nog groenten op de ‘koude
grond’ verbouwden.
De boerengezinnen zorgden doorgaans zelf
voor de afzet van de producten. Op sommige
boerderijen werd ook nog boter of kaas gemaakt,
maar vrijwel altijd werd geprobeerd de melkproducten
en de groenten aan het eigen klantenbestand
uit te venten.
Jan Logtenberg (1827-1896) die getrouwd was met
Gerridina Schutte, woonde vanaf 1861 aan de
Assendorperstraat O/387. Tegenover zijn boerderij
zou later, in 1902, de Dominicanenkerk en het
klooster verrijzen. Zowel van deze boerderij als
van het interieur is nog een foto aanwezig. Deze
twee foto’s geven een duidelijk beeld van hun
woon- en leefomgeving. Het is opvallend hoe de
familie zocht naar nieuwe afzetmogelijkheden
voor de melkproducten, met het doel meer omzet
en betere prijzen te behalen. Zoon Antonie (geb.
1866) bezat daarvoor een creatieve en zakelijke
geest.
Waarschijnlijk exploiteerde veehouder en
melkverkoper Jan Logtenberg samen met Antonie
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 147
reeds vanaf 1895 een melksalon aan de Oude Vismarkt
36. Eind 1900 werd een herenhuis met tuin,
Diezerstraat E/33, later als 66 genummerd,
gekocht van de handelaar in ijzerwaren en landbouwwerktuigen
Oeds de Leeuw. Via een openbare
veiling deed deze het, met de aanwezige gaskronen
en gasarmaturen, onder het toeziend oog van
notaris Van Reede van de hand voor ruim veertienduizend
gulden. Timmerman Tijmen Disselhof
verklaarde ’te hebben geboden voor Koopman
en Winkelier Antonie Logtenberg’. De verhuizing
van de Oude Vismarkt naar de Diezerstraat betekende
dat de zaak voortaan op een A-locatie was
gevestigd. De nieuwe salon was ook vanaf het
Gasthuisplein te bereiken. Op de tuinmuur daar
stond met forse letters aangegeven: ‘Melkinrichting
J. Logtenberg’.
De kroon op het werk
Begin september 1895 kreeg Zwolle hoog bezoek.
Koningin-regentes Emma en haar dochter het
jonge koninginnetje Wilhelmina waren enkele
dagen in Zwolle te gast. Het stadsbestuur, met
burgemeester jhr. W.C.Th, van Nahuijs voorop,
was al een hele tijd druk geweest met de voorbereiding.
Niet alleen moesten de feestelijkheden
goed verlopen, ook het bedrijfsleven zag een schone
kans zich bij dit bezoek te presenteren in de
hoop zo een graantje mee te pikken van dit niet
alledaagse gebeuren. Uniek was dat het koninklijk
bezoek eerst aan vier en later nog aan enkele andere
bedrijven een eervolle en blijvende herinnering
naliet in de vorm van een hofleverancierpredikaat.
Burgemeester Van Nahuijs heeft bij de verlening
daarvan zeker een belangrijke rol gespeeld.
J. Logtenberg ‘veehouder en melkverkooper’
aan de Assendorperstraat; de gebroeders F.G. en
D. Boerboom, die een zaak dreven in galanterieën
aan de Melkmarkt; de boven al genoemde handelaar
in ijzerwaren en landbouwwerktuigen O. de
Leeuw uit de Diezerstraat en de lakfabrikanten
A.C. en H. Klinkert in de Bloemendalstraat, handelende
onder de firma Klinkert & Co, zagen hun
wens om zich hofleverancier te mogen noemen,
bekroond.
Op 23 oktober 1895 werd hen via de hofcom-
Interieur van de boerderij
van de familie
Logtenberg aan de
Assendorperstraat.
Waarschijnlijk is deze
foto genomen in 1887.
Het meeste meubilair is
nog steeds in familiebezit.
Rechts van de
staartklok hangt een
geborduurd ’trouwdoek’
uit 1861; het jaar
dat Jan Logtenberg en
Gerridina Schutte, de
ouders van Antonie,
trouwden. De foto is
vermoedelijk in de
zomer genomen, want
de kachel is verwijderd.
Op de kachelplaat staat
nu de Statenbijbel met
koperen sloten. Boven
de schoorsteen hangt
een ingelijste plaat met
een bijbelse voorstelling,
uitgegeven door Joh. de
Liefde. Op dezelfde
hoogte links daarvan
hangt een verzamelplaatvan
bekende kerkreformatoren
uit verschillende
landen. (Collectie
Dijk/Logtenberg)
148 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
missie, de instantie die deze verzoeken behandelde,
een Vergunning verleend tot het voeren van
het Wapen van Hare Majesteit de Koningin-
Weduwe’. Burgemeester van Nahuijs berichtte op
25 oktober de hofcommissie, dat hij de bijbehorende
diploma’s had uitgereikt en de benodigde
verklaringen bijgaand en ondertekend terug
stuurde. Klinkert was kennelijk slechts gedeeltelijk
aan zijn trekken gekomen want de burgemeester
schreef in dezelfde brief: ‘laatstgenoemden [A.C.
en H. Klinkert] is meegedeeld, dat hun verzoek,
‘Aan Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden
Mevrouw!
Geeft met den diepsten eerbied te kennen: Jan Logtenberg veehouder en melkverkooper
woonende in de Assendorperstraat te Zwolle;
dat hem de hooge eer te beurt gevallen is, tijdens het verblijf van Hare
Majesteiten de Koningin en de Koningin Regentes in de gemeente Zwolle,
twee malen per dag ter Hoogst derzelver gebruik, melk te mogen leveren aan
den Heer Commissaris der Koningin in de Provincie Overijssel;
dat hij vertrouwt dat op de qualiteit der geleverde melk in geen enkel
opzigt eenige aanmerking is gemaakt, maar zij integendeel in allen deele goed
zal zijn bevonden en dat hij dat vertrouwen grondt, allereerst op de omstandigheid
dat hij er eenen uitmuntenden veestapel op na houdt (zijnde hij
immers ter dier zake reeds tweemalen van wege de Geldersch Overijsselsche
Maatschappij van Landbouw met verguld zilver en zilver bekroond) en in de
tweede plaats op het feit dat hij vooral gedurende het verblijf der vorstinnen in
Zwolle, met buitengewone voorzichtigheid en nauwkeurigheid bij het melken
enz. is te werk gegaan;
dat hij zoo gaarne, mede als herinnering aan de onvergetelijke dagen van
2 tot 5 september 1895, verlof zoude bekomen om den titel van Hofleverancier
te voeren;
Redenen waarom requestrant met diepen eerbied Uwe Majesteit verzoekt;
Dat het Uwe Majesteit moge behagen, requestrant den titel van Hofleverancier
te verleenen.
Zwolle 9 september 1895
’t welk doende enz.
Jan Logtenberg.’
Transcriptie van de brief van Jan Logtenberg aan koningin Emma, gedateerd 9 september
1895. Moeder en dochter logeerden tijdens hun bezoek aan Zwolle in het
Gouverneurshuis, de residentie van de commissaris van de koningin. Logtenberg
refereert daarom in de brief aan zijn leveranties aan de commissaris.
1
om hun zaak Koninklijke Fabriek te noemen,
door Hare Majesteit niet is ingewilligd.’ Ook een
herhaald verzoek sorteerde geen effect.
‘In een der voorsteden’
Uit raadpleging van het Koninklijk Huisarchief
blijkt dat de toekenning van het predikaat hofleverancier
aan Logtenberg nogal wat voeten in de
aarde heeft gehad.
Een brief (zie kader) die Jan Logtenberg op
9 september 1895 aan de koningin-regentes stuurde,
straalt verbondenheid uit met het Koninklijk
Huis. Op een bescheiden manier vroeg hij daarin
om een blijvende herinnering aan de voor hem
onvergetelijke septemberdagen.
Zoals toen gebruikelijk moest de burgemeester
een nader onderzoek instellen en een standaard
formulier invullen over de aspirant hofleverancier.
Welnu, over de omvang van de zaak kon de
burgemeester kort zijn: ‘Groote omzet, behoort
tot de voornaamste melkverkoopers.’ De soliditeit
van de zaak was: ‘Hoogstgunstig’. Dat de zaak, in
dit geval, de boerderij, al vanaf 1829 had bestaan en
dat Logtenberg Nederlands Hervormd was, werkte
zeker in zijn voordeel. Maar op de vraag hoe het
uiterlijk voorkomen der zaak was en ‘of dezelve op
een gunstig gelegen stand in de gemeente gedreven
wordt’, antwoordde burgemeester van
Nahuijs vernietigend: ‘Onaanzienlijk en wordt
gedreven in één der voorsteden.’ Het advies van de
burgemeester luidde dan ook: ‘Wijl adressant tot
de boerenstand behoort en zijn zaak op een min
goeden stand wordt gedreven, wordt in overweging
gegeven het verzoek niet in te willigen.’
De hofcommissie nam het advies van de burgemeester
over en adviseerde de koningin-regentes
negatief. Toen de particulier secretaris van de
koningin het advies bestudeerd had en met Emma
had gesproken, gaf het hem aanleiding een brief
op poten terug te sturen naar de hofcommissie.
De koningin was namelijk wel bereid aan Logtenberg
het wapen te verlenen, ‘en overigens, [zo
deelde de secretaris mee] een Veehouder en Melkverkooper
wel meestal niet in het midden van
eene stad zal wonen, en veelal een boer zijn zal.’
De opstelling van koningin Emma en haar
manier van handelen in deze zaak komt precies
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 149
overeen met wat haar dochter Wilhelmina ruim
vijftig jaar later over haar moeder schreef: ‘Zij
[Emma] dreef de spot met hoogmoed, ijdelheid
en het zich verhovaardigen of op iets laten voorstaan.’
Min of meer gedwongen schreef vervolgens de
hofcommissie opnieuw aan burgemeester van
Nahuijs. In deze brief werd nog eens fijntjes meegedeeld
dat het voor de koningin welhaast vanzelfsprekend
was dat een boer niet in de binnenstad
zou wonen.
Van Nahuijs berichtte op 11 oktober 1895 dan
ook maar terug dat ‘aangezien Hare Majesteit wel
geneigd blijkt te zijn aan Logtenberg het wapen te
verkenen, er thans voor mij geen overwegende
redenen meer bestaan bij het door mij gegeven
afwijzend advies te volharden.’
Wellicht behoort Logtenberg tot de weinige
boeren en plattelanders die hofleverancier werden
en zó hoffelijk en met respect door de Kroon zijn
benaderd.
Melksalon de Kroon
Eén van de eerste acties die de vier Zwolse bedrijven
na de toekenning van het hofleverancierpredikaat
ondernamen was het laten gieten van de
hofleverancierborden bij het gerenommeerde
bedrijf ‘De Pletterij’ te Den Haag. Zo’n bord aan
de gevel hielp sterk mee om de naamsbekendheid
te vergroten en een zaak nog meer uitstraling te
geven.
Voor de melksalon van vader en zoon Logtenberg,
die voortaan ‘Melksalon de Kroon’ heette,
werd ook het servies aangepast en voorzien van de
opdruk: ‘J. Logtenberg Hofleverancier, veehouder
en melkverkooper Zwolle’. Eén kopje uit 1895
prijkt nog steeds in de oude vitrinekast van de
familie.
‘T is Oranje, ’t blijft Oranje
Ter gelegenheid van de kroning van Wilhelmina
op 31 augustus 1898 werden ook in Zwolle voorbereidingen
voor een feest getroffen. De familie Logtenberg
trok, ditmaal in de persoon van Antonie,
opnieuw de aandacht. Weer probeerde hij het
bedrijf te promoten, door op die dag mee te rijden
in de feestelijke optocht. Zijn melkventerswagen
was voor die gelegenheid omgetoverd tot een waar
kunstwerk waarin de Peperbus boven alles uittorende.
De afbeelding van de jonge vorstin prijkte
in het midden en natuurlijk stonden achter op de
wagen prachtige gepoetste koperen melkbussen.
Ook waren er rijtuiglampen bevestigd. De
opbouw van de wagen was geheel onzichtbaar
door een prachtig, rondom de wagen gehangen,
gekleurd doek met daarop het jaartal 1898, het
devies van de Oranjes ‘Je Maintiendrai’ en daarboven
de kapitale letter W van Wilhelmina. Het
zogenaamde Wilhelminalaken werd geleverd
door de firma Hes & Co in de Diezerstraat. Om
extra kracht bij te zetten was de wagen voor deze
gelegenheid bespannen met twee paarden.
De volgende dag berichtte de Zwolse Courant:
‘De keurige wagen van de firma Logtenberg verwierf
de tweede prijs. Niettegenstaande de kleinere
afmetingen had men hier op zeer smaakvolle
wijze alle attributen van het bedrijf weten aan te
brengen, en ’t geheel maakte, wat juist bij een
melkfirma past, een indruk van groote netheid en
helderheid.’
Gevel van de achteringangvan
‘Melksalon de
Kroon’ aan het Gasthuisplein.
Tekening uit
het verbouwingsplan
voor de heren Wulffen
Wachters ten behoeve
van een bioscoop en
theater, 1911. (Collectie
HCO)
te qualltott MEIiK,
OUDE VISCHMARKT /’ZWOLLE.
Tloerilerijeu te lttersimi on Oldeiiucl.
Deze reclamekaart is waarschijnlijk gedrukt in 1895, het jaar dat Logtenberg hofleverancier
werd. Op het origineel staan de spijlen van het hek opengewerkt in de
kaart, veel fraaier dan op een afdruk is aan te geven. Het hofleverancierbord is
duidelijk zichtbaar in de linkerbovenhoek. (Collectie Dijk/Logtenberg)
150 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Versierde melkwagen
van de familie Logtenberg-
ter Molen ter ere
van het kroningsfeest
van koningin Wilhelmina,
31 augustus 1898.
De Peperbus torent
boven de kunstige versieringen
op de wagen
uit. Op de bok van de
wagen zitAntonie Logtenberg,
zijn broer Gerrit
staat voor de paarden
(kijkt in de lens).
(Foto J.J.D. de Graaf.
Collectie Dijk/Logtenberg)
De duizenden bezoekers en feestgangers in de
stad moeten er, net als Antonie zelf, wel van genoten
hebben.
W-.WËÊK.W
Het prachtige en kleurrijke doek waarmee de wagen van Logtenberg tijdens de
optocht op31 augustus 1898 was behangen. (Foto H. van Dijk)
Blijvende herinneringen aan de Kroon
Tot 1911 kon men bij Logtenberg in de Diezerstraat
heerlijk genieten van een kopje melk, chocolademelk
of koffie en wellicht ook van andere zelfbereide
producten, zoals dikke melk. Wat precies de
aanleiding voor de opheffing van de zaak was, valt
niet meer met zekerheid te achterhalen maar een
sterk vermoeden is er wel. Al vanaf 1903 kon men
in de suite achter de melksalori ook genieten van
natuurpanorama’s uit andere landen. Deze attractie,
door Antonie dan ook Wereldpanorama
genoemd, bood voor enkele stuivers de mooiste
reisimpressies uit verre landen. De Zwolse Courant
had het panorama ook bezocht en schreef op 4
februari 1903: ‘Voor menschen met een beperkte
beurs, die niet in de gelegenheid zijn de natuur
daar ginds zelf te gaan bewonderen, is deze inrichting
een uitkomst en men zal zijn geld zeker niet
beklagen.’
Hoewel er nog geen sprake was van film, werd
Diezerstraat 66 al wel bekend als een plek in Zwolle
waar programma’s met bewegende (fotobeelden
te zien waren. Twee exploitanten van bioZWOLS
HISTORISCH TIJDSCHRIFT 151
scooptheaters in Groningen, L.H.J. Wachters en
F.Chr.H.E. Wulff, raakten geïnteresseerd in deze
nevenactiviteiten van Logtenberg. Het pand in de
Diezerstraat werd op 7 april 1911, ruim tien jaar
nadat het werd gekocht, weer van de hand gedaan
en voor een stevige prijs op naam van de Groningers
overgeschreven. Ruim achtduizend gulden
winst leverde deze transactie voor Logtenberg op.
De volgende maand reeds diende de Zwolse
architect Douwe de Herder namens zijn
opdrachtgever Wulff een verbouwingstekening in
bij de gemeente voor een ‘bioscope’. Boven de verbouwde
onderpui moest voortaan volgens tekening
in kapitalen prijken: BIOSCOOP –
THEATER – DE KROON.
Bioscoop de Kroon bleef ruim tachtig jaar op
dezelfde locatie in de Diezerstraat gevestigd.
Tegenwoordig bevindt dit filmtheater zich in een
nieuw pand aan de andere kant van het Gasthuisplein,
maar de naam ‘De Kroon’ is er nog steeds
aan verbonden. Jan Logtenberg uit Oldeneel, in 1943 in opdracht van zijn klanten gefotografeerd
op deEekwal. Aan de achterkant van de foto is vermeld: ‘Ondergetekenden (35),
allen afnemers van uw producten, hebben met veel genoegen aan uw op uw 40-
jarig jubileum gegeven huldeblijk bijgedragen’. Jan, beter bekend als ‘Dikke Jan’,
woonde bij het Kleine Veer en was een zoon van Berend Jan, de oudste broer van
Antonie Logtenberg. Net als de versierde wagen van Antonie was ook deze wagen
van het type kaasbrik. Achter op de wagen zijn twee koperen melkbussen zichtbaar.
(Collectie Dijk/Logtenberg)
Het bewaard gebleven wapenbord zoals het aan de gevels van de melksalons aan
de Oude Vismarkt en de Diezerstraat en de boerderij aan de Kleine Veerweg
heeft gehangen. De kleuren zijn door het overschilderen niet meer oorspronkelijk.
Dit model wapenbord van Koningin Emma werd vervaardigd in de periode
1891-1898. Het wapen rechts is dat van Koningin Emma, eronder is in het Latijn
haar devies vermeld: ‘Palma sub ponder e crescit’, de palm groeit tegen de verdrukking
in. Helemaal onderaan staat nog duidelijk leesbaar ‘Pletterij Den
Haag’, de naam van het bedrijf dat het bord goot. (Foto H. van Dijk)
152 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Een kopje uit 1895,
gebruikt in de melksalons
van Logtenberg.
(Foto H. van Dijk)
Logtenberg uut de Krone
Natuurlijk werd na het sluiten van de melksalon
en de daarop volgende verbouwing tot bioscoop
het hofleverancierbord verwijderd. Na enige tijd
werd dit, wellicht in strijd met de gedragscode,
bevestigd aan de nog nieuwe boerderij van Gerrit
Logtenberg, de negen jaar jongere broer van
Een advertentie van
‘Melksalon de Kroon’
in de ‘Zwolse Courant’
van 21 juli 1902.
ZWOtlB
„De fan”
Diezerstraat E 33
Aanbeeeletid
Firma J. LOGTENBEBG
HOFLEVERANCIER
Antonie, aan de Kleine Veerweg 5 in Schelle. Daar
hangt het ook al sinds lang niet meer, want in 1940
viel het oog van de Duitsers er op en moest het
weg. De drie bevestigingspunten in de voorgevel
zijn nog wel steeds duidelijk zichtbaar. Gelukkig is
het bord bij alle consternatie in die tijd niet verloren
gegaan. Hoewel het is overgeschilderd en de
originele kleuren niet meer aanwezig zijn, wordt
het nog zeer gave bord zorgvuldig door de familie
bewaard. Ook in Schelle had het bord een functie.
Enkele ouderen uit de buurtschappen Schelle en
Oldeneel herinneren zich nog dat ter onderscheiding
van andere in de omgeving wonende Logtenberg’s,
deze familie werd aangeduid met: ‘Logtenberg
uut de Krone’.
Literatuur
M.R. van der Krogt, Een koninklijk gebaar. Hofleveranciers
in Nederland. Zaltbommel 2000
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 153
‘Begrafenis van het slachtoffer
van de moord te Ommen’
Voor ons ligt een bruinige foto (albuminedruk)
van 16,5 x 22,5 cm met de afbeelding
van een menigte die zich verzameld heeft
voor de kazerne van de Koninklijke Marechaussee,
in de bocht van de paardentram. Links hangen
twee jongens zelfs in de lantaarnpaal om alles
goed te kunnen zien. In het midden staat een lijkkoets,
een zogenaamde zijlader, met opgenomen
gordijnen, getrokken door twee paarden met dekkleden.
Wat meer naar links zijn nog twee landauers
(schuitjesmodel) te zien. Voor de lijkwagen
staan soldaten van de landwacht met muziekinstrumenten
en wat meer op de voorgrond een
groepje marechaussees. Het publiek is zomers
gekleed, tussen de vele pettendragers en vrouwen
in Zwolse dracht zien we ook mannen, vrouwen
en kinderen met strohoeden. De stoet staat op het
punt zich in beweging te zetten.
De foto, gemaakt door de Zwolse fotograaf PJ.
Bieseman (1860-1931), werd in 2003 aan het Historisch
Centrum Overijssel geschonken door de
heer Th.J.C. (Dick) van Zuidam te Elburg. Zijn
grootvader, Augustinus Franciscus Verbeke
(geboren 2 mei 1880 te IJzendijke) was in de periode
dat deze gebeurtenis plaatsvond brigadier bij de
Koninklijke Marechaussee te Zwolle. Hij staat
ongetwijfeld in het groepje brigadiers voor de
kazerne. De kazerne was van 1889 tot 1931 op Beestenmarkt
7 (later Harm Smeengekade) gevestigd.
Vóór 1889 was dit het logement ‘de Zeven Provinciën’,
vanwaar de omnibussen naar het Katerveer
vertrokken om de passagiers naar de boten der
Rijn- en IJsselstoombootmaatschappijen te brengen.
De kazerne verhuisde in 1931 naar de nieuwe
kazerne aan de Meppelerstraatweg 19.
Arnoldus Hoekstra
De gebeurtenis zelf betreft de uitvaart van marechaussee
Arnoldus Hoekstra op 9 augustus 1902.’
Arnoldus Hoekstra (geboren 13 december 1875 te
Wijtgaard) werd op 5 augustus 1902 als marechaussee
te paard van de te Ommen gevestigde
Brigade Koninklijke Marechaussee bij de achtervolging
van een stroper neergeschoten.
Bij de aanleg van de spoorlijn Zwolle-Ommen
in 1902 waren in Ommen veel personen werkzaam.
Onder hen bevond zich een veertigtal
grondwerkers uit Noord-Brabant, die daar
gehuisvest waren in een keet en die zich in hun
vrije tijd bezig hielden met wildstropen. De marechaussee
verrichtte daarom speciaal dienst in het
jachtveld.
In de namiddag van 5 augustus 1902 waren de
marechaussees Hoekstra en De Lange, beiden
ongehuwd en plichtsgetrouwe, dienstijverige
ambtenaren, met toestemming van hun brigadecommandant
vrijwillig het veld ingetrokken om te
proberen een wildstroper te pakken. Omstreeks
acht uur ’s avonds ontdekten ze in de buurt van de
spoorbrug over de Regge in de buurtschap Giethmen
drie stropers waarvan één in het bezit was van
een geweer. De achtervolging werd onmiddellijk
ingezet. Hoekstra was de stroper met het geweer
tot op zeer korte afstand genaderd toen deze zich
omdraaide, het geweer op Hoekstra richtte en een
schot loste. Hoekstra werd dodelijk in de borst
getroffen. Hij had nog net kans gezien om zijn
revolver te grijpen en een schot te lossen, maar
zonder de stroper te raken. De getroffene werd
naar Ommen vervoerd, waar de plaatselijke arts
dr. Warnsinck direct ter plaatse was. Hij kon echter
geen hulp meer verlenen. Hart, long, lever en
maag waren doorboord, zodat de dood spoedig
intrad. Bij de lijkschouwing in het Sophia Ziekenhuis
door de artsen Frank en Vitringa bleek dat
Hoekstra door 63 hagelkorrels was getroffen,
waarvan enkele tot aan zijn ruggegraat waren
doorgedrongen. Daar marechaussee De Lange de
Jeanine Otten
154 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Lijkwagen met het stoffelijk
overschot van
marechaussee A. Hoekstra
voor de kazerne van
de Koninklijke Marechaussee
te Zwolle op
Beestenmarkt 7 (nu
Harm Smeengekade),
p augustus 1902. (Foto
P.J. Bieseman, collectie
HCO)
dader had gezien, leverde de arrestatie weinig
moeilijkheden op. Dezelfde avond werden in de
eerder genoemde keet vijf polderwerkers gearresteerd.
De dader was een zekere Jacobus van Groese,
24 jaar oud, uit het Brabantse Wagenberg. Hij
ontkende dat hij op Hoekstra had geschoten. Het
geweer was volgens hem per ongeluk afgegaan
toen de marechaussee hem naderde. Van Groese
werd te Zwolle veroordeeld tot een gevangenisstraf
van zes jaar, wegens het opzettelijk aan een
ander toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, de
dood ten gevolge hebbend.2
De begrafenis
Het lichaam van Arnoldus Hoekstra werd op
zaterdag 9 augustus 1902 op plechtige wijze ter
aarde besteld op het rooms-katholieke kerkhof te
Zwolle. Een grote menigte had zich voor de kazerne
aan de Beestenmarkt verzameld om de laatste
eer te bewijzen. Om half twaalf zette de stoet zich
in beweging, voorafgegaan door de muziek van
het instructie-bataljon te Kampen. Uit de hele
divisie waren afgevaardigden gezonden. Op de
baar lagen zes kransen, van de officier van Justitie
te Zwolle, van de burgemeester en van de bevolZWOLS
HISTORISCH TIJDSCHRIFT 155
king van Ommen, van de officieren en van de
marechaussee der derde divisie en ten slotte van
zijn kleine vriend Alex Warnsinck. De degen en de
sjako rustten op de kist. De slippen van het lijkkleed
werden gedragen door vier marechaussees,
de naaste kameraden van de overledene, waaronder
De Lange. Enige rijtuigen met familieleden
volgden het stoffelijk overschot.
Met dof tromgeroffel en treurmuziek trok de
stoet langzaam door de Zwolse straten, een dichte
mensenhaag aan weerszijden. Aan het graf werd
Hoekstra door zijn chef de divisie-commandant
majoor W.M. Wijnaendts geprezen als een braaf
en rondborstig mens, door iedereen geacht, maar
ook als een kranige politiedienaar. Daarna sprak
de commandant van het district Zwolle, eerste luitenant
P. van Oort, en tot slot de burgemeester
van Ommen, jhr. J.L. van Nahuijs. Hiermee was
de plechtigheid, die tevens werd bijgewoond door
de president van de arrondissementsrechtbank te
Zwolle, mr. W.F.E. baron van Aerssen, rechter mr.
P.C.A. Sichterman en de officier van justitie mr.
J.P. van Outeren, afgelopen en verlieten de familieleden
en aanwezigen bewogen het kerkhof.
‘Vooral de verloofde van Hoekstra kon men het
aanzien hoeveel zij verloren had aan hem, die haar
het liefst op aarde was’, besloot de Zwolse Courant
haar verslag van 11 augustus 1902.
Noten
1 Een andere foto, enkele ogenblikken later genomen,
werd met het bijbehorende verhaal afgedrukt in De
Prins op 22 augustus 1902.
2 Zwolse Courant, 7 en 8 augustus, 1902; De Prins,
22 augustus 1902, Guldenboek Marechaussee, 1971,
p.22.
156 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Trouwbeloften in de Hervormde Kerk
van Zwolle rond 1665
Riet Leussink en
Jennie Pruim Langzaam ploegend door de notulen van de
hervormde kerk van Zwolle valt het op hoeveel
beroering er in de kerkenraad kan ontstaan
als er iets mis gaat met trouwbeloften.
Als je omstreeks 1650 iemand trouwbeloften
deed in tegenwoordigheid van twee getuigen,
ouders, vrienden of twee eerlijke mensen en je wilde
later die beloften intrekken, dan moest je daar
heel goede redenen voor aanvoeren. De kerkenraad
of de schepenen moesten daar dan hun goedkeuring
aan geven. Heimelijke trouwbeloften
moesten, als er iets mis ging, bewezen en aannemelijk
gemaakt worden door schriftelijke bewijzen,
brieven of documenten, of door het afleggen
van een eed. In tegenstelling tot wat in de tijd
daarvoor gebruikelijk was (de katholieke tijd) kon
je geen recht ontlenen aan de simpele verklaring
dat je elkaar ‘heimelijke trouwbeloften’ had
gedaan.
Ouders konden, zonder opgave van redenen,
het huwelijk van minderjarige kinderen tegenhouden.
Waren de kinderen meerderjarig en de
ouders waren het niet eens met de gegeven trouwbeloften,
dan beslisten de kerkenraden of de schepenen.
Ondertrouwde en verloofde personen die
zich bij de kerkenraad hadden laten aantekenen
werden drie zondagen in de kerk geproclameerd
of afgekondigd. Je werd geacht binnen vier weken
na de laatste afkondiging te trouwen in de hervormde
kerk. Het kerkelijk huwelijk gold ook als
burgerlijk huwelijk. Wilde je thuis trouwen of in
een andere gemeente, dan moest daar weer goedkeuring
voor gevraagd worden en het kostte extra
geld. Als de bruiloft te lang werd uitgesteld, vielen
er boetes.
Om gewichtige redenen
In de notulenboeken van de Zwolse hervormde
kerk zijn het zowel de vaders als de moeders die
met hun zorgen over hun kinderen naar de kerkenraad
gaan. Zo komt op 28 maart 1665 de vrouw
van Hendrick Camphuys de heren vertellen dat
haar zoon zich wel met Engele Berents heeft verloofd,
maar toch niet denkt haar te trouwen, ‘om
gewichtige redenen’, zegt zij. Zij en haar man
mogen het meisje niet, dus, heren, als Engele soms
mocht komen om zich te laten inschrijven voor de
huwelijksvoltrekking, wilt u haar dan zeggen dat u
dat niet doet?
Goed, mevrouw, zeggen de heren, maar als het
meisje uit zichzelf naar de magistraat gaat vanwege
verbroken trouwbeloften dan kunnen wij daar
weinig tegen doen.
De term ‘om gewichtige redenen’ wordt in dit
verband vaak gebruikt. De moeder heeft in dit
geval de kerkenraad kennelijk kunnen overtuigen
dat het meisje een slechte naam heeft, of haar
ouders. Om redenen van privacy, veronderstellen
wij, wordt dat niet met alle details in de notulen
opgenomen.
Het ja-woord en de getuigen
Op 10 april 1662 komt Jan Berentsen Roubol met
zijn zoon Berent Jansen Roubol naar de kerkenraadsvergadering
om te vertellen dat ze op
21 februari in het huis van Lucas Hermsen waren
en dat toen de vrouw van Lucas had toegestemd in
een huwelijk tussen Berent en haar dochter
Gesien: ‘dat sij oock daerop de hant aen de jongman
hadde gelanght ende dat de dochter oock
geseijt hadde dat sij wel daermede tevreden was,
als de moeder tevreden was ende dat sij selff oock
hem als haeren bruydegom de hant hadde gegeven.’
Daarna moet iemand op die belofte zijn teruggekomen
maar Berent, met de steun van zijn
vader, wil het er niet bij laten zitten en roept getuigen
op.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 157
Minnend paartje.
Tekening door Gesina
Terborch, 1653. (Uit:
Drawings from the Ter
Borch Studio Estate 2)
Eerst komen Gesien en haar moeder op het
matje. Het meisje zegt dat de jongen haar wel
trouw had aangeboden, maar dat zij die nog niet
aangenomen had. Maar dat zij de volgende zondag
in aanwezigheid van haar vrienden dat had
willen doen.
Berent wordt om commentaar gevraagd. Hij
geeft toe dat Gesien gelijk heeft maar dat Gesien
en haar vrienden, op aandringen van haar moeder,
samen op het welvaren van bruid en bruidegom
gedronken hebben en dat Gesien de vader
van Berent vader had genoemd. En dat ze, toen ze
een paar dagen tevoren met Berent aan het wandelen
was, hem beloofd had dat ze hem nooit zou
verlaten. Gesien wordt weer binnen geroepen,
maar die houdt vele slagen om de arm. Dan wordt
het tijd voor de eerste getuige: Annechien Peters,
dienstmaagd van Roubol. Ze is er niet bij geweest
toen de trouwbeloften gedaan werden, maar ze
zegt dat ‘Berent Jansen Roubol ende sijn vader alsoock
de moeder van Gesien Jans haer geseyt hadden,
dat het houlijck soo verre was dat het moste
voortgaen, dat sij selff mede op ’t welvaren van
’t houlijck hadde gedroncken. Hadde oock
gehoort dat de jonge luyden de ouders onder
maelkanderen vader ende moeder noemden.’
Dan wordt Annechien Claessen, dienstmaagd
van Lucas Hermsen, gevraagd wat zij van de zaak
weet en zij zegt dat zij haar mevrouw tegen Roubol
heeft horen zeggen dat zij toestemt-in het huwelijk
als de vrienden van haar dochter er ook mee
instemmen (vrienden waren familieleden, ook de
ouders).
Hoe dit geval afgelopen is? Kennelijk is de
weerspannige bruid op haar stuk blijven staan, of
hebben de vrienden haar het huwelijk afgeraden,
want in dat zelfde jaar (1662) gaat Berent Jansen
Roubol in ondertrouw met Catharina Trebes. In
1665 laat hij een zoon Joannes dopen en in 1666
een dochter Catharina.
158 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Interieurfoto van de
Grote Kerk, met zicht
op de preekstoel en het
koorhek, die allebei in
de beschreven periode al
aanwezig waren. De
kerken raadsvergaderin –
gen vonden plaats in de
oude consistoriekamer
van de Grote Kerk.
(Collectie HCO)
Lieve(r) Annichjen
Een zekere Berent Berents komt er onverwacht
gemakkelijk vanaf als Lysbet Roeberts in februari
1664 bij de kerkenraad komt klagen dat Berent
haar trouwbeloften heeft gedaan en haar ook
beslapen heeft, maar haar daarna heeft laten zitten
en nu met Annichjen Jans gaat. Als Berent
gevraagd wordt waarom hij zich zo misdragen
heeft, zegt hij koeltjes dat dat allemaal wel waar is,
maar dat hij: ‘weersin krijgende in Lysbeth,
wederom was gegaan naar Annichjen.’ Daar
wordt deze keer door de kerkenraad niet zwaar
aan getild en het wordt aan Lysbeth overgelaten of
ze er een rechtszaak van wil maken.
Ringetjes en ducatons
Willem Gerrits, een jonge man uit Heino, komt
op 2 oktober 1666 naar de kerkenraadsvergadering
om mee te delen dat het meisje waarmee hij denkt
sinds een halfjaar verloofd te zijn, nu haar huwelijk
met een ander aankondigt. En hij had haar bij
de verloving nog wel een ducaton gegeven ter
bezegeling van zijn trouw. (Hoeveel die ducaton
waard was is niet na te gaan. Je had zilveren ducatons
ter waarde van drie gulden en gouden
ducatons die zes gulden waard waren).
De kerkenraad roept het meisje, Hermtien
Derks, op om verantwoording af te leggen en ze
komt samen met haar moeder. Ze ontkent dat ze
de jongeman trouw beloofd had, ze had alleen
maar stil gezwegen. En wat die ducaton betreft, ze
had geen idee gehad wat dat was en ze had hem
ook terug willen geven aan Willem, maar die had
hem niet willen aannemen.
En de moeder verklaart dat zij, toen haar
dochter haar de ducaton had laten zien, het meisje
opdracht had gegeven hem terug te sturen. Met
een briefje erbij dat haar moeder het huwelijk
nooit goed zou keuren en dat zijzelf ook niet met
hem wilde trouwen.
De kerkenraad heeft daarna Willem Gerrits
‘eernstlik en met vele reden vermaant Hermtien
niet te begeeren tot een huysvrou.’ En als hij voet
bij stuk wilde houden, dan moest hij zich maar
wenden tot de magistraat, maar ze raadden hem
dat ten sterkste af, want Hermtien is minderjarig.
De jongeman verzet zich met hand en tand en
roept dat hij wel eens eventjes naar de magistraat
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 159
zal gaan. Maar al op 9 oktober blijkt dat Willem
‘door een brieften van sijn eygen hant Hermtien
heeft vrij gekent.’ Hij had zich plotseling herinnerd
dat hij zijn ducaton indertijd toch terug
gekregen had en daarmee was de zaak afgedaan.
De weduwe
Ook de zorgen van de weduwe van Arent Lentink
zijn groot als ze heeft ontdekt dat haar dochter,
‘litmaet van onse kerk, sig met de soon van Peter
van Berkum, een paaps jongman, soo ver te buyten
gegaen heeft dat sij malkander troubeloften
gedaen ende een ringetien [ringetje] wedersijts op
trouw gegeven hebben’ en ze wendt zich op
25 februari 1668 tot de kerkenraad om haar ‘de
hant te willen bieden om dat huwelijk te stuyten’.
De kerkenraad is het met de moeder eens: de kans
dat het meisje ‘in de blintheijt des pausdoms’ zal
vallen en dat ‘de kinderen die uyt sodanigen
huwelik geprocreeert mogten werden, tot de
paapsche afgoderie souden afgetrocken werden’ is
groot. Daarom worden dominee Crans en ambtman
Boelen namens de kerkenraad er op af
gestuurd om de zoon van Peter van Berkum te
intimideren, zodat hij het meisje het ringetje zal
teruggeven.
Het meisje wordt ook onder druk gezet. Ze
haalt onmiddellijk bakzeil en verklaart dat ze
nooit toestemming had willen geven als haar moeder
het niet goed zou vinden, maar de jongen
houdt voet bij stuk! Wat de hele boze wereld ook
doet, hij geeft het ringetje niet terug. Het feit dat
de jongelui elkaar een echt ringetje hebben gegeven,
ligt iedereen zwaar op de maag en kan niet
zomaar over het hoofd worden gezien. De wederzijdse
ouders werken er naar toe, dat de geliefden
elkaar officieel en ‘vrijwillig’ de ringetjes weer
terug zullen geven.
Op de volgende kerkenraadsvergadering komt
de jonge ridder niet zelf, maar wordt vertegenwoordigd
door zijn moeder. Die verklaart dat zij
zelf ook niet gelukkig is met dit voorgenomen
huwelijk, maar dat haar zoon het ringetje absoluut
niet wil teruggeven.
Dan grijpt de kerkenraad met harde hand in
en laat de jongen en het meisje arresteren en voor
de magistraat (=stadsbestuur) brengen. Daar zakt
f
de dappere ridder de moed in de schoenen en hij
geeft het ringetje aan het meisje terug; zij accepteert
het en hij accepteert het hare.
Hoe hard kan het leven toch zijn voor jonge
geliefden. Maar: de orde is hersteld, het jonge paar
wordt weer op vrije voeten gesteld en iedereen
gaat opgelucht naar huis. Over het liefdesverdriet

Lees verder

Zwolse Historisch Tijdschrift 2003, Aflevering 1

Door 2003, Aflevering 1, Afleveringen, Jaartal, Overig, Zoek in ons tijdschrift

*-*•
20e jaargang 2003 nummer 1 – € 5,75
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Annèt Bootsmavan
Hulten en
Wim Huijsmans
Ö;DEtEEUW
Hofli?)erat)_cier
L E.
Datum postmerk.
M.
Hiermede heb ik de. eer U, te berichten, dat
mijn reiziger, de Heer K. L. KEIZER, U binnen
‘enkele dagen denkt te.bezoeken/. ,
, Aangenaam zal het nüj zijn, indien U hem
met Uw gewaardeerde orders zult willen belasten.
Na beleefde groeten, verbfijf ik .’•
:.• :• -f-.-. ,,. .Hoogachtend -:
: .,’••/ • . ‘••• I-.’ «..-
.••• . . •: . “‘:>’-• •’ ‘ v UEd.’.dw. Dn.,, ,’. . /.
: -• • „•:•:•.’ ] ‘ < • / / O. DE LEEUW. 0.' de LeeUW - kandtiouwwerktuigen - Zwolle (Holland) IEFKAA Algemeane Poatveioemging"ft/n]Oji Paai Zijde voor het Bdres bestemd (Cöti ristmi t? (Particuliere collectie ) Groeten uit Zwolle Reizigerkaart van de firma O. de Leeuw Poststempel 30 december 19.. (?) O. de Leeuw is een van de oudste ondernemingen in Zwolle en bovendien nog steeds een zelfstandig Zwols bedrijf. De onderneming dateert uit 1810, toen in het pand Diezerstraat 72 een handel in ijzerwaren begon. Deze ijzerwarenhandel transformeerde zich geleidelijk tot groothandel. In 1890 werd de Groninger Oeds de Leeuw de enige firmant en hij verbond toen zijn naam aan het bedrijf. De Leeuw breidde het bedrijf uit met een landbouwpoot, O. de Leeuw Landbouwwerktuigen. De afgebeelde reizigerkaart, opmerkelijk genoeg maar hier helaas niet zichtbaar in kleur, moet afkomstig zijn uit de jaren twintig of dertig. In de jaren twintig verwierf O. de Leeuw namelijk het exclusieve importeurschap voor de noordelijke helft van Nederland voor de werktuigen van de Amerikaanse fabriek Deering. Deering maakte allerlei soorten landbouwmachines, van de afgebeelde 'hooibouwwerktuigen' voor paardenkracht tot tractoren. Verreweg de meeste in die jaren verkochte machines waren nog bestemd voor paardenkracht. O. de Leeuw was, en is overigens nog altijd, gerechtigd het predikaat 'hofleverancier' te voeren. Deze eer werd het bedrijf in 1895 samen met drie andere Zwolse bedrijven verleend ter gelegenheid van het bezoek van koningin Emma en prinses Wilhelmina aan de stad. Landbouwwerktuigen worden tegenwoordig niet meer door het bedrijf verkocht. O. de Leeuw BV is nu de naam van een holding waaronder zeven technische groothandels ressorteren. Vijf daarvan zijn nog gevestigd in Zwolle en omgeving: Ijzerleeuw, Leeuwbouw, Leeuwtechniek, Hattemleeuw en O. de Leeuw Groentechniek. ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT Redactioneel Inhoud De lijn van de geschiedenis laat zich met wat fantasie vergelijken met, vergeef het cliché, een waterstroom. In een brede bedding ontvouwt zich het wereldgebeuren, in zich steeds verfijnende zijtakken en -takjes de regionale en lokale gebeurtenissen en besognes. En zo stroomt er ook in dit nummer van het Zwols Historisch Tijdschrift een beekje van vertelling naar vertelling. Het begint met het verhaal over de Zwolse reder en kapitein Lange van de hand van de heer Hein Ehrhardt. Als daar geen water aan te pas komt! Wil Cornelissen vertelt over Bep Wiersma, een dappere jonge vrouw die tijdens de Tweede Wereldoorlog het leven liet. Zonder twijfel wandelde zij ook, net als zovele Zwollenaren, in de tuin van Huize Eekhout. Over die tuin schrijft Jeanine Otten. En Wim Huijsmans laat ons inzoomen op het kleine, niet zo schokkende maar voor Park Eekhout onmisbare verhaal achter de volière, die tot in de jaren tachtig van de vorige eeuw in het park te vinden was. Elk verhaal volgt zijn eigen bedding. Maar met één rode draad: het gebeurde in Zwolle. Groeten uit Zwolle Annèt Bootsmavan Hulten en Wim Huijsmans Zwolse negentiende-eeuwse zeevarende voorouders Hein Ehrhardt Bep Wiersma (1922-1945) Wil Cornelissen Park Eekhout Jeanine Otten De volière in Park Eekhout Wim Huijsmans Mededelingen Auteurs Omslag: De beukenbomenpoort in Park Eekhout in mei 1974. (Collectie HCO, Foto Gemeente Zwolle, afd. voorlichting) ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT Zwolse negentiende-eeuwse zeevarende voorouders Hein Ehrhardt Er is tot nu toe weinig aandacht besteed aan de scheepsbouw en koloniale zeilvaart in de negentiende eeuw in Zwolle. Zulks afgezien van het vele werk dat Gerrit van Hezel vrijwel als enige onderzoeker op dit terrein heeft verricht. Eigenlijk is die geringe belangstelling merkwaardig, omdat deze activiteiten bijzonder boeiende aspecten van het Zwolse leven in de negentiende eeuw zijn geweest. Maar aan de andere kant is het ook wel begrijpelijk, omdat belangrijke archieven zoals dat van de Zwolse Waterschout en van de voornaamste rederij - de firma Doijer en Kalff - vrijwel geheel verdwenen zijn. Hopelijk vult het op komende wegen zijnde grote Zwolse geschiedenisboek dit hiaat. Tegen de Zwolse (koloniale) scheepvaart en scheepsbouw ben ik aangelopen bij een onderzoek naar de avonturen op zee van mijn betovergrootvader Thomas Lange en van diens zoon Johan Jörgen Lange, de vader van mijn grootmoeder Catharina Johanna Steenbergen - Lange. Het resultaat van mijn bevindingen volgt hierna; voor de verantwoording van de vermelde gegevens moge verwezen worden naar de achter dit artikel genoemde publicaties. Maar nu eerst naar Thomas Lange. Thomas Lange Thomas Lange werd in 1796 in Jevnaker in Noorwegen geboren als predikantenzoon uit een regentengeslacht met bindingen met zeevaart en handel. Over zijn jeugdjaren in het kinderrijke gezin op de pastorie op het Noorse platteland en over de periode tot zijn vertrek naar Nederland in 1817 is vrijwel niets bekend. In dat jaar monsterde Thomas in Amsterdam aan als matroos op het grote hoekerschip 'Willem den Eersten' voor een reis naar Batavia. Het schip vertrok eind maart 1818 met 'Z.M. Troepen', niet nadat er op het laatste moment nog een wisseling van kapitein had plaatsgevonden. Vier maanden later kwam het schip in Rio de Janeiro aan, waarheen het na een muiterij onder het: detachement had moeten uitwijken. Daarna ging het een tijdje beter. Het schip bereikte Batavia zonder verdere problemen, 'overwinterde' er en vertrok eind maart 1819 weer naar Amsterdam. Op die reis werd op 20 mei het schip door de bliksem getroffen en zwaar beschadigd. In die toestand kwam de 'Willem den Eersten' op 26 juni aan de Kaap aan, waar het schip zo goed en zo kwaad als het ging werd opgekalefaterd. Begin november werd de thuisreis weer hervat, maar de volgende dag al bleek het schip opnieuw lek en moest worden teruggekeerd. De 'Willem den Eersten' werd op het strand gezet, de lading gelost en het schip verkocht. Kapitein Abes stierf aan de Kaap. Het was, nog maar zachtjes uitgedrukt, bepaald niet een eenvoudige eerste verre reis voor de Noorse domineeszoon. Hoe en wanneer Thomas in Nederland is teruggekomen, is niet bekend. We komen hem pas weer in april 1822 tegen toen hij als matroos boekte op het fregatschip 'de Strever' onder kapitein Afflick voor een reis naar Paramaribo. Deze overleed tijdens de reis in Paramaribo. Met Thomas' carrière ging het intussen voor de wind; hij werd stuurman op het brikschip de 'Nordloh' dat op Indië voer. Met dit schip waren er weinig problemen, behalve dat de 'Nordloh' op de derde reis (Thomas was opperstuurman) tussen de zandbanken bij Duinkerken vastliep. Inmiddels was het 1827 en Thomas trouwde met de Amsterdamse Catharina Carstens. Ook kocht hij in dat jaar geheel met eigen geld een klein schip, de voormalige 'Vlashandel', door hem 'Catharina' genoemd. Daarmee maakte hij drie reizen naar het Oostzeegebied en een reis naar ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT Noorwegen. Naast de kapitein waren er als regel zes of zeven bemanningsleden aan boord. Na de vierde reis (waarbij de scheepsjongen verdronk), met tarwe, rogge en graan voor de Zuidelijke Nederlanden, verkocht hij in Antwerpen het schip voor hetzelfde bedrag waarvoor hij het had gekocht: ƒ 5.500,-. Tot zo ver de voorgeschiedenis; nu komt Zwolle in beeld. Thomas Lange varende vanuit Zwolle met de 'Vrouw Catharina' Op zoek naar een nieuw schip kwam Thomas Lange in Zwolle terecht, waar al drie jaar op de werf van Pieter van Goor een schip van ruim tweehonderd ton op stapel stond. Van Goor had op 11 maart 1825 aan de Staatsraad, Administrateur voor de Nationale Nijverheid, gevraagd om in aanmerking te mogen komen voor de premie zoals deze door Koning Willem I ter bevordering van de scheepsbouw was ingesteld. Een positieve reactie kwam al vijf dagen later. Een subsidie van 30 procent op de bouwkosten van het scheepshol werd in het vooruitzicht gesteld. Toch duurde het nog tot 30 mei 1829 voor het schip te water werd gelaten. De Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant juichte na een tewaterlating in aanwezigheid van de gouverneur van de provincie en de burgemeester van Zwolle: 'Dit is het eerste schip, voor de vaart op buitenlandsche Zeeën bestemd, hetwelk immer op de werven dezer Stad is gebouwd, en wij bemerken hier in met genoegen den gunstige invloed, welke Zr. Majesteits maatregelen ter aanmoediging van den Scheepsbouw ook op de werven onzer Stad uitoefenen.' Het kan zijn dat het moeilijk is geweest om kopers (en wellicht een kapitein) te vinden. Thomas Lange moet van dit schip gehoord hebben, al was er zijnerzijds geen enkele binding met Zwolle. In ieder geval werd hij samen met drie anderen reder van het schip: Johannes Ridderinkhof, houtkoper te Zwolle Evert Lindeboom, koopman te Heino Thomas Lange, schipper te Zwolle Hermannus van der Vegte, touwslager te Zwolle voor 8/32ste deel voor 2/32ste deel voor iV32ste deel voor iV32ste deel Lange's compagnons waren stuk voor stuk mensen die tot de kring behoorden waaruit in 1835 de Christelijke Afgescheiden Kerk zou ontstaan. Voorwaar een nieuwe wereld voor een zoon van een vrijzinnige dominee uit het verre Noorden. Lange maakte zeventien reizen met de 'Vrouw Catharina', zoals het schip genoemd werd. Lam- Thomas Lange, 1796- 1841, kort voor zijn overlijden in 1841 geportretteerd door de Surinaamse schilder S.F. C. Arons. (Collectie auteur) ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT bert Jan Lindeboom, uit de familie van een van de voornaamste reders, was vrijwel altijd van de partij als bemanningslid (eerst als scheepsjongen, later als stuurman). Misschien een vorm van zakelijke controle door de familie. Er waren als regel tien bemanningsleden. BIJ HET VAN STAPEL LOOFEA DRIEMJST KOFSCHIP, M at jubelkreet vervult de lucht. Terwijl een' kiel. verhit in vlugt, Van 't hellend vlak komt dalen En neerstort op den effen' vloed. Die tintelt in den z.icliten gloed Der avondzormestralen '•' Een' kiel, die hier geen' weerga had. Die d' achtbren naam der Vaderstad Ontrolt op steng en steven. Daalt daar in 't Zwarte water neer: En daarom wordt er; keer op keer, Weer jubel aangeheven. En wensch ligt in dien jubehoon Voor 'tzeegevaart, zoo trotsch als schoon Opregtelijk besloten: Dat ZWOLLE op zee voorspoedig zij.' I.s wensch van Zwolle's burgerij, ]s wensch van Zwolle's grooteu. Hel zij gij gaat naar :t Westerland, Alwaar de zoustraal feller brandt, Of uaar het Zuiden stevent; Het iij gij zweeft op Noordervloed. 01'naar het Oosten henen spoedt, Uw' vaart zij steeds gezegend. Zeil zwaar belaan met kostbre vracht Naar havens, waar weer vracht U wacht; f?a Trotseer en stroom en baren; Wees zegevierend in d'orkaan: l)an.< lustig over d'oceaan, En doe dat vele jaren! Dat statig zich Uw' vlag onLroll', Üm heinde en ver de stad van ZWOLL' Aan vreemden te verkonden. Maar rein., als 't zilver, dat daar straalt In 'tZwolsche kruis, waarmee zij praalt. Zij steeds hare eer bevonden! G. II. VA SEI>E.
Lofdicht van de bekende Zwolse dominee en gelegenheidsdichter G.H. van Senden
ter gelegenheid van de tewaterlating van het kofschip de ‘Stad Zwolle’, 23 juli
1839. (Collectie auteur)
De eerste reis, van Liverpool naar Dordrecht
met een lading zout, gaf al direct schade aan masten
en zeilen. Op de tweede reis naar Riga, heen
met ballast en terug met rogge en gerst, verliep
alles voorspoedig. Op de derde reis, weer terugkomende
met zout uit Liverpool, kwam de ‘Vrouw
Catharina’ in aanvaring met de ‘Antigone’ van
kapitein Leefkens. Er was uiteraard nogal wat
schade, maar de ‘Antigone’ was er erger aan toe.
Dit schip strandde na de botsing uiteindelijk voor
Blankenberge en werd prompt door Vlaamse
kustbewoners geplunderd. De volgende reizen,
naar de Oostzee en Noorwegen, verliepen zonder
incidenten.
Voor de tiende reis werd een nieuw, gewaagder
reisdoel gekozen: Suriname. Heen met stukgoed;
de kolonie was voor veel elementaire zaken
afhankelijk van invoer uit het moederland. Terug
bestond de lading uit suiker en katoen. Dan weer
met dakpannen naar Riga, weer twee keer naar
Suriname en dan ineens naar Genua en Livorno
om marmer. Zwolle, waar Lange ook woonde,
bleef steeds zijn thuisbasis.
In 1837 vertrok de ‘Vrouw Catharina’ opnieuw
naar Suriname, waar het na een reis van 59 dagen
aankwam. Voor de terugreis werd het schip
hoofdzakelijk beladen met suiker. Een week na het
vertrek in januari 1838 uit Paramaribo kwam het
schip in moeilijkheden, en wel in die mate dat het
vier weken stuurloos in zwaar beschadigde toestand
op de Atlantische Oceaan ronddobberde.
Ten slotte werd het schip opgemerkt door een
Amerikaans schip dat de bemanning redde. De
‘Vrouw Catharina’ werd opgegeven.
De vier reizen van Lange samen met de twee
reizen van het volgende schip naar Suriname in de
periode 1832-1841 vergelijkende met de totale
export uit Suriname in die periode, blijkt dat Thomas
Lange 2 procent van het totaal voor zijn rekening
heeft genomen. Geen reden voor een postkoloniaal
schuldgevoel bij zijn nakomelingen of voor
de gemeente Zwolle.
Het goede schip de ‘Stad Zwolle’
Ondanks het verlies van zijn schip hadden de overige
reders hun vertrouwen in kapitein Lange en
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
de scheepvaart niet verloren. Zij besloten een
nieuw schip te laten bouwen; het eerste grote
schip in Zwolle na de bouw van de ‘Vrouw Catharina’.
Ridderinkhof deed overigens niet meer mee.
De verschillende reders bezaten de volgende
parten:
Evert Lindeboom
Johannes Lindeboom,
arts te Zwolle
Willem Hendrik Wicherlink
Thomas Lange
Wolter Wagter Smitt
voor 4/i6de deel
voor 446de deel
voor 346de deel
voor 2A6de deel
voor i46de deel
Alle eigenaren, ook Smitt en Wicherlink, behoorden
tot de Lindeboom familie. Thomas Lange had
als enige buitenstaander nog een klein aandeel. De
tewaterlating van het 272 ton grote schip werd
weer uitbundig gevierd. Het stadsbestuur bood
een Zwolse vlag aan, de bekende dominee en gelegenheidsdichter
G.H. van Senden maakte een lofdicht.
Het kofschip de ‘Stad Zwolle’ maakte zijn
maiden-trip naar Paramaribo. Op de terugreis viel
de lichtmatroos Willem Blad overboord en verdronk.
Ook de tweede reis ging naar Suriname, weer
met stukgoed en Lindeboom als stuurman. Op de
heenreis werd Thomas Lange geportretteerd door
de Surinaamse schilder Samuel Ferdinand Cornelis
Arons, die als passagier terugkeerde van een
schildersopleiding in Amsterdam. Op 9 maart 1841
vertrok het schip weer uit Paramaribo, met een
rijke lading aan suiker, koffie, rijst katoen, cacao
en kwassiehout (een koortswerend bitterhout).
Drie dagen later, 12 maart 1841 om vier uur ’s morgens,
viel Thomas Lange tijdens een storm uit de
ra en verdronk. Lindeboom nam de leiding over;
de ‘Stad Zwolle’ kwam zonder Thomas Lange,
maar wel met diens door Arons geschilderde portret
enige tijd later verder behouden in het vaderland
aan.
Lange liet een jong gezin, met drie zoons en
twee dochters, achter. Twee van de zonen, Johan
Jörgen en Hendrik Thomas, lieten zich niet
afschrikken door het lot van hun vader en gingen
ook naar zee. Johan Jörgen, de oudste zoon en
genoemd naar zijn Noorse grootvader, bleef aan
Zwolle gebonden. Van Hendrik Thomas, de jongste
zoon, zijn voor wat Zwolle aangaat alleen twee
reizen als kok met de ‘Provincie Overijssel’ voor
de Zwolsche Reederij Maatschappij van Zwolle
naar Amsterdam bekend. Diens verdere loopbaan,
hij eindigde in 1880 als kapitein op de grote
clipper ‘Auguste’, is voor dit Zwolse verhaal niet
relevant en blijft dus verder buiten beschouwing.
Johan Jörgen Lange
Johan Jörgen was bij het overlijden van zijn vader
nog maar twaalf jaar. Anderhalfjaar later monsterde
hij als scheepsjongen aan op de ‘Stad Zwolle’.
Deze eerste reis begon meteen al ongelukkig.
Het schip moest vrijwel direct lekkend de haven
van Falmouth in vluchten, waar het gerepareerd
werd. De tweede reis verliep nog slechter. Terugkomend
moest het zwaar beschadigd de haven van
Portmouth inlopen. De kosten van de tijdrovende
reparatie waren vrijwel gelijk aan de waarde van
het schip. Begrijpelijk dan ook dat de reders na
thuiskomst tot verkoop besloten. De Nederlandse
Kofscheepsrederij te Amsterdam kocht in 1845 de
Johan Jörgen Lange,
1828-1900, als jonge
man. (Collectie auteur)
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Het barkschip de ‘Sir
RobertPeeï. Johan Jörgen
Lange voer op zes
reizen als kapitein op
dit schip. (Collectie
auteur)
‘Stad Zwolle’ en herdoopte het in ‘Jacoba’. Maar
tegenspoed bleef het schip achtervolgen. Scheepsberichten
meldden dat in mei 1854 de equipage op
de Atlantische Oceaan van het wrak van de
‘Jacoba’ werd gered. Wat je noemt een roemloos
einde voor wat eens de trots van Zwolle was.
Johan Jörgen was het schip na de verkoop niet
trouw gebleven. Hij maakte twee reizen met andere
schepen naar Suriname. De tweede reis was met
‘De Hoop’ onder kapitein Londt. Dit schip
strandde in het Kanaal van Bristol en ging verloren.
Daarna volgden vier minder avontuurlijke
reizen naar Nederlands-Indië. Een en ander vanuit
Amsterdam, maar Lange’s basis bleef Zwolle
waar zijn moeder ook nog woonde. Vervolgens
ging hij vanuit Dordrecht opereren. Gedurende
drie reizen was hij stuurman op het grote barkschip
‘Eva Johanna’, dat op Indië en het Verre
Oosten voer. De laatste reis eindigde in 1856. Op
de volgende vaarten was Johan Jörgen niet meer
present. En dat was maar goed ook; in 1861 vertrok
de ‘Eva Johanna’ vanaf Java, daarna is er nooit
meer iets van dit goede schip vernomen.
Gedurende zijn verlof na zijn laatste reis met
de ‘Eva Johanna’ werd Lange er door de Zwolse
arts Johannes Lindeboom op geattendeerd dat op
de werf Willem Roelof Van Goor een barkschip
gebouwd werd voor de Zwolse reders Doijer en
Kalff, waarvoor nog een kapitein werd gezocht.
Deze werf ‘Willem Roelof Van Goor’ was
dezelfde werf waarop de ‘Vrouw Catharina’ en de
‘Stad Zwolle’ waren gebouwd en was door Willem
Roelof van Goor overgenomen van zijn broer Pieter.
Willem Roelof bouwde het schip samen met
zijn zoon Jan Willem. Het bedrijf was gelegen aan
het Zwarte Water op het Eiland, vrij dicht bij de
noordwestelijke punt, waar de Trekvaart via
’t Mallegat in het Zwarte Water kwam. De Trekvaart
is gedempt; in het terrein is nog een rest van
’t Mallegat te zien.
Zo werd Johan Jörgen Lange in 1857 kapitein
op de ‘Sir Robert Peel’ (genoemd naar de Britse
premier die ijverde voor de vrije handel en de
impopulaire ‘Corn Laws’ afschafte), een barkschip
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
ter grootte van 378 ton. In hetzelfde jaar trouwde
hij met de Zwolse Eleonora Johanna ter Wee.
Scheepsbouw en zeilvaart hadden inmiddels in
Zwolle een grotere vlucht genomen, waarop hierna
nog verder ingegaan wordt. De tewaterlating
op 24 maart 1858 kreeg weliswaar de nodige aandacht
in de pers, maar van lofdichten of aanwezigheid
van autoriteiten was dit keer geen sprake
meer. Ook de eigendomsverhoudingen waren
geheel anders. De kapitein bezat slechts drie van
de vierenzeventig parten: Doijer en Kalff als reders
slechts twee. Van der Vegte, Evert en Johannes
Lindeboom en de weduwe Smitt deden ook met
een klein aandeel weer mee. Totaal waren er nu
niet minder dan 57 participanten. Een belangrijk
deel van de bestuurlijke toplaag van Zwolle participeerde,
evenals verschillende vooraanstaande
kooplieden en toeleveranciers. Slechts vijf aandelen
werden in Overijssel buiten Zwolle verkocht
en maar elf buiten de provincie. In alle opzichten
dus een Zwols schip. De bemanning bestond
gemiddeld uit vijftien koppen, meestal gemonsterd
in Amsterdam, zoals ook bij de bemanningen
van de ‘Vrouw Catharina’ en de ‘Stad Zwolle’
steeds het geval was geweest. Broer Hendrik Thomas
heeft drie reizen meegemaakt. Het moet voor
moeder Catharina een geruststellende gedachte
geweest zijn dat de broers zo wat op elkaar konden
passen, maar uit oogpunt van risicospreiding was
de aanwezigheid van haar beide zonen op lange
reizen naar vreemde oorden op hetzelfde schip
zeker niet optimaal.
Johan Jörgen Lange voer op zes reizen als kapitein
op de ‘Sir Robert Peel’. Van noemenswaardige
schade was daarbij geen sprake. Tochten veelal
met ladingen van de Nederlandsche Handelsmaatschappij.
Er werden ook wel passagiers meegenomen,
burgers en militairen, zoals bijvoorbeeld
de met de Militaire Willemsorde 4de klasse,
wegens ‘deszelfs gedrag bij de Krijgsverrigtingen
ter Sumatra’s Westkust’, onderscheiden korporaal
Lootens.
Veel Twentse textiele goederen werden met de
‘Sir Robert Peel’ naar Indië gestuurd. Soms ook
bijzondere zaken. Zoals een kist kranten, ter doorzending
naar Japan, en 43 kisten leerzame en
stichtelijke boeken voor de bibliotheken van
Scheepsbouwer
Jan Willem van Goor,
1822 -1913, op hoge leeftijd.
(Collectie auteur)
onderofficieren en manschappen van de 43 garnizoenen
in Indië. Er was in Indië, net zoals in Suriname,
behoefte aan allerlei zaken die het land zelf
niet produceerde. Bijvoorbeeld, om iets opvallends
te noemen, geschept Hollands geript pro
patria papier ïste soort, maar ook sabelkwasten
voor korporaals en ziekenmutsen voor officieren.
Deze laatste roepen wel wat vragen op. Misschien
handig bij malaria, maar moesten zieke manschappen
het dan zonder doen? Op de vijfde reis
vervoerde het schip ook 50 kisten geweren, 770
colli buskruit en 105 kisten bier (a vier dozijn flessen)
naar Makassar op Celebes. Een bijdrage van
de familie en indirect Zwolle aan het handhaven
van het Nederlandsche Gezag in de Archipel.
Op de zesde reis (juli 1864 – april 1866) werd
een geheel andere route gezeild: Van Genua naar
Cadiz en dan naar Buenos Aires via Montevideo
en om de zo gevreesde Kaap Hoorn over de Grote
Oceaan naar Batavia. Over de ladingen op deze
reis is vrijwel niets bekend. Vanuit Batavia een uit10
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Het echtpaar Johan Jörgen
Lange, 1828-1900,
en Eleonora Johanna
Lange – ter Wee, 1830 –
1908. (Foto Deutmann,
collectie auteur)
stap naar Bangkok (zout voor de Nederlandsche
Handelsmaatschappij). Terug naar Nederland
met ondermeer suiker, tin en koffie.
Vervolgens werd tot verkoop van het schip
besloten. Er waren belangrijke betimmeringen
nodig en Doijer en Kalff bouwde zijn vloot af. De
‘Sir Robert Peel’ werd op 20 augustus 1866 in
Amsterdam geveild en voor ƒ 14.600,- verkocht
aan de Gebroeders van Ommeren in Rotterdam.
Slechts de barometer, nog in familiebezit, werd
achtergehouden. Het schip werd door Van
Ommeren ‘Bravo’ genoemd en maakte tot 1874
nog een aantal reizen, waaronder naar Amerika.
In 1874 werd het aan Chr.F. Svensen in Drammen
(Noorwegen) verkocht. Het schip behield de
naam ‘Bravo’. Na 1881 wordt het niet meer
genoemd. Met de verkoop van de ‘Sir Robert Peel’
eindigde ook de feitelijke binding van de familie
Lange met de Zwolse zeevaart. Het tableau de la
troupe van de nakomelingschap van Thomas Lange
telt nu twaalf personen, waarvan het jongste lid
in september 2002 is geboren. Geen van de huidige
nakomelingen woont nog in Zwolle of omgeving
of heeft daar ooit gewoond. Wel hebben veel
nakomelingen van Lange zich op de een of andere
manier met water bezig gehouden.
Johan Jörgen Lange bleef na de verkoop van de
‘Sir Robert Peel’ in Zwolle achter. Hij was 38 jaar
oud, met 24 zeevarende jaren achter de rug. Het
lukte hem niet een nieuw schip te vinden, zodat
hij besloot een slijterij te kopen. De slijterij van
Jacob van der Kolk in de Korte Kamperstraat (nu
nr. 22) werd begin januari 1867 overgenomen. Het
leven in het provinciale Zwolle moet voor deze
wereldreiziger benauwend geweest zijn. Een
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 11
bestaan waartoe hij, nog jong, veroordeeld werd.
De slijterij heeft hij met goed succes tot 1885
gedreven, waarna het bedrijf aan Hendrik Portheine
J.C.zoon werd overgedaan. Er volgden
negen rustige jaren. In 1894 sloeg een zenuwziekte
toe, waarna hij tweeëneenhalf jaar verpleegd
moest worden in de psychiatrische inrichting in
Meerenberg. Daarna hervatte hij het rustige
bestaan van rentenier in Zwolle, waar hij in oktober
1900 overleed.
Door de periode van de ‘Sir Robert Peel’ speelde
ook de zeilvaart en scheepsbouw in Zwolle in
wijder verband. Daarover, en meer speciaal over
de rederijen van Doijer en Kalff, nu meer.
De rederijen van Doijer en Kalff in Zwolle
Was de bouw van de ‘Stad Zwolle’ nog een bijzondere
gebeurtenis in Zwolle, nadien nam de
scheepsbouw ter stede een betrekkelijk grote
vlucht. De subsidiepolitiek, de opkomst van de
textielindustrie en de groei van de Nederlandse
Handelsmaatschappij maakten dat investering in
zeilschepen een aantrekkelijke zaak werd geacht.
Vermoedelijk is het deze eufore sfeer geweest die
leidde tot de oprichting van de eerste rederij van
Doijer en Kalff in 1846. Aan het creëren van deze
sfeer heeft in Zwolle de ‘Overijsselsche Vereeniging
tot Ontwikkeling van Provinciale Welvaart’
veel bijgedragen.
Doijer en Kalff stortten zich actief op de koloniale
zeilvaart. De Indische producten werden
overigens niet naar Zwolle gevoerd, maar naar
Amsterdam. De schepen kwamen hooguit voor
reparatie even naar Zwolle. Op het terrein van de
scheepsbouw was Van Goor de voornaamste
Zwolse werf. Van Goor bouwde niet alleen voor
Doijer en Kalff, maar ook voor opdrachtgevers uit
Amsterdam.
Doijer en Kalff waren de voornaamste Zwolse
reders. Andere belangrijke rederijen waren de
Zwolsche Reederij Maatschappij (met als centrale
figuren Jan van Rees en weer Hermannus van der
Vegte) en Wessel Meeter. De schepen van deze
beide rederijen kwamen echter niet buiten Europa.
Nagegaan kon worden welke schepen voor de
rederijen van Doijer en Kalff hebben gevaren.
Het resultaat is het volgende:
Naam
Zwolsche Diep *
Anne en Mientje
Vrouw Alida
Christina en Catharina
Professor Kayser
Sallandt *
Saramacca *
Sir Robert Peel *
St Michaël *
Tasmania I *
Twee Gezusters
Tasmania II
Lasten
93,5
28
62
46
85
85
96
199
187
203
52
111
Wat er met het schip gebeurde
verongelukt zonder slachtoffers
verkocht
prijsverklaard
verongelukt zonder slachtoffers
verkocht
vergaan met man en muis
verongelukt zonder slachtoffers
verkocht
vergaan met man en muis
verkocht
verongelukt zonder slachtoffers
vergaan met man en muis
Bouwjaar
1848
1838
1830
1854
1856
1850
1849
1858
1851
1854
1844
1866
Jaren voor
D&K
7
2
5
4
10
10
18
8
8
10
4
5
Jaar einde
bezit D&K
1855
1854
1855
1858
1868
1860
1867
1866
1859
1864
1859
1871
*) gebouwd voor Doijer en Kalff door Willem Roelof van Goor in Zwolle; de overige schepen zijn elders gebouwd en door Doijer en Kalff gekocht.
12 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Uit vergelijkende berekeningen is gebleken dat het
aantal verongelukte schepen aan de hoge kant,
maar zeker niet extreem was. Wel was dat het
geval bij de met man en muis vergane schepen.
Drie van de twaalf is heel veel.
De ‘Sir Robert Peel’ was het laatste grote schip
dat voor Doijer en Kalff door Van Goor werd
gebouwd; wel werd nog iets later voor Fraissinet
en Baak in Amsterdam de bark ‘Johan Christiaan’
door Van Goor afgeleverd. Een schip met een
ongelukkige start omdat het al bij de uitreis naar
Amsterdam op de Noorderleidam van het Zwolse
Diep vastliep, waarvan het pas maanden later met
veel moeite afgehaald kon worden.
Het einde van al deze Zwolse maritieme activiteiten
kwam al snel. Het is ondoenlijk om de neergang
van de Zwolse scheepvaart en van de rederijen
van Doijer en Kalff in enkele zinnen weer te
geven. Een enkel aspect moge echter genoemd
worden. Zo was de algemene malaise in de zeilvaart
na 1857 zeker mede een reden om de vloot
geleidelijk af te bouwen en verongelukte schepen
niet te vervangen. Dat er drie van de twaalf schepen
met man en muis vergingen zal het enthousiasme
ook niet hebben vergroot, evenmin als de
verdrietelijke start van de ‘Johan Christiaan’. Ook
is er reden om aan de profijtelijkheid van de
ondernemingen te twijfelen. Zeker voor Van
Goor; hij viel in een heel lage belastingscategorie.
De ongelukkige ligging aan het Zwolse Ondiep
was en bleef eveneens een negatieve factor. Zo ook
de bochten in het smalle Zwarte Water en het
snelle bevriezen van de wateren naar en van Zwolle.
En dan was er nog de toenemende concurrentie
van.het beter gelegen Harlingen. Een belangrijke
oorzaak moet waarschijnlijk ook worden gezocht
in het feit dat het transport van textiel uit Twente
naar Amsterdam ondertussen per spoor of via de
gereedgekomen Twentse kanalen (over Deventer)
eenvoudiger was. Binnenvaart via Zwolle was
voor dit doel niet handig meer.
Het kan ook nog zijn dat de negentiendeeeuwse
regenten van Zwolle niet zozeer thuis
waren op het water, maar meer op het zand.
Dat neemt niet weg dat een woord van respect
voor de heren Ridderinkhof, Lindeboom en Van
der Vegte, die de eersten waren die het aandurfden
om scheepsbouw en scheepvaart op wat grotere
schaal in Zwolle te beginnen, op zijn plaats is. Zo
mogen ook de prestaties van de familie Van Goor,
die Indièvaarders bouwde op een terreintje aan
het Zwarte Water, niet tekort gedaan worden,
evenmin als die van kapiteins en bemanningen die
hun leven inzetten en regelmatig verloren.
Literatuur
Ehrhardt, Hein. Drie negentiende-eeuwse kapiteins. Thomas,
Johan Jörgen en Hendrik Thomas Lange,
Leeuwarden, 1997.
Ehrhardt, Hein. Zeevarend voorgeslacht. Zeereizen van
Thomas, Johan Jörgen en Hendrik Thomas Lange,
Leeuwarden, 1999.
De scheepswerf Willem Roelof van Goor, omstreeks 1900. Deze werf was in de
negentiende eeuw gelegen aan het Zwarte Water op het Eiland, vrij dicht bij de
noordwestelijke punt, waarde Trekvaartvia ’t Mallegat in het Zwarte Water
kwam. (Collectie HCO)
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Bep Wiersma (1922 -1945)
Wie was Bep Wiersma? Waarom is er een
straat naar haar genoemd? Wat heeft zij
gedaan en wanneer leefde ze? Hieronder
het portret van een moedige vrouw.
Elisabeth Wiersma werd op 22 augustus 1922
in Zwolle geboren in een gezin waarvan de vader
werkzaam was bij de Nederlandse Spoorwegen.
De familie woonde in Assendorp, in de Van Ittersumstraat
96. Elisabeth (Bep) groeide op in een
warm gezin. Er waren twee kinderen, Bep en een
jonger zusje (Margrieta, geb. 5 april 1925). Bep was
een bescheiden meisje, niet opvallend, zegt haar
jeugdvriendin Meta Brunnekreef.
Misschien was haar belangstelling voor geschiedenis,
literatuur en staatsinrichting wat uitzonderlijk.
Na de mulo (te vergelijken met de
tegenwoordige mavo) ging zij naar de christelijke
kweekschool aan het Assendorperplein. Daar
slaagde zij in 1941.
Illegaal werk
Het gezin Wiersma verhuisde in hetzelfde jaar
naar Breda. Vader kon daar promotie maken.
Voor Bep was het moeilijk om als protestantse
onderwijzeres een baan in het rooms-katholieke
zuiden te vinden. Ook in oorlogstijd waren de
geloofsscheidingen (de ‘zuilen’) nog volop aanwezig.
Daarom werkte Bep, via haar vader, een periode
bij de NS.
Een collega uit het onderwijs, Leonie Overgoor,
werkte al voor de illegaliteit en zij vroeg haar
vriendin om medewerking. Bep kon namelijk
vanwege haar werk zonder problemen op het stationsemplacement
komen. De geallieerden waren
zeer geïnteresseerd in de plattegronden van wegen
en van de treinenloop rondom Breda. Bep zorgde
daarvoor en onder andere via de Belgische verzetsgroep
‘Myra Guise’ werden vele berichten
doorgeseind naar Engeland.
Medio 1943 wilde Bep uit Breda weg. Misschien
loerde er verraad. In elk geval kreeg ze na
een korte tussenstop in Kampen een betrekking in
Sleen (Drenthe). Daar werkte zij op een lagere
school.
Op 24 oktober 1943 kwamen er twee SD-ers de
klas binnen. Zonder veel omhaal werd Bep meegenomen,
de kinderen overdonderd achterlatend.
Volgens een leerling uit die groep heeft zij toen
afscheid genomen met de woorden: ‘Kinderen, ik
ga nu weg. Misschien kom ik terug, maar dat weet
ik niet zeker.’
Gevangenschap
Bep Wiersma ging weer naar Noord-Brabant.
Maar niet naar Breda; zij werd als gevangene in het
voormalige Grootseminarie in Haaren geplaatst.
Wil Cornelissen
Bep Wiersma, 2922 –
1945. (Particuliere collectie)
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
//V /r/’ /r- ff/r//
dat, bij koninklijk besluit van 4 Maart 1954, Nr 2650,
HET KRUIS VAN RIDDER IH BE ORDE VAD LEOPOLD II MET DE PALM
en toekenning van het OORLOGSKRUIS 1940 MET DE PA1H
en de MEDAILLE VAN DE WEERSTAND
posthuum verleend werden
op datum van 8 April 1945
aan Mejuffer W I E H S M A. Blisabeth,
“Vurig vaderlandster, stelde zich zonder aarzelen ter besfchikking van
een Inlichtings- en Actiedienst en verwezenlijkte, tot volledige voldoening
van haar oversten, de gevaarlijke opdrachten die haar toevertrouwd
werden. Wegens haar vaderlandlievende bedrijvigheid aangehouden en naar
Duitsland weggevoerd, stierf er te Ravensbrück, op 17 Januari 1945«”
Oorkonde behorend bij de één van de twee Belgische onderscheidingen die aan
Bep Wiersma verleend werden. De tekst onderaan het blad luidt: ‘Vurig vaderlandster,
stelde zich zonder aarzelen ter beschikking van Inlichtings- en Actiediensten
verwezenlijkte, tot volledige voldoening van haar oversten, de gevaarlijke
opdrachten die haar toevertrouwd werden. Wegens haar vaderlandlievende
bedrijvigheid aangehouden en naar Duitsland weggevoerd, stierf er te Ravensbrück,
op 17 Januari 1945.’ (Particuliere collectie)
Daar zat zij met haar vriendin Leonie in een cel.
De dagen waren lang en deprimerend. Toch
schreven ze quasi opgewekt naar huis: ‘Om half
twaalf krijgen we middageten. Soep of stamppot.
’s Avonds brood of pap. Die pap is echt lekker.
Iedere dag luchten we een halfuur.’
De inhoud van de brieven naar huis vertelden
logischerwijze niets over hun illegale werk. Wel
schreven ze dat ze elkaar voorlazen, dat er weer
Veel lekkers bij de koffer met wasgoed zat’ (verstopte
briefjes van thuis?) en dat ze al vijf muizen
hadden gevangen. Leonie schreef:
‘Eerst was ik er als de dood voor, maar Bep
vindt het schattige beestjes en ze bestudeert ze als
die muizen door de cel hollen en zelfs over de bedden
rondtollen.’
De gevangenen probeerden het thuisfront
steeds gerust te stellen. Er werd gebabbeld dat ‘we
goed slapen’, ‘zelfs [uit een latere brief] nu we hier
met z’n vijven in de cel zitten. En van de in de pakjes
gestuurde appelbeignets en pannekoeken hebben
we gesmuld.’
De werkelijkheid zal anders zijn geweest. Leonie,
de vriendin van Bep, kon in de rand van het
naar huis gestuurde wasgoed allerlei mededelingen
en vragen naar de familie zenden. Ook hadden
ze door middel van klopsignalen contact met
twee medegevangenen. Twee jongens die als
gevolg van het beruchte Englandspiel gepakt
waren. Bep had met een van die jongens wat meer
contact en ze maakten samen plannen voor later,
als de oorlog voorbij was…
Naar Duitsland
In juni 1944 kwam het tot een schijnproces. De
vrouwen werden ter dood veroordeeld. Dit vonnis
werd niet bekrachtigd; waarschijnlijk zijn de landingen
in Normandië daar mede oorzaak van
geweest. De geallieerden rukten op door Frankrijk
en België.
Op ‘dolle dinsdag’ (5 september 1944) werden
de gevangenen uit Haaren op transport gezet. In
Vught zag Bep heel even de jongen waarmee ze
contact had gehad. Maar het vrouwentransport
ging verder: naar het beruchte concentratiekamp
Ravensbrück, een reis van drie dagen met meer
dan tachtig uitgehongerde vrouwen in een goedeZWOLS
HISTORISCH TIJDSCHRIFT
renwagon. In het kamp Ravensbrück werd Bep
heel ziek. Ze kreeg hoge koortsen en moest toch
op appèl staan. Daar is zij toen in elkaar gezakt en
werd naar de ziekenbarak gebracht. Na een korte
periode van (schijnbaar) herstel is Bep op 16 januari
1945, een paar maanden voor de bevrijding, aan
paratyfus overleden. Zij was nog maar 22 jaar oud.
Onderscheidingen
Postuum werden aan Bep Wiersma diverse (ook
Belgische) onderscheidingen toegekend.
In Zwolle was er eerst het Bep Wiersmapad,
dat de verbinding vormde tussen de Christelijke
Hogeschool Windesheim en de Parallelweg, het
fietspad langs het spoor. Later kwam daarvoor in
de plaats de Bep Wiersmastraat, gelegen in Schellerhoek,
de wijk met straten vernoemd naar
bekende Zwolse vrouwen. Op haar oude school,
de christelijke pabo (vroeger kweekschool), werd
een herinneringsteken voor deze dappere oudleerlinge
geplaatst. Omdat deze pabo inmiddels is
opgegaan in de Hogeschool Windesheim bevindt
dit monument, samen met begeleidende tekst en
foto, zich tegenwoordig daar.
* Met dank aan mevrouw M. Vos-Wiersma, zuster
van Bep.
Literatuur:
Windesheim Magazines 2e jrg. 1992, nr 3 en 4.
BEP WIERSMA
KI MET COnCEriTRATIEKAMP
rEJMVEüSBRlJCK OVERLEDEN1
JE JANUARI 1345
o
Plaquette die deel uitmaakt van het herinneringsteken voor Bep Wiersma dat
indertijd in haar oude opleidingsschool geplaatst werd ‘als een blijvende wegwijzer
voor hen die de oorlog overleefden.’ Dit herinneringsteken bevindt zich tegenwoordig
in de Hogeschool Windesheim. (Foto redactie)
Het herinneringsteken voorBep Wiersma in de Hogeschool Windesheim in zijn
geheel, bestaande uit een stukje rails op de grond, een zuil met de plaquette, een
foto en op de muur een bordje met verklarende tekst. (Foto redactie)
16 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Park Eekhout
Jeanine Otten
Het stukje Liniesloot bij
Park Eekhout achter de
sluis naar de Willemsvaart,
omstreeks 1885-
1900. Foto F.W.H.
Deutmann. (Collectie
HCO)
Vanwege de langdurige renovatie van Park
Eekhout staat dit park weer volop in de
belangstelling. De Zwolse Courant heeft er
al menig artikel aan besteed en in 2002 hield Han
Goodijk, omgevingsontwerper bij de gemeente
Zwolle, in het kader van het lezingenprogramma
‘Historische Avonden 2001-2002’ een lezing over
de geschiedenis van en de nieuwe ontwikkelingen
in Park Eekhout. Het hiernavolgende is een neerslag
van alle publiciteit.
Engelse landschapstijl
Park Eekhout is van oorsprong de tuin van Huize
Eekhout, die in Engelse landschapstijl is aangelegd.
Deze stijl kwam omstreeks 1760 in Engeland
tot ontwikkeling en werd in de rest van Europa
veelvuldig nagevolgd. Een Engelse tuin bestaat uit
langs vijvers gegroepeerde weiden en boomgroepen.
Kenmerkend zijn de steeds wisselende uitzichten,
de vloeiende paden, rijen bomen en de
romantische sfeer. De stijl werd in de negentiende
eeuw veel toegepast, vooral bij openbare parken.
Het door J.D. Zocher ontworpen Vondelpark in
Amsterdam is er een bekend voorbeeld van. In
Zwolle kennen we het Engelse Werk, dat is aangelegd
op de voormalige schans het Nieuwe Werk,
een onderdeel van de in de Tachtigjarige Oorlog
aangelegde verdedigingslinie tussen de stad en de
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 17
IJssel. In 1828 werd dit Nieuwe Werk voor wandelaars
opengesteld en werd er begonnen met de
aanleg van een park in Engelse landschapstijl. In
de volksmond kreeg dit park daarom al snel de
naam het ‘Engelse Werk’.
Van stadstuin naar stadspark
Park Eekhout dateert, evenals de villa, uit 1860 en
werd aangelegd door de rijke advocaat mr. Evert
Jan Eekhout (1833-1910).1 Eekhout was erg op zijn
tuin gesteld. Hij stierf op 87-jarige leeftijd en had
‘eenige oogenblikken voor hij den laatsten adem
uitblies nog in zijn tuin vertoefd…’.2 Bij de aanleg
van de tuin grensde de achterzijde aan relatief
open landbouwgebied. Buiten de oude stadsgracht
was er toen nog nauwelijks bebouwing.
Aan de westkant lag tot 1873 de Willemsvaart, die
grotendeels het traject van de oude Liniesloot
volgde. De Liniesloot was in de zeventiende eeuw
aangelegd als onderdeel van de verdedigingslinie
tussen de stad en het Nieuwe Werk bij de IJssel.
Als een vork stroomde de sloot op twee plaatsen in
de stadsgracht; de westelijk vork werd later vergraven
tot de Willemsvaart, de oostelijke vork liep
direct langs Huize Eekhout. In 1873 werd de loop
van de Willemsvaart verlegd naar de Willemskade
en een paar jaar later werd het sluisje opgeruimd.
De Liniesloot en het restant van de Willemsvaart
verwaterden tot een vijver en een slootje.
Een jaar na de dood van mr. Eekhout werden zijn
percelen geveild. De gemeente Zwolle kocht het
huis en de grond. Het was nog niet bekend welke
plannen de gemeente met het uitgestrekte stuk
grond had. Mogelijkheden waren een villa-terrein,
een wandelpark of de locatie voor een nieuw
te bouwen stadhuis.3 In augustus 1911 werd de tuin
van Eekhout voor het eerst voor het publiek opengesteld.
4
De gemeente besloot het terrein te bestemmen
voor de bouw van een nieuw stadhuis. Lourens
Krook, stadsarchitect van 1904 tot 1930, ontwierp
daarvoor een Vredespaleisachtig gebouw. Zijn
ontwerp werd in maart 1913 door de raad goedgekeurd.
Maar eerst werd het terrein nog gebruikt voor
de Provinciale Overijsselsche Nijverheidstentoonstelling
(PONT), die ter gelegenheid van het 100-
jarig bestaan van het koninkrijk Nederland van 31
juli tot 2 september 1913 werd gehouden. De
bezoekers moesten een bruggetje oversteken om
het hoofdgebouw van de expositie in de tuin te
bereiken. Vele firma’s uit geheel Overijssel exposeerden
daar. Achter in de tuin bevond zich ‘Oud
Zwolle’. Door een stadspoort kwam men op een
oud marktplein met oude geveltjes en herbergen.
Na afloop van de tentoonstelling moest de tuin
worden opgeknapt. Vanwege de hoge kosten voor
de nieuwbouw en het uitbreken van de Eerste
Wereldoorlog kwam van stadhuisbouw niets
terecht en bleef de tuin voorlopig als Park Eekhout
bestaan.5
Openstelling en bewaking Park Eekhout
Tussen de beide wereldoorlogen wisselde de
openstelling van Park Eekhout nogal. Er werd ook
regelmatig over gesoebat. In de regel opende het
park eind maart, half april of begin mei. Half
oktober, begin november of half november ging
het weer dicht. Alleen in 1936 was het park de hele
winter voor het publiek open geweest, ’s Avonds
en ’s nachts ging het park ook op slot.
De ‘vork’ van de Liniesloot.
Detail van ‘Plan
der Stadt Zwol & Nieuwe
Werken aan den IJssel’
door J.B. van Batenburg
1765. (Collectie
HCO, THA-Zwolle)
18 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Ingang PONT, Plan
1913. De toegangspoort
werd ontworpen door
architect Meijerink.
(Collectie HCO)
Ingang P. O.N. T. Plan 1913 — Zwolle.
Niet iedereen was even gelukkig met de wintersluiting.
Zo ontving het college van B en W in
november 1930 een brief, die was ondertekend
door 35 personen, ‘allen oude menschen uit Zwolle’,
met het verzoek om Park Eekhout zo mogelijk
de hele winter open te houden. De oudjes wilden
graag in het park van de mooie voor- en najaarsdagen
genieten. Slechts daar voelden zij zich veilig
voor het ’tegenwoordige snelverkeer. Dit laatste is
ook van toepassing voor Dames met hunne kinderen
en met of zonder kinderwagens.’
Een soortgelijk verzoek kwam er in 1932 van
Georgius Akkerboom sr., 86 jaar oud, wonende in
de Anjelierstraat 33, ‘mede namens zeer vele
ouden van dagen’. ‘Met dit prachtige voorjaarsweer
is het voor ons oudjes van 86-90 en ouder
een ware behoefte om eens rustig, niet te ver van
de stad in ons mooie park te mogen vertoeven’,
lichtte Akkerboom zijn vraag toe.
De gemeente had het plantsoen zo nu en dan
‘naar behoefte’ in de winter zonder toezicht opengesteld,
maar kwam daarvan terug toen er steeds
meer baldadigheid plaatsvond. Onder andere was
de waterbak van het urinoir vernield, een keermuur
langs de sloot omgetrokken en tussen
gazons, voorjaarsaanplantingen en wegen was
geen onderscheid meer te zien. Het park ging
voorlopig ’s winters niet meer open. En een nachtelijke
openstelling was al helemaal niet aan de
orde. Wiebenga, directeur Gemeentewerken van
1930 tot 1934, vond één keer in de week, op woensdagavond
tijdens het concert van het Stedelijk
Muziekkorps, tot 9 uur laat genoeg!
In de zomer was er voldoende toezicht. Tot
1925 waren er twee wachters, die elkaar aflosten
tegen een vergoeding van tien gulden per week per
persoon. Daarna werd het toezicht toevertrouwd
aan de politie die het park betrok in de reguliere
surveillance.
Ondanks een bord met het opschrift ‘Losloopende
honden, rijwielen en kinderen zonder geleide
worden niet toegelaten’ aan de ingang van het
park werd een tijdlang het meebrengen van fietsen
in het park oogluikend toegelaten. Het gevolg was
dat er misbruik van werd gemaakt. De parkwachters
kregen de opdracht er strenger op toe te zien.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Directeur van Gemeentewerken Krook was van
mening dat het park zó dichtbij de stad was, dat
bezoekers van het park zich te voet hierheen konden
begeven. Om notoire fietsers ter wille te zijn
werd overwogen bij het kantoor van de gemeenteontvanger
in Huize Eekhout een rijwielrek te
plaatsen.
In 1964 werden de parkwachters in een passend
kostuum gestoken. Vooral de jongeren bleken
hierdoor geïntimideerd te worden. De meer
voorlichtende manier van optreden van de parkwachters
bleek goed aan te slaan bij het publiek,
volgens het jaarverslag van Openbare Werken uit
1964.
Volière, kiosk en drinkfontein
In 1929 kwam er in de zuidwesthoek van het park,
vlak bij de Liniesloot, een volière naar ontwerp
van de directeur Gemeentewerken Krook. Het
vogelhok kostte net iets meer dan duizend gulden
en werd bevolkt door sierduiven en andere fraai
gevederde vogels.
Elders in het park was een kiosk van de geheelonthoudersbeweging.
Wat er ontbrak, was een
drinkfonteintje. In 1934 vroeg daarom raadslid
H.J. van der Vegt per brief aan het college van B en
W of er niet een kon worden geplaatst. Volgens
hem werd Park Eekhout zeer gewaardeerd, vooral
door vele ouden van dagen, die uit alle delen van
de gemeente Zwolle in het park samenkwamen
om er een rustig uurtje door te brengen en te
genieten van de schone natuur. Meermalen had
hij vernomen, dat zij het zeer op prijs zouden stellen
als ze er ook wat konden drinken. Dat kon wel
bij de kiosk van de ‘geheelonthoudersvereeniging’,
maar voor de daar geschonken dranken
moest natuurlijk worden betaald.6 ‘Willen B & W
eens overwegen of zij in het park een gelegenheid
zullen laten maken, waar het publiek kosteloos
een frissche teug leidingwater kan genieten?’ zo
besloot Van der Vegt zijn verzoek.
In 1935 kwam het fonteintje er, vlak bij het
wachthuisje van de parkwachter.
De volière raakte overigens tijdens de Tweede
Wereldoorlog in verval en het hout werd eruit gesloopt.
Pas in 1951 werd zij hersteld.
Een ontsierende muur
Park Eekhout werd aan de kant van de Burgemeester
van Roijensingel van de openbare weg
afgescheiden door een ontsierende muur. De
muur was een doorn in het oog van de VW, die
zowel in 1927 als in 1938 aan B en W verzocht het
blinde muurtje af te laten breken. Als afscheiding
was een kleine afrastering bij de gras- en bloemperken
voldoende. Pas in 1940 nam de gemeente,
in de persoon van de directeur Gemeentewerken,
dit plan over. Hij vond wel dat de muur dan vervangen
diende te worden door een mooi ijzeren
hek op stenen voet. Het hekwerk kon dan ook
direct een stuk terug geplaatst worden, zodat de
Van Roijensingel ter plaatse wat overzichtelijker
werd en het trottoir wat breder. Daartoe was echter
een stukje van de tuin van Van Roijensingel 1
(nu makelaar Meeüs) nodig. De bewoner, oogarts
G.B.J. Keiner, weigerde echter elke medewerking.
En, omdat men in die oorlogsjaren wel wat anders
aan het hoofd had, bleef de zaak slepen.
Pas in 1953 werd weer contact opgenomen met
de heer Keiner, die meldde dat een perceelsgrenswijziging
helaas niet mogelijk was, vanwege de
uitrit van zijn garage. Drie jaar later deed de directeur
van Gemeentewerken opnieuw het voorstel
de inmiddels vervallen muur te vervangen door
een fraai hek. De gemeenteraad nam daartoe eind
1956 een besluit, maar schortte een jaar later de
uitvoering ervan op wegens gebrek aan geld.
De bronnen zijn niet volledig over de sloop
van de muur en de plaatsing van een hek. Er was
eind jaren veertig namelijk wel degelijk een hekwerk
aan de Burgemeester van Roijensingel. Dit
hek is goed te zien op een foto uit die tijd van een
kleuter naast de in 1947 geschonken drinkfontein.
Herdenkingsmonumenten
Een directe relatie met de Tweede Wereldoorlog
hebben de twee herdenkingsmonumenten in het
park. Het eerste is een drinkfontein, die op 28
oktober 1947 uit dank is aangeboden namens honderden
Twentse dwangarbeiders uit Markelo,
Goor, Rijssen en Enter. In de hongerwinter waren
zij gedwongen geweest de Duitse verdedigingslinie
bij Zwolle te graven. Zij waren op 27 oktober
1944 bij grote razzia’s in Twente opgepakt en met
20 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Het Indië-monument
Op het Indië-monument staan de namen van de vijftien Zwolse jongemannen
die in de periode 1946-1950 in Nederlands-Indië zijn omgekomen.
(Foto auteur)
Het zijn:
H.J. van den Berg 02-11-1919/30-01-1949
M. Bruins 08-02-1927/01-06-1949
W. Dijkstra 13-06-1926/23-10-194/
R.H. Elemans 18-07-1927/08-03-1947
J. van Erven 30-04-1927/18-02-1947
H. ter Haar 05-08-1926/31-12-1948
E. Hillebrand 30-01-1927/10-08-1946
J. Lemstra 10-10-1927/27-02-1949
H.J. van der Linde 24-04-1921/20-03-1946
P. Melse 27-03-1918/22-02-1950
J.H.M. Poppe 16-09-1926/05-04-1949
F.H. Santing 21-11-1925/11-11-1947
L.M. Teeken 14-11-1926/23-07-1949
H.J.A. van der Vegt 04-12-1925/23-04-1949
D. Visser 27-09-1925/21-01-1949
een goederentrein naar Zwolle gebracht. De mannen
moesten in scholen slapen. Ze kregen wel
voedsel van de Duitsers, maar geen borden en
bestek. Daar zorgden de Zwollenaren voor. Verder
probeerden de Zwollenaren het leed van de
gravers enigszins te verzachten door ’s avonds de
scholen te bezoeken om kleding te repareren en
sokken te stoppen. De huidige drinkfontein is een
kopie uit 1985 van de oorspronkelijke, die begin
jaren tachtig ernstig beschadigd werd. De replica
is vervaardigd uit een van de zuilen van de afgebroken
Sint-Michaëlkerk aan de Roggenstraat.7
Dit monument stond bij de ingang van het park
aan de kant van de Burgemeester van Roijensingel
en nu bij de Roopoort.
Het tweede monument, nu aan de zijde van de
Van Roijensingel, werd op 15 augustus 2002 onthuld.
Het is het Zwolse Indië-monument 1941-
1962, dat werd ontworpen door Catharina Ramaekers
uit Maastricht. Het initiatief voor het monument
kwam uit de hoek van oud-strijders die de
Zwolse militairen wilden eren die hun leven in
Nederlands-Indië lieten. Dit particuliere initiatief
werd op aangeven van de gemeente verbreed naar
burgerslachtoffers. Op de liggende delen van het
monument is een bronzen plaat aangebracht met
de kaart van Nederlands-Indië en de namen van
vijftien Zwolse jongemannen die in de periode
1946-1950 in dat gebied zijn omgekomen. Het
monument is geadopteerd door basisschool De
Parkschool.8
Herinneringen
Omstreeks 1950 woonde J.M. Zwiers in Huize
Eekhout. Als stoker-schoonmaker van het kantoor
van de gemeenteontvanger woonde hij in de
dienstwoning die in de villa was ondergebracht.
Hij bewaart levendige herinneringen aan het park.
Het huisje van de parkwachter of de kiosk stond
links van de ingang aan de Burgemeester van Roijensingel.
In de kiosk verkocht de parkwachter
limonade, snoep en sigaren. Het park ging rond
9 uur open en bij zonsondergang weer dicht. Het
was alleen ’s zomers open. Anders dan nu was er
maar één toegang tot het park, namelijk aan de
Burgemeester van Roijensingel. De ingangen aan
de zijde van de Emmawijk en de Roopoort waren
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 21
er nog niet. Aan de zuidwestkant van het park lag
het overblijfsel van de Liniesloot. Zwiers had, zo
zei hij gekscherend, de grootste tuin van Zwolle.
Na sluitingstijd kon hij via het souterrain van Huize
Eekhout zó het park in wandelen en had hij het
park voor zich en zijn gezin alleen, ’s Zomers
genoot hij van de ‘poorten met rozen’ waar je
onderdoor kon lopen.
Dierenweide
Eind jaren vijftig kwam er ook een dierenweitje bij
Park Eekhout. De schapen en geiten waren van
personeel van de plantsoenendienst. De directeur
van Gemeentewerken tekende in 1959 persoonlijk
een nieuwe stal als schuilgelegenheid. Hij had aandacht
voor de omgeving: ‘Teneinde het landelijke
karakter zo min mogelijk geweld aan te doen, zal
de dakbedekking in riet worden uitgevoerd en zullen
de wanden bestaan uit gepotdekselde delen.’
De schaapskooi kostte 1.500 gulden.
De dierenweide breidde zich in de loop der
jaren ook uit. Maar daar waren niet alle omwonenden
het mee eens! In 1968 stuurde de bewoner
van Roopoort 1, commissaris van de koningin jhr.
mr. dr. O.F.A.H, van Nispen tot Pannerden, een
brief op hoge poten naar het stadsbestuur. Hij
maakte ernstige bezwaren tegen de aanleg door de
plantsoenendienst van een wei naast de ambtswoning.
Doordat de plantsoenendienst bomen had
gekapt, had Van Nispen nu uitzicht op een aantal
hokken, loodsen en een mesthoop. De plantsoenarbeiders
hadden niet aan zijn verzoek willen voldoen
de wei te beperken tot de achtertuin. Ze liep
door tot voor aan de straat, waardoor naast zijn
inrit en in de nabijheid van keuken en slaapkamers
voortaan dieren liepen, met alle daaraan verbonden
minder prettige gevolgen van mest, stank,
Links: Gea Zwiers naast
de door Twentse
dwangarbeiders
geschonken drinkfontein,
ca. 1947-1948.
(Particuliere collectie)
Een modern binnenstadspark,
het gerenoveerde
Park Eekhout in
februari 2003. (Foto
auteur)
22 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Kinderen bij de dierenweide
in Park Eekhout,
omstreeks 1960. (Uit: H.
Alma / J. Louwen,
‘Zwolle, stad met
karakter’)
vliegen enzovoorts. Van Nispen verzocht de dreigende
overlast in zoverre ongedaan te maken, dat
de wei zou eindigen ter hoogte van de voorgevel
van zijn garage, liefst nog een meter daarachter.
Binnen amper een week antwoordde het gemeentebestuur
dat zij de werkzaamheden hadden stopgezet.
Aan de herbeplanting van het terrein zou
zodanige aandacht worden geschonken, dat de
commissaris in de toekomst geen overlast meer
zou ondervinden. Voordat tot verdere afwerking
werd overgegaan zouden de directeur van
Gemeentewerken en van de Plantsoenendienst
persoonlijk de plannen aan Van Nispen voorleggen.
Kom daar als burger tegenwoordig nog maar
eens om…
Van Nispen liet minzaam weten dat hij zeer
erkentelijk was voor de medewerking.
Ook ’s nachts open
In de jaren zestig werd er weer gedelibereerd over
de openstelling van het park. De Zwollenaren wilden
het park ook ’s avonds open hebben en vonden
de burgemeester en wethouders aan hun zijde.
De directeur van Gemeentewerken, S. van der
Wal, echter wist dat het park in de schemering
werd bevolkt door met ‘minnelust’ bevangen lieden
en vreesde ‘manifestaties op zedelijk gebied’.
In 1962 meldde hij het college van B en W: ‘Ik kan
mij moeilijk voorstellen, welk nut het langer
openstellen van het park zou kunnen afwerpen.
Integendeel: het park wordt bij avond juist afgesloten
ter voorkoming van een onjuist gebruik van
het park. Met een eenvoudige verlichting is misbruik
niet tegen te gaan.’ Vraagt u ook maar eens
aan de commissaris van politie, was zijn advies.
Commissaris Bergsma zag er, mits met wat extra
verlichting, echter geen probleem in om het plantsoen
’s avonds open te stellen. ‘Overigens’, zo
merkte hij op,’ doet zich ongeveer een gelijke situatie
voor ten aanzien van de Potgietersingel. Naast
de zorg die deze singel af en toe oplevert, dient
toch ook te worden gezegd, dat veel Zwollenaren
aan deze singel een prettige herinnering uit hun
jongelingsjaren bewaren en dit plantsoen zo
gezien, ook in dit ook nog wel een nuttige functie
vervult.’
Uiteindelijk kwam de openstelling in de avonduren
er toch. Voor flink wat geld werd een aantal
lantaarnpalen geplaatst. Gelijktijdig werd een hekwerk
langs de Van Roijensingel verplaatst naar de
dierenweide aan de Emmawijk, waar het een oude
afrastering bij de voederplaats moest vervangen.
Het geheel zou 13.650 gulden kosten.
Restauratie
Ongeveer honderd jaar nadat mr. Eekhout de eerste
bomen in zijn tuin had geplant, was de dienst
Openbare Werken in 1964 bezig een eerste restauZWOLS
HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Het dierenverblijfmet
rieten dak en wanden
van ‘gepotdekselde
delen’ uit 1959 in het
gerenoveerde Park Eekhout,
februari 2003.
(Foto auteur)
te
ratieplan voor het park op te stellen. Onderdeel
daarvan werd ook de bestemming van een legaat
van mejuffrouw Wolf. Zij was in 1940 gestorven en
had 500 gulden nagelaten voor een bank of klok in
Park Eekhout. Dat geld stond nog steeds ergens op
een rekening. De bank zou worden meegenomen
Het door beukenbomen
gevormde poortje in
Park Eekhout op een
prentbriefkaart. (Collectie
HCO)
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
De beukenbomenpoort
in Park Eekhout in mei
1974. (Collectie HCO,
Foto Gemeente Zwolle,
afd. Voorlichting)
in de plannen. Van restauratie kwam voorlopig
echter weinig. De gemeente voerde een terughoudend
beheer in de tuinen van Eekhout: niets werd
veranderd en alles groeide maar door. Door de
opgeschoten struiken en planten vervaagde de
oorspronkelijke tuinopzet en veranderde de
Engelse tuin langzamerhand in een bos. De
bomen die mr. Eekhout had geplant, waren ruim
honderd jaar later tot volle wasdom gekomen.
Aan het eind van de twintigste eeuw werd Park
Eekhout niet langer ervaren als een prettige plek
om te verblijven. Het park was onveilig door de
slechte verlichting, de geïsoleerde ligging en de
aanwezigheid van daklozen en junks. Het werd
door omwonenden en mensen die via het park
van de Emmawijk naar de binnenstad wilden
zoveel mogelijk gemeden. In 1998 lanceerde de
gemeente daarom een plan om het park grondig
op te knappen. Na een jaar voorbereiding presenteerde
de wethouder voor milieu, Gerard van
Dooremolen, begin 2000 de nota ‘Binnenstadsparken’.
De parken De Wezenlanden en Eekhout
en de groene singels binnen de grachten zouden
zich de komende jaren moeten ontwikkelen tot
echte ‘stadsparken’, die beter toegankelijk waren
en waar allerlei culturele activiteiten konden
plaatsvinden. De gemeente stelde tweeënhalf miljoen
gulden ter beschikking.9
Het herinrichtingsplan werd opgesteld door
een werkgroep, waarin onder meer de Vrienden
van de Stadskern, Zwolle Groenstad, Bewonersvereniging
Binnenstad en de gemeente zitting
hadden. De kinderen uit de buurt dachten mee
over de speelplek, die verhuisde naar de Roopooft.
Het belangrijkste was het terugbrengen van de
oorspronkelijke Engelse landschapstijl. Door
nieuwe uitgangen te maken en de doorgaande
routes beter vorm te geven, werd het isolement
van het park opgelost. De Liniesloot en de laanbeplanting
van de Emmawijk werden in oude luister
hersteld. De hoofdentree aan de Burgemeester van
Roijensingel kreeg een smeedijzeren hek. Besloten
werd dat het park als proef in ieder geval tot een
jaar na de officiële heropening – in mei 2003 –
’s nachts open zou blijven.
Sommige door mr. Eekhout geplantte’bomen
waren zo oud dat ze levensgevaarlijk waren
geworden: dikke takken braken spontaan af. Twee
oude beuken, waarvan de takken een poortje
vormden, moesten om die reden in januari 2001
sneuvelen. Dit ‘beukenpoortje’ is op oude prentbriefkaarten
goed te zien. Het was jammer, maar
na 140 jaar is het ook wel eens tijd voor vernieuwing.
Zelfs Evert Jan Eekhout zou het daar mee
eens zijn.
Bron
Historisch Centrum Overijssel, GAZ. AAZ03, dossier
-1.777.83, Park Eekhout 1925-1968.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
In het gerenoveerde Park Eekhout moeten nieuwe
beukenbomen weer een poortje gaan vormen,
februari 2003. (Foto auteur) !•/;
De gerestaureerde Liniesloot langs Park Eekhout,
februari 2003. (Foto auteur)
Noten
1. D.-J. Rouwenhorst, Het cultureel erfgoed van Vastgoed
Zwolle: karakteristieke huizen in Noord- en
Oost-Nederland, Zwolle 2000, p. 13-17.
2. Zwolse Courant, 29 september 1910.
3. Zwolse Courant, 4 juli 1911.
4. Zwolse Courant, 8 augustus 1911.
5. F.C. Berkenvelder, Zo was Zwolle rond 1900, Zwolle
1970, p. 78.
6. Een saillant detail in verband met het latere gebruik
van het park door alcoholisten is dat in de jaren
7-
9-
voor de Tweede Wereldoorlog in het park een kiosk
van het Zwols Drankweer Comité stond. Tijdens de
oorlog moest deze kiosk gesloten blijven. In mei
1947 werd zij met enige plechtigheid weer geopend.
Zie Zwolse Courant, 17 mei 1947. Wanneer de kiosk
verdween, is niet bekend.
Zwolse Courant, 17 april 2001,26 april 2001.
Apeldoornse Courant, 25 juli 2002.
Zwolse Courant, 5 oktober 2001,9 oktober 2001.
26 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
De volière in park Eekhout
Wim Huijsmans
Tekening van de volière
in park Eekhout, ontworpen
doorL. Krook,
stadsarchitect, 1928.
(HCO, AAZ03, dossier
volière park Eekhout)
Wie herinnert zich niet de min of meer
verplichte wandeling op zondagmiddag
naar het park om daar eendjes te voeren
of brood te geven aan de schapen, de hertjes of
ander kleinvee. Van generatie op generatie vormt
het een van de wel haast: onvermijdelijke activiteiten
van jonge ouders. Op een vrije middag met de
kinderen op de arm, aan de hand of in de buggy
naar het park. Ook voor ouderen is een wandeling
naar het park een aangename en gezonde verpozing.
Dat er ook vogels van andere pluimage
komen, die deze openbare ruimte oneigenlijk
gebruiken, is erg jammer.
Hieronder zal aandacht worden besteed aan de
– inmiddels verdwenen – volière in park Eekhout
en de problemen, die de verzorging van de vogels
met zich meebracht.
Zwolse Artis?
In 1928 verzocht de Zwolsche Sierduivenclub, die
op 11 september 1925 was opgericht, aan het
gemeentebestuur om een volière te plaatsen in het
park Eekhout. De club had daarvoor de volgende
redenen. Tot dan toe was er nog geen volière in
een park in Zwolle. Bovendien trok een volière in
andere plaatsen veel toeschouwers en vogelliefZWOLS
HISTORISCH TIJDSCHRIFT
hebbers. Maar de belangrijkste reden was toch wel
dat een volière Van zeer groote opvoedkundige
waarde is voor de jeugd eener stad, want hierdoor
zal de liefde voor de vogels worden aangewakkerd
en de vernielzucht waaraan een groot deel der
jeugd mank gaat, worden getemperd.’ De sierduivenclub
was bereid enige koppels zeer fraaie duiven
beschikbaar te stellen, die de club ‘zeer zware
financiële offers’ kostten. Maar dat had de club
graag voor het goede doel over. Eveneens was de
club bereid bij de bouw te helpen.
Het gemeentebestuur reageerde enthousiast
nadat aan de heer L. Krook, stadsarchitect en
directeur van Openbare Werken van 1904 tot 1930,
om advies gevraagd was. Hij ontwierp een volière,
waaraan elementen van de nieuwe zakelijkheid
zijn te herkennen zoals de strakke horizontale en
verticale lijnen en het ontbreken van opsmuk.
Park Eekhout zou met een volière in aantrekkelijkheid
winnen. Een probleem vormden echter de
‘vrij belangrijke’ kosten. De bouw van de volière
werd op duizend gulden geschat. Daarnaast kwamen
de kosten van onderhoud en schoonhouden
en de kosten van de verzorging van de vogels. Om
het plan niet te laten afketsen kwam het college
van B en W met het voorstel om te zoeken naar
een vorm van samenwerking met de Zwolsche
sierduivenclub. Het volgende werd afgesproken:
de gemeente zou de volière bouwen en de sierduivenclub
moest dan een bepaald aantal vogels
daarin onderbrengen en verzorgen zolang het
park voor het publiek was open gesteld. In de wintermaanden,
wanneer het park voor het publiek
gesloten was, moesten de duiven weer door de
leden worden teruggenomen. Naast het krediet
van 1000 gulden voor de bouw van de volière
moest de raad ook haar goedkeuring geven voor
een vergoeding van drie gulden per week voor verzorging
van de vogels, ongeveer vijfenzeventig
gulden per seizoen.
Het voorstel van B en W werd niet zonder slag
of stoot aangenomen. In de raadsvergadering van
16 juli 1928 werd er uitgebreid over gediscussieerd.
Sommige leden van de raad hadden hun twijfels
over de grote opvoedkundige waarde van de volière.
Anderen wezen op de consequenties van het
akkoord met de sierduivenclub. Wat moest de
gemeente doen met de volière als de club werd
opgeheven of wanneer liefhebbers van konijnen,
witte muizen of andere dieren met een soortgelijk
verzoek kwamen. Wanneer het zo zou doorgaan
‘komen wij langzamerhand tot een Zwolsche
Artis’. En dat kon toch niet de bedoeling zijn. De
voorstanders in de raad onderstreepten het
opvoedkundige belang van de volière. Er moesten
dan niet alleen sierduiven, maar ook ander

Lees verder

Zwolse Historisch Tijdschrift 2003, Aflevering 2

Door 2003, Aflevering 2, Afleveringen, Jaartal, Zoek in ons tijdschrift

w
i*
K»!
20e jaargang 2003 nummer 2 – € 5,75
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Annèt Bootsmavan
Hulten en
Wim Huijsmans
Groeten uit Zwolle
Nlfch , L/0 ZWOLLE, Nleu«fchavenbrug
Geslaagd voor het
toelatingsexamen l
HARTELIJK GEFELICITEERD
Een goed advies
beste! vóór de vakantie nog je
schoolboeken:
Bijtijds bestellen betekent leverei
op tijdl
Wacht niet tot het laatste moment
Diverse boeken zijn dan vaak uit
verkocht of in herdruk.
tiet vriendelijke groetet
H. TULP N.V.
Tel. (O5Ï00J-11441
Soefcnwxfef
Scnoofvttfpennen
Ttktnaniktlen
^Wa£j2?
(Collectie HCO)
Reclamekaart van H. Tulp N.V.
Poststempel 21 juni 1961
Zwolser kan het bijna niet: een kijkje vanaf de
Burgemeester van Roijensingel op de Nieuwe
Havenbrug en de Peperbus, die hoog boven de
huizen aan de Eekwal uitrijst, geschilderd door
een amateur, waarschijnlijk naar een foto of
ansicht. Rechtsonder heeft hij zijn naam vermeld:
Roet- of Hoefman.
Ruim 100 jaar was drukkerij en uitgeverij Tulp
een begrip in Zwolle. Tulp begon in 1882 aan de
Blijmarkt. Rond 1970 verhuisde het bedrijf naar de
Rieteweg en na fusies verdween de handelsnaam
in de jaren negentig uit Zwolle.
Tulp was ook op het gebied van schoolboeken
actief. Zoals de leerlingen van groep 8 tegenwoordig
deelnemen aan de landelijke CITO-toets ter
bepaling van het vervolgonderwijs, zo moest men
tot de invoering van de Mammoetwet in 1968 een
toelatingsexamen afleggen voor de middelbare
school. De firma Tulp speelde daar handig op in.
Was je geslaagd voor dat examen, dan ontving je
een schriftelijke felicitatie van Tulp met de aansporing
om daar snel je schoolboeken te bestellen.
In 1961 ontving R. Stevens uit de Gladiolenstraat
4 te Zwolle deze kaart. Hij was geslaagd voor
zijn examen en begon aan een nieuwe vorm van
onderwijs.
In latere adresboeken van Zwolle woonde het
gezin Stevens niet meer aan de Gladiolenstraat in
Assendorp. De naam was te algemeen om via
adres- of telefoonboeken verder te zoeken. Maar
misschien kent een van de lezers deze R. Stevens
en weet hij of zij wat er van hem geworden is. Met
belangstelling zien wij uw informatie tegemoet.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 39
Redactioneel Inhoud
Een tijdschrift vol persoonlijke herinneringen…
Veel Zwollenaren zullen zich mr. Job Drijber
nog herinneren. Hij was burgemeester van Zwolle
van 1969 tot 1980, een roerige periode vanwege
democratisering en stadsvernieuwing. Drijber is
ereburger van de stad en in januari 2002 werd een
singel naar hem vernoemd: Burgemeester Drijbersingel,
voorheen Zamenhofsingel geheten.
Annèt Bootsma en Wil Cornelissen hebben uitgebreid
met hem gesproken. Het artikel dat uit deze
interviews is samengesteld, omvat meer dan alleen
Drijbers Zwolse periode.
Tijdens de uitreiking van de Prijs voor de
Zwolse Geschiedenis 2002 hield winnaar Jan van
de Wetering een voordracht over het Ter Pelkwijkpark,
waar hij opgroeide. Op verzoek van de
redactie heeft hij deze boeiende causerie voor het
tijdschrift beschikbaar gesteld.
Van de burgemeester naar de zwerver; Wil
Cornelissen switcht moeiteloos tussen de uitersten
van het sociale spectrum. De zwerver Bram
Poortier, beter bekend als ‘Brammetje’ haalde
regelmatig de Zwolse Courant. Hij overleed begin
dit jaar. Kort na zijn begrafenis ontving Wil Cornelissen
een gedicht op deze gebeurtenis, geschreven
door Fons Kool. Als inleiding hierop zet Cornelissen
de gebeurtenissen van de laatste jaren nog
eens op een rij.
Het tijdschrift begint zoals gebruikelijk met
een ansichtkaart. Dit keer is hij wel heel toegesneden
op de verschijningsdatum. Het betreft namelijk
een reclameboodschap van een drukkerij
gericht aan een scholier die net is geslaagd voor
het toelatingsexamen van de middelbare school.
Groeten uit Zwolle Annèt Bootsmavan
Hulten en Wim Huijsmans 38
Mr. Job Drijber, ereburger van Zwolle.
Een portret Annèt Bootsmavan
Hulten en Wil Cornelissen 40
Ode aan het Ter Pelkwijkpark.
Een wandeling door een verdwenen paradijs
Jan van de Wetering 66
Bram Poortier. Een zwerver ging heen…
Wil Cornelissen 72
Boekbesprekingen 74
Mededelingen 77
Auteurs 78
Omslag: Een burgemeester moet van alle markten
thuis zijn. Op 19 december 1975 decoreerde burgemeester
Drijber het 400.000ste dier dat dat jaar op
de Zwolse veemarkt werd aangevoerd. Op de achtergrond
het draaiorgel ‘de Engelenbak’. (Collectie
HCO)
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Mr. Job Drijber, ereburger van Zwolle
Een portret
Annèt BootsmavanHulten
en
Wil Cornelissen
Job Drijber als kind in
Laren, beginjaren dertig.
(Collectie Drijber)
In 1998 riep de Zwolse gemeenteraad het instituut
ereburger in het leven, als hoogste onderscheiding
van de stad en bedoeld voor mensen
met uitzonderlijke verdiensten voor Zwolle. De
eerste – en totnogtoe enige – persoon aan wie deze
bijzondere titel werd toegekend, is Zwolle’s oudburgemeester
mr. Job Drijber. In januari 2000
werd hem het ereburgerschap van Zwolle uitgereikt
op grond van zijn bijzondere inspanningen
voor de stad. Bij die gelegenheid karakteriseerde
burgemeester Jan Franssen mr. Drijber als een
zeer gedreven, gezaghebbend en bevlogen burgemeester.
In januari 2002 werd de voormalige Zamenhofsingel
omgedoopt in Burgemeester Drijbersingel.
Burgemeester Henk Jan Meijer roemde daarbij
de periode Drijber, 1969 -1980, als een tijdvak
waarin veel was gebeurd ten goede van de stad in
het algemeen en de binnenstad in het bijzonder.
Deze feiten maken uiteraard nieuwsgierig naar
een man en een periode in de stadsgeschiedenis
die nu al officieel als bijzonder geboekstaafd staan.
Wij voerden daarom twee uitgebreide gesprekken
met mr. Drijber, die tegenwoordig als burgemeester
in ruste woonachtig is in zijn laatste standplaats
Arnhem. In deze gesprekken rees voor ons
het beeld op van een man met een helder inzicht
en vooral ook met een geweldige werklust; die
door zich altijd goed voor te bereiden en te laten
informeren en door optimaal gebruik te maken
van zijn in de loop der jaren opgebouwde netwerk
van relaties, gesprekspartners doorgaans een stap
voor was en zich daardoor terecht de faam van een
effectief en bekwaam bestuurder verworven heeft.
De neerslag van deze vraaggesprekken, waarin wij
bepaald niet alleen over Zwolle spraken maar de
levensloop voorgeschoteld kregen van een markante
persoonlijkheid, wordt hieronder weergegeven.
Een interview als noviteit in het Zwols Historisch
Tijdschrift. Mr. Drijber leerde het bestuurlijke
handwerk van onderaf; eerst als raadslid en
wethouder in Leiden, vervolgens als burgemeester
van Middelburg, daarna van Zwolle en tenslotte
van Arnhem. Voordat wij mr. Drijber verder voor
en over zichzelf laten spreken, eerst nog een korte
schets van de tijd waarin zijn Zwolse burgemeesterschap
zich afspeelde.
Zwolle in de jaren zeventig
De komst van mr. Job Drijber in 1969 van Middelburg
naar Zwolle viel samen met een omslag in de
tijd. De studentenonrust en de revolutionaire
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
denkbeelden uit de tweede helft van de jaren zestig
begonnen in de hele samenleving respons te vinden.
Er voltrokken zich daardoor in de jaren
zeventig een aantal maatschappelijke veranderingen
die ongekend waren. Inspraak was een nieuw
fenomeen dat zich razendsnel door allerlei instituties
en organen verspreidde. Er verschenen actiegroepen.
Polarisatie vierde hoogtij. De opvattingen
over zedelijkheid en cultuur wijzigden en er
ontstonden allerlei emancipatiebewegingen. Grote
aantallen rijksgenoten en allochtonen kwamen
naar Nederland. De vooruitgangsideeën uit de
jaren zestig, die zich onder meer hadden geuit in
het voortvarend slopen van oude binnenstadsgedeelten
om plaats te maken voor grootschalige
wegen en nieuwbouw, deden geen opgeld meer.
Daarvoor in de plaats kwam een voorkeur voor
renoveren, restaureren, kleinschaligheid en het op
historische plaatsen weren van de inmiddels massaal
oprukkende auto.
Ter illustratie, het aantal inwoners van Zwolle
nam tussen 1 januari 1970 en 1 januari 1980 met
zesduizend personen toe van 76.000 naar 82.000;
het aantal huwelijken liep daarentegen terug van
836 in 1970 naar 492 in 1979 terwijl het aantal echtscheidingen
steeg van 37 naar 105. In tien jaar tijd
werden in Zwolle 6961 woningen gebouwd, waarvan
347 in 1970 en 954, het hoogste aantal, in 1976
en 1200 woningen werden gerenoveerd. Aan restauraties
werd tussen 1960 en 1970 bijna 2 miljoen
gulden besteed, van 1970 tot 1980 vertwintigvoudigde
dat bedrag tot 39 miljoen. De Aa-landen
verrezen en de grondslag voor Zwolle-Zuid was
gelegd. In 1970 telde Zwolle nog nauwelijks Surinamers
en Antillianen, in 1980 respectievelijk 600
en 200. Het aantal Marokkanen en Turken steeg
van 5 en 50 naar 135 en 1080. In 1970 waren in
Zwolle nog praktisch geen wijkcentra, in 1980 telden
bijna alle wijken centra en wijkgemeenschappen
met een inspraakfunctie. De jeugdzorg werd
in deze jaren een issue en het aantal sportvelden
verdubbelde bijna. Vrouwen betraden op veel
grotere schaal dan ooit tevoren de arbeidsmarkt.
Schaduwzijde van de jaren zeventig was dat het
Kennismakingsreceptie
met de nieuwe burgemeester
Drijber en zijn
echtgenote in Odeon,
november 1969. (Foto
Henneke, collectie
HCO)
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Het Zwolse college van
burgemeester en wethouders
uit 1969 -1970,
vlnr. de wethouders
Hubbers (KVP) en
Runhaar (ARP), burgemeester
Drijber,
gemeentesecretaris Peeman
en de wethouders
Nooter en Witvliet, beiden
PvdA. (Collectie
HCO)
gevoel van onveiligheid bij de burgerij toenam.
Maar positief was dat de werkgelegenheid zich in
Zwolle, vergeleken met de rest van het land, gunstig
ontwikkelde. Vanwege de hier sterk ontwikkelde
dienstensector nam het aantal banen toe.
De stad werd door al deze ingrijpende veranderingen
in de samenleving niet overspoeld; men
slaagde erin ze redelijk te verwerken en rond 1980
waren ze geïntegreerd in de samenleving. Een uitkomst
die begin 1970 zeker niet vanzelfsprekend
was. Temeer omdat naast de boven geschetste
algemene tijdsverschijnselen op dat moment hier
nog drie specifieke kwesties speelden die de
gemoederen bezighielden: de herinrichting van de
binnenstad, de uitbreiding van de stad naar Zwolle-
Zuid en meest controversieel, de stadhuiskwestie.
In 1970 was de afbraak van het noordelijk deel
van de binnenstad in volle gang en ging het om de
vraag hoe het braakliggende gedeelte weer moest
worden ingevuld. De ideeën die daarover hadden
bestaan in de jaren zestig waren inmiddels achterhaald.
Om de ontsluiting van en de infrastructuur
in Zwolle-Zuid gerealiseerd te krijgen moest een
beroep op het Rijk gedaan worden; een subsidie
van goed 100 miljoen gulden kwam pas na intensief
lobbywerk medio 1975 rond. En tenslotte de
stadhuiskwestie; Zwolle wachtte al ruim zeventig
jaar op een nieuw stadhuis. De hiervoor ontwikkelde
plannen uit de jaren zestig zorgden echter
voor een weliswaar niet politieke, maar op z’n
minst emotionele tweedeling in de Zwolse samenleving.
Het stadhuisplan beheerste begin jaren
zeventig alle verhoudingen in Zwolle. Net toen de
tegenstellingen volkomen onoverbrugbaar leken,
kwam er een gewijzigd plan ter tafel dat vervolgens
snel werd verwezenlijkt.
Mr. Drijber kenschetst de jaren 1970 -1972 nu
als de moeilijkste waaraan hij in zijn achtentwintigjarige
burgemeesterscarrière het hoofd te bieZWOLS
HISTORISCH TIJDSCHRIFT 43
den had. Maar door zijn gevoel voor het historische
stadsbeeld, zijn landelijke netwerk van relaties
en zijn initiatiefrijke manier van leiding geven
(en nemen) bleek Drijber in Zwolle de juiste man
op de juiste plaats en tijd te zijn. Onder zijn gedreven
leiding doorstond de stad alle genoemde perikelen
en kwam uiteindelijk voorspoedig uit de
jaren zeventig te voorschijn. We laten nu graag de
heer Drijber aan het woord over zijn leven, het
verloop van zijn carrière en natuurlijk zijn tijd in
Zwolle.
Jeugd en studietijd
Wat is een jongensdroom? Trambestuurder, brandweercommandant;
hoe kom je tot de wens om burgemeester
te worden. Zat dat er van huis uit al in?
Belangstelling voor de politiek, het bestuur? Via uw
vader? Wat was de rol van uw moeder?
Drijber: Ik ben geboren in Nederlands-Indië, in
Malang, Oost-Java. Daar heb ik tot mijn zevende
jaar gewoond. Heel mooi, ik was daar zeer aan
gehecht en vond het heel erg om daar weg te gaan.
Mijn vader was advocaat, eerst in Zutphen en later
in Soerabaja. Na een jaar of tien is hij overgegaan
naar de Borsumij, de Borneo Sumatra Handelsmaatschappij.
De directie daarvan zat in Den
Haag, hij was hoofdvertegenwoordiger in Indië.
Wij gingen in 1931 terug naar Nederland. Omdat
mijn vader met pensioen ging, hij was toen 54. Ik
had een oude vader, ik was enig kind uit z’n tweede
huwelijk. Destijds in Zutphen was hij gemeenteraadslid
voor de Vrijzinnig Democraten. In Soerabaja
zat hij ook in de raad. Hij werd in 1916
gevraagd om burgemeester van Soerabaja te worden.
Dat heeft hij niet gedaan vanwege alle representatie,
daar had hij geen zin in. Toen we terugkwamen
vestigden we ons in Laren, daar werd m’n
vader wethouder voor inmiddels de liberalen. De
Drijbers waren oorspronkelijk landbouwers in
Drenthe. De eerst niet-landbouwer was m’n betovergrootvader
die adjunct-directeur van de
Maatschappij van Weldadigheid in Frederiksoord
was. Daarna volgden diverse burgemeesters en
dominee’s, ook een Atjeh-generaal. Mijn moeder
kwam uit Arnhem, haar vader was officier.
Ik heb in Hilversum op het gymnasium gezeten.
Maar het ging allemaal niet vanzelf, ik was
helemaal geen vlot jongetje op school. Ik had weliswaar
drie halfbroers, maar die waren veel ouder.
Dus ik was in feite enig kind en een beetje eenzelvig.
Mijn moeder was heel verstandig, zij heeft
echt haar best voor mij gedaan. Maar ik leefde op
Luchtfoto uit 1972
waarop het effect van de
kaalslag in het noordelijk
deel van de binnenstad,
rond de Broerenkerk,
goed te zien is.
(Uit ‘Op de bres voor
Zwolle’, Zwolle 1992)
44 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Mr. Job Drijber, chronologie
– > • •
uit 1973. (Collectie HCO)
BMBB^BH 1924
^^^^^BYBYBBYJ W5
BIBHBVI BB^B^B^KBI
i t ‘ ‘ff
1’ m
ï – ‘”•”• !’ w j’ . , ‘~^sM
‘i *” ‘ i l i |
f ^ 1
1950
1952
1953 -1961
1956 -1961
1958 -1961
1961 -1969
1969 -1980
november 1969
n^H^BBBBH
PJ&yR^^^^^^H J9/o -1972
^SQ^^^^^^^^^H augustus 1972
|l|ua[BBBBBBBBfl
IBBBB^BI m^^^^^^^^^^^^^M medio 1975
^MgUHB|^BK| J4 mei 1980
urgemeester van Zwolle, mei 1980
1980 -1990
januari 2000
januari 2002
Geboren te Malang op Oost-Java, Nederlands-
Indië
Verhuizing naar Nederland, vestiging
in Laren, Noord-Holland
Eindexamen gymnasium
Opleiding voor bestuursambtenaar
en de studie ïndologie en Indisch
Recht te Leiden
Afstuderen Indisch Recht, adjunctsecretaris
college van curatoren
Afstuderen Nederlands Recht
Gemeenteraadslid voor de WD in
Leiden
Beatrix in huis
Wethouder in Leiden, onder meer
portefeuille verkeer en vervoer
Burgemeester van Middelburg
Burgemeester van Zwolle
Geïnstalleerd als burgemeester van
Zwolle
‘Moeilijkste bestuurlijke jaren’
Compromis over het stadhuisplan
aangenomen door de Zwolse
gemeenteraad
Rijk kent Zwolle een eerste subsidie
van 103 miljoen gulden toe voor de
ontsluiting van Zwolle-Zuid
Opening nieuwe stadhuis
Viering van Zwolle 750
Officieel afscheid van Zwolle, krijgt
daarbij de erepenning van de stad
Zwolle uitgereikt
Benoemd tot erelid van de Vrienden :
van de Stadskern
Burgemeester van Arnhem
Benoemd tot ereburger van Zwolle
Officiële onthulling van de naam
Burgemeester Drijbersingel
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 45
de achtergrond, kwam nooit in een bestuur van
een gymnasiastenbond of zo. Ik las wel heel veel.
Vooral geschiedenis, het enige vak ook waar ik
echt goed in was. Wiskunde vond ik vreselijk.
De oorlog heeft op u ook een geweldige indruk
gemaakt? Ja, heel sterk en dat is ook gebleven, het
is een blijvend stempel. Ik ben na m’n eindexamen
in 1943 nog een jaar in Rotterdam geweest, naar
de Belastingacademie. Je kon toen niet gaan studeren
want de universiteit was dicht. Je moest je
melden op het Arbeidsbureau. Dat wilde ik niet,
vandaar deze opleiding. De Duitsers gaven daar
Ausweisen voor want die vonden het van belang
dat in de belastingdienst continuïteit zat. Ik heb
wel wat illegaals gedaan, bonnen rondgebracht en
krantjes, wat koeriersdiensten, maar niets spectaculairs.
Maar ik wou weer terug naar Indië. Wel
met enige aarzeling, want mijn ouders waren al
oud, dat vond ik wel een punt. Na de bevrijding
heb ik mij daarom in Leiden opgegeven voor
bestuursambtenaar en de studie Indologie en
Indisch Recht en ik werd aangenomen als kandidaat
Indisch bestuursambtenaar. Ik dacht dat er ik
weet niet wat voor mogelijkheden waren. Maar
dat werd uiteindelijk niks want we weten allemaal
hoe dat gegaan is. Toen ik afgestudeerd was kon ik
wel makkelijk banen in het bedrijfsleven krijgen,
maar daar ben ik niet iemand voor. Inmiddels had
ik echter wel een andere richting in mezelf ontwikkeld.
Tot mijn verbazing. Want als scholier
was ik altijd op de achtergrond maar toen ik in
Leiden studeerde, veranderde dat. Ik kwam in de
archiefcommissie van het Leids Studenten Corps
en moest bij bepaalde gelegenheden toespraken
houden. Dat ging eigenlijk heel goed, ze luisterden
ook nog. Daar kwamen dingen bij, faculteitsbestuur,
commissie van de sociëteit, Indische Vereniging.
In die tijd met de Indische Kwestie kwamen
vele bekende Nederlanders spreken, Logemann,
toen minister van Overzeese Gebiedsdelen,
Gerbrandy, ook Indonesiërs; niet van de Republiek
natuurlijk, die kwamen hier niet. Die bijeenkomsten
moest ik leiden. Op een gegeven
moment ben ik tot mijn stomme verbazing zelfs
praeses van het corps geworden.
Dat was in mijn leven een enorme omslag. Ik
vertel dat omdat dat voor mijn burgemeesterschap
van belang is geweest. Want toen duidelijk
werd dat ik niet naar Indië kon begon ik toch wel
meer voor het bestuur te voelen. Daarbij had ik
ook het Leidse civitasideaal, het ideaal van de
scheidslijnen moeten weg, iedereen moet een kans
krijgen, in de samenleving maar om te beginnen
in de Leidse studentenwereld. Oude tegenstellingen
weg. Dat is mij altijd wel blijven bezielen. Ik
weet wel, de theorie en de praktijk liggen uit
elkaar, want je bent zoals je bent. Je komt toch uit
een bepaald milieu; je bent wel idealistisch maar in
werkelijkheid handhaaf je in zo’n studentenwereld
toch weer zo de tradities dat een aantal zich er
niet thuis voelt.
Ik studeerde afin 1950, in Indisch Recht. Indologie
heb ik laten lopen want daar had ik niets
meer aan, maar daarna heb ik Nederlands Recht
gedaan en dat in 1952 afgerond.
Adjunct-secretaris van het college van curatoren
In 1950, direct na mijn eerste afstuderen, ben ik
gaan werken. Mijn vader had helemaal geen geld
meer, hopeloos was dat. Want zijn derde zoon is
in zijn Leidse studententijd schizofreen geworden,
die jongen is in psychiatrische inrichtingen
terechtgekomen. Mijn vader moest dat zelf betalen.
Zo was dat in die tijd. Tot hij nog ƒ 5000 over
had, toen heeft de gemeente het overgenomen. Dit
heeft ons werkelijk financieel te gronde gericht. Ik
moest vanwege die tweede studie wel in Leiden
blijven en toen kreeg ik een functie bij het college
van curatoren aangeboden. Het college van curatoren
was destijds het bestuur van de universiteit.
Dat waren geen fulltimers, maar er was een fulltime
secretaris met een heel apparaat. Als jong jurist
kon ik daar beginnen als adjunct-secretaris, een
nieuwe functie. Ik deed studentenzaken, bouwzaken
en speciale opdrachten. Had een uitstekende
chef, mr. Wiersma, die is later hoogleraar geworden
en lid van de Hoge Raad, een heel intelligente
jurist. Daar heb ik erg veel aan gehad. Het is erg
belangrijk om in je begintijd een chef te hebben
waar je veel van leert.
In 1953 werd ik raadslid, voor de WD. We
zaten met een driemansfractie in de Leidse raad.
Ook een hele goede leerschool, want ik wilde toen
al burgemeester worden.
46 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Dat was toen al duidelijk? Zeker, al toen ik
adjunct-secretaris werd. Daarom was het goed dat
ik raadslid werd. Maar het liep niet allemaal zo
vanzelfhoor.
In mijn tijd als adjunct-secretaris aan de universiteit
heb ik ontzettend veel geleerd, hoe je
plannen moet verwezenlijken, ook bouwplannen.
Daar heb ik mijn hele leven plezier van gehad.
Daarvoor had je nodig het ministerie van Onderwijs,
de Rijksgebouwendienst en het ministerie
van Financiën. Wilde je een groot bouwplan er
doorheen krijgen dan moest je met alle ambtenaren
op het betreffende departement gaan praten,
soms met de professor erbij, om ze wat enthousiast
te krijgen. Bij grote plannen maakte ik stuurgroepen
en inviteerde hogere ambtenaren van
departementen om daar in te zitten. Dan kon ik
zelf mee sturen en zo lukte het meestal wel om die
plannen er door te krijgen.
De universiteit groeide hard in die jaren en er
was ook een enorme achterstand, in de dertiger
jaren was niets gebouwd. Ik heb daar ook het
belang van wat ze tegenwoordig netwerken noemen
geleerd. Als je voor iets wat je wilt verwezenlijken
alleen de gewone weg bewandelt, al zit een
plan nog zo goed in elkaar, prima toelichtingen en
alles, het dus alleen voor zich zelf laat spreken en
er verder niet achteraan gaat, dan gebeurt er niets.
Dat is nu nog steeds zo. Als je als gemeente ergens
niet volkomen achterheen gaat en niet zorgt dat er
een netwerk is waarmee je doordringt in de spelonken
van het departement of de provincie, dan
kun je het wel vergeten. Op een gegeven moment
ging mijn baas weg. Ik werd geen opvolger, ze
vonden mij te jong en te lastig, er kwam een oudere
meneer van het departement. Toen wilde ik
eigenlijk weggaan, ik moest toch een keer weg. Ik
had inmiddels al gesolliciteerd op twee burgemeesterschappen,
Ruinen en Ruurlo. De Leidse
burgemeester, tevens curator, Van Kinschot was
vermoedelijk niet zo dol op mij. Want ik was, met
een aantal anderen, heel lastig in de raad. Daar heb
ik trouwens nog wel profijt van gehad, als ik later
zelf lastige raadsleden had dan kon ik vanuit mijn
eigen ervaringen heel aardig met ze praten.
Beatrix
Ik dacht dus ik moet nu eindelijk eens weg en toen
gebeurde er iets merkwaardigs. Ik was in 1952
getrouwd, met Mary Halbertsma, we kenden
elkaar vanaf 1947. Zij had de school voor Maatschappelijk
Werk gedaan. We woonden in Leiden
op een verdieping aan het Rapenburg, daar werden
ook onze oudste twee kinderen geboren.
Maar in 1955 kregen mijn vrouw en ik van koningin
Juliana het verzoek of wij prinses Beatrix in
huis wilden nemen. Want Beatrix zou in 1956 in
Leiden komen studeren. Zij moest vrij zijn, maar
er moesten toch wel mensen zijn, liefst een gezin,
dat ook wel z’n eigen gang ging maar een beetje
een oogje in het zeil kon houden. We konden
daarvoor verhuizen naar Rapenburg 45, het vroegere
huis van professor Telders, de hoogleraar
Volkerenrecht. Telders was, nog in april ’45, in het
kamp overleden en had zijn huis nagelaten aan het
Leids Universiteits Fonds. Op de tweede verdieping
zou prinses Beatrix met haar vriendin Renée
Roëll gaan wonen. En er was natuurlijk ook een
rechercheur. Daarboven moest nog een ouderejaars
komen. Die moesten wij uitzoeken, een studente
die haar eigen weg ging maar Beatrix wegwijs
kon maken.
Hoe krijg je zo’n verzoek van de koningin? Had u
al contacten met de familie? Nee, wel eens een
handje gegeven, maar verder niet. Maar koningin
Juliana had zelf ook in Leiden gestudeerd en de
band met haar Leidse tijdgenoten vastgehouden.
Zo kon zij makkelijk advies inwinnen. Met name
het bestuur van het Leids Universiteits Fonds
speelde daarbij een rol, in de eerste plaats de secretaris-
penningmeester mejuffrouw mr. M.[Marietje]
Blok. Een centrale figuur in het Leidse universitaire
leven. Prinses Beatrix zou eerst drie jaar
blijven. Het werden er vijf omdat zij bij nader
inzien haar studie wilde afsluiten met het doctoraalexamen
Rechten Vrije Studierichting. Ze is tot
1961 gebleven.
In Leiden beheerst het 3 oktoberfeest1 de stad.
Daarom was het voor mij een grote gebeurtenis
toen ik secretaris werd van het bestuur van de
3 oktobervereniging. Daaraan bewaar ik de beste
herinneringen, ook al moest je er hard voor werken.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 47
In 1958 werd ik wethouder, Leiden was toe aan
een vijfde wethouder en de VYD mocht die leveren.
Het college van B en W was in leeftijd tussen
de 56 en 64, men vond dat er eens iemand van een
andere generatie in moest.
Welke portefeuille had u? Ik had vier bedrijven
onder mij en verder volkshuisvesting, verkeer en
openbaar vervoer. Het Leids gemeentebestuur
was niet erg gemakkelijk* de sfeer was niet geweldig
in die tijd. Maar goed, ik heb dat drie jaar
gedaan, met plezier. Die portefeuille verkeer en
vervoer heb ik tweeëntwintig jaar gehouden, ook
nog in Middelburg en Zwolle. Verder had ik mijn
handen vol aan de bouw van de Groenoord-
(markt)hallen en een voor die tijd moderne vuilverbrandingsinstallatie.
Middelburg
Op een gegeven moment werd ik van diverse kanten
ingeseind dat er een burgemeesters vacature
was. Ik aarzelde, want ik was nog maar twee jaar
wethouder en zat net midden in die bouw van de
Groenoordhallen. Maar er werd me gezegd door
Van der Kwaak, toen een CH-gedeputeerde van
Zuid-Holland, de W D zit nu in de regering en er
is een grote achterstand aan WD-burgemeesters,
nu moet je je kans grijpen. Ik heb toen met m’n
vroegere hoogleraar staatsrecht gesproken. Staatsrecht
had ook m’n belangstelling, ik had graag
geschiedenis willen studeren maar zag daar destijds
niet zoveel mogelijkheden in. Ik legde hem
mijn dilemma voor en hij zei, Van der Kwaak
heeft volkomen gelijk, ik had het u zelf moeten
adviseren, ik maak nu een afspraak voor u met de
secretaris-generaal. Toen kwam ik op het departement
en daar zeiden ze, als u nu niet was gekomen
dan hadden we dat uitgelegd als een teken dat u
geen belangstelling had. Toen heb ik gesolliciteerd
naar Smallingerland in Friesland. Ik wist wel dat ik
dat niet zou krijgen, politiek lag dat niet voor de
hand, maar ik kwam wel op de voordracht. Ik had
inmiddels ook naar Middelburg gesolliciteerd en
ben dat uiteindelijk met veel moeite geworden.
Toxopeus, die toen minister van Binnenlandse
Zaken was, wilde mij hebben maar de toenmalige
commissaris2 in Zeeland, De Casembroot, wou de
burgemeester van Zierikzee, een CH-er. Daar was
hij ook zeer mee bevrind. Een burgemeester moest
bovendien kerkelijk meelevend zijn. Hij riep mij
niet eens op.
Dus die dominees in de familie, dat heeft zich
niet voortgezet? Nou, wij waren remonstrants.
Mijn moeder was dat en mijn vader is het later
geworden, die was hervormd. In die zin kon ik wel
kerkelijk meelevend zijn. De burgemeester van
Leiden sprak De Casembroot er nog op aan, hij
kende hem goed: jij moet wel Drijber oproepen.
En dat is toen alsnog gebeurd. Er was dus veel over
te doen, in eerste instantie kwam het niet door de
ministerraad en toen hebben ze de vakantie er
overheen laten gaan. Die tijd is benut om minister-
president De Quay te overtuigen van de kwaliteiten
van kandidaat Drijber om Middelburg te
ontwikkelen. Op 13 oktober werd ik uiteindelijk
benoemd.
Toch wel bijzonder, u had geen ervaring en
wordt meteen burgemeester van een provinciehoofdstad.
Ja, maar hoeveel inwoners had Middelburg
toen? Zo’n 23.000. Daarom kon het. Bovendien
had ik in Leiden als wethouder ervaring opgedaan
gericht op een stad, niet op een dorp. Ik ben acht
jaar in Middelburg geweest en heb een hele goede
tijd daar gehad. De Middelburgse samenleving is
heel gezellig om te wonen. Het was toen nog een
hele ouderwetse samenleving. Dat had ook z’n
goede kanten. Die Leidse raad was destijds al een
raad zoals we dat tegenwoordig overal hebben,
van alles wat, soms moeilijk, nou ja, niet geweldig.
Een grote fractie van de PvdA, daar zaten wel een
paar goeden in maar ook mensen die niets voorstelden.
In Middelburg waren goede wethouders,
onder anderen Kaland, die later naar de Eerste
Kamer is gegaan. De fractievoorzitter van de PvdA
was jhr. Schorer, directeur van een verzekeringsmaatschappij,
die ook nog enige tijd wethouder is
geweest. De fractievoorzitter van de drie daar
samenwerkende christelijke partijen was mr. Van
Empel, president van de rechtbank. Allemaal
mensen van niveau Dus ik wist eerst niet hoe ik
het had, een totaal andere raad, die zich bovendien
aan de grote lijnen hield, ook met de begrotingsbehandeling.
In Leiden hadden we daarvoor
vijf middagen en zes avonden nodig. En in Middelburg
sprak ’s middags de raad en ’s avonds
48 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Het oude stadhuis en de
Schepenzaal, gezien
vanaf het Grote Kerkplein,
voor de nieuwbouw.
De foto dateert
uit de eerste helft van de
jaren zestig. (Foto Henneke,
collectie HCO)
moest B en W antwoorden. Soms nog een avond
en de rest moest dan maar in de diverse commissies
besproken worden, want anders duurde het
veel te lang en dat achtte men helemaal niet nodig.
De raad die ik aantrof bleef ongeveer in die
samenstelling tot 1966, toen kwamen er anderen
en werd het een gewone doorsnee Nederlandse
raad. Het mooie was er van af. In die tijd ontwikkelde
Middelburg zich, evenals Zeeland, heel
hard. In Middelburg heb ik ook veel te maken
gehad met monumentenrestauraties, ik ben de
nota’s op dat gebied op een gegeven moment zelf
gaan schrijven. Dus toen ik naar Zwolle ging zat ik
op en top in dat monumentenbeleid, ook in de
subsidieregelingen, alles wat er op dat gebied maar
te verzinnen viel.
Even een zijsprong, in hoeverre is de vrouw van
een burgemeester belangrijk, moet ze alleen maar
zomerpostzegels verkopen, kan ze nee zeggen, wat
wordt van haar verwacht? Nou, tegenwoordig is
dat natuurlijk allemaal anders, de vrouwen hebben
nu doorgaans een eigen werkkring. Dat was
toen niet gebruikelijk, als ze gingen trouwen dan
gaven ze hun beroep op. Mijn vrouw heeft in Middelburg
in allerlei besturen gezeten, jazeker, en ze
onderhield de contacten. En we gaven diners – dat
deden we trouwens in Zwolle ook – en gingen daar
ook zelf naar toe. Je werd ook geacht gauw na de
verhuizing een ontvangst te organiseren. De
Casembroot zei, dat moet je op twee dagen doen,
een zaterdag en een zondag. Meestal is het op een
zondag maar de kerkelijke mensen kunnen dan
niet. Dus we hadden twee ontvangsten, ik in jacquet
en mijn vrouw in een geklede japon en Marie
bediende, in klederdracht. De mensen kregen een
kopje thee en als de volgende gasten kwamen dan
werd je geacht weer plaats te maken. Zoals gezegd
waren de sociale verhoudingen ook nog ouderwets.
Mijn vrouw zat bijvoorbeeld in een handwerkclub,
er waren twee nette clubs, van de oudere
dames en de jongere. Mijn vrouw zat bij de jongere
en die heeft toen eens voorgesteld om een
hele actieve mevrouw daar in op te nemen. Toen
zei de moeder-overste van die club, ja, dat is
inderdaad een heel waardevol mens, ze doet ongelofelijk
veel, dat is zo, maar ja, ze haalt het nèt niet.
Dat is bij ons thuis een gevleugeld woord geworden,
‘ze haalt het nèt niet’. Er waren in Middelburg
veel mensen die het nèt niet haalden. En die
hadden het daar niet leuk. De stranden waren ook
helemaal zo ingedeeld. Later zal dat zeker veranderd
zijn, maar toen was dat nog zo.
Naar Zwolle
Hoe gaat zo’n overstap van Middelburg naar Zwolle
in z’n werk, bent u gevraagd, vroeg de partij u? Nee,
ik heb daarnaar gesolliciteerd. De tijd was er rijp
voor. In die acht jaar hadden we in Middelburg
alles op de rails, wat daar maar gebeuren moest
was wel gebeurd. Toen hoorde je, voelde je, de
burgemeester gaat weg, die blijft hier natuurlijk
niet. Ik weet nog dat na mijn laatste nieuwjaarsrede
een wethouder zei – een hele aardige uit de
landbouw afkomstige man – ja, ik heb met weemoed
geluisterd, want het is natuurlijk uw laatste
nieuwjaarsrede. En de commissaris van politie zei,
mijn collega uit Zwolle heeft geïnformeerd naar u,
want u gaat naar Zwolle heb ik begrepen. En een
vriendin van ons die haar moeder in Kampen
opzocht had een kopje koffie gedronken op het
station in Zwolle en zij hoorde daar in die restauratie
mensen zeggen, onze burgemeester Roeien3
gaat naar Arnhem en dan krijgen wij de burgemeester
van Middelburg. Dat was in februari 1969.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 49
Het nieuwe stadhuis en
de Schepenzaal gezien
vanaf het Grote Kerkplein,
vlak na de gereedkoming
van de nieuwbouw
begin 1976. (Collectie
HCO)
Ik had inderdaad wel eens met Geertsema gesproken,
die deed toen in de Kamer de burgemeestersbenoemingen
voor de WD, zo van, het wordt tijd
dat ik eens wegga. Arnhem kwam vrij en Haarlem,
maar Haarlem was katholiek en toen zei hij, ja,
dan zie ik wel een mogelijkheid. Ik dacht dan
begrijp ik waar jij aan denkt, Roeien moet maar
naar Arnhem en Drijber naar Zwolle. Toen al die
geruchten rondgingen zijn wij op Goede Vrijdag
eens gaan kijken hoe dat Zwolle er eigenlijk uitzag.
Want we waren er nog nooit geweest. Alleen als
student was ik eens in de Koestraat geweest bij de
familie Nysingh, een Leidse clubgenoot van mij,
maar verder nooit.
Toen hebben we daar rondgekeken, ook even
bij de ambtswoning in de Wipstrikkerallee4 en
daar zagen we Roeien op een balkonnetje zitten.
We hebben de binnenstad bekeken, daar schrokken
we natuurlijk vreselijk van, die binnenstad die
voor een groot deel tegen de vlakte lag en die
auto’s op die vlaktes geparkeerd. En dat ongelukkige
stadhuis, dus we zeiden, veel soeps is het allemaal
niet. Maar ik heb gesolliciteerd en vanaf dat
moment was het eigenlijk al vastgesteld dat ik dat
zou worden. Dat was helemaal geen punt, dat was
gewoon uitgemaakt.
Ik ben dat ook mede geworden doordat de
gemeenteraad destijds nog geen inspraak had. Er
bestond ook nog geen profiel. De commissaris,
Van Nispen5, had alleen met de fractievoorzitters
gesproken. Hij zei mij toen wel dat als het aan hen
gelegen had het wellicht anders gelopen was. Volgens
hem zaten ze niet echt op iemand uit zuidwest
Nederland te wachten. Bovendien zei hij, ze
zijn een beetje bang voor je, je moet ze heel erg op
hun gemak stellen. Dat verbaasde me, de verhoudingen
in Middelburg waren toch altijd erg goed.
Maar daar heb ik toen goed op gelet, dat ik ze vrindelijk
tegemoet trad. Bij de begrotingsbehandeling
zei Okkels6 toen in de gemeenteraad, na elf
maanden maar het leek wel elf jaar, dat het allemaal
geweldig ging en iedereen was enthousiast.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Had u dan al een bepaalde reputatie? Kennelijk
wel. Ik heb nooit begrepen waar dat vandaan
kwam. Maar stel, zo’n raad had wel een profiel
moeten maken en wat was toen actueel in Zwolle?
De restauraties, want het hele beleid moest om.
Dus moest je iemand hebben die op dat gebied
ervaring had. Nou, met alle respect voor iedereen,
maar de burgemeester van Middelburg had precies
die ervaring. Verder moest je iemand hebben
die zich zou gaan richten op de sprong over het
spoor. Want Zwolle was bijna uitgebouwd aan de
noordkant. Ik had ook daarmee ervaring, want
toen ik in Middelburg kwam zeiden ze, we moeten
nu over het kanaal en het spoor en dat moet u
maar trekken. En dat is ook gebeurd.
Je zou denken, als je die twee spitsen hebt in
het beleid dat je dan gaat kijken welke burgemeesterssollicitant
past daar nou bij, hè. Maar dat
gebeurde helemaal niet, integendeel. Men heeft
dat helemaal niet overwogen. Maar het kwam wel
zodra ik benoemd was. Toen zeiden ze, gelukkig
dat u er bent, want we moeten over het spoor en
verder moet alles anders, de tijd is helemaal omgeslagen,
we kunnen geen doorbraken meer doen, er
mag niets meer afgebroken worden, we moeten
voor de noordelijke binnenstad een heel ander
plan gaan maken en u hebt de ervaring van Middelburg,
u moet daar maar leiding aan geven.
Samen met de wethouder natuurlijk, met
Nooter7. Een wijze goede man, die zelf ook voelde,
na al die jaren dat het beleid een andere kant op
moest. Met hem kon ik het goed vinden.
Omslag in de tijd
Dus toen ik kwam moest alles anders, niet meer
afbreken maar restaureren. De raad was heel
onzeker. Dat kon ik me wel voorstellen, want het
hele klimaat veranderde, er kwamen actiegroepen.
De publieke tribune werd voor het eerst bezet
door protesterende krakers.
Dat was een grote omslag. Enorm. Zo’n grote
omslag. Ook met het stadhuis. Dat was altijd als
vanzelfsprekend aangenomen, tijdens de laatste
maanden van Roeien het toenmalige plan nog met
tweederde meerderheid. Dus je zei tegen de raad,
maar dat hebben jullie een jaar geleden aangenomen
en dan zeiden ze, ja maar dat telt nu niet
meer. Zo was de sfeer. De eerste actiegroep richtte
zich tegen het stadhuisplan, die kwam met een
alternatief om een stadskantoor te bouwen op het
bolwerk waar nu misschien de schouwburg komt.
Dat was volkomen nieuw, een actiegroep. En los
daarvan, iedereen wilde opeens inspraak plegen.
En hoe deed je dat dan, daar moest de bevolking
ook aan wennen, want als je zegt, je krijgt
inspraak, dan heb je het idee dat wat je zegt ook zal
gaan gebeuren en dat was lang niet altijd het geval
natuurlijk. Dat gaf spanningen. Eerst zat ik als
burgemeester allerlei inspraakzittingen zelf voor.
Maar daarvan moet ik achteraf toegeven dat het
beter was, als het enigszins spannend werd, om
een neutraal iemand te nemen. Ook bij de verkeerszaken,
mijn portefeuille, ging ik zelf de wijken
in. Daar waren altijd veel verlangens, verkeersdrempels
moesten er komen en dat soort
dingen. Ik ging daar met de ambtenaren heen, vergaderingen
liet ik wel door een ambtenaar leiden
maar grote inspraakavonden deed ik zelf. Dat
moest je allemaal ervaren.
Het was een moeilijke tijd, daarbij kwam dat
net die hele binnenstadsproblematiek centraal
stond. Je kan nu zeggen, ja dat was toch makkelijk,
je ging met de tijd mee, geen vierbaansweg meer
door het oude centrum maar zoveel mogelijk het
bestaande handhaven en verder in passende
moderne stijl opbouwen, maar zo eenvoudig was
het echt niet. Want een deel van dat plan moest
wel doorgaan. Ik stond op het standpunt dat we in
het noorden van de binnenstad zoveel mogelijk
moesten behouden; niet meer afbreken maar restaureren
en in stijl bouwen. Die vierbaansweg
naar de nieuw te bouwen V&D en daar een parkeerterrein
dat kon niet meer, dat moest spectaculair
veranderd. Dus toen hebben we Aldo van
Eijck uitgenodigd om een plan te maken voor dat
stadsgedeelte. We zeiden, dan zien ze, ook al die
actiegroepen, dat we echt serieus bezig zijn.
Aldo van Eijck, was dat uw idee? Dat denk ik
wel. Nou ja, dat komt in teamverband, je bent aan
de praat met ambtenaren en de wethouder en dan
rolt er zo’n idee uit. Dat moet gebeuren. En verder
moest er nog meer gebeuren dat niet zo erg paste
in het restauratiebeleid van de zeventiger jaren, de
bouw van de nieuwe V&D en C&A. Want dat was
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
dringend nodig, die zaten aan de Diezerstraat in
volstrekt verouderde behuizingen. Er waren veel
besprekingen geweest en de plekken waren vastgesteld.
De bouwplannen vonden we niet mooi
maar je moest met die bedrijven verder. Toen ik er
pas was zeiden ze in het college, we hebben de
onderhandelingen met V&D en C&A nog even
uitgesteld tot u er was, en gaat uw gang. Samen
met de wethouder van financiën en economische
zaken, Runhaar8, een van de beste wethouders
met wie ik ooit heb samengewerkt, heb ik de
besprekingen gevoerd, over de grondprijs en van
alles en nog wat. Maar de speelruimte van de
gemeente was niet zo groot. V&D is gebouwd op
een plek waardoor de Bitterstraat werd afgesloten,
een aantasting van het oude stratenpatroon. Dat
moest er echter allemaal doorheen gehaald worden.
Dat hele plan is ook een compromisplan,
want B en W had in een vorige periode daarvoor
een architect uit Ter Apel aangetrokken die nog
werkte volgens het stramien van de zestiger jaren.
Maar we moesten toch zien er het beste van te
maken. Dat was soms echt moeilijk. Dat we die
noordkant van de binnenstad, zonder al te veel
problemen van inspraak en actiegroepen voor
elkaar hebben gekregen, ligt denk ik toch mede
aan de stadhuiskwestie. Die trok zo geweldig alle
aandacht op zich, iedereen was daardoor geobsedeerd.
De actiegroepen richtten zich daar tegen.
De strijd om het nieuwe stadhuis
Maar dat stadhuisplan moest toch wel doorgaan,
want Zwolle zat er al vanaf 1896 op te wachten. De
meerderheid in de raad voor het plan van Konijnenburg9
werd echter steeds geringer. Telkens
moest er een nieuwe beslissing komen. Bijvoorbeeld
een voorlopig krediet moest een definitief
krediet worden en dan moest de raad weer beslissen.
Dan bleek dat het laatste plan een iets andere
plattegrond had en moest het bestemmingplan
weer worden aangepast. Zo was er telkens reden
om het weer in de raad te brengen. En de steun
nam steeds verder af. Inmiddels was het plan al
wel aanzienlijk verbeterd, we hadden er nog een
adviescommissie aan verbonden met vooraanstaande
architecten die ook Konijnenburg geadviseerd
hebben. Ik vond eigenlijk dat er toen een
goed plan uitkwam, toen wel. Het eerste plan
vond ik zelf ook niet zo geweldig. Konijnenburg
was een knappe architect, ik vind wat hij nu
gemaakt heeft zelfs heel knap, maar dat is een heel
ander plan dan waar wij toen over praatten. Hij
was eigenlijk geen architect voor de binnenstad,
had daar ook geen ervaring mee.
Het eerste plan besloeg een veel grotere oppervlakte?
Dat ook, maar de stijl was ook anders. Ik
kan me best voorstellen dat de mensen daar niet
voor waren. B en W was in meerderheid voor het
aangepaste plan, alleen Loos10 niet, maar verder
liepen de scheidingen dwars door de fracties heen.
Dat was erg belangrijk. Daardoor kwam het niet in
politiek vaarwater. Uiteindelijk staakten de stemmen
tot twee keer toe in de raad. Met die stemmingen
is raadslid Van der Brug11, die bij een val
ernstig geblesseerd was, nog in een brancard naar
boven naar de raadszaal gedragen om tegen te
gaan stemmen. Dat was in mei 1972. De impasse
was compleet. Daarop zei ik, laat dan de raad zelf
maar eens bedenken hoe ze eruit zouden kunnen
komen. Ze hebben vervolgens de voor- en tegenstanders
bij elkaar gezet maar ze kwamen er nog
steeds niet uit. Toen hebben nota bene de ambtenaren
aan de raad geschreven dat de raad moest
beslissen wat er moest gebeuren, maar dat ze niet
mochten beslissen dat er niets gebeurde. Want
men wachtte al bijna tachtig jaar en het moest nu
toch afgelopen wezen. Vanuit de Vrienden van de
De maquettes van het
voorlaatste en het uiteindelijke
gerealiseerde
ontwerp voor het nieuwe
stadhuis. Het bovenste
ontwerp haalde het
niet doordat op 29 mei
1972 voor de tweede
maal de stemmen hierover
in de gemeenteraad
staakten. (Uit: ‘Op
de Bres voor Zwolle’,
Zwolle 1992)
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Opening nieuwe stadhuis
De officiële opening van het nieuwe Zwolse stadhuis vond plaats
op zaterdag 15 mei 1976. De daaraan gekoppelde manifestaties
en festiviteiten waren echter veel te omvangrijk om zich allemaal
op die ene officiële openingsdag af te spelen, het programma
begon daarom al op de woensdagavond daarvoor. Hieronder
drie momentopnamen uit die dagen.
Op 13 mei 1976 was er een open huis voor de bouwers, adviseurs,
het bestuur van de Vrienden van de Stadskern, de archeologische
werkgroep, buren enzovoort. Burgemeester Drijberhier in gesprek
met twee opposanten van het eerste uur van de oorspronkelijke
plannen en bestuursleden van de Vrienden van de Stadskern Han
Prins enpastoorj. Loos. NaastHan Prinszijn echtgenote Joukje.
(Collectie HCO)
14 mei 1976, burgemeester en wethouders tijdens de ‘voor’ opening
van het nieuwe stadhuis. Uiterst links wethouder P. Loos, vooraan
op de trap H. Okkels, daarachter naast elkaar vlnr. de wethouders
Van den Berg en J. Tamse en gemeentesecretaris N. Meiman,
daarachter met pijp wethouder T. ter Bekke. Rechts vooraan kabinetchefVan
Rappard. (Collectie HCO)
^ ^ j 15 mei 1976, de officiële opening van het nieuwe stadhuis door de
2%Aasi minister van Binnenlandse Zaken mr. W.F. de Gaay Fortman.
Vlnr. de minister, burgemeester Drijber met echtgenote encommissaris
van de koningin Niers met echtgenote. (Collectie HCO)
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 53
Stadskern is toen uiteindelijk een compromis aangedragen.
Daar kwam uit dat de Weeme zou blijven
staan, maar dat het gebouw daar achter, de
school aan de Goudsteeg waar ook resten van de
fraterhuizen in zaten, weg mocht en dan moest de
plattegrond kleiner worden.
De overeenstemming daarover is begin juli
1972 ontstaan, de architect was op vakantie. De
laatste week van juli hoorde hij dat en hij is er toen
in geslaagd in een maand tijd het plan te maken
wat uiteindelijk ook verwezenlijkt is. Ik vond dat
ongelofelijk knap. Een totaal ander plan. Want hij
kon dat andere plan – waar hij wel vanaf 1963 aan
gewerkt had – niet meer gebruiken, hij moest veel
geconcentreerder gaan bouwen. Hij kon nu wel de
Weeme erbij gebruiken als vergaderruimte. Ik had
daar veel respect voor. We kregen zijn presentatie
op 22 augustus 1972. De raad vond het prachtig,
die waren dolblij dat ze van die controverse af
waren en met algemene stemmen werd gezegd, dit
is het, uitwerken. Toen hebben we als B en W
gezegd, één ding, we kennen de raad van Zwolle al
langer dan gisteren, als we dit weer helemaal moeten
gaan uitwerken en uitwerken, dan is dat klaar
tegen de tijd dat de volgende raad komt en dan
komen er weer bezwaren en kunnen we opnieuw
beginnen. Het is nu 22 augustus, 23 oktober is er
een reguliere raad, daar moet het definitieve krediet
in. Met enkele stelposten, maar dat moet. Dan
moet er dag en nacht doorgewerkt worden en in
die tussentijd moeten we ook nog inspraak houden.
Deze en de volgende tekeningen doen we in
de inspraak. En toen op 23 oktober werd het weer
door de raad met algemene stemmen aangenomen.
Ze zeiden zelfs dat er meer inspraak was
geweest, wat niet waar was. In januari 1973 was er
toch al een raadslid dat riep, nu achteraf, nu ik het
nog eens zie vind ik het toch eigenlijk zus en zo,
maar ik zei, man, het spijt me maar je bent nu te
laat [lachthartelijk].
Maar ik vond die hele combinatie van het stadhuis
en wat er verder nog moest gebeuren, inclusief
de grote moeilijkheid om de sprong naar Zuid
te maken, die begin zeventiger jaren, de moeilijkste
bestuurlijke jaren die ik als burgemeester heb
gehad. In al die tijd. Dat was echt heel moeilijk om
dat allemaal voor elkaar te krijgen.
De sprong naar Zwolle-Zuid
In de tijd van Roeien was Zwolle industriekern
geworden. Dat was heel belangrijk want dan kreeg
je behoorlijke subsidies voor vestigingen van
bedrijven en voor de infrastructuur. Daar heeft
het kabinet Biesheuvel, dat in 1971 kwam, een eind
aan gemaakt. In dat regeerakkoord werd bepaald
dat het aantal kernen veel te groot was. Zwolle en
onder meer ook Kampen werden geschrapt. Dat
was natuurlijk een behoorlijke tegenvaller want
wij moesten juist met veel rijkssteun over het stationsemplacement
naar Zuid springen. Wij hebben
toen vreselijk veel moeite gedaan bij dat kabinet,
er zaten ook twee ministers in met wie ik persoonlijk
min of meer bevrind was, namelijk Geertsema
op Binnenlandse en Langman op Economische
Zaken.
Helpt zoiets, als je mensen persoonlijk kent?
Nou, soms wel. Maar ik ben dan wel WD-er,
maar ik kon meestal meer bereiken bij PvdA- en
CDA-ministers dan bij WD-ers. In die tijd kon ik
het heel goed vinden met Udink, minister van
Volkhuisvesting, die wou ook veel doen voor
Zwolle. Hij zei mij dan, kunt u nou niet nog eens
bij uw partijgenoten Geertsema en Langman lobbyen,
ik krijg ze niet om. Dan zei ik, nou ik zal het
doen, maar ik krijg ze ook niet om, dat weet ik nu
Zwolle promotie in Den
Haag. Een Zwolse delegatie
onder leiding van
burgemeester Drijber
presenteert in het Haagse
Nieuwspoort het
nieuwe structuurplan
van de stad, 27 oktober
1971. Vlnr. onbekend, de
heer Dekker, directeur
van de socio-grafische
dienst van de gemeente
Zwolle, de heer Roorda
van Eijsinga van het
stedebouwkundig
adviesbureau O.D. 205,
burgemeester Drijber,
de heer Messer, stedebouwkundige
van de
gemeente Zwolle en
wethouder Venstra.
(Foto GPD Den Haag,
collectie HCO)
54 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
al. Dat was een moeilijkheid. Maar het ministerie
van VROM, of eigenlijk toen nog VRO, toen was
de M(milieubeheer) er nog niet bij, was zéér voor
Zwolle. De leiding van het departement en ook de
directeur van de Rijksplanologische Dienst, dat
was toen Quené, zagen namelijk de ontwikkeling
van Zwolle als een voorwaarde voor de ontwikkeling
van het Noorden. Ze zeiden willen wij dat
Noorden ontwikkelen, dat wil de regering en ook
de Tweede Kamer, dan moet er iets tussen liggen.
Je kunt niet zeggen hier is de Randstad en dan heb
je daar Groningen. Daar moet een steppingstone
zijn. Dus eerst moet Zwolle goed ontwikkeld worden
en dan kan je in het Noorden wat doen. Zij
waren daarom altijd erg voor ons. Dat was niet
gering. Ik vind dat een man als Quené daar wel
eens voor geëerd mag worden. Die heeft heel veel
voor Zwolle gedaan. Hij was eerst directeur van de
Rijksplanologische Dienst, daarna secretarisgeneraal
op het ministerie van VRO. In de tachtiger
jaren werd hij voorzitter van de SER, enfin, het
was een heel vooraanstaande man en een hele aardige
man ook. Daar mag Zwolle wel dankbaar
voor zijn, dat dat ministerie zo meewerkte.
Het was zelfs zo, in die tijd van Udink, dat het
departement van VRO het idee had dat je niet
rijksdiensten vanuit Den Haag moest spreiden
over het hele land, maar dat je een tweede ‘schrijftafel’
moest maken, een heel end van Den Haag af.
Dat was voor die diensten ook veel beter. En waar
zou die tweede schrijftafel dan komen? Juist, in
Zwolle. Maar dat idee was politiek niet reëel.
Voor de ontwikkeling van Zwolle-Zuid hadden
we een speciaal team. Dat ontstond zo; er
bood zich een grote projectontwikkelaar aan en
daar waren we toen bijna mee akkoord gegaan.
Maar toen kwam er een combinatie van het destijds
bekende Rotterdamse stedebouwkundige
bureau Stad en Landschap met twee ingenieursbureau’s
en ook nog een belegger in onroerend
goed. Zij presenteerden gezamenlijk een plan. Wij
zijn met die groep in zee gegaan omdat die offerte
meer vrijheid bood dan die van de projectontwikkelaar.
Met projectontwikkelaars kun je een contract
sluiten, maar dat is dan verder ook bindend
en daar kan heel weinig aan veranderd worden. De
leider van dat team was de directeur van Stad en
Landschap, Schut, de oud-minister van VRO.
Schut was voor hij minister werd onze stedebouwkundige
in Middelburg. Daar had ik altijd met
hem samengewerkt en ik had de band met hem
vastgehouden. Ik zei daarom, we moeten Schut
nemen want die heeft goede entrees op het departement.
Want het was van het grootste belang om
subsidies te krijgen. Toen heeft zich een heel proces
ontwikkeld, waarbij wij ook nauw hebben
samengewerkt met de opeenvolgende ministers,
Udink en later Gruyters. Het is toen uiteindelijk
gelukt om de status van groeistad te krijgen. Op
die basis hebben we van het Rijk als eerste tranche
103 miljoen gulden gekregen voor de ontsluiting
van Zwolle-Zuid. Om dat allemaal voor elkaar te
krijgen was ook een hele moeilijke operatie. Daar
hebben we, met z’n allen, heel veel energie ingestoken.
Maar toen het stadhuis er was, de restauraties
in de binnenstad in volle gang waren en de sprong
naar Zuid was verzekerd, werd het besturen wat
minder enerverend. Toen was het zaak om het
goed uit te voeren.
Werkhouding
Hard gewerkt, zegt u. Het verhaal gaat altijd nog dat
meneer Drijber ook op zondag wel naar het stadhuis
ging en daar ook vaak doorwerkte. O zeker, dat
vond ik ook helemaal niet erg. Ook ’s avonds wel.
Ik zat daar in dat oude stadhuis heel mooi, in die
hoek. Als je daar dan nog laat zat dan zeiden ze
wel, zit u er nou nog? Dan zei ik, nee helemaal
niet, ik ben gewoon thuis geweest, heb daar gegeten,
de krant gelezen en even televisie gekeken en
nou om tien uur ga ik weer naar het stadhuis.
Maar goed, dat deed ik inderdaad. Dat was destijds
ook het geval in Middelburg. Ze hadden daar
grote plannen, Middelburg moest groeien en toen
heb ik ook gezegd, kijk, ik vind het uitstekend dat
we die taakstelling gaan doen, maar dan moet
iedereen gewoon doorwerken. Dan moet je niet
zeggen, het is vijf uur, nu gaan we naar huis, want
dat kan niet. Wie mee wil doen, prima, maar dan
gaan we er ook geweldig achteraan.
Dat hebben we in Zwolle ook wel gedaan, met
een aantal goede mensen. Maar de sfeer was…
anders. Er was een voortreffelijke gemeentesecreZWOLS
HISTORISCH TIJDSCHRIFT 55
taris in Zwolle, Jan Peeman, hij is na een jaar
benoemd tot griffier van de Staten in Groningen.
Die zei tegen mij voordat ik de eerste keer op de
Nieuwjaarsbijeenkomst het personeel zou toespreken,
je zult wel gaan zeggen dat er een heleboel
dingen op stapel staan en dat er toch nog een
heleboel meer moet gebeuren, dat we de status
van industriekern moeten houden en dat we in de
binnenstad die hele verandering met eensgezindheid
moeten dragen, dat soort dingen. Inderdaad,
zei ik, zoiets zou best kunnen. Ja, zei hij, zo zou
Roeien dat ook zeggen. Maar dat slaat bij deze
mensen niet in. Toen kreeg ik van Jur Tjeenk Willink12
een oudejaarsoverpeinzing, die maakte dat
elk jaar en die kwam mij dat brengen. Daar zag ik
ook iets in, een negentiende-eeuws verhaal over de
jaarwisseling, een beetje beschouwend en dat heb
ik toen als uitgangspunt genomen. Peeman zei,
nou dat is goed hoor, men vond het leuk dat het
iets totaal anders was, niet die taakstelling. En toen
kwam er in het personeelsblad een artikeltje van
een linkse dwarse jongen en die schreef, hoe is het
nou toch mogelijk, de burgemeester houdt zijn
eerste nieuwjaarstoespraak en waar heeft hij het
over? De negentiende eeuw! Zo zie je maar weer,
het is nooit goed [lacht hartelijk]. Maar die secretarie,
dat was toen een vrij moeilijk te hanteren
gezelschap. Er zat niet een grote dynamiek in. Er
waren hele goede mensen bij maar de sfeer was
afwachtend ten opzichte van die bestuurders die
altijd maar meer wilden. Dat veranderde later.
Daar kom ik nog op terug.
Goed oud versus goed modern
U wordt in Zwolle gememoreerd als de burgemeester
die gezorgd heeft voor het behoud van de stad, u hebt
daarvoor bij uw afscheid in 1980 het erelidmaatschap
van de Vrienden van de Stadskern gekregen,
was u daar altijd al mee bezig? Ja, die belangstelling
was er altijd wel, maar in Leiden uitte dat zich nog
maar op bescheiden wijze. In die tijd vond het ook
nog geen ingang. Zoals al een paar keer aangeduid,
heeft zich dat in Middelburg verder ontwikkeld.
Ik heb me bijvoorbeeld altijd verzet tegen de
redenering: goed oud moet kunnen naast goed
modern. Dat zie je nog in de Breestraat in Leiden.
Maar het is niet waar. Het kan alleen als goed
modern een geleding heeft en een schaal die past
bij het oude. Je ziet hier in Arnhem ook vreselijke
dingen, horizontale gevels naast verticale. Oud is
altijd verticaal. In een historische binnenstad
moet je geen lang horizontaal gebouw neerzetten.
Hoe zat dat alweer met de nieuwbouw aan de
Thorbeckegracht, vlak bij de Diezerpoortenbrug; dat
alles al klaar was, dat alleen de burgemeester nog
zijn fiat moest geven, maar die bekeek de plannen en
zei, hier zet ik mijn handtekening niet onder. Dat
zijn nu die balkonwoningen. Er was ooit een plan
om daar een grijze wand van te maken, en dat zou
Drijber hebben verhinderd! Dat is waar, ja. Er
moest daar iets gebeuren, de oude pakhuizen13 die
daar stonden waren helemaal vervallen, daar
moest nieuwbouw komen. Er is toen een projectontwikkelaar
gekomen en die heeft een architect
aangetrokken om dat te doen. Daar is veel over
heen en weer gepraat en uiteindelijk is er een plan
gekomen wat de goedkeuring kreeg van Welstandstoezicht
en ook van de directeur Openbare
Werken14. Maar het was geen goed plan, onder
andere weer veel te horizontaal en op zo’n gevoelig
punt in de stad, dat kon niet. Dus ik zei, dit
moet anders. Maar het zal moeilijk zijn om dit te
keren, dan moeten we wel van goede huize
komen. Met die plannen onder de arm ben ik naar
Middelburg gereden, om ze met professor Berg-
Vijf van de zes monumentale
maar volledig
vervallen achttiendeeeuwse
zogeheten Marsmanpanden
aan de
Thorbeckegracht, vlak
voor de sloop in 1981.
(Collectie HCO)
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Twee tekeningen van de
invulling van het bouwplan
voor appartementen
aan de Thorbeckegracht;
boven het door
alle instanties goedgekeurde
maar door burgemeester
Drijber
tegengehouden ontwerp,
onder het ontwerp
dat uiteindelijk
gerealiseerd is. (Uit:
‘Op de Bres voor Zwolle’,
Zwolle 1992)
hoef te bespreken. Berghoef was hoogleraar
bouwkunde in Delft en een bekende architect, van
onder andere het stadhuis in Hengelo. Ik kende
hem nog van de Studentenhuisvesting, hij was
destijds actiefin Delft en ik in Leiden. We hebben
toen veel samengewerkt. Later in Middelburg
heeft hij onder meer het provinciehuis ontworpen
en het waterschapsgebouw. Hij had gevoel voor de
oude stad, hij is ook in Middelburg gaan wonen.
Berghoef vond van die plannen hetzelfde als ik.
We concludeerden dat ik met die mensen moest
gaan praten, samen met de wethouder, en ze uitleggen
dat het plan niet doorging maar dan zou
aanwijzen wat het wel moest zijn. Berghoef schetste
het voor en ik leerde dat uit mijn hoofd. Toen
kwam het plan in B en W en ik dacht, ik moet zorgen
dat ik wethouder Loos meekrijg. Die was het
gelukkig met me eens. De sfeer in B en W was
eigenlijk nog zo, dat die machtiging die ik in het
begin min of meer kreeg, maak wat van de binnenstad,
in feite nog steeds gold. Het was inmiddels
1978. Toen hebben we een gesprek gehad met
de projectontwikkelaar en Openbare Werken en
gezegd, B en W heeft het plan niet goedgekeurd.
Wat er aan ontbreekt dat zal ik u tekenen. Zoiets
zou het moeten zijn en dat is het helemaal niet. Ik
vind het voor u ook heel vervelend, zei ik tegen die
projectontwikkelaar, want u heeft wel uw best
gedaan door een goede architect te nemen, maar
het is geen architect die verstand heeft van binnensteden.
Dat is nou net het punt. We moeten er
nu zien uit te komen en als het nodig is, het kost u
geld want u moet weer opnieuw beginnen, kunnen
wij nog wel iets aan de grondprijs doen om u
tegemoet te komen. Want het is ook ons erg veel
waard dat het goed komt. Wij kunnen u ook nog
wel verder helpen, als u een andere architect hebt,
dan hebben wij nog wel mogelijkheden om u nog
meer te laten zien wat je in de binnenstad kunt
doen. Want iemand als Han Prins15 was ook
bereid om te tekenen. Maar ik had deze zaak niet
met hem besproken. Want iets als de Vrienden
van de Stadskern is heel nuttig, maar die moeten
niet helemaal in het hart van het beleid doordringen.
Want dat kon je ook weer niet goed verkopen.
Maar met Berghoef achter de hand voelde ik
me sterk genoeg. Die projectontwikkelaar, aardige
man, heeft dat genomen. En bij de verdere uitwerking
is Han Prins betrokken. Toen is dit er uitgekomen.
Ik vind het goed geworden, alleen de steen
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 57
had ik graag minder donker gezien. Ik was al weg,
want anders had ik zeker gevraagd, welke steen
komt er. Dat had ik geleerd bij Aldo van Eijck,
daar ben ik ook niet zo verrukt van de steensoort,
daar had ik toch meer achterheen moeten zitten.
De verhouding en de samenwerking met de
Vrienden van de Stadskern was trouwens na 1972,
na de controverse om het stadhuis waar we aanvankelijk
tegenover elkaar stonden, heel goed. In
de voor het behoud en de herinrichting van het
oude stadshart beslissende zeventiger jaren zijn
het gemeentebestuur en de Vrienden elkaar toen
dicht genaderd.
Verder ging het zo dat wij samen keken, de
wethouder en ik, naar de bouwaanvragen. En vaak
dingen afwezen. Ik weet nog dat ik een keer in de
Diezerpromenade stond met een architect en een
zaakwaarnemer van zo’n groot landelijk bedrijf.
Die maken dan zoiets wat ze overal maken. We
stonden daar voor het bewuste pand met de tekening
en ik zei tegen die architect, u maakt nu iets
wat u overal maakt en blijkbaar krijgt u veel medewerking.
Maar bij ons niet. Dat is natuurlijk vervelend,
maar wij willen proberen iets heel anders
te doen. U vindt het zeker gek dat de burgemeester
zich met een winkelpui bemoeit. En daar hebt u
ook gelijk aan. Dat doen burgemeesters niet. Maar
ik doe dat wel en daar moet u dan even aan wennen.
Dreigt dan niet het gevaar dat je op het terrein
van een wethouder komt? Je kunt het als burgemeester
alleen doen wanneer de wethouder van
Openbare Werken meewerkt. Dat had ik met
Nooter, met Venstra16 en daarna met Loos. Loos
had daar naar mijn idee soms wat moeite mee. Dat
zou je niet denken, gezien de opvattingen van z’n
vader17. Maar die ging doorgaans ook wel mee. Op
zo’n manier kon je wel iets goeds krijgen. In Middelburg
was ik voorzitter van Welstandstoezicht.
Dat was zo geregeld in Zeeland. Het college dat in
1966 kwam, heeft daar een eind aan gemaakt. Ze
hadden daar wel gelijk aan. Ze zeiden, we vinden
dat een verkeerde constructie; de burgemeester
bekijkt met de architect en de gemeentearchitect
die plannen en dan komt het bij ons en moeten wij
het goed vinden. Maar ik heb er heel veel van
geleerd. Die panden in zo’n Diezerstaat zijn altijd
afgesneden, daarboven is iets en daaronder. Maar
dat moet niet, zo’n pand moet op z’n ‘poten’ blijven
staan. Dat is het uitgangspunt en dat probeer
ik dan al die mensen uit te leggen. Maar veel zin
heeft het niet, want je bent een tijdje weg en dan
zie je her en der weer vreselijke dingen.
Maar de recente invulling van het Eiland door
Natalini vind ik heel mooi geworden. Eerst was er
een plan dat weinig gelukkig was. Dat zie je vaak,
dat een projectontwikkelaar wel de moeite doet
om een goede architect te vinden, maar niet er aan
denkt dat het een architect moet zijn die verstand
heeft van binnensteden. Die de plannen aanpast
aan het karakter, aan de maat en schaal van de hele
enscenering van de vorige eeuwen. Dat mislukt
heel vaak, buitengewoon jammer. Gelukkig heeft
Natalini dat wel. Het is alleen een beetje massief, je
ziet zo dat het ‘aus einem Guss’ is gebouwd. Een
binnenstad is geleidelijk aan ontstaan, je had dat
nog iets meer kunnen nabootsen door bijvoorbeeld
wat meer variatie in de gevelhoogtes aan te
brengen.
Ambtsverplichtingen
Moest u ook de langgehuwden toespreken en bezoeken?
De zestigjarigen, ja. Daar gingen m’n vrouw
en ik naar toe. Een heel werk. Maar we deden dat
met plezier want je hoort veel over hoe het leven
vroeger in zo’n stad was. Het gesprek brachten we
daar ook altijd op. Dat deden we in Middelburg
ook, al die bezoeken. Een enkele keer is mijn
vrouw wel eens alleen gegaan, want dan was er
zo’n receptie en die viel bijvoorbeeld net op die
middag dat de enige mogelijkheid was om een
gesprek met Gedeputeerde Staten te hebben. In
het jaar van Zwolle 750, dat ik helaas maar ten dele
heb meegemaakt door mijn overstap naar Arnhem,
hebben we in april alle diamanten bruidsparen
op het stadhuis uitgenodigd voor een feestelijke
middag. Want ik had toen zoveel te doen dat
die aparte bezoeken in de verdrukking kwamen.
Dat herinner ik mij als een groot succes. Dus toen
zei ik, misschien is dit wel leuk om elk jaar te doen
en niet meer op bezoek te gaan. Maar ik weet niet
hoe dat verder gegaan is, ik was weg. In Arnhem
heb ik het nooit gedaan. Dat werd te veel. De honderdjarigen
nog wel, maar geen bruidsparen meer.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Tegenwoordig zijn de omgangsvormen informeler,
er wordt nu gesproken over Jan Franssen, Henk
Jan Meijer. Dat was toch in uw tijd niet zo, u was
meneer Drijber. Dat is nu inderdaad anders. Ook
hier in Arnhem was ik meneer Drijber, mr. J. Drijber.
M’n opvolger werd altijd bij de voornaam
genoemd, burgemeester Paul Scholten. Ja, dat is
de verandering in de tijd, die voornamen, het gaat
er wat informeler aan toe.
Voelde u zich in uw doen en laten beperkt door
uw functie’;’Nee, dat heb ik nooit zo gevoeld. Wat
zou ik dan anders gedaan hebben? Ik heb van huis
uit heel weinig geduld, dat is een lastige eigenschap.
Je moet daarom wel oppassen dat je je niet
driftig toont. Ook als je werkelijk boos bent, moet
je het niet tonen. Soms moet je wel eens doen alsof.
Een zeker spel zit daar in. Dat kan nuttig zijn.
Maar als je echt boos bent, is voorzichtigheid
geboden. Ik heb me wel het een en ander aangeleerd,
zeker in de raad. Ik had wel eens een gedachtewisseling
met de toenmalige gemeentesecretaris
Niek Meiman. Die zei dan na een raadsvergade-
Een burgemeester moet van alle markten thuis zijn. Op 19 december 1975 decoreerde burgemeester Drijber het 400.000ste dier dat dat
jaar op de Zwolse veemarkt werd aangevoerd.

Lees verder