Categorie

Afleveringen

Zwolse Historisch Tijdschrift 2020, Aflevering 4

Door 2020, Aflevering 4, Afleveringen, Jaartal, Overig, Zoek in ons tijdschrift

Zwols Historisch Tijdschrift
37e jaargang 2020 nummer 4 – 8,50 euro
Afscheid Annèt Bootsma – van Hulten Met egodocumenten én
interview Margriet Meindertsma
zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 4 | 207
Inhoud
Suikerhistorie Wim Huijsmans 206
Afscheid van het Zwols Historisch Tijdschrift
Annèt Bootsma – van Hulten 208
Louis Cohen in ‘Hotel de Houten Lepel’
Jan van de Wetering 212
De herinneringen van Steven van Egten
Annèt Bootsma – van Hulten 222
Burgers in een kleine stad
Steven van Egten (†) 224
Een rooms-katholiek jongetje in
het protestantse Zwolle in de jaren vijftig
Harry Koopman 243
‘Hoogtes van zeventig meter horen thuis
in Rotterdam, niet in Zwolle’
Gesprek met oud-wethouder Margriet
Meindertsma Koen Nijmeijer 254
Oud Nieuws – Jong talent voor oude stukken
Kiekès Agterom 267
Recent verschenen, digitaal 269
Recent verschenen 270
Mededelingen 271
Auteurs 273
Redactioneel
Voor u ligt het laatste nummer van 2020.
Het was een bijzonder jaar en dat geldt
ook voor dit tijdschrift. Niet alleen het
jaar loopt ten einde, maar ook het hoofdredacteurschap
van Annèt Bootsma. Maar liefst twintig
jaar heeft Annèt deze functie bekleed, naast de
vier jaar dat ze gewoon redacteur was. In die periode
is het Zwols Historisch Tijdschrift uitgegroeid
tot dit mooie tijdschrift. Zonder Annèt, ons
schaap met de zeven poten, zou dat onmogelijk
zijn geweest. Het laatste nummer van haar hoofdredacteurschap
heeft Annèt zelf ingevuld. Ze
heeft een voorliefde voor egodocumenten, die het
persoonlijke element in de geschiedenis zo goed
weergeven. Daarom is dit tijdschrift gevuld met
Zwolse egodocumenten: jeugdherinneringen van
Steven van Egten (†) en van Harry Koopman, een
enquête over de detentie van Louis Cohen en een
interview met Margriet Meindertsma.
Wat ook ten einde loopt is de rubriek
Suikerhistorie, want ook Wim Huijsmans stopt als
redacteur, na een carrière van maar liefst 35 jaar.
Met zijn enorme kennis van de Zwolse geschiedenis
is Wim altijd ons ijkpunt en onze vraagbaak
geweest.
Het zal raar zijn om in het volgende nummer
van het ZHT de namen van Annèt en Wim niet
meer in het colofon te zien staan. We zullen hun
enthousiasme en kennis enorm missen. Maar het
tijdschrift zal blijven bestaan met een vernieuwde
redactie, die gaat proberen om het hoge niveau
dat we hebben bereikt te handhaven. Zodat u ook
in het volgens jaar kunt blijven genieten van een
mooi tijdschrift.
De redactie wenst u goede feestdagen
en veel leesplezier!
206 | jrg. 37 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
Cover: Scheidend eindredacteur Annèt Bootsma –
van Hulten kijkt naar diverse jaargangen van het
tijdschrift, die door de jaren heen onder haar vakkundige
leiding van de pers kwamen rollen.
Suikerhistorie
Provinciehuis, Luttenbergstraat
Al bijna vijf eeuwen vormt Overijssel een zelfstandige,
staatkundige eenheid. In 1528 droeg de bisschop
van Utrecht, na jaren van oorlog met de hertog van
Gelre, het wereldlijke gezag over Overijssel over aan
Karel V, koning van Spanje en keizer van het Duitse
Rijk. Tot die tijd stond dit gewest bekend als het
Oversticht. In Overijssel liet Karel V zich vertegenwoordigen
door een stadhouder. Vertegenwoordigers
van edelen en de drie steden (Deventer, Zwolle
en Kampen) vormden het bestuur, samen de Staten
van Overijssel vormend, bekend onder de naam
Ridderschap en Steden. Zij hadden geen vaste vergaderplek
maar kwamen na 1578 twee keer per jaar bij
elkaar in de stadhuizen van een van deze drie steden.
Deze situatie veranderde in 1802 toen Zwolle
hoofdstad van de provincie werd. Vanaf 1848
vormden Provinciale Staten het hoogste bestuursorgaan
in de provincie, was het college van Gedeputeerde
Staten het dagelijks bestuur en zat de
gouverneur of commissaris der koning(in) beide
vertegenwoordigende lichamen voor. Het provinciaal
bestuur kreeg een eigen onderkomen in de
Diezerstraat op de hoek met de Rodehaanstraat
waar het was gehuisvest tot 1973. In dat jaar werd
aan de Luttenbergstraat het nieuwe provinciehuis,
ontworpen door architect H. Duintjer, geopend
door koningin Juliana. In de jaren negentig vond
een aanzienlijke uitbreiding plaats aan de zijde
van het Almelose Kanaal. Een kunstwerk in de
vorm van een vel papier met potlood siert sinds
2006 het dak van het provinciehuis.
Na 35 jaar stop ik met mijn redactiewerk voor
het Zwols Historisch Tijdschrift. Dat houdt in dat
ik na twaalf jaargangen ook een punt zet achter
deze rubriek. Dit is mijn laatste bijdrage. Ik hoop
dat u al die jaren met genoegen de informatie over
de afgebeelde Zwolse suikerzakjes hebt gelezen.
Wim Huijsmans
(Collectie ZHT)
Het Provinciehuis kort na de opening in de jaren zeventig. (Collectie HCO)
ONTWERP pRov1NCIEHUIS
ovERIJSSf.1,.
208 | jrg. 37 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 4 | 209
het ZHT. In 2000 vertrok toenmalig eindredacteur
Ingrid Wormgoor vanwege een verhuizing
naar Groningen. Ik werd haar opvolger en ben dat
al die jaren gebleven.
Ik heb me in de redactie altijd als een vis in het
water gevoeld. Het is buitengewoon inspirerend en
geeft veel voldoening om met gelijkgestemden en
een op elkaar ingespeeld team in een goede sfeer
een fraai eindresultaat te maken. We hebben in de
loop der jaren het tijdschrift steeds verder uitgebouwd,
waarbij het mes aan twee kanten sneed, een
goed tijdschrift trok meer leden, en dat gaf weer
meer financiële armslag voor omvang, kwaliteit en
uiterlijk. Een vanwege moderne technieken gestage
verlaging van de drukkosten speelde hierin ook een
belangrijke rol. Een echte mijlpaal was de introductie
van kleur in het tijdschrift, vanaf 2007, eerst nog
gedeeltelijk, daarna volledig.
ZHT: podium voor iedereen die resultaten
van onderzoek over Zwolle wil publiceren
De Zwolse Historische Vereniging is opgericht
voor iedereen met belangstelling voor de
geschiedenis van Zwolle en het Zwols Historisch
Tijdschrift is destijds bedoeld als podium voor
iedereen die resultaten van (serieus) onderzoek
over Zwolle wil publiceren. Dit is altijd een
belangrijke richtlijn voor ons geweest. Het ZHT is
geen wetenschappelijk tijdschrift, maar we streven
uiteraard wel naar een bepaald kwaliteitsniveau.
Niet alle aangeboden stukken bleken daarom
publicabel, maar we hebben altijd zorgvuldig
gekeken wat voor potentie er in een bepaald
onderwerp zat en of het, indien nodig, herschreven
moest of kon worden. Als lokaal tijdschrift
ben je sowieso afhankelijk van ‘amateurs’, het
aantal echte vak professionals, – historici, archivarissen,
archeologen, kunsthistorici, journalisten –
dat zich beroepsmatig met de Zwolse geschiedenis
bezighoudt, is simpelweg te klein. Zo is het tijdschrift
in de loop der jaren op drie verschillende
manieren ingevuld, met aangeboden artikelen van
auteurs, eigen artikelen van redactieleden en artikelen
geschreven door auteurs op verzoek van de
redactie (met name het geval bij themanummers).
We hebben altijd ingezet op verantwoorde,
maar ook leesbare en toegankelijke artikelen, met
een afwisseling van korte en lange stukken, een
spreiding in onderwerp en spreiding in tijd. Een
streven dat in de praktijk moeilijk genoeg bleek,
met name een goede spreiding in de tijd en korte
artikelen. Er zijn helaas maar weinig auteurs die
een goed artikel kunnen schrijven over de tijd
van het Ancien Regime, die periode blijft daarom
structureel onderbelicht. En wat de lengte van de
artikelen betreft, geef een historicus, amateur of
professial, een pen, en hij/zij raakt op dreef en valt
moeilijk meer te stoppen… Regelmatig kreeg ik
een mailtje in de trant van, ‘Annèt, je zei maximaal
3000 woorden, maar ik heb zoveel interessante
dingen ontdekt, ik zit inmiddels op 5000, in hoeverre
is dat een bezwaar…’
Een ander belangrijk uitgangspunt was om
aan te sluiten bij wat ik altijd noem de ‘historische
actualiteit’, zoals bijvoorbeeld dit jaar het
themanummer bij 75 jaar bevrijding, vorig jaar
de aandacht voor de burgemeesterswissel en het
themanummer 200 jaar Willemsvaart.
Ons lezerspubliek beslaat een breed spectrum,
met aan de ene kant degenen die geïnteresseerd
zijn in geschiedenis en meer willen weten over de
stad waarin ze wonen, en aan de andere kant degenen
voor wie herkenbaarheid een grote rol speelt,
met een heel groot menggebied daar tussenin. Als
redactie moet je hier een evenwicht in vinden.
Puur historische artikelen worden vaak als moeilijk
of taai ervaren, maar te veel aandacht voor
herkenbaarheid wordt nostalgie, want het moet
ons inziens wel altijd gaan om de context.
Egodocumenten
Context speelt ook een belangrijke rol bij egodocumenten.
Het woord egodocument staat voor
autobiografische teksten, zoals memoires, dagboeken,
brieven en reisverslagen. De term werd
rond 1955 bedacht door de historicus Jacques
Presser. Hij definieerde egodocumenten als teksten
waarin de ‘ik’, de schrijver, als schrijvend en
beschrijvend subject voortdurend in de tekst aanwezig
is.* Het heeft een flinke tijd geduurd voordat
egodocumenten als volwaardige historische
bron gezien werden. Maar inmiddels is het inzicht
wel algemeen dat één getuigenis meer zeggingskracht
kan hebben dan onderzoekresultaten op
basis van vele strekkende meters archiefmateriaal.
Egodocumenten zijn per definitie subjectief, maar
met deze wetenschap en het in acht nemen van de
context vormen ze een zeer directe toegang tot het
verleden. Memoires laten zich vaak lezen als fictie,
maar gaan over de werkelijkheid, zie bijvoorbeeld
de herinneringen van Steven van Egten in dit
nummer op pagina 222.
De persoonlijke benadering van het verleden
is voor de lokale geschiedschrijving van wezenlijk
belang, het zijn de ooggetuigenverslagen
die het kleine verhaal van binnenuit vertellen
en het verleden kleur geven. Bekende Zwolse
egodocumenten zijn bijvoorbeeld de Zwolse
mijmeringen, herinneringen aan de jaren 1881-
1914 van C.M. van Hille-Gaerthé en Van Zwolle
tot Brest-Litowsk van Igor Cornelissen (zie voor
meer titels de website van de ZHV). In het ZHT
hebben we veel egodocumenten gepubliceerd,
ik noem in dit verband Wil Cornelissen (†) en
Willem van der Veen, allebei meesters in het
genre. We hebben in de vorm van themanummers
twee manuscripten met memoires uitgebracht,
‘De Oude Gaper, Herinneringen rond
een oude en vermaarde drogisterij’ van Steven
van Egten in ZHT 21 (2004) nr. 4, en ‘Jeugdherinneringen’
van Joh.J. Doyer, in ZHT 23 (2006)
nr. 4. Heel geslaagd waren mijns inziens ook de
uitgaven waarin een en ander gecombineerd kon
worden: de special over de Zwolse ziekenhuizen
in december 2013 die gelardeerd was (na een
oproep van de redactie) met persoonlijke herinneringen,
en de persoonlijke herinneringen aan
de Oude Veerweg in het 200 jaar Willemsvaartnummer
uit de zomer van 2019.
Persoonlijk heb ik altijd een zwak voor het persoonlijke
in de geschiedenis gehad. Het is daarom
dat ik in mijn laatste nummer afscheid neem
Afscheid van het Zwols Historisch Tijdschrift
Annèt Bootsma –
van Hulten Voor u ligt het laatste nummer van het Zwols
Historisch Tijdschrift (ZHT) dat onder
mijn eindredactie verschijnt. Daarmee
komt voor mij een einde aan 24 jaar redactiewerk,
waarvan 20 jaar als eindredacteur van dit blad.
De Zwolse Historische Vereniging (ZHV) werd
in december 1983 opgericht, mijn eigen lidmaatschap
van de vereniging dateert uit 1984. Na mijn
studie geschiedenis in Leiden woonde en werkte ik
toen nog in Rotterdam, ik was er bestuurslid van
het Historisch Genootschap Roterodamum en was
actief binnen de WIARIJN (Werkgroep Industriële
Archeologie Rijnmond). Het lidmaatschap van de
ZHV was een cadeautje van mijn aanstaande Zwolse
schoonfamilie: ‘Echt iets voor jou’. De verandering
van focus van de wereldhavenstad Rotterdam
naar de provinciestad Zwolle vergde wel enige tijd.
Ik moet bekennen dat ik als het toenmalige blaadje
van de Zwolse vereniging, met doorwrochte artikelen
maar in een buitengewoon simpele uitvoering,
in de brievenbus viel ik het met een half oog scande
en dacht, dat komt nog wel eens… achteraf een
voorspellende gedachte. In 1990, ik woonde inmiddels
vijf jaar in Zwolle, werd ik via Ingrid Wormgoor
bestuurslid van de ZHV. De jonge vereniging
had zich in korte tijd al stevig genesteld in de stad.
De ZHV telde toen zo’n 450 leden, een aantal dat
met twee grote ledenwerfacties opgekrikt was naar
goed 700 eind jaren negentig. In dat verband wil
ik hier Jaap Hagedoorn, Ben Kam (†) en Joke van
Ulsen memoreren. Zij hebben enorm veel werk
verzet, destijds en later ook nog om de ZHV tot
bloei te brengen; Jaap en Ben vooral op organisatorisch
en inhoudelijk vlak, Joke in praktisch
opzicht. Tegenwoordig telt de ZHV zo’n 900 leden.
Voor een rechtgeaard historicus is het echte
historische werk natuurlijk veel leuker dan
bestuurswerk, dus daarom stapte ik in 1996 over
van het bestuur van de ZHV naar de redactie van
210 | jrg. 37 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 4 | 211
met een aantal egodocumenten. We beginnen
met de getuigenis van de activistische socialist
Louis Cohen over zijn verblijf in het Zwolse Huis
van Bewaring in 1893, vervolgens met jeugdherinneringen
van Steven van Egten aan zijn protestants-
christelijke jeugd in de eerste decennia
van de twintigste eeuw in Zwolle en de terugblik
van Harry Koopmans op zijn katholieke jeugd
in de Zwolse binnenstad in de jaren vijftig. Drie
representanten van het verzuilde Nederland, drie
verschillende belevingswerelden, allen levend in
hun eigen waarheid. Louis Cohen bestempelt de
destijds grootste ondernemer van Zwolle,
G.J. Wispelweij, als een ‘uitzuiger’, dat label kregen
waarschijnlijk alle ondernemers per definitie
van hem. Voor Steven van Egten waren in zijn
jeugd alle katholieken ‘papen’, en Harry Koopman
ervoer als kind in een missieoptocht in de
jaren vijftig al dat zoiets in het overwegend protestantse
Zwolle niet op prijs gesteld werd, het
aantal katholieken betrof destijds ongeveer een
vijfde van de bevolking.
Ten slotte een interview met oud-wethouder
Margriet Meindertsma over haar ambtsperiodes
in de jaren tachtig en negentig. Een interview is
officieel geen egodocument, maar het heeft veel
raakvlakken, er staat een ik-figuur centraal en er
moet rekening gehouden worden met de subjectiviteit
van zowel de geïnterviewde als de interviewer.
Interviewer Koen Nijmeijer en geïnterviewde
Margriet Meindertsma nemen stelling tegen de
nieuwe uitbreidingsplannen van het gemeentebestuur,
een stellingname die ik overigens persoonlijk
van harte onderschrijf.
Tot slot
In mijn functie van eindredacteur heb ik de afgelopen
jaren veel bijzondere en gepassioneerde
mensen leren kennen en de stad heeft voor mij
een enorme verdieping gekregen. Ik ben van
Zwolle gaan houden en fiets of loop er graag door
heen, om de verhalen die de huizen en straten mij
inmiddels vertellen te ervaren.
Binnen de redactie heb ik met bevlogen en kundige
redacteuren mogen samenwerken. Hoogtepunten
waren er vele, themanummers met bijzondere
presentaties, om er slechts een paar te noemen: ‘De
busse van Skutte’ (2004), ‘Carina en Harro Bouman,
een bijzonder echtpaar op Koestraat 18’ (2005),
‘Zwolle IJzersterk, Wispelwey’ (2007), ‘Terug naar
de Eindstraat’ (2008), ‘De Zwolse beurtvaart’ (2009),
‘Speuren naar Spoolde (2010), ‘De oude spoorbrug
1862-2011’ (2011), ‘Westenholte-Voorst-Frankhuis’
(2012), ‘Vijftig jaar gemeentelijke monumentenzorg’
(2013), ‘De Zwolse Ziekenhuizen’ (2013) en ‘Odeon
175 jaar’ (2014).
Gedenkwaardig is de reis die Jan van de Wetering,
Lydie van Dijk en ik namens de redactie
samen met filmer Martin de Fluiter in oktober
2016 ondernamen naar een klooster in Frankrijk,
op zoek naar de verdwenen kaak van Thomas a
Kempis. We hebben dat uitvoerig beschreven in het
tijdschrift en de filmbeelden staan op de website.
Persoonlijk hoogtepunt was de koninklijke
onderscheiding die ik in 2019 mocht ontvangen op
instigatie van de ZHV. Persoonlijk dieptepunt, zij
het dat dit niet rechtstreeks met het tijdschrift of
de vereniging in verband stond maar wel impact
had op het hele Zwolse historische wereldje, was de
sluiting van het Stedelijk Museum Zwolle door de
gemeente in 2017. Het kind is daarbij met het badwater
weggegooid, en alle goedbedoelde inspanningen
van Allemaal Zwolle ten spijt schiet het tot
nu toe weinig op met de totstandkoming van een
nieuw museum en zijn de mogelijkheden daartoe
ook veel beperkter.
In het ZHT is een wezenlijk stuk van de Zwolse
geschiedenis vastgelegd en ik ben oprecht trots op
het aandeel wat wij als redactie daar aan geleverd
hebben. Cultuur-historisch werk krijgt over het algemeen
helaas niet de maatschappelijke waardering,
laat staan beloning die het zou verdienen. Daarom
des te meer respect voor al degenen met wie ik in de
redactie heb samengewerkt en die dit jarenlang op
vrijwillige basis toegewijd en kundig hebben gedaan,
ieder met zijn eigen specifieke vaardigheden en kennis.
Een groot applaus voor, in chronologische volgorde:
Ingrid Wormgoor, Jean Streng, Menno van der
Laan, Wil Cornelissen (†), Harry Stalknecht, Lydie
van Dijk (†), Jan van de Wetering, Frank Inklaar,
Steven ten Veen en Michael Klomp.
Twee redacteuren staan niet in dit rijtje omdat
ik ze speciaal wil noemen: Wim Huijsmans en
Wim Coster. Zij verlaten nu net als ik de redactie.
Wim Huijsmans is in dienstjaren altijd onze nestor
geweest, hij maakte 35 (!) jaar deel uit van de
redactie. Als (oud)archivaris is hij buitengewoon
nauwkeurig en heeft hij een ongelofelijke kennis
van de Zwolse geschiedenis en het Zwolse (Stads)
archief. Op Wim kon ik altijd een beroep doen:
‘Wim klopt dit wel, klopt dat wel? Kijk het svp.
nog even na.’ Afgezien van al zijn eigen bijdragen
zijn er zo weinig artikelen in het ZHT verschenen
waar Wim Huijsmans niet zijn blik over heeft
laten gaan. De redactie zal zijn enorme kennis en
kunde in de toekomst node gaan missen.
Wim Coster is een buitengewoon creatief en
productief historicus. Helaas heeft hij maar een
korte periode deel uitgemaakt van de redactie,
maar hij betoonde zich meteen een zeer voortvarend
redactielid en hij had in 2019 een belangrijk
aandeel in de totstandkoming van het themanummer
over de Willemsvaart en dit jaar bij het
Bevrijdingsnummer. Daarnaast is hij al jarenlang
betrokken bij de ZHV, hij was onder meer voorzitter
van 1998 tot 2000. Wim neemt nu wegens
tijdgebrek afscheid, maar hopelijk blijft hij, of zijn
alter ego Kiekès Agterom, nog veel bijdragen voor
het tijdschrift leveren. Wim en Wim, mijn grote
dank voor de plezierige samenwerking en een
diepe buiging voor jullie allebei!
Het is een zware taak om een tijdschrift als het
ZHT op de huidige basis op de rails te houden.
Ik eindig daarom met de oude en de nieuwe
redactieleden daarbij heel veel sterkte, inspiratie
en succes te wensen.
* Arianne Baggerman en Rudolf Dekker, ‘ “De gevaarlijkste
van alle bronnen.” Egodocumenten:
nieuwe wegen en perspectieven’, in Tijdschrift voor
Sociale en Economische Geschiedenis 1 [2004] nr. 4
p. 3-22
Wim Coster, Annèt
Bootsma en Wim
Huijsmans in september
2007, op de
afscheidsreceptie van
archivaris Albert Mensema
in het Historisch
Centrum Overijssel.
(Particuliere collectie)
212 | jrg. 37 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 4 | 213
aan, zodat op zeker moment de politie gedwongen
was de straten met ‘de blanke sabel’ schoon te
vegen en hulp in te roepen van de in Zwolle gelegerde
militaire macht. Net als in Amsterdam was
er geen directe aanleiding voor de volkswoede,
maar ook hier zal ongetwijfeld de machteloosheid
om verandering te brengen in een armoedig leven
de voedingsbodem zijn geweest.
Hoe schrijnend de situatie was, laat een berekening
zien van het huishoudboekje van een
doorsnee Zwolse arbeider. In 1872 verdiende een
gewone werkman ongeveer f 5,- per week (zes
werkdagen van doorgaans twaalf uur per dag),
terwijl de wekelijkse uitgaven voor een gezin met
drie kinderen f 8,- bedroegen en dat terwijl in
dat bedrag de uitgaven voor vlees (als er al geld
voor was alleen op zondag), kleren en schoeisel
niet zijn meegenomen.1 Wie het verschil tussen
inkomsten en uitgaven wilde rechttrekken had
de keus tussen bezuinigen (minder eten, minder
brandstof voor de kachel) of bij een van de plaatselijke
armeninstellingen aankloppen, zoals de
Zwolsche Armeninrigting, waar je een uitkering
kon krijgen op basis van werkzaamheden die je
thuis moest verrichten, zoals breien, spinnen en
mattenvlechten.
De gesjochten jongens
Onder deze voor hem maar al te bekende omstandigheden
kwam Levie Cohen, roepnaam Louis,
samen met zijn vrouw (Betje Os) en jonge gezin
(drie kinderen), in 1890 naar Zwolle. Ze gingen
wonen in de Tuinstraat, waar ook zijn leeftijdsgenoot
Helmig Jan van der Vegt woonde. In het
hele land, ook in Zwolle, hing iets in de lucht
dat niet meer te stoppen was: steeds meer arbeiders
gingen zich organiseren in vakbonden en
belangenverenigingen om betere werk- en leefomstandigheden
af te dwingen. Zo ontstonden
hier in de jaren tachtig en negentig snel achter
elkaar onder meer een afdeling van het Algemeen
Nederlandsch Werkliedenverbond, de christelijke
werkliedenvereniging Patrimonium, de roomskatholieke
werkliedenvereniging Sint Jozef, een
afdeling van de Bond voor Algemeen Kiesrecht,
de Zwolse Spoorwegvereniging, de Zwolse Schilders-
en Behangersvereniging en de Zwolse Kalken
Steenbewerkersbond. En voor dit artikel het
belangrijkste: de oprichting in 1881 van de Sociaal
Democratische Bond (SDB), gevolgd door een
Zwolse afdeling van die bond in 1885.
De SDB was een revolutionair-socialistische
partij, opgericht door de charismatische Ferdinand
Domela Nieuwenhuis, een voormalige predikant
uit Friesland. Door zijn lezingen ‘bekeerden’
zich overal in het land arbeiders tot het socialisme.
Dat was ook het geval bij Louis Cohen –
nog in zijn Amsterdamse tijd – en Helmig Jan van
der Vegt. Al gauw vonden de twee buurtgenoten
elkaar om zich in te zetten voor de nieuwe partij.
Daar was behoefte aan, want in arbeiderskringen
waren er nog maar weinig mensen met voldoende
opleiding of natuurlijke capaciteiten om de partij
leiding te geven en de belangen van de arbeiders
te behartigen, zoals de strijd voor het algemeen
kiesrecht, de achturen-werkdag en betere lonen.
Noodzakelijkerwijs werd de strijd dus voor een
groot deel ‘van onderaf ’ gevoerd door sociaal
bewogen mensen als Cohen en Van der Vegt.
Er waren veel mensen nodig om propaganda
te voeren: lezingen houden, debatteren, artikelen
in socialistische bladen schrijven en op wat eenvoudiger
niveau het colporteren van die bladen.
Wie zich daartoe geroepen voelde, moest voor de
duvel niet bang zijn. De propagandisten kregen
op straat ontelbare keren te maken met scheldpartijen
en soms ook fysiek geweld. De landelijke
en plaatselijke vergaderingen van de SDB werden
steevast onmogelijk gemaakt door intimidatie van
de zaaleigenaren door de Zwolse politie. Tijdens
het colporteren legde de politie aan de lopende
band bekeuringen op en wie niet op zijn woorden
lette, kon een paar dagen de gevangenis in.
Zo kwam het dat een curieus gezelschap van
laag opgeleide, maar verbaal vaardige mannen uit
Zwolle hun krachten bundelden om zich in te zetten
voor de SDB. In de kolommen van de kranten
uit die tijd komen we met enige regelmaat Zwollenaren
tegen als P. Arnolli, J.M. van Vlaardingen,
Izaak Os, C.A. Stalenhoef, J. Tuyten, M. Spits en
Hartger de Vries. ‘We waren allemaal gesjochten
jongens’, schreef Helmig Jan van der Vegt, waar-
Louis Cohen in ‘Hotel de Houten Lepel’
Jan van de Wetering
De voedingsbodem van het Zwolse socialisme
Of de Amsterdammer Louis Cohen op die dag in
het najaar van 1893, drie jaar na zijn verhuizing
naar onze stad, al een beetje gewend was in Zwolle
is niet bekend, maar de problemen binnen het
milieu waarin hij zich begaf, zullen hem bekend
zijn voorgekomen. Het proletariaat had vele jaren
van werkloosheid en sociale discriminatie achter
de rug. In de Jordaan was het volk al in 1886 massaal
de straat opgegaan tijdens het Palingoproer.
Er was naar het leek een marginale aanleiding
voor de volksopstand: de politie had het volksvermaak
palingtrekken verboden, daarmee was
volgens de Jordanezen hen het laatste pleziertje
dat ze nog hadden afgenomen. Maar de onderliggende
aanleiding lag dieper.
Dat was in Zwolle niet anders. De Zwolse socialist
Helmig Jan van der Vegt verwoordde het zo:
‘In de achterbuurten heerschten verschrikkelijke
toestanden: lage loonen, ellendige krotten, lange
werktijden, onmenschelijke behandeling.’ Ook in
Zwolle was het de afgelopen jaren tot ongeregeldheden
gekomen. In 1885 nog trok een oncontroleerbare
massa van een paar honderd jongeren en
soldaten rellend door de Zwolse binnenstad. Ze
gooiden ruiten in en richtten andere vernielingen
Op 18 oktober 1893 meldde Zwollenaar Louis Cohen zich bij de gevangenis aan de (nu) Menno van
Coehoornsingel voor het uitzitten van een celstraf van één maand. Hij voelde zich een politieke
gevangene en daar viel wat voor te zeggen, hoewel het ‘bevoegd gezag’ er destijds een andere mening
over zal hebben gehad. Het was niet de eerste keer dat hij door het uitdragen van zijn politieke opvattingen met
de politie in aanvaring was gekomen. Cohen was een socialist in hart en nieren en dat werd in die jaren door
velen als een bedreiging van de gevestigde orde gezien. De sinds 1848 in de grondwet vastgelegde vrijheid van
vereniging en vergadering, van meningsuiting en van drukpers was geen belemmering voor politie en rechters
om socialisten, hun partijen en hun publicaties te vuur en te zwaard te bestrijden. Dat is precies wat Louis
Cohen overkwam. Het pièce de résistance van dit artikel is de letterlijke tekst van een schriftelijke enquête,
waarin Louis Cohen antwoord geeft op vragen over zijn verblijf in de Zwolse gevangenis. Daaraan vooraf
gaat een korte beschrijving van het leven van Louis Cohen en de tijdsomstandigheden waardoor hij in de
gevangenis terecht kwam.
Helmig Jan van der
Vegt (1864-1944),
omstreeks 1904.
(Delpher, Geheugen)
Louis (Levie) Cohen
(1864-1933). (Uit:
Vliegen, De Dageraad
der volksbevrijding)
Het vaandel van de
Christelijke Metaalbewerkersbond,
opgericht
1900, afdeling Zwolle,
1917. (Delpher, Geheugen)
Ferdinand Domela
Nieuwenhuis (1846-
1919), in 1903.
(Delpher, Geheugen)
214 | jrg. 37 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 4 | 215
schijnlijk degene met de beste opleiding, in zijn
opgeschreven herinneringen.2 De herinnering
aan Izaak Os, zwager van Louis Cohen, is levend
gehouden door zijn kleinzoons Wil en Igor Cornelissen,
die veelvuldig over hem, ook in dit tijdschrift,
geschreven hebben.
De Volksvriend en een hoopje koemest
Louis Cohen verdiende zijn brood met de kleinhandel
in bier, boter en alles waar maar handel in
zat. Dat was geen vetpot. Hij woonde nog maar
net een half jaar in Zwolle toen hij ook politiek
gezien aan de slag ging en er tegelijkertijd een
extra inkomensbron bijkreeg. Op 27 juni 1891 liet
hij de eerste aflevering verschijnen van De Volksvriend,
Socialistisch Weekblad voor Drenthe en
Overijssel. Hij was uitgever en redacteur tegelijk.
Cohen schreef een groot deel van de (voor zover
mij bekend) niet bewaard gebleven afleveringen
vol, zorgde voor de distributie en hielp zelfs mee
colporteren op straat. Dat leverde hem in 1892
zijn eerste gevangenisstraf op. Samen met zijn
partijgenoten Stalenhoef, Arnolli en Van Harte
werd hij opgepakt wegens colporteren, waar ze
geen vergunning voor hadden. Cohen kreeg acht
dagen gevangenisstraf, zijn vrienden respectievelijk
vier, twee en nog eens twee dagen.3 Socialisten
in andere steden hadden in die tijd dezelfde ervaringen.
Cohen liet zich niet ontmoedigen. Hij publiceerde
in De Volksvriend op scherpe toon zijn
politieke opvattingen, net zoals hij dat inmiddels
in lezingen en spreekbeurten gewoon was te doen.
Dat moest een keer misgaan en dat gebeurde dan
ook. In aflevering 44 van 22 april 1893 schreef hij
een artikel, getiteld ‘Lage streken’. Daarin beschuldigde
hij politieagent Spanhak ervan een eenvoudige
arbeider van de Zwolse gemeentelijke reinigingsdienst
brodeloos te hebben gemaakt. Wat
was het geval? De arbeider had tijdens het laden
van straatvuil op de veemarkt een hoopje koemest
zelf meegenomen, in plaats van dat samen met
de andere mest af te leveren bij de mestverzamelplaats.
De arbeider kreeg van de directeur van de
reinigingsdienst eerst een boete van 1 gulden (een
kwart weekloon), maar schorste zijn medewerker
alsnog omdat burgemeester Van Nahuijs geklaagd
had dat de boete te laag was. Volgens Cohen had
niet de directeur de burgemeester getipt, maar de
politieagent. Aan het eind van zijn artikel had hij
de lezers gewaarschuwd voor de boze opzet van
Spanhak, met de woorden: ‘houd hem in de gaten’.
De officier van justitie was van mening dat
Cohen de agent valselijk had beschuldigd, zonder
grondig onderzoek en dat hij alleen ‘op verzekering
van de eerste de beste’ zijn artikel had
geschreven. Cohen ontkende het beledigende van
zijn artikel en vond dat hij alle reden had om de
politie vijandig te bejegenen, gezien het ongemotiveerde
optreden van de politie tegen sociaaldemocraten.
Hij kreeg tijdens de rechtszaak de lachers
op zijn hand toen hij de dagvaarding nietig wilde
laten verklaren omdat daarin gesproken werd van
Spanhak en Spanhaak ‘en hem alzoo de beleediging
van twee personen wordt ten laste gelegd’.4
Hotel de Houten Lepel
Louis Cohen werd tot een maand gevangenisstraf
veroordeeld. Op 18 oktober 1893 meldde hij zich
aan de poort van ‘De Houten Lepel’, zoals de gevangenis
spottend door de socialisten werd genoemd.5
Zijn opname ging niet ongemerkt voorbij:
‘Een tiental partijgenooten vergezelden hem
naar de gevangenis. Aan den ingang gekomen riep
hij, toen de cipier de deur opende: “Leve de sociale
revolutie!”, wat door de hem vergezellende partijgenooten
werd beantwoord met een luid hoera!
Uit een brief door hem aan zijn vrouw geschreven,
vernemen wij dat de ‘droge baden’ (van een droog
bad word je niet mat, ook cynisch bedoeld, in de
gevangenis waren geen baden en er was ook geen
goede wasgelegenheid) hem geen nadeel doen.
Hij oefent zich in de schoone kunst van mattenvlechten.
Het zou hem zeer aangenaam zijn als de
partijgenooten hem eens schreven, zijn adres is:
No. A 245 Strafgevangenis Zwolle.’6
Terwijl Cohen in de gevangenis zat, ging de uitgave
van De Volksvriend gewoon door. Als redactieadres
werd vermeld: Hotel de Houten Lepel.
Gedurende zijn maand gevangenisstraf mocht hij
voor één dag zijn cel verlaten. Hij moest getuigen
ten gunste van een arbeider die tijdens de kermis
in conflict gekomen was met een politieagent.
Advocaat was niemand minder dan Pieter Jelles
Troelstra. Cohen werd tot ongenoegen van de
rechter met een daverend applaus ontvangen door
zijn partijgenoten op de tribune.7 Op 22 november
werd Cohen weer vrijgelaten. Ook nu weer
had hij niet over belangstelling te klagen:
Uit de socialistische liederenbundel
Liederen speelden een belangrijke rol in de socialistische beweging. Ze werden
op straat gezongen en tijdens de meifeesten in het Engelse Werk. De
tekst van de liederen liet niets aan duidelijkheid te wensen over, zoals bijvoorbeeld
het lied ‘Moeder ga voor je kindje staan’. Hier het eerste couplet:
Moeder ga voor je kindje staan,
Want daar komt de justitie aan.
De justitie is een kwade man
Die geen arme menschen lijden kan.
En waar hij komt met zijn grimmig gelaat
Is ’t krom of recht
Is ’t valsch of waar,
Daar luistert geen justitieman naar.
Heeft hij je kindje eenmaal vast
Dan komt het zeker in de kast.
Socialistische liederenbundel uit 1912. (Collectie auteur)
‘Hotel de Houten Lepel’,
het Huis van Bewaring
in Zwolle omstreeks
1890, toen nog zichtbaar
vanaf de stadsgracht.
Nu is het driesterrenrestaurant
De
Librije hier gevestigd.
(Collectie HCO)
6 Cll:NT
SOCIALISTISCHE
LIEDERENBUNDEL
■■ oc:auauunn DEI ,. D • .1. , • • IMSUll&ll
216 | jrg. 37 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 4 | 217
‘Vrijdagmiddag is onze partijgenoot Cohen
te Zwolle weer in vrijheid gesteld. ’s Morgens
bevonden zich reeds een 100-tal partijgenooten
en geestverwanten voor de gevangenis, die nadat
ze ongeveer een half uur lang de Carmagnole [lied
dat populair werd tijdens de Franse revolutie,
JvdW] en andere liederen hadden gezongen, weer
aftrokken doordat de cipier kwam zeggen dat
Cohen om 12 uur pas ontslagen zou worden, wat
echter niet gebeurde. Om één uur, toen er natuurlijk
niemand meer was, werd hij losgelaten.
Zaterdagavond trad hij in een openbare
vergadering als spreker op, met het onderwerp:
“Moderne ketterjacht”. Nadat spreker zijn wedervaren
in de gevangenis had uiteengezet en er op
gewezen had hoe hij, evenals zoovele anderen,
was geworden het slachtoffer der vervolgingen
waaraan wij blootstonden, verklaarde hij met des
te meer ijver voor onze zaak te zullen strijden.
Een daverend applaus viel spreker ten deel.’8 Louis
Cohen was in korte tijd een echte Zwollenaar
geworden.
Een zwaar leven
Cohen liet zich niet afschrikken en ging onvermoeibaar
door met het uitgeven van De Volksvriend
en met zijn spreekbeurten. Maar ondertussen
begon zich een schisma af te tekenen binnen
de SDB. Een deel van de leden wilde in de lijn van
Domela Nieuwenhuis de kant van de revolutie
op, desnoods met alle middelen, al werd nooit
concreet verwoord wat daaronder verstaan moest
worden. Een ander deel van de leden neigde steeds
meer naar de parlementaire weg om hun doelen te
bereiken. Op die manier konden concrete zaken
als het algemeen kiesrecht, de achturen-werkdag
en betere lonen sneller bereikt worden. En dat was
precies wat de niet theoretisch geschoolde arbeiders
wilden. Helmig Jan van der Vegt en Louis
Cohen kozen voor de sociaal-democratische weg
en speelden een belangrijke rol bij de oprichting
van de SDAP in de Atlas aan de Ossenmarkt op 26
augustus 1894.9 De initiatiefnemers zouden onder
leiding van Pieter Jelles Troelstra al gauw bekend
staan als ‘de twaalf apostelen’.
Wat de sociaaldemocraten in de kaart speelde,
was dat de SDB een jaar eerder was verboden
omdat de rechter van opvatting was dat de partij
onwettige middelen propageerde om haar revolutionair
doel te bereiken. De oprichting van de
SDAP was een stap in de richting van een onzekere
toekomst. De woede onder de achtergebleven sympathisanten
van de SDB over de breuk was groot.
Louis Cohen en de zijnen werden verketterd door
hun vroegere vrienden, die partijloos achterbleven.
De inkomsten uit advertenties in De Volksvriend
verminderden zodat het blad niet meer rendabel
was. Tot overmaat van ramp verloor Cohen door
zijn politieke activiteiten veel klanten van zijn
kleinhandel. Samen met zijn gezin verhuisde hij in
1896 terug naar Amsterdam, waar hij zijn propaganda
voor de SDAP voortzette en daarnaast werk
vond als handelsreiziger.
Tussen 1905 en 1917 was hij voorzitter van
handelsreizigersvereniging Eendracht. In die
functie kwam hij in botsing met de in 1906
opgerichte NVV-bond van handels- en kantoorbedienden.
Cohen verhinderde de toetreding
van de Eendracht tot het NVV, omdat die bond
volgens hem niets voor de reizigers had gedaan.
De voorzitter van het NVV sloeg terug met de
opmerking dat Cohen ‘een apostel in ruste was’
en een ‘water-en-melk sociaal-democraat’. Door
zijn harde opstelling vervreemdde Cohen langzamerhand
van zijn partijgenoten van de SDAP. In
1927 verhuisde hij naar Brussel, werd daar ziek,
keerde berooid terug naar Amsterdam, waar bleek
dat hij aan een ongeneeslijke kwaal leed. In 1930
vroeg een familielid om financiële steun voor hem
aan het partijbestuur. In advertenties werd ook
nog een oproep gedaan hem financieel te steunen,
maar uiteindelijk verwees het partijbestuur Cohen
naar het armenbestuur. Hij overleed in Amsterdam
op 5 augustus 1933 in tehuis De Joodsche
Invalide, hoewel hij zich al vóór zijn Zwolse tijd
tot atheïst had verklaard.10
Een politieke misdadiger
In 1897-1898 werd een enquête over de Behandeling
van Politieke misdadigers in Nederlandsche
Gevangenissen uitgevoerd op initiatief van de
redactie van de Jonge Gids. Redacteur van dat
tijdschrift was de bekende socialistische (toneel)
schrijver Herman Heijermans (Diamantstad, Op
Hoop van Zegen).11 Er was zeker sprake van vooringenomenheid,
hoe voorstelbaar die ook was.
Voorstelbaar omdat in de jaren tachtig en negentig
van de negentiende eeuw niet alleen Louis
Cohen om curieuze redenen gevangen was gezet,
maar met hem honderden anderen, vaak om
geen andere reden dan dat ze voor hun politieke
mening waren uitgekomen. Heijermans wond in
de inleiding van de enquête geen doekjes over zijn
standpunt: ‘Het feit dat er in Holland niet alleen
een afschuwelijk gevangenis-systeem bestaat, dat
dit daarenboven zonder eenige verzachting wordt
toegepast op zogenaamde “politieke misdadigers”,
heeft ons doen besluiten de erbarmelijke behandeling
der gevangenen, die om een politiek misdrijf
gemarteld worden, aan eene enquête te onderwerpen
en deze in ons tijdschrift te publiceeren.’
Deze tekst stuurde hij ook naar de door de
redactie geselecteerde respondenten, samen met
een lijst van vijftien vragen, met het verzoek deze
binnen acht dagen te beantwoorden. Bij de plaatsing
van de antwoorden sprak Heijermans de volgende
wens uit: ‘De bourgeois-lezers van de Jonge
Gids kunnen voorloopig allergezelligst de bestialiteiten
van het Nederlandsch gevangeniswezen
overpeinzen.’12
De onheilspellende woorden van Heijermans
brachten de ondervraagde personen niet het
hoofd op hol. Allemaal gaven ze nuchter antwoord
op de gestelde vragen. Van de veronderstelde
martelingen en bestialiteiten werd geen melding
gemaakt, van erbarmelijke omstandigheden
en een hondse behandeling van het personeel des
te meer. In totaal werden vijftien, merendeels landelijk
bekende socialisten ondervraagd, deels uit
de tijd van de SDB en deels uit die van de SDAP.
Onder hen Domela Nieuwenhuis en drie van de
twaalf apostelen: Cohen, Fortuyn en Vliegen.
Voor we het woord geven aan Louis Cohen
zelf, merk ik nog op dat met de genoemde ‘uitzuiger,
fabrikant Wespelweij’, de Zwolse ondernemer
G.J. Wispelweij van de bekende Zwolse ijzergieterij
en machinefabriek wordt bedoeld, destijds de
grootste onderneming in Zwolle. Geneesheer dr.
J.C. Gaerthé was een bekend Zwols huisarts uit
de Walstraat. Hij was de vader van de schrijfster
C.M. van Hille-Gaerthé, die in haar boek Zwolse
mijmeringen menige herinnering aan hem heeft
opgehaald.
‘De Twaalf Apostelen’,
de oprichters van de
SDAP in Zwolle in
1894. (collectie HCO)
Het fabriekscomplex
van Wispelweij in
vogelvlucht, omstreeks
1900. De fabriek lag
op het Noordereiland,
links de Assiesstraat,
rechts de stadsgracht.
Er werkten toen ongeveer
tweehonderd
mensen. (Collectie
Wispelweij, HCO)
~nn~lun!midekv!Gclnn
Tot ~lll2l!’OOdan bond.
Olllwcrlll!llnil!Uwewnlvedllan
~llnrlwcrtbelodde lood-/
Dot’t-fldemvilllf1e11do~
Oor’t-fldtetoo,Qn>OIQrokkur,
DorlYI! de dooperHm den ctoot –
Doadodoodl
Zwolsche IJierglelorij on Machinefabriek •/d. Firma G. J. WISPELWEIJ & Co., ZWOLLE.
218 | jrg. 37 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 4 | 219
‘De enquête, inlichtingen van den Heer L. Cohen
Wanneer en waar werdt gij veroordeeld?
En ter oorzake van wat?
In Juli 1893 werd ik te Zwolle veroordeeld,
wegens een persovertreding, namelijk beleediging
van een ambtenaar in de uitoefening van zijn
functie tot een maand gevangenisstraf. Dit vonnis
werd door ’t Hof te Arnhem bevestigd. In Oktober
van datzelfde jaar onderging ik die straf, in het
huis van arrest en bewaring te Zwolle.
Hoe was de behandeling door U van de politie
ondervonden tijdens eerste verhoor, arrest, enz.?
Ik werd alléén voor dat feit gehoord door den
commissaris van politie, die toen niet vriendschappelijk
tegen mij gestemd was, daar ik qua
redacteur-uitgever van het toen aldaar verschijnend
socialistisch weekblad De Volksvriend, niet
goed bij hem stond aangeschreven.
Hoe was de behandeling door den directeur
uwer gevangenis, door de commissie van
toezicht, door den geneesheer?
De cipier was over het algemeen zeer welwillend
en ik merkte dat hij – hoewel in mindere
mate – dit ook tegen andere gevangenen was. In
het eerst was één der beambten met name Willink,
zeer tegen mij ingenomen. Hij had vooraf te kennen
gegeven – dit werd ik officieus gewaar – mij
te zullen donderen. Later, toen hij daarvan last
ondervond, doordat het publiek hem daarover
lastig viel, zeer vriendschappelijk; zoodat hij soms
enkele uren dat hij vrij had mij in mijn cel gezelschap
hield. Dit deed trouwens de directeur ook
dikwijls.
Van de commissie van toezicht heb ik weinig
bezoek gehad. Een dier heeren, zekeren Wespelweij
[=Wispelweij], fabrikant en als uitzuiger dikwijls
door mij in het blad gesignaleerd, durfde mij
beleedigen. Ik heb hem behoorlijk op zijn plaats
gezet, zoodat hem den lust benomen werd dit
voor de tweede keer te doen.
Hoe was de voeding?
De voeding was slecht toebereid; het brood
van slechte kwaliteit. Het gewone menu was :
gortsoep, erwtensoep, gestampt eten (rats) elken
dag afwisselend. Daar het onsmakelijk eten mij
den eetlust niet opwekte, hield ik elken dag over.
Voornamelijk de gortsoep was voor iemand met
niet al te fijne tong, oneetbaar. Dr. Gaerthé, een
der commissieleden, die zijdelings gehoord had,
dat ik over het eten had geklaagd, vroeg mij wat
ik daarop aan te merken had. Doordat ik nog al
tamelijk het roggebrood nuttigde en daarvan bij
dit slechte eten niet voldoende had, probeerde ik
een weinig van het middagmaal te bewaren om
het bij het brood te eten. In kouden toestand stonk
het. Gedurende twaalf dagen heeft hij het eten
geproefd en kwam tot de conclusie dat de oorzaak
der wansmaak daarin bestond, dat het eten in
blikken bakken werd rondgediend. Daarin is echter
geen verandering gekomen.
Welk werk moest gij verrichten en was het
U veroorloofd te weigeren?
Ik moest aan een zeer ontzenuwend werk
arbeiden, aan matten vlechten; d.w.z. korte
strookjes aan elkander zetten en vlechten. Weigeren
is niet geoorloofd, doch ik werkte wanneer ik
wilde. Het reglement schrijft echter 10 uren daags
arbeid voor, waaraan een strenge bewaarder de
hand kan houden. Dit werd op andere gevangenen
wel eens toegepast.
Heeft men U veroorloofd werk te verrichten naar
uw eigen keuze?
Ik heb gevraagd om copieerwerk. De cipier
antwoordde, dat hij gaarne iets anders voor mij
zou willen, doch er was niets. Andere partijgenooten
mochten hun handwerk, bijvoorbeeld
schoenmaken, voor eigen rekening uitoefenen.
Het reglement laat dit toe, voor die bedrijven die
geen hinderlijk geraas veroorzaken.
Stond men U lectuur toe? En in hoeverre was deze
aan censuur onderworpen?
De lectuur in de gevangenis was gewone feuilletons
van bladen of kleine novellen. Op verzoek
is mij toegestaan de Algemeene Geschiedenis van
Streckfuss te lezen en Flamarion’s Hemel en Aarde.
Natuurlijk moest dit volgens het reglement door de
commissie van toezicht gekeurd worden. Bladen en
tijdschriften zijn onvoorwaardelijk verboden.
Hoe dikwijls mochten familie of vrienden
U komen bezoeken en welke voorwaarden
worden daarbij gesteld ?
Een dag per week mocht ik bezoek hebben van
familie of vrienden. Dit bezoek vindt plaats in een
daarvoor ingerichte spreekcel. De gevangene wordt
in een cel gebracht, voorzien van traliën en ten overvloede
nog bekleed met ijzerdraad, gebruikelijk voor
kippenhokken; daarvoor staat een bewaarder. Ook
deze cel is afgesloten op dergelijke wijze; en daarvóór
mogen de familieleden den gevangene toespreken.
De afstand tusschen bezoeker en gevangene is dus
zoodanig, dat in een cel tusschen bezoeker en gevangene
de bewaarder staat die alles moet contròleeren
wat gesproken wordt. Voorwaarden, voor zoover ik
weet, zijn mij niet gesteld.
Heeft uwe gezondheid door de opsluiting geleden?
Niets.
Zijt gij tijdens uw verblijf in de gevangenis in uw
godsdienstige of anti-godsdienstige overtuiging
gekrenkt?
Ik behoefde geen godsdienstoefeningen bij te
wonen. De rabbijn kwam mij nimmer bezoeken.
Indien de opsluiting langer duurt dan twee maanden,
verplicht het reglement bijwoning van godsdienstoefeningen,
ook al is die oefening ook van
De zandstenen ingangspartij
van het Huis van
Bewaring, evenals het
gebouw uit 1739. (Foto
J. de Koning, collectie
HCO)
Links: Een cellengang
op de benedenverdieping
van het Huis
van Bewaring, toen
Penitentiaire Inrichting
genaamd, omstreeks
1980. Eind negentiende
eeuw was er uiteraard
nog geen centrale verwarming
of elektrische
verlichting. (Foto Ben
Kam)
Slot van een celdeur,
omstreeks 1980. (Foto
Ben Kam)
220 | jrg. 37 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 4 | 221
andere religieuze strekking. In mijn atheïstische
gevoelens ben ik niet gekrenkt.
Stond men U voldoende lichaamsbeweging en
lucht toe?
Het reglement verplicht beweging in de open
lucht gedurende één half uur per dag. In een cel
van een paar vierkante meter, van voren met
traliën, van boven open, moet men heen en weer
marcheeren, evenals een wild dier onrustig in een
dierentuin op en neer loopt. Ik was altijd blij als
dien tijd om was.
Hoe was de ligging?
Niet zoo goed als de sluiting. Doch daar ik
milicien [= als dienstplichtige in dienst] geweest
ben, verwachtte ik niet beter. Een stroomatras,
dito hard kussen, maar voldoende dekens.
Hoe was de kleeding?
Zeer bourgeois-democratisch. Allen gelijk
gekleed: Een grof buis van katoen, dito broek en
gelen halsdas en gemerkt katoenen ondergoed.
Een fatsoenlijk mensch schaamt zich om daarmede
op straat te loopen. Het schoeisel bestaat uit
een paar klompen. En daar men in een dergelijke
inrichting het “niet zo nauw moet neemen”, waren
ze mij te wijd. Ik moest mij derhalve oefenen in
het loopen, wat mij veel moeite kostte.
Hoe was de inrichting der cellen en hoe de reinheid?
Natuurlijk zeer ongezellig. De eerste cel die ik
betrok was zeer donker. Daarna kreeg ik een cel
die voldoende licht doorliet. De cel was geheel
opgetrokken van steen; ook de vloer was “versteend”
en wanden en zoldering gewit. Indien
ik een vergelijking moest maken, zou ik zeggen:
Verbeeld u, indien u al schaatsenrijdende onder
een pijp – steenen brug – doorgaat. Het ameubelement
bestond uit: een ledikant, wat aan de muur
werd gehaakt, een paar plankjes als kastje in den
hoek, een tafel van een halve vierkante meter en
een tabouret van plusminus 25 kilo als zitplaats.
Boven het tafeltje een vleermuisgasvlam. De
wandversiering bestond uit een paar uittreksels
van reglementen van het huis. De reinheid liet
niets te wenschen over.
Welke is uw meening over het tegenwoordig
celsysteem in het algemeen ?
Ik ben van oordeel, dat het gevangenisstelsel
op normale menschen zeer demoraliseerend
werkt. Een der ellendigste uitvindsels is het celsysteem.
De eenzaamheid, het gevangeniswerk,
de weinige afwisseling in het leven maakt dat men
allengs in een toestand komt, die verstandsverbijstering
ten gevolge moet hebben. Het was mij
onmogelijk te studeeren. Ik las en herlas, maar
had moeite te begrijpen en nog minder kon ik iets
onthouden. Hoewel ik geen wroeging gevoelde
of mij schaamde over mijn misdaad, was het mij
meermalen onmogelijk te slapen. Ik geloof dan
ook, dat langdurige gevangenisstraf, bijvoorbeeld
twee jaren, den mensch verstandelijk knakt.
L. Cohen’
Noten
1. Rapport aan het hoofdbestuur der Maatschappij tot
Nut van ’t Algemeen, door het Departement Zwolle
over den toestand en de onderlinge verhouding van
arbeidgevers en arbeiders in en om Zwolle, 1872,
p.20-21
2. Vegt, Helmig Jan van der, ‘De klop op de Zwolsche
deur’, in: Zwolsch Nieuws- en Advertentieblad, 1931-
1932, bibliotheek HCO
3. Recht voor Allen, 4 november 1892
4. POZC, 26 mei 1893
5. Vegt, Helmig Jan van der, De klop op de Zwolsche
deur
6. Recht voor Allen, vrijdag 27 oktober 1893
7. Meer hierover zal te lezen zijn in een serie artikelen
die ik hoop te schrijven voor het ZHT over de opkomst
van het socialisme in Zwolle.
8. Recht voor Allen, 22 november 1893
9. Frits David Zeiler , ‘ “De Atlas” omstreeks 1894;
danshuis of socialistenhol’ in Zwols Historisch Tijdschrift
11 (1994 ), nr. 3 p. 92-99
10. Reinalda, Bob, ‘Levie Cohen’, Biografisch Portaal,
BWSA 1 (1986), laatst gewijzigd 22-05 2002
11. De Jonge Gids, onder redactie van Herman Heijermans
jr., eerste jaargang 1897/1898, p. 709-712, Uit
Enquete over de Behandeling van Politieke misdadigers
in Nederlandsche Gevangenissen
12. De Jonge Gids, 1897/1898, p. 709-712, Uit Enquete
over de Behandeling van Politieke misdadigers in Nederlandsche
Gevangenissen
Interne trap met afsluithek,
omstreeks 1980.
(Foto Ben Kam)
Uitzicht op de binnenplaats,
omstreeks 1980.
(Foto Ben Kam)
222 | jrg. 37 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 4 | 223
Een van de mooiste zaken van het historisch
bedrijf is als je tijdens een onderzoek van
het een in het ander rolt en bevindingen
met elkaar kunt verbinden. Tijdens de voorbereidingen
in 2002 van het themanummer ‘Koopmansgeest’,
Zwols Historisch Tijdschrift 19 (2002)
nr. 3, kreeg ik een prachtig fotoalbum uit 1903
onder ogen van de drogisterij en grossierderij
‘de Oude Gaper’, gevestigd aan het begin van de
Diezerstraat en destijds eigendom van Jurriaan
ten Doesschate. Het fotoalbum bevond zich in het
bezit van de familie Ten Doesschate. Vervolgens
kwamen we er achter dat zich in het HCO nog
een manuscript met herinneringen aan de Oude
Gaper bevond, geschreven door Steven van Egten,
zoon van een voormalige bedrijfsleider van het
bedrijf. Een schat aan materiaal, waarvan we op
dat moment maar een fractie kwijt konden. Deze
twee gegevens resulteerden vervolgens opnieuw
in een prachtig themanummer in december 2004,
getiteld De Oude Gaper, Herinneringen rond een
oude en vermaarde drogisterij. (ZHT 21 (2004)
nr. 4). De herinneringen van Steven van Egten
waren hierin praktisch letterlijk opgenomen, in
combinatie met de foto’s uit het fotoalbum.
Steven van Egten was inmiddels overleden,
maar ten behoeve van deze uitgave in 2004 lukte
het ons zijn zoon en dochter op te sporen in het
midden van het land. Uit dit contact bleek dat Van
Egten veel herinneringen op schrift had gesteld,
onder meer aan zijn jeugd in Zwolle en aan zijn
tijd als militair in Kampen. Deze manuscripten
hebben wij nu al weer zestien jaar in portefeuille,
dit nummer met egodocumenten is een mooie
gelegenheid om daar een deel van te publiceren.
Steven van Egten werd in 1899 in Zwolle geboren
als derde kind en enige zoon in het gezin
van Berend van Egten (1865-1935) en Jentje van
Dingstee (1862-1936). Vader Berend was een boerenzoon
uit Assendorp, die vanwege de noodzaak
om geld te verdienen op 15-jarige leeftijd in dienst
trad bij de Oude Gaper, het begin van een 55-jarig
dienstverband. Berend was niet alleen trouw aan
zijn werkgever, maar ook aan zijn christelijke
geloofsovertuiging. Hij behoorde in 1888 tot de
(her)oprichters van een christelijke jongelingsvereniging
en hij was 45 jaar zondagsschoolonderwijzer
in Berkum, een verdienste waarvoor hij bij
zijn veertigjarig jubileum in 1930 een koninklijke
onderscheiding ontving. Hij bracht het zelfs tot
kerkenraadslid van de Nederlands Hervormde
Gemeente in Zwolle, een eerbiedwaardig college
waarvan het lidmaatschap doorgaans alleen aan
notabelen was voorbehouden. Het gezin Van Egten
woonde achtereenvolgens aan de Spoelstraat, de
Van der Laenstraat in Assendorp en vanaf 1908 aan
de Oude Vismarkt 7, een pand dat in het verlengde
van de winkel aan de Diezerstraat lag en dat tot dan
door de familie Ten Doesschate zelf bewoond werd.
Berend van Egten bekleedde vanaf toen ook de
positie van bedrijfsleider in de Oude Gaper.
Steven van Egten ging net als zijn zusjes Aaltje
(1895), Geertje (1897) en Hermien (1901) naar de
Oranjeschool, een in 1902 opgerichte school voor
Christelijk Volksonderwijs aan de Jufferenwal.
Daarna volgde hij de Mulo aan de Marnixschool aan
de Korte Kamperstraat. Steven van Egten was een
levendig en ondernemend kind en een ongedurige
puber, die het niet kon uithouden in de twee kortstondige
kantoorbaantjes die hij na zijn eindexamen
had. Eerst bij de Firma O. de Leeuw, een groothandel
in ijzerwaren en landbouwgereedschappen in de
Diezerstraat, een baantje dat hij kreeg omdat de heer
De Leeuw net als zijn vader ouderling in de hervormde
kerk was, zij het dat De Leeuw veel vrijzinniger
was dan de rechtzinnige Van Egten. Maar de hele
dag (van 8 tot 12, van 2 tot 5 en van 6 tot 8 uur) op
een kantoorkruk was voor Steven een te zware opgave.
Vervolgens probeerde hij zijn geluk bij de Cooperatieve
Stoomzuivelfabriek Hoop op Zegen in de
Philosofenallee, waar de goede naam van zijn vader
eveneens tot aanbeveling strekte. Met de beoordeling
‘Het is een erg aardige jongen, maar hij is zo gauw
afgeleid en ook nogal speels’ kwam ook daar een einde
aan zijn dienstverband. In 1916 vertrok Steven op
17-jarige leeftijd naar het garnizoen in Kampen om
beroepsmilitair te worden, een vurige wens van hem.
Hij schopte het tot sergeant, maar de dienst bracht
hem niet wat hij zich er van voorgesteld had. In 1922
verliet hij het leger met antimilitaristische gevoelens
en bleef de rest van zijn leven pacifist. Hij vervolgde
zijn carrière bij het KNMI in De Bilt, waar hij belast
was met waarnemingen. Hij bleef daar werkzaam
tot zijn pensionering. Steven trouwde in 1925 met
Anna Elisabeth Volbeda (1899-1994). In hun woonplaats
De Bilt richtte Steven een padvindersgroep
op, hij was ouderling bij de Nederlands Hervormde
Gemeente, ambtenaar van de burgerlijke stand en hij
werkte mee aan een boek over de geschiedenis van
het KNMI. Steven van Egten overleed in 1984.
Geschiedenis had Stevens grote belangstelling. Met
al zijn nagelaten memoires heeft hij ook zelf letterlijk
geschiedenis geschreven. Stond in zijn verhaal
‘De oude Gaper’ vooral het wonen, leven en werken
in dit bedrijf centraal, in ‘Burgers in een kleine stad’
beschrijft hij met name het christelijke kleinburgerlijke
milieu waarin hij opgroeide. Het manuscript
werd in 1980 afgerond. Omdat het hele verhaal te
lang is, is hier gekozen voor de fragmenten waarin
Steven de kerkelijke activiteiten van zijn vader
Berend beschrijft, die letterlijk belijdend lidmaat
van de Nederlands Hervormde Gemeente was; een
levensvervulling die met hart en ziel werd beleefd.
Fragmenten die bijvoorbeeld over Stevens schooltijd
op de Marnixschool gaan, zijn te lezen op de
website van de Zwolse Historische Vereniging.
Berend van Egten zal niet hebben kunnen bevroeden
dat zijn leven ooit nog zo in de openbaarheid
zou komen, als echte Zwollenaar had hij dat waarschijnlijk
maar uiterst matig gevonden. Maar dankzij
zijn zoon hebben we nu veel informatie over de
sociale werkelijkheid waarin Berend en zijn gezin
leefde, zien we bijvoorbeeld van binnenuit hoe het
er in de zondagsschool in Berkum aan toe ging of
op het jaarlijkse Zendingsfeest in het Engelse Werk.
Steven van Egten kijkt met een milde blik en af en
toe licht ironisch terug op zijn christelijke jeugd in
Zwolle, hij schrijft levendig met een bewonderenswaardig
geheugen voor sprekende details. De originele
tekst is licht aangepast qua taal en spelling, en
her en der wat ingekort of voorzien van jaartallen.
Op de volgende pagina’s zijn verhaal.
Cover Zwols Historisch
Tijdschrift 19 (2002)
nr. 3. Berend van Egten
staat in de deuropening
van de Oude Gaper,
1903. Dit tijdschrift
staat op de website van
de Zwolse Historische
Vereniging.
Links: Cover Zwols
Historisch Tijdschrift
21 (2004) nr. 4. Berend
van Egten zit aan een
tafel in het taplokaal
van olijf- en slaolie in
de Oude Gaper. Dit
tijdschrift staat op de
website van de Zwolse
Historische Vereniging.
Annèt Bootsma –
van Hulten
De herinneringen van Steven van Egten
224 | jrg. 37 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 4 | 225
ken was, moesten rente en aflossing van de hypotheek
klaar liggen. Er moest dan ook op een of
andere manier geld binnenkomen. Sociale hulp
bestond niet en mensen op hun geld laten wachten,
dat strookte niet met de geldende moraal. De
oudste zoon Berend moest dus geld verdienen.
Door de narigheid thuis had hij zelfs de lagere
school niet helemaal kunnen afmaken. Maar er
was geen andere mogelijkheid.
’s Morgens vroeg, nog voor de Gaper zijn deuren
opende, was de jonge Berend al uit de veren.
Hij liep dan met zijn moeder naar een weiland in
Dieze om daar de koeien te melken. Berend droeg
de volle emmers naar de rand van de stad, waar
zijn moeder het juk overnam en de emmers verder
naar de Assendorperstraat droeg.
Om klokslag zes uur stond Berend voor de
Gaper om aan zijn lange werkdag daar te beginnen.
Ondanks zijn gebrekkige schoolopleiding of
misschien juist daardoor, was Berend geweldig
leergierig. Van de enkele centen die hij als loopjongen
fooi kreeg, kocht hij op de markt boeken
die hij dan ’s nachts in zijn bed bij een stompje
kaars lag te lezen, en dat na een werkdag van minstens
veertien uur. Het was dan ook begrijpelijk
dat de eigenaar van de Oude Gaper, meneer Ten
Doesschate,3 plezier had in deze pientere jongen
en dat hij een waardevolle kracht werd in de zaak.
Geleidelijk kreeg Berend moeilijker en verantwoordelijker
taken. Toen bleek dat hij goed met
mensen kon omgaan, werd hij winkelbediende.
Dat ging zo goed dat hem uiteindelijk de volledige
verantwoordelijkheid voor de winkel toevertrouwd
werd. Dat was goed gezien, want vader
had twee belangrijke eigenschappen: hij was eerzuchtig
en hij had veel plezier in zijn werk, zodat
hij al heel gauw als een vakkundig drogist bekend
stond.
De familie Van Egten was hervormd. In vaders
ouderlijk huis aan de Assendorperstraat heerste
een wat vrome, ietwat piëtistische geest. Het
Réveil had deze mensen niet onberoerd gelaten.4
Ik herinner mij dat in de boekenkast van vader de
mannen van het Réveil goed vertegenwoordigd
waren: Spurgeon, Da Costa, Bilderdijk. Het was
allemaal degelijke lectuur. Vanzelfsprekend hoorde
hierbij ook het lidmaatschap van de hervormde
jongelingsvereniging.
De Doleantie
In 1886 kwam de Doleantie,5 de kerkelijke afscheidingsbeweging
geleid door Abraham Kuyper,
die ook de hervormde gemeente van Zwolle niet
onberoerd liet. Zwolle was een in grote meerderheid
vrijzinnige gemeente. Er stond maar één
rechtzinnige predikant, ds. J. Vermeer. Hij was een
overtuigend kanselredenaar, volgens de overlevering
stonden de mensen, als hij preekte, lang voor
de dienst begon in de rij om een plaatsje in de kerk
te bemachtigen.6
Geen wonder dus, dat toen Kuypers oproep
klonk om tot de belijdenis der vaderen terug te
keren of anders de hervormde kerk te verlaten, de
hoop van scherp slijpend Zwolle gericht was op
het verlossende woord dat van Vermeer zou moeten
komen. Maar Vermeer was zo verknocht aan
de hervormde kerk dat dat verlossende woord uitbleef.
Integendeel: hij riep op om trouw te blijven
aan de ‘vaderlandse’ kerk.
De jongelingsvereniging was door de gebeurtenissen
in hevige beroering geraakt. Er waren
twee stromingen. De meerderheid van het bestuur
was op de hand van Kuyper en pleitte voor
afscheiding. Een minderheid, waaronder vader,
pleitte voor de bestaande toestand: één ongedeelde
christelijke jongelingsvereniging, die vrij stond
van de kerk. In de vergaderingen werd fel gediscussieerd.
In de hitte van de strijd ontzagen de
tegenstanders elkaar niet en bittere verwijten rolden
over de tafel. Een derde deel van de leden ging
uiteindelijk mee met de dolerenden. Jarenlange
vriendschappen werden verbroken. Als vader hier
jaren later over vertelde, klonk er bitterheid in zijn
stem over datgene dat hij als een ernstige misstap
beschouwde.
Op 1 mei 1888 werd, mede door vader, een
nieuwe vereniging opgericht. Zij koos als naam:
‘De Heer is onze Banier’.7 Deze wat zonderlinge
naam was in het dagelijkse spraakgebruik moeilijk
te hanteren. Het werd dan ook al gauw: ‘De
Banier’. Niemand kon toen nog vermoeden welk
een belangrijke plaats deze jongelingsvereniging
in hervormd Zwolle zou gaan innemen. Al
gauw kwamen er afdelingen in de verschillende
Zwolse buurten. Er kwamen knapenverenigingen
en jongeliedenverenigingen met weer allerlei
onderafdelingen. Vanuit de jongelingsvereniging
werden zondagsschoolonderwijzers gekweekt
voor de zondagsschool ‘De Zaaier’, die verspreid
over Zwolle en aangrenzende buurtschappen
vele honderden kinderen bereikte. De vormende
waarde, die van de jongelingsvereniging op de
leden uitging, valt moeilijk naar waarde te schatten.
De meeste jongens hadden net als vader weinig
schoolopleiding. Op de jongelingsvereniging
leerden ze Bijbelstudie, discussiëren, reciteren van
gedichten, organiseren. Doordat de activiteiten
bovendien niet uitsluitend gericht waren op de
kerk, werd het vormend karakter ervan nog in
belangrijke mate versterkt. Naar onze moderne
smaak mankeerde er nog wel wat aan, maar in
die tijd was deze invloed erg belangrijk. Vader zei
De kalender wees 1 mei 1880, toen mijn
vader Berend van Egten2 op vijftienjarige
leeftijd zijn intrede deed in de Oude
Gaper, de bekende drogisterij aan de Diezerstraat
14. Het was een ongewone stap voor deze boerenzoon,
die op de boerderij van zijn vader maar
node gemist kon worden. Maar het waren bar
slechte tijden. De landbouwcrisis van de tachtiger
jaren teisterde de boerenstand. Ze hadden het
moeilijk, de boeren. Het lot trof mijn grootvader
Steven van Egten in bijzondere mate. Hij had
een kleine boerderij aan de Assendorperstraat.
Maar het waren niet alleen de slechte tijden die
zijn leven moeilijk maakten. In de kracht van zijn
leven was grootvader blind geworden, doordat
van beide ogen het netvlies losliet. Daar was toen
nog geen kruid tegen gewassen, zodat grootvader
in diepe duisternis het leven door moest.
Geen wonder dat de boerderij achteruit holde.
Dit te meer omdat grootmoeder een hartkwaal
had. Te eten was er wel, maar als het jaar verstre-
Tot ongeveer 1880 had
Assendorp nog een landelijk
karakter, met veel
(kleine) boerderijen.
Hier een boerderij aan
de Assendorperdijk.
Het pad rechts is de
huidige Sallandstraat,
gezien in de richting
van de Molenweg. Op
de achtergrond is al
nieuwbouw zichtbaar.
(Collectie HCO)
Berend van Egten, 1865-1935, als jonge man.
(Particuliere collectie)
Steven van Egten (†)
Burgers in een kleine stad1
226 | jrg. 37 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 4 | 227
later vaak: ‘Wat ik geworden ben, ook maatschappelijk,
heb ik aan de jongelingsvereniging te danken.
Hier is mij de lust tot studie bijgebracht.’
De jongelingsvereniging vulde na de lange
werkdagen hun leven en daar vonden ze ook hun
vrienden. Een van de leden was Cornelis van
Dingstee, een jonge onderwijzer. Hij was opgevoed
in het Burgerweeshuis in Zwolle. Zwolle was
een liberale stad en dat betekende dat hij onderwijzer
bij het Openbaar Onderwijs werd. Maar al
gauw had Cornelis daar geen vree mee en ging hij
over naar het Christelijk Onderwijs, hetgeen voor
hem een fikse salarisverlaging betekende, naar ik
meen van f 600,- naar f 500,- per jaar. Cornelis van
Dingstee en Berend van Egten werden vrienden
en zijn steeds vrienden gebleven.
Verkering
Cornelis van Dingstee had een zuster Jentje. Zij
diende in Amsterdam. Doordat zij drie broers
had die in Zwolle woonden, kwam zij haar vrije
dagen in Zwolle doorbrengen. Haar vader, mijn
grootvader Van Dingstee, had indertijd een kruidenierszaak
in Hasselt gehad.8 Hij kwam jong te
overlijden en liet daardoor zijn gezin in moeilijke
omstandigheden achter. In de denkwijze van die
dagen paste het niet van gaven te leven, hoewel
grootmoeder gefortuneerde familie had. Vandaar
dat met name de oudste kinderen al vroeg leerden
de handen uit de mouwen te steken. De jongens
werden uitstekende vaklieden. Zij zorgden voorbeeldig
voor hun moeder, die niet sterk was. Ook
moeder moest hard werken en sober leven. Deze
gang van het leven en waarschijnlijk ook haar
preutse aard zullen wel de reden zijn geweest, dat
Jentje, hoewel ze een knap

Lees verder