Categorie

2017

Zwolse Historisch Tijdschrift 2017, Aflevering 3

Door 2017, Aflevering 3, Afleveringen, Jaartal, Overig, Zoek in ons tijdschrift

Zwols Historisch Tijdschrift
30 jaar archeologie
in Zwolle
34e jaargang 2017 nummer 3 – 8,50 euro
Suikerhistorie
Eindhoven en Zn., houthandel
Houthandel Eindhoven werd rond 1785 in Blokzijl
opgericht. Nadat de houtzaagmolen daar door
brand was verwoest, vestigde Lambert Eindhoven
zich in 1825 aan het Zwartewater in Zwolle. Dit
had alles te maken met de aanleg van de Willemsvaart
in 1819. Zwolle kreeg daardoor een verbinding
met de IJssel, waardoor de aanvoerroute voor
hout aanzienlijk werd verkort.
De eerste molen van Eindhoven was een windhoutzaagmolen,
die in 1857 vervangen werd door
een molen die gebruik maakte van stoom, later – in
het begin van de vorige eeuw – van elektriciteit.
Men importeerde het hout grotendeels uit het
buitenland. De bomen werden vaak gebundeld tot
enorme houtvlotten, die met sleepboten naar het
terrein aan het Zwartewater werden gebracht. Rond
het bedrijf lagen vele pas gekapte bomen in het
water om de kwaliteit van het hout te verbeteren.
De oprichting van Houthandel voorheen
Eindhoven en Zoon N.V. (zoals vermeld op het
suikerzakje uit ca. 1960) vond plaats in 1900.
Leden van de familie Eindhoven zaten toen al niet
meer in het bedrijf.
Eindhoven werd in 1973 overgenomen door
The Southern Evans Ltd, een grote Engelse houthandel.
De aandelen van de Nederlandse dochter
kwamen in 1989 in handen van de Stichtsche
Houthandel (Stiho), met meerdere vestigingen in
Nederland. De Zwolse vestiging aan de Gasthuisdijk
46 biedt een compleet assortiment aan hout-,
bouw- en plaatmaterialen. Met kennis, plezier en
passie wordt de klant er geholpen. En nog steeds
is – ook volgens de website – de klant welkom om
een kop koffie te komen drinken. De naam houthandel
Eindhoven is echter van het suikerzakje
verdwenen.
114 | jrg. 34 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
Wim Huijsmans
(Collectie ZHT)
Luchtfoto uit het begin van de jaren zestig van bedrijventerrein Voorst-A (huidige
naam), met houthandel Eindhoven prominent op de voorgrond, gelegen op
een punt tussen het Zwartewater en het Zwolle-IJsselkanaal (net niet zichtbaar
op de afbeelding). Achter de houthandel stond nog de Blokmelkfabriek, rechts
voor is de opvallende haloverkapping te zien van de toen recent gebouwde staalgroothandel
IJzerleeuw. De rij bomen markeert de loop van de Gasthuisdijk.
De olietanks zijn verdwenen. Op dit terrein verrijst momenteel een bouwmarkt.
(Collectie HCO)
APELDOORN
telelooft: 12795
DEVENTER
T .a.fooa: 39 64
:J,fo.ult Cl.( a.u leo11t,
~oflW leo1d ,,u:at Mt jo1o&t .
11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 3 | 115
Inhoud
Suikerhistorie Wim Huijsmans 115
Uit Zwolse klei getrokken
Team Archeologie bestaat 30 jaar
Hemmy Clevis en Michael Klomp 116
VV Edon, kroniek van een bedrijfsclub
Harry Bouwhuis 137
Willem Elberts, een wandelaar door
de Zwolse geschiedenis
Jan van de Wetering 148
De kaak aan de kaak gesteld …
een vervolgverhaal
Annèt Bootsma – van Hulten 162
Vernieuwde website Zwolse Historische
Vereniging Jan van de Wetering 166
Mededelingen 168
Auteurs 169
Redactioneel
In dit nummer alles over de vuile handen die
je soms moet maken wanneer je het verleden
naar boven wilt halen. En dat mogen we letterlijk
nemen. Het hoofdartikel vertelt het verhaal
van dertig jaar archeologisch bodemonderzoek in
Zwolle.
Harry Bouwhuis plaatst ons in gedachten op de
tribune van voetbalvereniging Edon, een club
tachtig jaar geleden ontstaan uit de activiteiten
van de personeelsvereniging van de IJsselcentrale.
Voetbal met vallen en opstaan.
Jan van de Wetering beschrijft, boeiend als altijd,
het leven en werken van de vroegere schoolmeester
en geschiedschrijver Willem Elberts. Zijn
Historische wandelingen in en om Zwolle (1865) is
nog steeds het lezen meer dan waard en vormt de
basis voor een serie filmpjes over de geschiedenis
van Zwolle, die de komende maanden te zien zullen
zijn op de website van de Zwolse Historische
Vereniging. En nu we het toch over de website
hebben. Die is grondig vernieuwd en biedt een
schat aan informatie over de vereniging en de
Zwolse geschiedenis. Een aanrader. In dit nummer
zetten wij de belangrijkste veranderingen op
een rij.
Tot slot is er opmerkelijk nieuws over de onlangs
teruggevonden kaak van Thomas a Kempis. Veel
leesplezier, en lees vooral ook aandachtig, want
binnenkort kunt u uw historische en verdere kennis
van Zwolle testen in de Grote Zwolle Quiz
2018, zie de ‘Mededelingen’.
Coverfoto: Team Archeologie van de gemeente
Zwolle aan het werk op het Rodetorenplein, met
op de achtergrond de fundamenten van de Jan
Baghstoren, 2005.
■■■■
11
@cii@[]o~@cmu~
~w-~
11-
116 | jrg. 34 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
Op 1 januari 2017 bestond het team Archeologie
van de gemeente Zwolle maar liefst dertig jaar.
In deze dertig jaar hebben verschillende spraakmakende
onderzoeken plaatsgevonden die de
landelijke media hebben gehaald. In Van Gewest
tot Gewest kwam al eind 1987 het onderzoek in de
Broerenkerk uitgebreid aan de orde. Later volgde
een pikant interview in de laatste ontbijtshow van
Dieuwertje Blok.
De periode vóór 1987
Het eerste bericht in de media dat betrekking
had op archeologie stamt al uit 1959. Het ging
over vondsten die gedaan waren tijdens de grootscheepse
verbouwing van schouwburg Odeon
aan de Blijmarkt en leidde tot een ware rel op
archeologisch gebied. Directeur J. Schotman van
het toenmalige Provinciaal Overijssels Museum
sprak van een ‘bulldozermentaliteit’ en hekelde
het verdwijnen en verkopen van gevonden voorwerpen
in de kranten. Het college van B en W en
de gemeenteraad sprongen in de verdediging. De
wethouder van Openbare Werken gaf aan dat het
een zaak betrof die alleen de gemeente aanging
en dat er correct gehandeld was. Hij had immers
de gemeentearchivaris op de hoogte gebracht van
de vondsten, maar deze gaf aan dat het allemaal
van weinig betekenis was. Ook de directeur van
Openbare Werken bemoeide zich met de zaak en
rapporteerde dat er geen prehistorische vondsten
waren gedaan en dat goed was gelet op menselijke
skeletresten. Het geheel illustreert dat met
betrekking tot archeologische zaken de gemeentearchivaris
de belangrijkste persoon was en dat het
ontbrak aan daadkracht en enige vorm van archeologische
kennis. Het doel was om de verbouwing
zo snel mogelijk af te ronden. Het inschakelen van
een archeoloog zou een te grote vertraging betekenen
en hoge kosten met zich meebrengen.
De aanstelling van een provinciaal archeoloog
van Overijssel, Ad Verlinde, in 1969 zorgde voor een
belangrijke kentering. Onder zijn leiding werden in
Zwolle door een handvol amateurs de eerste gestructureerde
archeologische onderzoeken in de binnenstad
van Zwolle uitgevoerd. We spreken dan over het
jaar 1973 en doelen op het onderzoek in de kelder
van het zogenoemde Celehuisje in de Papenstraat
en de opgravingen in de bouwput van het nieuwe
stadhuis aan het Grote Kerkplein. Tijdens dit onderzoek
werd voor het eerst aangetoond dat de stad veel
ouder was dan 1230, het jaar waarin Zwolle stadsrechten
kreeg. Het materiaal dat onder het stadhuis
te voorschijn kwam is enkele jaren geleden opnieuw
gedetermineerd aan de hand van de nieuwste
inzichten. Het dateert uit de periode 825-875. Menig
onderzoek door de amateurs, vaak onder leiding van
de vermaarde Zwolse amateurarcheoloog Ruud van
Beek, volgde en in 1986 werd dan ook gepleit voor
het aanstellen van een gemeentearcheoloog.
Uit Zwolse klei getrokken
Team Archeologie bestaat 30 jaar
Hemmy Clevis en
Michael Klomp
Het zeven van de
vondsten uit de Celekelder,
vlnr. Ruud van
Beek, Ger Oostingh en
Dirk de Vries, 1973.
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 3 | 117
De aanstelling in 1987
Op 1 januari 1987 werd archeoloog Hemmy
Clevis aangesteld voor de gemeenten Zwolle
en Kampen samen voor respectievelijk 11,4 en
7,6 uur per week. De gemeentearcheoloog werd
ondergebracht bij Monumentenzorg en viel onder
de afdeling Bouwkunde en Monumentenzorg.
De uitwerking en restauratie van de gevonden
voorwerpen vond plaats in de kelder van het Celecomplex
(Domus Parva). De ondersteuning vond
vanaf het prille begin al plaats met de inzet van
vrijwilligers, circa twaalf personen. Deze vrijwilligers
kwamen op de maandag- en woensdagavonden
bijeen. Ze kregen van de gemeentearcheoloog
uitgebreide instructies op het gebied van restauratie
en het tekenen van aardewerk. Ze richtten
zich op een groot deel van het vondstmateriaal
dat uit de onderzoeken van zowel vóór als na 1987
afkomstig was.
Het eerste archeologisch onderzoek vond
plaats in de periode van 16 tot 24 februari 1987,
toen het extreem koud was en de grond bijna een
halve meter bevroren. Het onderzoek was gericht
op het lokaliseren van het klooster in Windesheim.
Deze opgraving kwam meteen al vaak in
het nieuws en zorgde voor felle discussies. Een
klooster werd niet gevonden, maar wel een halve
boerderijplattegrond uit de Midden Bronstijd.
Het eerste stadskernonderzoek vond nog datzelfde
jaar plaats in de bouwput van het Gasthuisplein.
Helaas mocht de archeoloog pas
graven na de diepsloop. En dan zijn natuurlijk
alle grondsporen al vernield. Het was duidelijk
dat de gemeente Zwolle nog moest wennen aan
gedegen archeologisch onderzoek, net zo goed als
de archeoloog moest wennen aan het feit dat hij
hierin eerst een stuk opvoedingswerk te doen had.
Dat gebeurde in oktober 1987 met de spectaculaire
opgraving in de Broerenkerk. Deze opgraving
zorgde niet alleen voor een hoop publiciteit,
maar legde ook de basis voor een grote groep
vrijwilligers. Het tv-programma Van Gewest
tot Gewest besteedde een documentaire aan de
opgraving. Meer dan 30.000 mensen hebben op
beperkte openingstijden de opgraving kunnen
bezoeken.
Hoornen bril van een
van de monniken van
het klooster in Windesheim,
1987.
‘Opgraven’ in de modder
op het Gasthuisplein,
1987.
Twee vrijwilligers, Ruud van Beek en Harriët Wevers, begin jaren negentig in
gesprek in het restauratieatelier in de Oranjeschool aan de Jufferenwal, dat daar
toen gevestigd was.
■ ■■■
11 11-
118 | jrg. 34 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
Nog steeds nemen vrijwilligers van het eerste
uur deel aan de opgravingen en de uitwerking
daarvan en er zijn zelfs toenmalige vrijwilligers als
professional in de archeologie werkzaam geraakt.
De periode na 1987 zorgde voor een groei van
de Zwolse archeologie. De deeltijdbaan werd
uiteindelijk een fulltimebaan. De voorraad werk
nam toe en er werd een vast team geformeerd
met een archeoloog, veldtechnicus en een aantal
ondersteuners. Grote opgravingen op het Eiland
en Ittersumerbroek passeerden de revue en menig
nieuwsitem verscheen in de lokale en zelfs landelijke
media. Ook werden internationale congressen
georganiseerd en ontstonden samenwerkingsverbanden,
zoals bijvoorbeeld de samenwerking
met de Clwyd-Powys Archaeological Trust in
Wales.
In 2002 kwam er door de groei van de werkzaamheden
behoefte aan een tweede archeoloog
en vanaf dat moment is er sprake van een volwaardig
team dat opereert binnen de gemeentegrenzen
van Zwolle. Ook zijn samenwerkingsverbanden
aangegaan met de gemeenten Zwartewaterland,
Kampen en Hattem.
Het begin: de Broerenkerk
Het skeletonderzoek naar aanleiding van de
opgraving in de Broerenkerk in 1987 was spectaculair
voor Nederland. Van de honderden
opgegraven skeletten kon een vijftigtal gekoppeld
worden aan een persoon, aan de hand van de
grafboeken. Alle onderzoekers moesten blind hun
onderzoek doen en na afronding daarvan kregen
ze de gegevens van deze vijftig personen. Dit was
nog nooit eerder gebeurd en de verschillende
onderzoeksmethoden moesten naar aanleiding
hiervan bijgesteld worden. Clevis regelde ten tijde
van het onderzoek twee lesbrieven, een vijftal brochures
en een expositie, alles met sponsorgelden.
Later volgde het boek De doden vertellen. Eind
dit jaar zal in een publicatie over stedelijke begra-
Archeologie
Praat je over geschiedenis, dan komt je kennis van geschreven bronnen.
Praat je over archeologie, dan komt je kennis uit opgravingen en de analyse
van de sporen en het vondstmateriaal. Daar waar de geschreven bronnen
ophouden, ben je uitsluitend afhankelijk van archeologisch onderzoek.
Maar ook in de historische tijd vormt archeologie een onmisbare aanvulling
op het geschreven woord. Neem bijvoorbeeld de stadsbrand in Zwolle
in 1324. De eerste schriftelijke bron daarover dateert van driekwart eeuw
later. In geen enkele opgraving die in Zwolle heeft plaats gevonden, is echter
bewijs voor een stadsbrand gevonden. Elk spoor daarvan ontbreekt.
Een ander voorbeeld waarin archeologie een onmisbare aanvulling
vormt op de historische gegevens zien we bijvoorbeeld bij de industriële
keramiek die aangetroffen is in de gracht van de havezate Kranenburg of in
de Kleine Aa. Tot circa 1840 is alles geïmporteerd uit Engeland, waarbij de
keramiek eerst uit het westen kwam (Staffordshire) en later uit het oosten
(Sunderland). Zelfs als we nu stortplaatsen uit het begin van de twintigste
eeuw zouden gaan opgraven, komen we zaken tegen waarvan het historisch
bronnenmateriaal al verloren is gegaan. Neem bijvoorbeeld het hele
vormenspectrum van geëmailleerd goed. Kortom, archeologisch onderzoek
vult niet alleen de geschiedenis aan, maar verrijkt deze ook.
Links: Vrijwilligers aan
het werk in een van de
sleuven in de Broerenkerk,
1987.
Rechts: Tijdens de
opgraving in de Broerenkerk
in 1987 was
publiek op bepaalde
dagen welkom. Meer
dan 30.000 mensen
hebben de opgraving
bezocht.
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 3 | 119
ving een update verschijnen van het skeletonderzoek
in de Broerenkerk en de resultaten daarvan.
En op dit ogenblik vindt er nog verder onderzoek
plaats aan de Universiteit Leiden, maar nu op
DNA-gebied.
Na dit spectaculaire begin volgde een periode
die iets rustiger was, waarin opnieuw gegraven
moest worden in Ittersumerbroek naar de restanten
van het Windesheimer klooster (de archeoloog
had het nog niet helemaal voor het zeggen),
er kleine onderzoekjes plaats vonden zoals in de
Waterstraat, waar de restanten van de werkplaats
van een geelgieter (bewerker van (geel)koper)
zijn opgegraven, of aan de Zalnéweg waar een
waterput uit de eerste eeuwen na Christus aan het
licht kwam en aanwijzingen voor een complete
nederzetting op het aangrenzende grasland. Dit
zijn slechts enkele kleine grepen uit een groter
aantal onderzoeken. De archeologie was nog
niet gevestigd waardoor het kon gebeuren dat er
geen archeologisch onderzoek plaats vond in de
bouwput voor de Xenos waar de restanten van
de Kleine Aa onder lagen. Sterker nog: ze werden
door de aannemer met opzet vernietigd zodat de
archeoloog geen onderzoek meer kon doen. Maar
in 1990 kwam de grote verandering.
1990: de omslag
Er zou op het Eiland een parkeergarage komen
en de archeoloog moest aan de slag. En dat moest
nog vóór de bouwvak, want daarna zou met de
bouw begonnen worden. Later bleek dat er nog
zeker tien jaar op die bouw gewacht moest worden,
een geluk, want daardoor konden later grote
delen van het Eiland opgegraven worden die van
enorm belang waren voor de geschiedenis van de
stad Zwolle. Terwijl de opgravingen op het Eiland
plaats vonden, ontdekte een amateur in Ittersumerbroek
bij de aanleg van cunetten (uitgravingen
in de ondergrond) voor de straten verkleuringen
in het zand en prehistorische scherven. Dit
gebeurde op zaterdag 21 april 1990. De volgende
dag, zondag, stonden om half negen ’s ochtends
al zestien amateurs en de gemeentearcheoloog in
het veld om de sporen in te tekenen. Het waren
sporen die hoorden bij een bronstijd- en ijzertijdnederzetting.
Het college van B en W reageerde
heel alert en in grote delen van de wegcunetten en
aangrenzende terreinen kon opgegraven worden,
gevolgd door later heel belangrijke opgravingscampagnes.
Ook deze opgraving haalde het landelijke
nieuws op het journaal. Ittersumerbroek
werd een begrip in de Nederlandse archeologie,
maar daar komen we later op terug.
Het Eiland
De opgraving in 1990 op het Eiland werd gevolgd
door een tweede campagne in 1994/95 en daarna
door opgravingen in 1996 en 1999. De opgraving
in 1994 leverde een sensationele ontdekking op:
de wijk ‘de Smeden’ was ommuurd geweest met
een heuse stadsmuur. Allerlei theorieën over de
vroegste ommuringen van de stad Zwolle konden
overboord gegooid worden. Dat werd helemaal
duidelijk bij de opgraving ‘Achter de Broeren’ in
2003, toen hier twee stadsmuren gevonden werden
waarbij de oudste uit de periode 1230-1300
dateerde.
Gestaag werden grote delen van het Eiland
opgegraven en in 1996 werd er een vondst gedaan
die jaren later de ontbijtshow van Dieuwertje
Blok zou halen. Aanvankelijk werd besloten om
deze vondst niet in de openbaarheid te brengen
om te voorkomen dat Zwolle ‘voor lul’ zou staan.
Prachtige plattegrond
van drieschepige bronstijdboerderij
in Ittersumerbroek.
■ ■■■
11 11-
120 | jrg. 34 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
De vondst betrof namelijk een natuurgetrouw
handgesneden houten kunstpenis met balzak. Het
geheel had een vloeistofreservoir dat geledigd kon
worden door middel van een zuigerstang zoals bij
een fietspomp. Daarnaast werd nog een kleiner,
meer stilistisch exemplaar gevonden. Natuurlijk
werd gelijk gedacht aan seksspeeltjes, uit de zeventiende
eeuw, maar onderzoek, onder andere bij
het Museum Boerhaave in Leiden, wees uit dat het
hier ging om voorwerpen die werden als een soort
voorbehoedsmiddel. Het was de bedoeling om na
de geslachtsdaad de vagina schoon te spoelen met
een vloeistof uit zo’n kunstpenis.
De reden waarom de vondst niet direct openbaar
gemaakt werd, was het feit dat Zwolle net
in het nieuws geweest was door een bezoek van
twee burgemeesters van gemeenten uit Drenthe
en Friesland aan een bepaald etablissement waar
dames van lichte zeden verkeerden.
Clevis stemde later toe om bij de ontbijtshow
van Dieuwertje Blok deze bijzondere vondst te
tonen, op voorwaarde dat hij het voorwerp niet
in zijn handen hoefde te nemen om te demonstreren
hoe het werkte. Hij wilde niet voor de
eeuwigheid te boek staan als ‘die archeoloog met
de houten kunstlul’. Dieuwertje hield zich niet aan
de afspraak. Maar de schade viel gelukkig mee. De
enige polemiek die ontstond was dat sommigen
vonden dat het toch seksspeeltjes waren en geen
voorbehoedsmiddel. De Zwolse archeologen hebben
zich hier echter niet verder in verdiept. Dat
zou een aparte monografie tot gevolg gehad kunnen
hebben. De Zwolse vrouwenspuit heeft heel
wat landen bezocht en kon daar bekeken worden
in de reizende expositie ‘100.000 jaar seks’. Het
was een expositie die georganiseerd was door het
Drents museum in Assen.
Grondboog op twee poeren
bij de opgraving op
‘Het Eiland’. Het eerste
bewijs van een tot dan
toe onbekende stadsmuur
om ‘De Smeden’, 1994.
Onder: Opgraving op
‘Het Eiland’. Naast de
veldtechnicus die tekent
zijn er twee vrijwilligers
te zien die nu archeoloog
zijn, 1994.
De in 1996 gevonden ‘vrouwenspuit’, een natuurgetrouwe
houten kunstpenis uit de zeventiende eeuw,
met het meer stilistische exemplaar ernaast.
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 3 | 121
De opgravingen op het Eiland leverden echter
veel meer gegevens op, zoals de restanten van een
glashuis aan de Klokkensteeg, de aanwijzingen
voor een klokkengieter en de restanten van het
proveniershuis van de Dominicanen van het
Broerenklooster aan de hand van vondsten uit
een beerput. De kroon op de opgravingen van
het Eiland vormde de opgraving onder de Aldi,
tussen Eiland, Pijpenbakkerstraat en Drie Pistolengang.
Hoewel deelonderzoeken reeds gepubliceerd
zijn, moet een publicatie van het totaalbeeld
nog even op zich laten wachten.
De Aldi en de Kleine Aa
Voor de archeologen was bekend dat de Aldi gelegen
was op de Kleine Aa. Zij wilden in 1999 derhalve
dit terrein koste wat kost onderzoeken. Dat
kon, maar het budget was veel te klein, evenals
de periode waarin opgegraven kon worden. Er is
toen met man en macht met veel vrijwilligers alles
aan gedaan om zoveel mogelijk informatie aan
deze opgraving te ontrekken. Er werd gewerkt met
twee ploegen en alle gelden werden ingezet op de
opgraving. Daarna zouden we wel zien hoe we een
en ander zouden uitwerken en publiceren. Zo was
de tijdgeest. Het terrein kon daarom maar tot een
beperkte diepte worden onderzocht.
Deel van de inhoud van
beerput 17-4 op het
Eiland uit 1996, met op
de voorgrond de inmiddels
beroemde twee
zeventiende-eeuwse
houten kunstpenissen.
Zware erfscheidingsmuur
voor de huizen
aan de buitenzijde
van de Kleine Aa bij
de opgraving onder de
Aldi. Op de voorgrond
de bedding van een
oude fase van de Kleine
Aa, 1999.
■ ■■■
11 11-
122 | jrg. 34 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
De grootste aandacht ging uit naar de Kleine
Aa. En dat leverde een enorme bron aan gegevens
op. De Kleine Aa was in de loop der tijd van een
brede gegraven gracht steeds kleiner geworden
tot een smalle, gekanaliseerde watergang, die uiteindelijk
gedicht werd en vervangen is door een
gesloten ondergronds riool. Voorafgaand aan die
laatste fase is enorm veel afval van de aangrenzende
panden in die laatste open Kleine Aa gedumpt
en kunnen we onder andere herleiden dat er een
school is geweest en Joodse bewoning. De veelal
negentiende-eeuwse vondsten werden gepubliceerd
en dat was voor Nederland een novum,
omdat tot dan toe aan deze periode weinig aandacht
besteed was. Men ging er altijd van uit dat
archiefonderzoek voldoende was om huisraad uit
deze periode te beschrijven. Niets bleek minder
waar te zijn. Het was pionierswerk.
Eén vraag werd bij deze opgraving nog niet tot
tevredenheid beantwoord: was de Kleine Aa een
natuurlijke watergang of gegraven? Dit werd pas
duidelijk bij de opgraving op de Smeden in 2007.
De Kleine Aa was gegraven.
Ittersumerbroek
Ittersumerbroek is een opgraving die heeft plaats
gevonden over meerdere jaren en zowel nationaal
als internationaal heel wat stof heeft doen opwaaien.
Zowel voor de vondsten uit de Bronstijd en de
IJzertijd betrof het boerderijen met bijgebouwen:
een boerenerf dus. De vorm van de boerderijen
heeft in de loop der tijden een ontwikkeling doorgemaakt,
waardoor gesproken wordt van verschillende
typen.
Wat Ittersumerbroek nu zo bijzonder maakte
is dat Ruud van Beek de boerenerf-theorie ontdekte.
Als je een boerderij hebt, dan ligt daar een
beperkte lege ruimte omheen en daarachter krijg
je het hele scala aan bijgebouwen. Dit geldt dus
ook andersom. Als je een scala aan bijgebouwen
hebt, dan ligt op zeer betrekkelijke afstand daarvan
de boerderij, het hoofdgebouw. We hebben
deze theorie mogen toetsen op verschillende locaties
en het klopte. Revolutionair.
Er waren in het Overijsselse nog twee fenomenen
waargenomen. De provinciaal archeoloog
Ad Verlinde en Ruud van Beek stonden
hier achter. Dat waren driepalige hooibergen
en schaapskooien, een ronde structuur met een
slurf als ingang. Voorheen werden deze structuren
verguisd, maar in Ittersumerbroek kon men
er niet omheen omdat verschillende van deze
grondsporen vrij in het zand te zien waren, zon-
Hemmy Clevis bekijkt
de houten zijkanten
van de jongste bedding
van de Kleine Aa, bij
de opgraving onder de
Aldi, 1999.
Ruud van Beek (1915-1997)
In zijn werkzame leven was Ruud van Beek in dienst van het kadaster.
Daardoor was hij voornamelijk buiten aan het werk en kreeg hij oog voor
het landschap, de details en de veranderingen. Hij zag scherven op het land
liggen en wilde weten hoe oud ze waren. Vervolgens ging hij zich verdiepen
in de literatuur en werd correspondent van de Rijksdienst Oudheidkundig
Bodemonderzoek. Ruud werd de belangrijkste amateurarcheoloog in deze
regio en hij ontpopte zich ook als amateurhistoricus. Hij dook de archieven
in op zoek naar gegevens over de vroegste landindelingen en gegevens over
de marke. Westerheem, het tijdschrift voor amateur archeologen, was zijn
belangrijkste medium, maar artikelen van hem zijn ook opgenomen in een
bundel over Windesheim of in de Kamper Almanak. Dat Ruud gewaardeerd
werd bleek wel uit het feit dat hij bij zijn zeventigste verjaardag een
feestbundel kreeg, ‘Van Beek en land en mensenhand’ waaraan niet de
minste beroepsarcheologen hun bijdrage leverden. Bij de opgravingen in
Ittersumerbroek ontwikkelde hij de boerenerf-theorie, die in de praktijk
getoetst kon worden. Zijn verdiensten voor de geschiedenis van Salland en
speciaal Zwolle zijn groot.
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 3 | 123
der ruis van andere grondsporen. Zo verdwenen
heilige huisjes.
Maar toen, toen ontdekte Jan de Jong, destijds
hoofd Monumentenzorg en gepromoveerd op
de gulden snede in de Griekse bouwkunst, dat
een van die ronde structuren onderdeel geweest
moest zijn van een zogenaamde zonnekalender.
In Nederland was dit vloeken in de kerk, maar
in Engeland was men uitermate geïnteresseerd,
temeer omdat De Jong niet alleen via een mathematische
analyse de zuivere kunstmatige aanleg
kon aantonen, maar ook door middel van kansberekening
kon bewijzen dat deze structuur geen
toeval was. Zwolle had een heuse houten Stone
Henge.
Dit was volgens velen onmogelijk. De weerstand
was enorm binnen Nederland. Maar
Engeland omarmde Ittersumerbroek. Engeland
was het land van de Stone Henges en de Wood
Henges. Er werd een congres georganiseerd over
het fenomeen in de Buitensociëteit. Ongeveer 700
belangstellenden hebben dit congres bijgewoond,
waarbij een vooraanstaand Engels archeoloog als
Alex Gibson sprak.
Uit deze tijd dateert de uitwisseling tussen
leden van de archeologische dienst van Wales en
de archeologische dienst van Zwolle, wat resulteerde
in een tweetal projecten die gefinancierd
zijn door de Europese Unie. Niet om het een of
ander, maar geen enkele archeologische dienst van
een Nederlandse stad heeft dit ooit gerealiseerd.
De Vrouwenlaan
In 1994 vond opnieuw een toevalsvondst plaats
in de wegcunetten die werden aangelegd voor
nieuwbouw in deze buurt. Er werden vele tientallen
haardkuilen gevonden uit het Mesolithicum
(9000-5300 vóór Chr.), voornamelijk uit de periode
tussen 7300 en 5700 vóór Christus. Jagers/
verzamelaars hebben dit gebied vele eeuwen
aangedaan en er vuren gestookt. Ouder nog was
een vuursteenwerkplaats in dit gebied die in de
periode 8800-7100 vóór Christus gedateerd moet
worden. Later werden op veel meer vindplaatsen
in Zwolle mesolithische haardkuilen gevonden.
Deze grondsporen horen tot de oudste resten van
menselijke activiteit in het Zwolse gebied.
Bikkenrade
Het terrein achter Bikkenrade aan de Hollewandsweg
kwam in aanmerking voor beplanting
met bos. Nu lag dit terrein op een dekzandrug
Reactie in de Zwolse
Courant op de ontdekte
zonnekalender in Ittersumerbroek.
Om de mesolitische
haardkuilen aan de
Vrouwenlaan in te
meten en te bemonsteren
werd op volle
sterkte gewerkt, 1994.
■ ■■■
11 11-
124 | jrg. 34 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
tussen de nederzettingen in Ittersumerbroek en
de Aalvangersweg/Vrijhof. Reden om in 2002 te
kijken of er prehistorische sporen aanwezig waren
en wat de aanplanting van bos voor invloed zou
hebben op deze sporen. Een van de vondsten
was een nederzetting uit de tweede helft van de
tweede eeuw tot het begin van de vijfde eeuw, een
zogenaamde Germaanse nederzetting. Er werd
in deze nederzetting aan ijzerwinning gedaan.
Oerslakken werden in de beekdalen verzameld en
in smeltovens opgestookt om ijzer te winnen. Met
hout konden de hoge temperaturen niet gehaald
worden die nodig waren, waardoor er houtskool
geproduceerd werd. In het gebied zijn dan ook
veel ijzersmeltovens en houtskoolmeilers (constructie
om houtskool te maken) gevonden. Het
ijzer werd waarschijnlijk als grondstof verhandeld
naar het stedelijk gebied van het Romeinse rijk.
De nederzetting van Bikkenrade maakte onderdeel
uit van een heel netwerk van kleine nederzettingen
die slechts op enkele kilometers afstand
van elkaar gelegen waren en zich bezig hielden
met ijzerwinning. Toch hebben ze waarschijnlijk
ook voor eigen gebruik ijzeren voorwerpen
gemaakt. De grondsporen die voor een deel uit
standgreppels van huizen bestonden, duiden op
houten wanden die gemaakt waren van planken.
Om planken aan elkaar te bevestigen heb je spijkers
nodig… En die contacten met het Romeinse
rijk? Er zijn enkele scherven gevonden van import
Romeins aardewerk en glas. Dat wil dan niet zeggen
dat de Romeinen hier geweest zijn, maar wel
dat de mensen van hier bij de Romeinen (in Nijmegen)
geweest zijn.
Veenbos
Een losliggende veeneik die langs de weg lag en
waargenomen werd door een collega archeoloog
uit Lelystad vormde de aanleiding voor de archeologische
dienst Zwolle om een nader onderzoek
te verrichten in de laag gelegen nieuwbouwwijk
Stadshagen, onderdeel van de polder Mastenbroek.
Het bleef die dag niet bij één boom. Er
lagen er meer en een eerste datering wees uit dat
deze boom dateerde uit het begin van de jaartelling.
Enige tijd later bleek bij het bouwrijp maken
van een nieuw stuk woonwijk dat er vele tientallen
stammen te voorschijn kwamen. Tijd voor actie.
Samen met de onderzoeksinstituten Ring,
Biax en Alterra werd besloten een inventariserend
onderzoek te doen. Dit gebeurde in het jaar 2000.
Op twee stukken van 15 x 80 meter werden 167
bomen bemonsterd voor houtsoort determinatie.
Van 34 eiken en 3 essen zijn monsters genomen
voor dendrochronologisch onderzoek. De resultaten
waren veelbelovend en in onderling overleg
werd besloten een stuk bos officieel op te graven.
Dit was nog nooit eerder gebeurd in Nederland.
De opgraving zou veel informatie opleveren over
Restanten van een
ijzersmeltoven uit de
inheems Romeinse tijd
achter Bikkenrade, 2002.
Grondsporen van
huizen en ijzersmeltovens
(de donkergrijze
verkleuringen) van
een inheems Romeinse
nederzetting achter
Bikkenrade, 2002.
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 3 | 125
het landschap van Nederland in de eerste eeuwen
van de jaartelling.
Duidelijk was al dat het een veenbos was met
een datering tussen 150 voor en 600 na Christus.
Er werden nog vier terreinen gekozen waar
opgravingen zouden plaatsvinden. Van de in totaal
520 opgegraven bomen zijn 60 eiken en 40 essen
bemonsterd voor dendrochronologisch onderzoek.
Dit toonde onder meer aan dat de oudste eik 343
jaar is geworden, de oudste es 245 jaar en de laatste
eik doodging in 586 na Christus. De bomen hebben
in natte omstandigheden gestaan waardoor ze heel
dunne groeicirkels hebben. Een eik met een kleine
diameter kan daardoor toch heel oud zijn. Duidelijk
is dat dit typische veenbos door verdrinking
aan zijn einde is gekomen. Dat vond plaats in een
tijd dat in Noordwest-Europa hetzelfde bij andere
veenbossen gebeurde. Dat was ook het geval met
groeidepressies die soms wel 20 jaar duurden en
om de 20 tot 40 jaar voorkwamen. Rond 300 was er
een opleving, een minder natte periode en kiemden
vele nieuwe eiken en essen uit, tot de definitieve
teloorgang die rond 530 na Christus inzette. Het
verhaal van het veenbos in Stadshagen is in verschillende
internationale vaktijdschriften gepubliceerd.
Onlangs werd bij toeval op het landgoed de
Treek in Amersfoort eveneens een oerbos gevonden.
Ook hier was veel landelijke publiciteit voor.
Rij je met de auto van Stadshagen naar Hasselt, dan
zie je anno 2017 nog altijd stapels veeneiken bij de
zandwinningsplassen liggen.
Opgravingsput van het
veenbos in de Mastenbroekerpolder,
2000.
Rondleiding bij de
opgraving van het veenbos
in Mastenbroek
voor de verschillende
vakdisciplines en de
pers, 2000.
■ ■■■
11 11-
126 | jrg. 34 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
De POMtuin
De eerste opgraving in het hart van de stad vond
plaats in 1995 in de tuin van het POM (Provinciaal
Overijssels Museum), tegenwoordig de plek onder
de nieuwbouw van het Stedelijk Museum tussen
Voorstraat en Melkmarkt. Voor de geschiedenis
van Zwolle waren de resultaten enorm belangrijk.
Zo kon aangetoond worden dat de perceelsindeling
zoals die vooral op de kadastrale minuut van
1832 terug te vinden is, zijn oorsprong al had in
de dertiende eeuw en aantoonde dat het hier ging
om individuele erven. Daarnaast bleek dat deze
locatie onderdeel uitgemaakt heeft van de haven
van Zwolle. De woningen lagen op de zandrug
die de Voorstraat vormde, maar de achtererven
kwamen uit op de Grote Aa. De vroegste vondsten
dateerden uit de Pingsdorf-periode, ca. 900-1200.
De ouderdom van deze site ging niet verder terug
dan de elfde eeuw.
Aplein
De opgravingen aan het Aplein in 1999 waren
belangrijk in verband met de ouderdom van ‘het
Eiland’, het gebied buiten de stadsmuren, die gelegen
waren aan binnenzijde van de Kleine Aa. Hier
kwamen niet veel nieuwe gegevens te voorschijn,
vooral omdat de afstand van het opgravingsterrein
tot de oorspronkelijke bedding van de Kleine
Aa nog te groot was. Het meest interessante was
de vondst van een verlaagde keuken waarvan de
muren nog tot circa een halve meter bewaard
gebleven waren. Deze muren waren bekleed met
deels blauw geschilderde tegels en rondom de
haard met blauw geschilderde bijbeltegels.
Achter de Broeren
Opnieuw vond in 2003 een opgraving plaats op
een voor de geschiedenis van de stad cruciale
plek. De archeologen vonden hier muurwerk dat
behoorde tot twee stadsmuren uit verschillende
perioden. De oudste stadsmuur die in de periode
1230-1300 gedateerd moet worden, lag aan de
voet van een dekzandhoogte, een hoger gelegen
plateau. Er heeft echter afkalving van deze zandhoogte
plaats gevonden door de Kleine Aa waardoor
de effectiviteit van de stadsmuur onbetrouwbaar
werd. Er moest een nieuwe muur gemaakt
worden. Deze nieuwe muur werd feitelijk in de
bedding van de Kleine Aa gebouwd met allerlei
bouwtechnische aanpassingen. Deze tweede
stadsmuur moet tussen 1324 en 1378 gebouwd
zijn. Aan de Bitterstraatzijde is ook muurwerk
en afval aangetroffen dat bij de werkplaats van
een pottenbakker hoorde. Afval van deze pottenbakker
is gevonden in een beerkelder bij de al
genoemde opgraving van de Aldi in 1999.
Palenrij die de scheiding
aangeeft tussen
twee individueel opgehoogde
percelen onder
de nieuwbouw van het
Stedelijk Museum aan
de Melkmarkt, 1995.
Verlaagde keuken aan
de Waterstraat (Aplein
opgraving), met blauw
geschilderde tegels.
Links de haardplaats
met blauw geschilderde
bijbeltegels, 1999.
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 3 | 127
Rodetorenplein
Het terrein naast café-restaurant de Belgische Keizer
op de hoek van de Melkmarkt en het Rodetorenplein
was een van de vele buitenkansen om in
2005 meer over de vroegste stedelijke verdediging
van de nederzetting Zwolle te weten te komen. Al
vrij snel kwamen de muurfunderingen van de Jan
Baghstoren en van de Rodetoren tevoorschijn,
evenals een heel grote beerput die tegen de Jan
Baghstoren was aangebouwd. Er kon slechts een
deel van de Rodetoren opgegraven worden en het
muurwerk daarvan bestond uit meerdere fasen.
Deze toren moet vóór 1334 gebouwd zijn en de
Jan Baghstoren vóór 1482-83. Van de stadsmuur
resteerde alleen de uitbraaksleuf. Onder die uitbraaksleuf
kwamen rechthoekige kuilen tevoorschijn
die mogelijk wijzen op spaarbogen. Maar
ook de sporen van houten huizen met gedateerd
hout uit 1243. En dat plaatst de archeologen voor
een raadsel. Heeft de oudste stadsmuur nu net
buiten de opgravingsput gelegen? Vragen nog
voor de toekomst.
Ook van deze opgraving is een monografie
verschenen.
Links de oudste stadsmuur die gebouwd is tussen
1230 en 1300. Rechts de jongere stadsmuur die
dateert uit de periode tussen 1324 en 1378, opgraving
2003.
Boven: Slieten (houten palen) fundering van steenbouw op het Rodetorenplein,
met op de achtergrond de fundamenten van de Jan Baghstoren, 2005.
Onder: De fundamenten van de ronde Jan Baghstoren, met daartegenaan
gebouwd een beerput, 2005.
■ ■■■
11 11-
128 | jrg. 34 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
Pannekoekendijk
In de periode 2008-2011 heeft op de parkeerplaats
van de Pannekoekendijk een opgraving in fasen
plaats gevonden. Naast de woonhuizen die hier
gestaan hebben, sprongen drie zaken in het oog.
In de eerste plaats werden de funderingen gevonden
van de blekerij met zijn stookketels die hier
gestaan heeft. Het was nog een geluk dat de hoogbejaarde
heer De Vries met zijn zoon kon komen
kijken. Hij was hier beheerder geweest en kon aan
de hand van zijn herinneringen en de funderingen
precies beschrijven hoe de blekerij er uit had
gezien.
Op het diepste niveau waren talloze afvalkuilen
van een pottenbakker, Godeken Potman, die
hier tot uiterlijk 1410 zijn bedrijf uitoefende. Hij
woonde aan de Mussenhage, maar helaas kon
niet tot aan de straatzijde opgegraven worden.
Godeken Potman voerde hier minder dan twee
decennia zijn bedrijf uit. Zijn bedrijfsafval, de
misbaksels, is helemaal geanalyseerd. Hij heeft
zowel roodbakkend als grijsbakkend aardewerk
geproduceerd, maar veelal ongeglazuurd, of bij de
grapen, kookpotten op drie poten, spaarzaam. Hij
heeft met glazuur en gele slib geëxperimenteerd,
maar het bleef daarbij. Er waren ook bijzondere
vormen onder de vondsten, zoals een kaarsentrekbak.
Deze was wellicht voor de inwoners van
het naast hem gelegen witte vrouwenklooster
bedoeld. Ook werd er een alambiek (destilleertoestel)
aangetroffen om sterke drank te maken,
alsmede een tweetal keramische kolven met ronde
bodem. Bijzonder was ook de vondst van meer
dan twintig potten met een spongat. Deze potten
moeten een industriële functie gehad hebben, om
bijvoorbeeld een troebele vloeistof te laten bezinken
waarbij de heldere vloeistof via het spongat
boven het bezinksel afgetapt kon worden. Dit is
in heel Zwolle op één andere plek aangetroffen,
namelijk aan de Hoogstraat waar ook een schoenmaker
en eventueel een leerlooier hun bedrijf
hadden.
Aardewerk van Godeken is goed herkenbaar. Op
verschillende plekken in Zwolle is dit materiaal
Bij de opgraving aan
de Pannekoekendijk
in 2008 werd ook een
zeldzame gemarmerde
Italiaanse veldfles uit
het begin van de zeventiende
eeuw gevonden.
Muurwerk van onder
andere de blekerij aan
de Pannekoekendijk,
2008.
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 3 | 129
gevonden, onder andere in kuilen in een ophogingspakket
tegen de ommuring van de Smeden
die we op het Eiland zijn tegengekomen.
Het derde bijzondere vondstcomplex heeft
toebehoord aan de vrouwen in het Wytenhuis
(begijnhuis) aan de Mussenhage. Een beerput met
huisraad is hier geledigd, waarbij onder andere
een houten klepper is gevonden. Waarschijnlijk is
deze gebruikt om de vrouwen op te roepen voor
het gebed.
Havezate Werkeren
Voorafgaand aan de opgraving in 2001 zijn door
Hemmy Clevis en vele vrijwilligers de nodige
zaterdagen besteed aan het maken van een hoogtelijnenkaart
van het gebied. Dat gebeurde in deze
tijd nog met een waterpas, baak en meetlinten.
De hoogtepunten werden ingemeten in een 3×3
meter grid (rooster). Daaruit kwamen redelijk
duidelijk de hoogte en de beide grachten naar
voren, wat bij de opgraving bewezen werd. De
opgraving startte met een aantal lange zoeksleuven.
Er werd niets gevonden, ja toch, in het profiel
van één zoeksleuf waren nog net een paar lagen
baksteen te zien. Hier vond uitbreiding plaats
naar een eerste put, die uiteindelijk leidde tot de
opgraving van de complete havezate. Het oudste
gedeelte bestond uit een zaalburcht met in de
fundering brokken tufsteen en kloostermoppen
met een formaat van 32x16x7 cm. Via een brug
kon men op de voorburcht komen en vandaar uit
via een brug bij de zaalburcht. Van de brug naar
de voorburcht kon een paal gedateerd worden
Roodbakkende pot met spongat van Godeken
Potman uit ca 1400.
Houten klepper uit
de beerkelder van het
Vrouwenklooster aan
de Mussenhage,
ca. 1400.
■ ■■■
11 11-
130 | jrg. 34 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
uit het jaar 1367. Dit geeft een datering voor de
zaalburcht die een paar jaar na de verwoesting
van de burcht van de heren Van Voorst in 1362
is gebouwd. Een van de zonen van Zweder van
Voorst heeft, na zich verzoend te hebben met de
landsheer, de bisschop van Utrecht, in het hart van
de familiebezittingen in de Mastenbroekerpolder
een nieuwe burcht gebouwd. Nieuw historisch
onderzoek van Jan ten Hove kon de Van Voorsten
koppelen aan de Van Ittersums, die in de vijftiende
eeuw de zaalburcht overnamen en uitgebreid hebben
tot een fors kasteel. Er werden vele vondsten
gedaan en in 2005 verscheen een monografie over
de havezate Werkeren.
Havezate Kranenburg
Een tweede havezate kon door Michael Klomp in
2004/5 opgegraven worden vanwege de bouw van
een nieuw uitvaartcentrum op de Kranenburg.
Het was een spectaculaire opgraving, waarbij de
complete plattegrond blootgelegd kon worden en
het de moeite waard was om luchtfoto’s te laten
maken. Droons waren er nog niet, dus vond dit
plaats met een klein vliegtuigje. Jan ten Hove werd
ingehuurd voor het historisch onderzoek waardoor
vondstmateriaal aan bewoners gekoppeld
kon worden. Daarbij springt de spilzieke Hoyko
Overzicht van de funderingen
van het muurwerk
van de havezate
Werkeren (2001).
Medewerkers legen de
inhoud van de beerkelder
die bij het zaalgebouw
van de havezate
Werkeren hoorde
(2001).
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 3 | 131
Manninge tot Pewsum naar voren die in 1565
de Kranenburg verwerft. Prachtige vloertegels
en majolicategels uit Antwerpen versierden de
vertrekken, alsmede een zogenaamde tegelkachel
met reformatorische symbolen.
Niet alleen de havezate, maar ook het tweede
bouwhuis en de grachten konden opgegraven
worden. In de buitenste gracht kwam een vracht
keramiek uit de negentiende eeuw te voorschijn
die duidde op enerzijds het verblijf van de familie
gedurende de zomer en anderzijds op de werkers
die het landgoed moesten verzorgen. Van havezate
en de grachtvondsten zijn twee monografieën
verschenen in 2008.
Hermen
In 2010 werd bij een opgraving aan de Spinhuis/
Bredehoek op het terrein waar de ‘twaalf apostelen’
(kleine huisjes voor arme, oudere alleenstaanden)
hebben gestaan, een bijzondere vondst
gedaan. In het zand kwam een skelet tevoorschijn.
Omdat dit hier niet thuis hoorde, is direct een
fysisch antropoloog ingeschakeld. Bijzonder aan
het skelet was dat de handen aan de voorzijde van
het lichaam, ter hoogte van de schenen, bijeen
gebonden waren met een leren band om de polsen.
Tussen de elleboog- en kniegewrichten door
was een houten staak geplaatst. Duidelijk was dat
het hier om een moord ging. Voor deze moordzaak
werd een cold case team samengesteld.
Duidelijk werd dat het om een 22- à 24-jarige
jongeman ging uit Zwolle of uit de buurt, die
leefde tussen 1316 en 1440. Hij was door een klap
op het hoofd om het leven gebracht.
Luchtfoto van de havezate
De Kranenburg.
Midden boven zijn
restanten te zien van de
ringmuur met kantelen
rondom het hoofdgebouw,
2005
Links: De vondst van
‘Hermen’ in 2010.
■ ■■■
11 11-
132 | jrg. 34 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
Er werd een driedimensionale gezichtsreconstructie
gemaakt en uiteindelijk kwam de
complete reconstructie van ‘Hermen’ terecht bij
Waanders In de Broeren waar hij voor iedereen
te zien is. Zijn reconstructie ligt in een kist op de
bovenste verdieping. Met dank aan Wim Waanders
die dit mogelijk heeft gemaakt.
Kraanbolwerk
In 2013 kon er gegraven worden op het voormalige
Schaepmanterrein op het Kraanbolwerk. Eerst
moest er een en ander aan verontreiniging verwijderd
worden, maar toen konden de archeologen
aan de slag. De oudste sporen dateren van een
dijklichaam aan de buitenzijde van de Thorbeckegracht,
ergens tussen 1325 en 1375. Daarna is er
twee eeuwen niets gebeurd, tot de aanleg van het
Kraanbolwerk kort na 1620. De oudste gebouwen
op het Kraanbolwerk dateren van ongeveer 1650.
Het betreft onder andere een blauwververij. Ook
heeft er een factorijgebouw gestaan dat op exact
dezelfde manier gefundeerd is als het Hopmanshuis
(uit 1663) aan de andere kant van de gracht.
Het Hopmanshuis is in oorsprong ook een factorijgebouw
geweest. Het gebouw op het Kraanbolwerk
heeft meerdere fasen gekend, waarbij
De gereconstrueerde
‘Hermen’ bij Waanders
in de Broeren.
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 3 | 133
vooral de vloer met extra zware poeren (steunen)
is versterkt. Tussen de bakstenen poeren werd veel
gruis van Bentheimer zandsteen gevonden. Mogelijk
is dit factorijgebouw gebruikt voor de opslag
van Bentheimer zandsteen.
Melkmarkt
Voorafgaand aan het onderzoek aan de Melkmarkt
in 2015 heeft een herwaardering plaats
gevonden van de archeologische sporen en
vondsten onder het oude stadhuis aan de Sassenstraat.
Daaruit kwam naar voren dat het oudste
materiaal uit de periode 825-850 moet dateren.
Het materiaal wees op een ‘nederzetting’ met
een landelijk karakter. Hierbij moet aangetekend
worden dat de archeologen met twee of drie boerderijen
al een ‘nederzetting’ bedoelen. Meer sporen
uit deze tijd zijn in de stadskern van Zwolle
niet gevonden. Daaruit moeten we concluderen
dat dit een gebied was met hier en daar een boerderij.
Geen wonder dat er geen Noormannen
zijn geweest, want er viel hier niets te halen. De
vondsten aan de kop van de Melkmarkt wijzen
duidelijk op havenactiviteit en internationale
handel. Scheepssintels en keramiek uit Duitsland
(Pingsdorf) en de zuidelijke Maasstreek
(Andenne) wijzen hierop. Dat betekent dat er
nog een eeuw overheen gegaan is voordat je van
een kleine ‘handels’nederzetting kunt spreken.
Zo’n nederzetting kan snel groeien, vooral als
De bakstenen fundering
van een factorijgebouw
op het Kraanbolwerk
die identiek is aan die
van het oudste deel
van het Hopmanshuis,
2013.
■ ■■■
11 11-
134 | jrg. 34 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
van hogerhand (de kant van de landsheer, de bisschop
van Utrecht) de groei gestimuleerd wordt,
bijvoorbeeld door de bouw van een kerk. Bewijs
dat er een kerk was is er in 1040. Hoe lang de kerk
er toen al stond is onduidelijk. Daarvoor moeten
de archeologen in de kerk gaan opgraven. De
opgravingssporen en vondsten moeten nog uitgewerkt
worden. Maar zovéél is al duidelijk. De
Grote Aa heeft hier ook een aftakking gehad. Hoe
moeten we dit gaan interpreteren. En hoe oud
zijn de oudste vondsten hier precies? Die eerste
nederzetting is niet groot geweest, want de oudste
sporen onder de nieuwbouw van het Stedelijk
Museum dateren uit de eerste helft van de elfde
eeuw en naast café-restaurant de Belgische Keizer
op het Rodetorenplein is sprake van houtbouw
uit het midden van de dertiende eeuw.
Diezerstraat/Spoelstraat
In de jaren zeventig zijn hier door amateurs
grondsporen waargenomen. Deze zouden mogelijk
tot de Karolingische periode teruggaan. Dit
was een van de redenen waarom hier archeologisch
onderzoek noodzakelijk was. Er werden
echter helemaal geen grondsporen die ouder
waren dan de dertiende eeuw aangetroffen.
Maar de opgraving in 2015 achter de bibliotheek
aan de Diezerstraat leverde wel interessante
gegevens op. Eén daarvan is wel héél bijzonder.
Het betreft fragmenten van enkele wijnflessen.
Het is een bijzonder type wijnfles die in Engeland
‘ladies leg’ wordt genoemd, omdat de hals langer
is dan het lichaam. Het is een fles die vooral
gebruikt is voor Constantia wijn uit Zuid Afrika.
De fles heeft een inhoud van ongeveer 1/3 liter.
Een pakket grondverbetering,
zogenaamde
speklagen, bij de opgraving
aan de kop van de
Melkmarkt, 2015.
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 3 | 135
De fles had een glaszegel met de naam Constantia
en kon zo verbonden worden met de Constantia
plantage in Zuid Afrika. Er waren maar liefst drie
glaszegels. En hier begint het verhaal.
De Constantia plantage werd gesticht door
Simon van der Stel in 1684. Hij was door de VOC
in 1679 benoemd als gouverneur van Kaap de
Goede Hoop. De wijnplantage werd gerund met
slaven uit allerlei landen. Van der Stel heeft waarschijnlijk
met de VOC een overeenkomst gehad
om elk jaar een aantal vaten van deze exclusieve,
zware wijn te leveren.
Deze wijn werd in Zwolle gedronken door
Arend, baron Sloet van Tweenijenhuizen (1722-
1786). Hij was drost van Salland en voorzitter
van de Staten. Als zodanig had hij invloed op
benoemingen in verschillende commissies voor
de Raad van State, onder andere die van de VOC.
Hij had verder veel familierelaties met adellijke
geslachten, onder andere de Bentincks die in die
tijd op de havezate Werkeren woonden. Tijdens de
opgraving van deze havezate is een zelfde type fles
gevonden, zonder glasmerk.
Het is duidelijk dat deze exclusieve wijn alleen
in de hoogste kringen werd gedronken. De Constantia
plantage bestaat nog steeds.
Links: Drie zogenaamde
‘Ladies Legs’ zonder
zegel, uit de achttiende
eeuw.
Rechts: Deel van een
van de drie flessen met
het glaszegel Constantia
wijn, tweede helft
achttiende eeuw.
Glaszegel Constantia
wijn, tweede helft achttiende
eeuw.
■ ■■■
11 11-
136 | jrg. 34 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
En de toekomst?
Dertig jaar professionele archeologie in Zwolle
betekent dat de eerste archeoloog reeds op leeftijd
moet zijn. Dat klopt. Hemmy Clevis die vóór zijn
Zwolse periode al tien jaar bij de Rijksdienst Oudheidkundig
Bodemonderzoek heeft gewerkt met
langdurige opgravingen in Dordrecht, Deventer
en Nijmegen gevolgd door een promotieonderzoek,
is reeds 64 jaar. Jaren geleden heeft hij het
buitenwerk al overgedragen aan Michael Klomp,
die inmiddels sinds een tweetal jaren ook de leiding
van het team overgenomen heeft. Saillant
detail is dat Michael als twaalfjarige in hetzelfde
jaar als Hemmy Clevis bij archeologie Zwolle
begonnen is, maar dan als vrijwilliger bij de Broerenkerk
opgraving. Je zou kunnen zeggen dat
Michael, wiens roots in de Kamperpoort liggen,
bij zijn pensionering dan 55 jaar archeologie in
Zwolle bedreven heeft.
De samenwerking met de gemeenten Kampen,
Zwartewaterland en Hattem bieden een solide
basis voor een professioneel team. Het archeologisch
team van Zwolle verstrekt advies en doet
vooral de uitvoering: het opgraven en uitwerken
van de vondsten.
In 2016 en 2017 is veel werk verricht aan de
certificering van het team archeologie. Dit houdt
in dat het team overal opgravingen mag verrichten.
Die certificering is gerealiseerd. In 2017 is het
team ook versterkt met een derde deeltijd archeoloog,
Sanne van Zanten. Hoewel het team slank is,
is het uitgerust voor de toekomst.
Voor het team archeologie breken spannende
tijden aan. Er zal een oplossing gevonden moeten
worden voor de huisvesting. En in Zwolle zelf liggen
nog enkele heel grote projecten op uitvoering
te wachten, waarvan er hier slechts één genoemd
wordt: de Papenstraat.
* Alle afbeeldingen bij dit artikel zijn afkomstig van
het team Archeologie.
Publicaties van het team Archeologie Zwolle
Archeologie en Bouwhistorie in Zwolle deel 1-5 (1993-
2005).
Overijssels Erfgoed. Archeologische en Bouwhistorische
kroniek (2002-heden).
Clevis, H. en A.D. Verlinde. 1991. Bronstijdboeren in
Ittersumerbroek. Opgraving van een Bronstijdnederzetting
in Zwolle-Ittersumerbroek.
Clevis, H. en T. Constandse-Westerman (eds.) 1991.
De doden vertellen. Opgraving in de Broerenkerk te
Zwolle 1987-88.
Clevis, H. 2000. Zwolle ondergronds. Zeven blikvangers
van archeologische vondsten in Zwolle.
Clevis, H. en M. Klomp. 2005. Havezate Werkeren. De
Heren van Werkeren en hun kasteel.
Clevis, H. e.a. 2007. Gevonden verhalen. Archeologische
speurtochten in Zwolle: Het verhaal achter de vondst.
Clevis, H. 2007. Opgeruimd staat netjes. Keukengoed
en tafelgerei van een bouwhuis van de Kranenburg
(1840-1865).
Klomp, M. 2008. Een Steenhuijs ontmanteld. Archeologisch
en historisch onderzoek van de havezate Kranenburg
in Zwolle.
Hove, J. ten en M. Klomp. 2011. Aan de monding van de
Grote Aa. Het havenfront van Zwolle.
Vries, D.J. de en H. Kranenborg. 2015. Onzichtbaar
Zwolle. Archeologie en bouwhistorie van de stad.
Verder zijn er inmiddels meer dan tachtig Archeologische
Rapporten Zwolle verschenen.
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 3 | 137
VV Edon, kroniek van een bedrijfsclub
Edon bestaat tachtig jaar. Oorspronkelijk was de Harry Bouwhuis
club onderdeel van de op 10 november 1937 opgerichte
personeelsvereniging van de IJsselcentrale.
Lang rekruteerde men haar leden uit het werknemersbestand
en directe familie van het energiebedrijf.
Door onder meer bedrijfsfusies kwam de
vereniging uit onder de namen Electra, IJC, IJsselmij
en Edon en stond (en staat) in de regio vooral
bekend als ‘de club met de houten palen’.
Officieel begint het in restaurant Beenen aan de
Grote Markt in Zwolle. Daar wordt op 10 november
1937 door middel van hand opsteken de
‘Personeelsvereniging der IJsselcentrale Zwolle’
opgericht. Het ontstaan van de PV vloeit feitelijk
voort uit de onderlinge voetbalwedstrijdjes tussen
de technische dienst/administratie en de werknemers
van IJC (IJsselcentrale) aan de Weteringkade.
Na contacten met de voetballers Van
’t Blik, Mojet, Mooij en Zegeling wordt binnen het
bedrijf een enquête gehouden of er behoefte is aan
een personeelsvereniging. De uitslag is dusdanig
positief dat snel daarna de oprichtingsvergadering
wordt gehouden, gevolgd door een feestavond
in de Pius-Sociëteit aan de Oude Vismarkt. Er
worden vrolijke cabaretliedjes gezongen, er is een
uitvoering door eigen personeel van de eenakter
‘Voor de derde maal’ en Joop Louwen heeft een
speciaal IJC-lied gecomponeerd waaruit een grote
genegenheid voor zijn werkgever blijkt:
De entree naar het voetbalveld
vanaf de Weteringkade,
oktober 2017.
(Foto Annèt Bootsma)
■ ■■■
11 11-
138 | jrg. 34 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
‘Des avonds wordt het scheemrig en duister om ons heen
en onwillekeurig gaat er je hand naar ’t knopje heen.
En dra schijnt er een zee van licht tot in de diepste nis.
Was het vroeger soms een helse toer, nu grijp je nimmer
mis
Refrein
Druk op de knop en het licht is daar,
druk op de knop en het is voor elkaar.
’t gaat zo makkelijk, ’t gaat toch zo goed.
Daar de IJC al het werk voor u doet.’
De hommage is kenmerkend voor het ‘wij gevoel’
bij de werknemers van de in 1911 opgerichte NV
Electriciteitsfabriek IJsselcentrale. Na de totstandkoming
van de PV worden er allerlei activiteiten
ontwikkeld. Er komen onder meer een tennis-,
klaverjas- en bridgeclub en ook een toneelgroep.
De voetbaltak, eigenlijk toch de bakermat van de
personeelsvereniging, raakt daardoor een beetje
de identiteit kwijt. Daarom wordt al snel besloten
om de voetballers onder te brengen in een zelfstandige
afdeling.
Bedrijfsvoetbal
Maar vóór de officiële oprichtingsdatum van
10 november 1937 wordt er dus al gevoetbald
door de mannen van IJC aan de Weteringkade,
waar in 1915 een kolencentrale in gebruik wordt
genomen. ‘Het huidige sportcomplex ontstond
toen er voor die oude centrale een afvoerkanaal
noodzakelijk was om een goede koelwaterafvoer
te bewerkstelligen’, weet Paul Benning, vanaf 1961
tot 2003 werkzaam bij het bedrijf en voetballend
lid tot midden jaren zeventig. ‘De gemeente
Zwolle had geen bezwaar tegen het graven van het
kanaal, links van het clubhuis achter de dijk, mits
de laaggelegen strook grond tussen het nieuwe
afvoerkanaal en het Almelose Kanaal wel benut
zou worden voor recreatieve doelen. Het aangelegde
sportveld was erg zompig. Gelukkig functioneerde
de sloot achter de kleedkamers als een
perfect en dubbel draineringssysteem, zowel bij
droogte als regenval. Er kwamen twee tennisbanen
en rondom het veld werd een sintelbaan aangelegd
waar getraind werd voor de sportdagen en
die we ook gebruikten voor onze touwtrekploeg.
Het was een prachtig sportparkje, een mooi visitekaartje
waardoor het “IJC gevoel” alleen maar
werd versterkt. Want die onderlinge band was
toch wel uniek.’
Oud-speler en ex-secretaris Albert Veld
onderschrijft dat. ‘De personeelsverenigingen
waren vroeger de kurk waar bedrijven op dreven.
Het kweekte een collectiviteits- en collegialiteitsgevoel.
De bedrijfsleiding, ook bij IJC, wist dat
donders goed. Dat was zo bij de vestiging Hengelo
waar ik ben begonnen en in Zwolle was het niet
anders. De sportdagen waren heilig. Niets was te
gek. Het welbevinden van de werknemer stond in
die tijd voorop. Dat is intussen wel veranderd.’
Terug naar de beginjaren van de voetbaltak
waar clubveteranen en andere bedrijfsteams doorgaans
de tegenstanders van IJC zijn. In mei 1937
vindt de eerste wedstrijd plaats op het roemruchte
ZAC-complex aan de Oude Veerweg. Er wordt
met 2-1 van de ZAC-veteranen verloren. Na de
oprichting is IJC, een tijd spelend onder de naam
Electra, prominent deelnemer aan de Zwolse
Bedrijfscompetitie die van 1938 tot en met 1940
wordt georganiseerd door Zwolsche Boys. Op
Sportpark De Vrolijkheid nemen onder andere
teams als Tilia (Tijl) en de Blazende Veiligheid,
de spoorhazen van de NS, het tegen elkaar op.
Het voetbalveld van
Edon, gelegen tussen
het Almelose Kanaal en
het voor de oude elektriciteitscentrale
gegraven
afvoerkanaal, met
rondom het veld een
sintelbaan, afgebeeld op
een kaart van Zwolle
uit 1964. Rechts onder
het voetbalveld de oude
IJsselcentrale. (Collectie
HCO)
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 3 | 139
Na de Tweede Wereldoorlog worden de bedrijfscompetities
hervat en wordt er vier keer op rij de
titel binnengehaald. Tijdens de kampioensfeesten
wordt er flink uitgepakt. Het bedrijfsvoetbal is
mooi met veel successen maar vooral ook erg kort,
namelijk uitsluitend in de maanden mei en juni.
Dankzij secretaris Willem Nijmeijer, die in zijn
functie als telefonist bij het bedrijf veel contacten
had, worden er wedstrijden georganiseerd tegen
collega’s van andere bedrijven zoals de Provinciale
Utrechtse Elektriciteitsmaatschappij N.V. en
het Gemeentelijke Energiebedrijf Enschede. De
KNVB had nooit veel bezwaar tegen dat ‘wilde
voetbal’, als er maar geen eerste elftalspelers van
KNVB-verenigingen bij betrokken waren
Transfer
Bij IJC groeit dan langzaamaan de behoefte om
mee te gaan doen aan de reguliere competitie in
het zaterdagamateurvoetbal. Op 17 oktober 1953
gaat er een brief uit naar de heer De Roos van de
KNVB-afdeling Zwolle met het verzoek over te
gaan van de bedrijfscompetitie naar het officiële
zaterdagvoetbal. In het verzoekschrift wordt hoog
opgegeven over de accommodatie. Het nieuwe en
nog steeds markante kleedkamercomplex is voor-
Eén van de eerste IJC teams in de jaren dertig, met
staand derde van links Joop Zegeling Sr.
De selectie van IJC met op de achtergrond de oude IJsselcentrale aan de Weteringkade. Staand tweede van
links Cees Spanhaak, vierde van links grensrechter Bernard van Nee, vijfde van links Wezenberg, zesde van
links Joop Zegeling sr. Eerste van rechts Van Heerde, tweede van rechts secretaris Wim Nijmeijer. Zittend,
eerste van links Steven Spanhaak.
■ ■■■
11 11-
140 | jrg. 34 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
zien van twee badcellen en in beide kleedlokalen
zijn langs de hele lange zijde tevens wastafels aangebracht.
De tijd van de pomp is definitief voorbij.
IJC directeur ir. G.H. Rietveld is zo trots op het
onderkomen dat hij aan zijn wekelijkse ronde
langs het bedrijf op zaterdag het sportcomplex
toevoegt. De voetbalbond is ‘om’. De club gaat uitkomen
in de derde klasse van de KNVB-afdeling
Zwolle.
De promotie naar de tweede klasse is er snel,
gevolgd door een titel, maar met het jaar daarop
alweer degradatie. Naast de sportieve ontwikkeling
laat men zich ook sociaal van zijn beste
kant zien. Dat blijkt wel uit de ‘verkoop’ van
toptalent Hennie van Nee, zoon van Bernard van
Nee die zich lange tijd verdienstelijk maakte als
clubgrensrechter. Hennie stapt in 1957 op achttienjarige
leeftijd over naar Zwolsche Boys, dat
in de tweede divisie acteert. Het is het begin van
een imposante profcarrière die hem naar onder
andere Heracles, PEC, Kickers Offenbach, Cercle
Brugge en Haarlem zou brengen. Van Nee debuteert
op 30 september 1964 in Oranje en komt tot
vijf interlands. De in 1996 overleden spits brengt
door zijn transfer naar Zwolsche Boys 450 gulden
in de clubkas, voor die tijd toch een aardig bedrag.
Door het bestuur wordt daarvan grootmoedig 250
gulden geschonken aan de ‘Vrienden van de Buitenschool’,
het huidige De Ambelt.
Het vertrek van het grootste talent ooit van IJC
is een sportieve aderlating maar men vult de leemte
snel in door Ben Spanhaak over te nemen van
PEC, een jaar later gevolgd door Jan Kattenberg.
Opmerkelijk is wel een in het overschrijvingsformulier
opgenomen passage dat als Kattenberg
weer voor PEC wil voetballen er geen transfersom
bedongen zal worden.
In 1960 kan de vlag uit. In eigen huis wordt
concurrent SVM uit Marknesse met 4-0 verslagen,
de titel wordt uitbundig gevierd in zaal Urbana.
Scribent ‘Toone de Skierder’, het pseudoniem voor
A. Volkers, is present en verhaalt in het Zwols in
personeelsblad ‘IJC Schakel’ dat aanvoerder en
pro Deo trainer Remmelt Wagenaar een bon voor
een paar voetbalschoenen cadeau krijgt.
Na het succes blijft IJC lang op het hoogste
(afdelings)niveau, ook door de komst van een
aantal spelers die niet altijd zelf werkzaam waren
bij de IJC maar via familieleden wel een band
hadden met het bedrijf. Casper Kamp wordt lid
omdat zijn vader als portier bij de IJC werkte. Zijn
zwager en sterkhouder (drijvende kracht in team)
Eef Wink, die eerder als semiprof voor PEC had
gespeeld, kon in dienst komen van IJC en kwam
over van Be Quick ’28. Als de lidmaatschapsregels
wat losser worden is IJC in die periode ook een
toevluchtsoord voor de nodige ZAC’ers en voormalige
PEC semiprofs zoals de bij IJC werkzame
Wannie Sterken, Jan ’de kriele’ Horst, Hennie
Goudbeek en Harry Schakelaar, maar ook Jan
Tielbaard en Harrie Kornelis.
Vooral qua accommodatie timmert de club in
de jaren zestig flink aan de weg. In 1965 wordt een
lichtinstallatie in gebruik genomen, uniek voor
die jaren want kunstlicht beperkte zich doorgaans
tot hooguit twee houten lichtmastjes met wat
‘peertjes’ om toch in het donker nog een beetje te
trainen. ‘De masten kwamen van de opgeheven 10
KV (kilovolt) hoogspanningslijn Haaksbergen-
Eibergen’, herinnert Benning zich. De heuglijke
gebeurtenis wordt opgesierd met een wedstrijd
tegen Kabel-Boys, een elftal samengesteld uit personeel
van de firma Van Gelder. Het wordt onder
Hennie van Nee, het grootste talent ooit van IJC, in zijn PEC-tijd, seizoen
1962/63. Staand vlnr. Hennie van Nee, Wannie Sterken, Gerrit van der Kreeft,
Gerrit Voges, Adri Jansen, Adri van Gorp, Leo Koopman. Gehurkt vlnr. John
Abma, Bert Teunissen, Gerrit Kerkhof, Wout Pelzer. (Foto Jan Drost)
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 3 | 141
erbarmelijke weersomstandigheden 1-5. In 1966
besluit de directie van de IJC tot de plaatsing van
een kantine op het complex. Maar eerst wordt in
1967 op 10 november nog het dertigjarig jubileum
gevierd. De receptie is in de Voordrachtzaal van
het IJC gebouw aan de Zeven Alleetjes.
De ‘Zegelingen’
Joop Zegeling sr., al dertig jaar preses, ontvangt
van de voorzitter van de KNVB-afdeling Zwolle Jo
van Marle de zilveren bondspeld, een hoge onderscheiding
voor een clubbestuurder. De naam
Zegeling is door de jaren heen onlosmakelijk met
de IJC verbonden. Op de elftalfoto’s, vooral in de
eerste decennia, prijkt altijd wel een Zegeling.
‘Mijn vader Joop was doelman bij PEC. Hij werkte
vanaf zijn dertiende 49 jaar voor het bedrijf en
heeft sinds de oprichting zijn hele ziel en zaligheid
in de club gelegd’, zegt Joop Zegeling jr. ‘Hij was,
met een onderbreking van enkele seizoenen in de
beginjaren zeventig, voorzitter vanaf het oprichtingsjaar
in 1937 tot 1994. Tamelijk uniek lijkt mij.’
Op de Algemene Ledenvergadering op 8 november
1994 worden Joop Zegeling sr. en zijn vrouw
Pietje in het zonnetje gezet door zijn opvolger
Frans Kwakman. Als dank voor bewezen diensten
krijgt het clubicoon na een voorzitterschap van
ruim vijftig jaar onder meer keeperhandschoenen
en knielappen cadeau. Het stond op zijn verlanglijstje,
zo wisten zijn zonen. ‘Mooi ak nog eens
mut invall’n.’
Joop Zegeling jr. zelf speelde van 1978 tot 2000
bij de club en trad in de voetsporen van zijn vader.
Hij was voorzitter van 200

Lees verder

Zwolse Historisch Tijdschrift 2017, Aflevering 4

Door 2017, Aflevering 4, Afleveringen, Jaartal, Zoek in ons tijdschrift

Zwols Historisch Tijdschrift
De Reformatie in Zwolle
Werelden van verschil
34e jaargang 2017 nummer 4 – 8,50 euro
ZHT4 2017.indd 1 23-1-2018 16:24:10
Suikerhistorie
Café Van Limburg, Van Karnebeekstraat 125
Het pand is in 1909 gebouwd als café in opdracht
van G.W. van Dun, zoon van een horeca-ondernemer, en ontworpen door de bekende Zwolse
Jugendstilarchitect G.G. Post (1877-1928). Het is
het laatste huis in de (toen nog geheten) Deventerstraat vlak bij de Hoge Spoorbrug. Kort na de
oorlog werd de straat omgedoopt in Van Karnebeekstraat, naar jonkheer mr. M.P.M. van Karnebeek, burgemeester van Zwolle tijdens de Tweede
Wereldoorlog.
G.W. van Dun woonde zelf vanaf 1910 op villa
Vijverberg aan de Beukenallee en verhuurde het
café. De pachters, onder meer B. Hoff en S. Zwiers,
komen in de Zwolse adresboeken voor als zetkastelein, koffiehuishouder en verlofhouder. Het
pand stond bekend als het Stations-koffiehuis,
waar op zaterdagavond kon worden gedanst
Op zaterdag 5 december 1936 opende de
nieuwe eigenaar, Engelbertus van Limburg (1877-
1957), het ‘van ouds bekende, geheel naar de
eischen des tijds’ her-ingerichte café. Er waren
volgens de Zwolse Courant prima consumpties te
verkrijgen en het biljart was van een uitstekende
kwaliteit. Zijn zoon Bernardus (1911-1980) volgde hem als eigenaar op. De naam van het pand
was na de oorlog veranderd in café Van Limburg
of Limburgia. De periode Van Limburg werd afgesloten rond 1975. Daarna kon men er pannenkoeken eten. Bovendien bood het onderdak aan de
Chr. HEAO-studentenvereniging Oikos Nomos.
Al geruime tijd is nu in het pand restaurant
La Terra Italiana gevestigd met een uitgebreide
Italiaanse keuken, waar je niet alleen pizza’s en
pasta’s kunt eten maar ook allerlei andere gerechten. Buon appetito.
174 | jrg. 34 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
Wim Huijsmans
(Collectie ZHT)
Het pand van het voormalige café Van Limburg bij de Hoge Spoorbrug, tegenwoordig restaurant La Terra Italiana. (Foto Annèt Bootsma)
ZHT4 2017.indd 2 23-1-2018 16:24:15
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 4 | 175
Inhoud
Suikerhistorie Wim Huijsmans 174
De Reformatie in Zwolle
Werelden van verschil Jan Bijlsma 176
Zwolle in de jaren zestig
Aflevering 15: Hi-Ha-Happening
Jan van de Wetering 195
Evert en Marie Hartman en hun speelen theetuin Harry Koopman 208
Recent verschenen 219
Auteurs 221
Redactioneel
Vijf eeuwen geleden spijkerde Maarten
Luther zijn 95 stellingen op de deur van
de kapel in Wittenberg. Reden voor het
uitroepen van een herdenkingsjaar: ‘500 jaar
Reformatie’. Het Zwols Historisch Tijdschrift
besteedt in dit laatste nummer van 2017 aandacht
aan de Reformatie in Zwolle. Auteur Jan Bijlsma
schetst een boeiend beeld van de vele vormen die
de Reformatie in vijf eeuwen (en zelfs een beetje
meer) in Zwolle heeft gekregen.
Jan van de Wetering is in zijn tocht door de
jaren zestig inmiddels aangekomen in het jaar
1967. Zwolle droomt van grootse uitbreidingen en
er wordt geducht gesloopt in de binnenstad. Park
de Wezenlanden wordt aangelegd met de hulp
van werklozen die het verboden wordt machines
te gebruiken. Men vreest de moderne jeugdcultuur die in de grote steden in het westen van het
land opkomt. Door het oprichten van clubhuizen
hoopt men alles in goede banen te leiden. Het
verhindert niet dat ook wat Zwolse jeugd zich
buiten de voor hen gebaande paden ging treden.
De eerste Zwolse hippies worden gesignaleerd op
een boot in Frankhuis en bij een happening in het
Engelse Werk.
Hoe anders was de Zwolse jeugd aan het begin
van de twintigste eeuw. Die speelde in speeltuin
Hartman aan de Wipstrikkerallee. Auteur Harry
Koopman, nakomeling van de naamgever van de
speeltuin, vertelt over zijn familiegeschiedenis en
de geschiedenis van speel- en theetuin Hartman.
Geïnspireerd op theetuin Thijssen aan de Willemsvaart begon het echtpaar Hartman in de jaren
tien van de vorige eeuw een soortgelijke uitspanning aan de andere kant van de stad. Diverse zelfgemaakte attracties, versnaperingen en prieeltjes
waren een succesvolle formule voor een goedlopend familiebedrijf .
De redactie wenst u weer veel leesplezier.
Cover: Zwolle begin zeventiende eeuw, gezien
vanaf het Zwartewater. Anoniem. (Collectie
Stedelijk Museum Zwolle)
ZHT4 2017.indd 3 23-1-2018 16:24:16
176 | jrg. 34 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
I
n 1924 beweerde Albert Hyma, een Amerikaanse protestant met Nederlandse roots,
dat de Moderne Devotie voor het keerpunt
in de Europese geschiedenis heeft gezorgd. Geert
Grote (1340-1384) komt volgens hem de eer toe
de grondlegger te zijn geweest van wat hij de
christelijke renaissance noemt. Hij mag als de
spirituele vader van grote geesten als Thomas a
Kempis, Wessel Gansfort, Erasmus, Hegius, Agricola, Luther, Zwingli, Calvijn en Loyola worden
beschouwd.1 Deventer en Zwolle zouden dus de
bakermat van de Reformatie zijn geweest. Voor de
citymarketing van deze steden zou dat natuurlijk
geweldig zijn geweest. Maar helaas, de vlag kan
binnen blijven. Door de kerkhistoricus R.R. Post
is dit boek eind jaren zestig van de vorige eeuw
grondig gefileerd.2
L.J. Rogier had er eind jaren veertig al op
gewezen dat er vaak op erg simplistische wijze een
relatie tussen de Moderne Devotie en de Reformatie wordt gelegd. Zo van: ‘Geert Grote werkte aan
een hervorming, Luther werkte aan een hervorming; dus werkten beiden aan de hervorming.’3
Er zitten zeker enkele aanrakingspunten tussen Moderne Devotie en Reformatie, maar in de
kern blijft de eerste een echt rooms-katholieke
beweging. De devoten waren trouw aan de paus,
ze waren hartstochtelijke Maria-vereerders, ze
verleenden aflaten, geloofden in de verdiensten
van heiligen en hun tussenkomst bij God en, zoals
de negentiende-eeuwse kerkhistoricus Acqouy
dat formuleert, heeft de beweging ‘nooit de minste
overhelling tot het protestantisme getoond.’4
De brief aan de Romeinen
Niet met de Moderne Devotie maar met Luther
begon de Reformatie. Vaak wordt het publiceren
in 1517 van de 95 stellingen over de aflaatpraktijk
als het begin gezien. Dat is niet helemaal juist.
Naar hij zich later herinnerde, heeft Luther in de
herfst van het jaar 1515 of 1516 zijn fundamenteel
inzicht na intensieve studie en ingespannen peinzen gekregen dat de verhouding tussen God en
mens niet in de sfeer van het straffen en belonen
ligt, maar bepaald wordt door genade. In de brief
van de apostel Paulus aan de Romeinen was hij
getroffen door de zin dat God vrijspraak schenkt
aan allen die in Jezus Christus geloven. God eist
geen goede werken, maar vraagt om persoonlijk
vertrouwen in de vergeving der zonden.
Maarten Luther (1483-1546) was professor
aan de pas opgerichte universiteit van Wittenberg.
Hij was een man die enorm geworsteld had met
zijn geloof. Hij werd een tijdlang volledig in beslag
genomen door de vraag of hij ooit wel gered zou
worden. Als monnik had hij zich met grote ijver
geworpen op alle mogelijke goede werken. Maar
al dat vasten, waken en bidden had voor zijn
De Reformatie in Zwolle
Werelden van verschil
Jan Bijlsma
Maarten Luther met
zijn echtgenote Katharina von Bora in 1529.
Olieverf op paneel
door Lucas Cranach de
Oude. (Internet)
ZHT4 2017.indd 4 23-1-2018 16:24:17
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 4 | 177
gevoel geen enkel effect. Hij kwam in een grote
crisis terecht. Hoe heiliger Luther probeerde te
worden, des te meer werd hij zich zijn verlorenheid bewust. Hij vreesde dat God hem voor eeuwig verworpen had. Al die inspanning was dus
zinloos geweest. Hij ging God haten.
Grondige bijbelstudie leidde, zoals gezegd, uiteindelijk tot een verlossend inzicht. Voor Luther
was de consequentie van dit nieuwe inzicht dat
alle kerkelijke praktijken opnieuw vanuit het licht
van het Woord van God in de Bijbel doordacht
moesten worden.
Als we de rooms-katholieke kerk van rond
1500 vergelijken met een imposant gebouw waar
in de loop der tijden van alles verbouwd is en bijgebouwd dan kan Geert Grote gezien worden als
iemand die bouwvallige onderdelen wil slopen en
andere delen restaureren. Luther daarentegen ziet
herbouw op basis van de oude fundamenten als
enige mogelijkheid.
Met Luther breekt een nieuwe fase aan in
het christelijk denken. Niet goede werken, maar
alleen het geloof (sola fide) kan de relatie met God
herstellen. De praktijk om het leven van heiligen
na te volgen, heeft dan ook geen enkele betekenis
meer. Het geloof is dan ook niet een persoonlijke
prestatie, maar de vrucht van genade (sola gratia)
en het enige geschrift dat echt telt is de bijbel (sola
scriptura).
Binnen deze visie is er in het geheel geen ruimte meer voor de aflaat.
Aflaat
Volgens een definitie op de site van de KRO is
een aflaat een kwijtschelding van straffen die de
gelovige in het hiernamaals moet uitboeten.5 Deze
praktijk is in de vroege Middeleeuwen ontstaan
en wordt nog steeds gepraktiseerd. Vergeving van
zonden is duidelijk niet alleen een kwestie van
geloof zoals Luther meende. In de Katholieke Kerk
worden zonden vergeven in het sacrament van de
biecht. Daarmee is de kous nog niet af. Om voor
kwijtschelding in aanmerking te komen, moet
er boete worden gedaan. Men zou bijvoorbeeld
kunnen denken aan deelname aan een bedevaart,
het doen van vrijwilligerswerk of het doneren aan
een goed doel. De aflaat wordt verkregen na de
boetedoening en deelname aan de Heilige Mis en
het ontvangen van de communie en wanneer het
Onzevader is opgezegd en er is gebeden voor de
‘intenties van de paus’. Pas dan krijgt de gelovige
kwijtschelding van de louteringen in het hiernamaals.
Voor Luther vormde de aflaatpraktijk een
bewijs dat er veel mis was in de katholieke kerk.
Om van zijn schulden bij de paus af te komen
kreeg aartsbisschop Albrecht van Mainz van de
paus toestemming om een grote aflaathandel te
organiseren. De helft van de opbrengst mocht hij
voor afbetaling aanwenden, de andere helft zou
voor de bouw van de Sint Pieterskerk bestemd
zijn. Het ergerlijke was dat Albrecht er veel reclame voor maakte. Het zou gaan om een echte ‘aanbieding’. Echt berouw was niet nodig en omdat
de aflaatbrief ook in het stervensuur kon worden
ingelost was hij in de ogen van het volk praktisch
een vrijbrief om te zondigen.6 Dit was niet anders
dan lichtvaardige koophandel met de hemel.
Luther besloot daarom van dit onderwerp een
theologisch dispuut te maken. De 95 stellingen
vormden hiertoe een aanzet.
Simon Corver en Gerardus Listrius
Volgens de negentiende-eeuwse Franse schrijver
Victor Hugo is de uitvinding van de boekdrukkunst de grootste gebeurtenis in de geschiedenis
geweest. Het is de moeder van alle revoluties. Dit
geldt zeker in het geval van de Reformatie. Binnen
enkele weken waren de 95 stellingen van Luther
door heel Duitsland verspreid. De boekdrukkers hebben de kwestie tot een zaak van het volk
gemaakt.
M.E. Kronenberg, die onderzoek heeft gedaan
naar opstandige drukkers in de hervormingstijd,
stelt dat Zwolle destijds een uitstralingscentrum
van grote betekenis is geweest.7 In 1519 vestigde
Simon Corver zich in de stad. Hij noemde zijn
bedrijf Officina Corveriana. Over zijn leven is
nauwelijks iets bekend. In het Latijnse gedicht
Elegia vertelt hij dat hij als kloosterling vanwege
zijn lutherse opvattingen uit Amsterdam verdreven was. Na omzwervingen tot in Rusland toe
komt hij uiteindelijk in bona Suolla (het goede
Zwolle) terecht. Hij is erg enthousiast over de stad.
ZHT4 2017.indd 5 23-1-2018 16:24:17
178 | jrg. 34 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
Waarom hij kort na maart 1523 Zwolle verlaat en
zich in Hamburg vestigt, is niet bekend.8 Bij de
Officina verschenen boeken van Erasmus. Van
Luther verschenen onder andere diens geschrift
over de vrijheid van een christenmens.
Het is niet uitgesloten dat Simon Corver op
verzoek van Gerardus Listrius, de rector van de
Latijnse school, naar Zwolle is gekomen. Gerardus Listrius (Gerrit Lijster) werd in 1490 in Rhenen geboren en was van 1516 tot 1523 rector van
de Zwolse Latijnse school. Het was een man die
toen hij in Zwolle werd aangesteld al een behoorlijke staat van dienst had. Na in Deventer en Leuven te hebben gestudeerd, ging hij naar Bazel,
waar hij met de toen al overal bekende humanist
Desiderius Erasmus kennis maakte. Op diens
verzoek verrichtte Listrius allerlei correctiewerkzaamheden en schreef een commentaar op de
Lof der Zotheid. Eenmaal in Zwolle zag hij het als
zijn taak om de Zwolse jeugd voor de opvattingen van Erasmus enthousiast te maken. Hij stond
in een nauwe betrekking tot de Officina Corveriana. Voor Corver keurde en selecteerde hij de te
drukken boeken. In tegenstelling tot de stedelijke
overheid die er trots op was om een dergelijk
geleerd man in haar stad te hebben, waren de
broeders van het Dominicanenklooster buitengewoon argwanend. Dat Listrius zo enthousiast
het denken van Erasmus propageerde, was hen
een doorn in ’t oog en dat hij ook nog eens goede
contacten onderhield met die ketterse Luther
werd door de broeders als hoogst gevaarlijk
beoordeeld. Het duurde dan ook niet lang of
Listrius werd vanaf de kansel door de prior van
het klooster van ‘lutherije’ beticht. De dominicanen waren geharnaste tegenstanders, maar
Listrius liet zich niet onbetuigd en reageerde in
de tweede helft van 1520 met een opmerkelijke
theologische brief (Epistula theologica adversus
Dominicanos Suollenses) gericht aan de prior.
Afgaande op zijn toon, moet Listrius een strijdbare man zijn geweest:
‘Jij bent hier in Zwolle degene die het eerst de
strijdtrompet geblazen heeft. Jij hebt in je preekjes,
die overigens alleen door vrouwtjes bezocht worden die er toch niets van begrijpen, de zaak van
Luther ter sprake gebracht. Wanneer er iemand is
Een uitgave van een
werk van Listrius door
Corver. Tekst op het
titelblad: Gerardi Listrii
Rhenensis, De figuris
et tropis opusculum.
Onderaan het wapen
van Zwolle. (Internet)
Desiderius Erasmus
(1466/69-1536),
olieverf door Lucas
Cranach de Oude.
(Collectie Boijmans
Van Beuningen)
ZHT4 2017.indd 6 23-1-2018 16:24:18
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 4 | 179
die de werken van Luther leest, dan hebben we dat
alleen aan jou te danken, want jij hebt zijn naam
hier bekendgemaakt. Door voor diens geschriften
te waarschuwen en ze te verbieden, heb jij bij allen
de nieuwsgierigheid opgewekt om ze wel te lezen,
want de mens streeft altijd naar het verbodene.’9
In de brief wordt uitgebreid ingegaan op theologische kwesties als de rechtvaardiging door
het geloof, de biecht, de mis en de macht van de
paus. Voor Listrius is de bijbel de enige bron van
waarheid en kan de zondaar alleen gered worden
door het geloof. En het is dit geloof dat de kerk
zou moeten uitdragen. De dominicanen zullen
zich ongetwijfeld diep beledigd hebben gevoeld,
toen Listrius onomwonden stelde dat allen die dit
weigeren te belijden geëxcommuniceerd moeten
worden. Uiteraard bleven de dominicanen bij
hun gelijk en het was uiteindelijk Listrius die het
in Zwolle te heet onder de voeten werd en naar
Amersfoort vertrok. Over zijn verdere levensloop
is niets bekend.
Wat het optreden van Listrius zo interessant
maakt, is dat de gangbare opvatting als dat het
lutheranisme alleen in grote handelscentra als
Antwerpen, Brugge en Amsterdam voet aan de
grond had gekregen, aan herziening toe is. Er
moet in Zwolle een kring van mensen zijn geweest
die open stond voor de nieuwe radicale opvattingen van Luther. De drukkerij van Corver en een
publicatie als Listrius’ Epistola Theologica getuigen
hiervan. Het is de historicus Bart Jan Spruyt die
deze tekst na het nodige speurwerk op basis van
een achttiende-eeuwse editie heeft uitgegeven.
Het zou de moeite waard zijn dat deze tekst middels een vertaling voor een breder publiek toegankelijk wordt gemaakt.
Een schuilkerk aan de Blijmarkt
Het lutheranisme heeft vanaf het begin slechts
een marginale rol in de Nederlandse gewesten
gespeeld. In tegenstelling tot Duitsland en de
Scandinavische landen moest ze het zonder de
steun van de landsheer stellen. Het Habsburgse
gezag dat vanuit Brussel regeerde wist door drastische maatregelen de groei van de ‘secte luteriaen’
te frustreren.
Lutheranen hebben een zeer bescheiden rol
gespeeld in het reformatieproces in de Nederlandse gewesten. Het zijn uiteindelijk de calvinisten
die het karakter van de Reformatie in Nederland
zullen bepalen. Na 1580 deelden zij op kerkelijk
terrein de lakens uit. Het was de lutheranen niet
toegestaan om openlijk hun geloof te belijden. In
Zwolle werd het hun pas in 1649 toegestaan aan
de Blijmarkt een kerk te openen, maar deze werd
kort na de opening op last van de gereformeerde
kerkenraad alweer gesloten. In het jaar daarop
kregen ze zelfs een boete, omdat ze illegaal in het
nieuwe gebouw bijeenkomsten belegden. Pas
sinds 1661 mochten de lutheranen van de stedelijke overheid ‘met ogenluickinge hun religie in
vrijheid uitoefenen’.10
Deze kerk aan de Blijmarkt is aanmerkelijk
bescheidener van opzet dan de tussen 1406 en
1466 gebouwde Sint Michaëlskerk (Grote Kerk)
aan de Grote Markt, met een toren die met zijn
bijna 120 meter de hoogste van Nederland was.
De luthersen hadden zo’n ruimte niet nodig.
Luther had immers afstand genomen van de
rooms-katholieke opvatting dat de kerk het
Lichaam van Christus is. In de Michaëlskerk stond
het altaar centraal. Het altaar waar Christus zich
in de eucharistieviering door het geconsacreerde
brood, de hostie, aan de gelovigen geeft die daardoor met het Mystieke Lichaam van Christus, de
kerk, verenigd worden. Voor Luther stond niet het
De uit 1649 daterende
lutherse kerk, rechts,
aan de Blijmarkt
omstreeks 1910. Links
schouwburg Odeon.
(Collectie HCO)
ZHT4 2017.indd 7 23-1-2018 16:24:18
180 | jrg. 34 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
altaar centraal, maar de kansel. Vanaf de kansel
werd het Woord verkondigd.
Gemeente zonder vlek of rimpel
In de Zwolse Wolweverstraat staat de doopsgezinde kerk, een kerk die evenals de lutherse kerk
oogluikend werd toegestaan. Het huidige gebouw
stamt uit het midden van de negentiende eeuw.
Het oorspronkelijke, heel bescheiden gebouw was
onopvallend achter een rijtje bestaande huisjes
gebouwd. Net als de lutherse kerk was het een
schuilkerk, dat wil zeggen een kerk die van buiten
niet echt als kerk herkenbaar mocht zijn. In geen
geval mocht het gebouw bij de calvinisten (gereformeerden) ergernis opwekken. Klokgelui was
verboden en gezang mocht buiten niet hoorbaar
zijn.
De doopsgezinde gelovigen die in 1639
het pand betrokken, streefden er naar om een
‘gemeente zonder vlek of rimpel’ te zijn. Ze wilden
terug naar de praktijk van de eerste christengemeente. Ze wilden een heilige kerk zijn en die
intentie moest in daden tot uiting komen. Alles
wat niet in de bijbel stond, moest verwijderd worDe St. Michaëlskerk
(Grote Kerk) met de
destijds hoogste toren
van Nederland, midden
zeventiende eeuw. Tekening door Abraham
Beerstraaten. (Collectie
Stedelijk Museum
Zwolle)
ZHT4 2017.indd 8 23-1-2018 16:24:19
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 4 | 181
den. Ze verwierpen daarom de kinderdoop. De
doop was slechts voorbehouden aan mensen die
als volwassenen belijdenis hadden gedaan. Voor
de doopsgezinden vormde de Bergrede (Mattheüs
5-7) de kern van de Bijbel. Op basis van die tekst
weigerden ze een eed af te leggen, een zwaard
te dragen en een functie in het stadsbestuur te
bekleden. In Zwolle respecteerde de magistraat
de weigering van de doopsgezinden om wapens te
dragen. Als vervangende opdracht werd van hen
verwacht een eigen brandspuit te onderhouden
en te bedienen.11 ‘Stillen in den lande’; zo werden
ze vaak genoemd. De uitdrukking is ontleend aan
psalm 35, 20 en duidt op rustige, vreedzame burgers die graag een stil leven zouden leiden en niet
deelnemen aan daden van geweld.
Toch hadden hun doperse geestverwanten
honderd jaar eerder voor een geweldige onrust
weten te zorgen toen in 1533 het bericht de ronde
deed dat in Münster, in Westfalen, het Nieuwe
Jeruzalem uit de hemel zou nederdalen en aan
de wederdopers daar de heerschappij over alle
landen zou geven. De uit Holland afkomstige
Matthijs de Bakker en Jan van Leyden hadden
daar de macht gegrepen en oefenden een waar
schrikbewind uit. Toen een poging van de bisschop om de stad te heroveren op een fiasco
uitliep, werd dat als een groot wonder geduid. Er
werden zendboden naar de Nederlanden gestuurd
met een brief die repte van ‘een groot wonder dat
in Münster had plaatsgevonden’. In dezelfde brief
werden Nederlandse broeders en zusters opgeroepen zich in Genemuiden en bij het Bergklooster
nabij Zwolle te verzamelen om van daaruit naar
de beloofde stad op te trekken.12 Voor het stadsbestuur was het ronduit alarmerend wat er allemaal
gebeurde. Men bleek echter goed op de hoogte te
zijn. Toen er namelijk bij Genemuiden 27 schepen
met strijdlustige wederdopers die goed voorzien
waren van trommels, slagzwaarden, spietsen en
hellebaarden aanmeerden, werden ze opgewacht,
ontwapend en weer naar huis gestuurd. Het bleken vaak simpele zielen te zijn. De leiders werden
gearresteerd en berecht.13
Er was echter ook een grote groep – een
‘untellicke mennichvoldicheit van man, wijf ende
kinder’– die op 24 maart 1534 door stedelijke
troepen bij Bergklooster in de boeien werd geslagen. Uiteindelijk werden alleen de aanvoerders
duchtig aan de tand gevoeld en geëxecuteerd. Hun
lichamen werden in ongewijde grond bij de Sassenpoort begraven.14
De verdreven bisschop stelde ondertussen een
nieuw leger samen en belegerde Münster. In juni
1535 kwam een eind aan het beleg. Twee mannen
wisten op een nacht te ontsnappen en gaven informatie over zwakke plekken in de verdedigingswal.
In de nacht van 24 juni 1535 lanceerden de belegeraars een verrassingsaanval, drongen de stad binnen en wisten het verzet te breken.
Bij de overwinning van de bisschop heeft
Zwolle samen met Deventer en Kampen een,
weliswaar bescheiden, bijdrage geleverd. In de
geschiedenis van het beleg wordt dit namelijk speciaal vermeld. Het gaat dan om de Zwolse ‘slange’,
een soort kanon dat namens de drie steden door
de Zwolse schepen Geert van Yrthe naar het
De doopsgezinde kerk
in de Wolweverstraat 9,
1925. (Collectie HCO)
ZHT4 2017.indd 9 23-1-2018 16:24:19
182 | jrg. 34 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
strijdperk werd gebracht. Of men daar veel met
het wapen heeft gedaan is nog maar de vraag. Een
hele lading ongebruikte kanonskogels werd geretourneerd.15
Haat tegen het oude geloof
Voor Nederland is het hele proces van hervorming
onlosmakelijk verbonden met de Opstand, de strijd
tegen het Spaanse streven om de Nederlanden
in het Habsburgse Rijk te integreren. Vanaf het
moment in 1566 wanneer Alva door de Spaanse
koning Philips II naar Nederland wordt gestuurd
om orde op zaken te stellen, escaleerde het conflict.
De drijvende kracht achter de Opstand is Willem
van Oranje geweest. Hoewel zijn moeder luthers
was en hij aan het hof van Karel V een katholieke
opvoeding had genoten, was hij er snel achter gekomen dat zijn strijd alleen kans van slagen had als
hij hulp zou krijgen van de calvinisten. Deze calvinisten waren volgens Jan Romein ‘zózeer overtuigd
én van de rechtvaardigheid van hun haat tegen het
oude geloof én van de waarheid van het nieuwe
geloof waarvan hun lippen overliepen, dat alle
vervolging de voortgang daarvan niet alleen kon
stuiten, maar zelfs bevorderen moest.’ 16
Haat tegen het oude geloof. Inderdaad, en de
haat was groot. Het is Johannes Calvijn (1509-
1564) geweest die de basis heeft gelegd voor die
vorm van protestantisme, die het grootst mogelijke contrast met de rooms-katholieke kerk vormde. In het calvinisme vond een grote schoonmaak
plaats. Door het leerstuk van de predestinatie was
er geen enkele basis meer voor de leer der goede
werken. Je was gered of niet. De roomse mis werd
als afgodendienst aan de kant geschoven. De eredienst werd beperkt tot preek, gebed en het zingen
van oudtestamentische psalmen. Beelden, kruisen, kaarsen en altaren werden verwijderd en de
orgels verkocht.
De haat tegen het oude geloof kwam heel duidelijk tot uiting in de Beeldenstorm uit 1566. Een
preek van de predikant Sebastiaan Matte op 10
augustus in het West-Vlaamse Steenvoorde liep
uit op een orgie van vernielzucht. In Mattes preek
zal ongetwijfeld het oudtestamentisch gebod dat
de mens zich ‘geen gesneden beeld’ mag maken
een rol hebben gespeeld. Het waren de leiders van
de calvinisten die mensen uit de onderste bevolkingslagen betaalden om kerkinterieurs te vernielen. De Beeldenstorm was een samengaan van
weloverwogen handelen van overtuigd calvinistische leiders en tot nog toe onderdrukt gebleven
volkssentimenten.17
Voor deze leiders was dit ‘stormen’ van kerken
gelegitimeerd door een beroep op artikel 36 van
de in 1562 verschenen Nederlandse geloofsbelijdenis van Guido de Brès. Artikel 36 gaat over de
overheid. De overheid, zo gaat de tekst, staat niet
alleen voor de taak om acht te geven op de openbare orde maar ‘ook de hand te houden aan de heilige kerkdienst, alle afgoderij en valse godsdienst
te weren en uit te roeien, het rijk van de antichrist
te vernietigen.’ De paus was de antichrist en zijn
kerken bolwerken van afgoderij. Uitroeien daarvan was dus geboden.
De Beeldenstorm raasde als een wervelwind
in noordelijke richting, maar nam, hoe verder die
kwam, af in verwoestende kracht. In Zwolle bleef
het bij een aan diggelen geslagen beeld op een zuil
op het St. Michaëlskerkhof.18 Veertien jaar later
zou echter ook het interieur van die parochiekerk
aan de vernielwoede ten prooi vallen.
Johannes Calvijn
(1509-1564). (Internet)
ZHT4 2017.indd 10 23-1-2018 16:24:19
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 4 | 183
Voor Willem van Oranje betekende deze
‘storm’ een grote teleurstelling. Wat hem voor
ogen stond was een brede protestantse kerk naast
de katholieke. Hij beleed een algemeen christendom dat los stond van de verschillende kerken.19
Die gedroomde harmonie was nog ver te zoeken.
Veeleer kwamen door de Opstand protestanten
en katholieken onverzoenlijk tegenover elkaar te
staan. In 1580 liep het in Zwolle finaal uit de hand
en er dreigde even een regelrechte burgeroorlog.
Eenige twijspalt
Dat de harmonie in Zwolle in de zomermaanden
van 1580 verder weg was dan ooit komt duidelijk
aan het licht als een tamelijk onschuldig voorval
tot een enorm conflict met ettelijke doden blijkt te
kunnen escaleren.20
De aanleiding tot de ongeregeldheden was
tamelijk onschuldig. Op 15 juni maakte een
katholieke inwoner een ommetje. Op de markt
werd hem door een viertal gereformeerde stadgenoten de weg versperd. Omstanders gingen zich
er mee bemoeien en er ontstond een vechtpartij.
Om de orde te herstellen kwam de wacht in actie.
De kleine kanonnen die op de markt stonden werden door hen in stelling gebracht en de ruziemakers namen positie in. De gereformeerden bleven
bij de wacht en de katholieken verschansten zich
in de Diezerstraat. Het conflict ontwikkelde zich
tot een heuse strijd. De gereformeerden deden
een beroep op medestanders in Amsterdam om
hulp te bieden. De Amsterdammers riepen op hun
beurt ook Enkhuizen en Hoorn te hulp. Met succes. Op 19 juni staken twee compagnieën van in
totaal 225 man voetvolk uit die steden de IJssel bij
Oldeneel over. Bij de Sassenpoort kwamen ze stad
binnen. Het verzet van de katholieke Spaansgezinden werd nu gebroken. Ook steden als Kampen en
Hattem waren met soldaten en burgers de Zwolse
gereformeerden te hulp geschoten. Voor een
aantal burgers uit Kampen had de poging om de
Zwollenaren te helpen fatale gevolgen gehad. Ter
hoogte van ’s-Heerenbroek waren ze in de armen
van katholieke boeren gelopen. Twaalf Kampenaren werden vermoord. De schermutselingen
binnen de stadsmuren hadden aan gereformeerde
zijde een viertal doden en aan katholieke zijde
een zestal geëist. Er vielen niet alleen doden te
betreuren. Huizen van katholieke burgers werden
geplunderd en ook de St. Michaëlskerk moest het
ontgelden.
‘In de Michaelskerke wierden ook, hetzij in
het begin, hetzij in het einde deser oploop, alle de
beelden gestormd, de autaren ter aarde nedergeworpen en alle cieraden en frajigheden vernielt.
Het pragtige tabernakel van het hoge Autaar,
schoon eenige 1000 cronen waardig, wierdt mede
niet gespaard en geheellijk in stukken geslagen en
verbrijselt.’
Aldus Burchard Joan van Hattum in zijn
geschiedenis van Zwolle.21 Er kan nog aan worden
toegevoegd dat de geuzen op de Grote Markt drie
vuren aanstaken en het kerkelijk goed uit de kerk
verbrandden.
Later, in 1614, toen Zwolle al een protestantse
stad was geworden, moest de sacristie wijken
voor het nieuwe gebouw van de Hoofdwacht.
Met de op de gevel aangebrachte tekst Vigilate et
Orate (waakt en bidt) werd door de magistraat
aangegeven dat de burgerlijke overheid er voor de
publieke zaken van de burgers was en de kerk voor
geestelijke zaken.
De Hoofdwacht met het
voor de scheiding tussen
staat en kerk symbolische opschrift Vigilate
et Orate, waakt en bidt.
Foto uit 1948. (Collectie
HCO)
ZHT4 2017.indd 11 23-1-2018 16:24:20
184 | jrg. 34 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
Gezicht op Zwolle van
over het Zwartewater.
Op de voorgrond twee
geknielde mannen die
tot God smeken: miserere mei Deus, Heer
ontferm U over mij.
1629. (Collectie HCO)
ZHT4 2017.indd 12 23-1-2018 16:24:20
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 4 | 185
ZHT4 2017.indd 13 23-1-2018 16:24:21
186 | jrg. 34 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
Weerbarstige praktijk
Het calvinisme heeft de Nederlanden vanuit
Frankrijk veroverd. In Frankrijk waren veel
mensen in de ban geraakt van de opvattingen
van Johannes Calvijn die in 1559 in Genève een
academie had opgericht die tot een internationaal centrum was uitgegroeid. De vorming van
een vroom en strijdbaar geslacht was het doel
van deze instelling. Wat echter voor veel mensen
het meest tot de verbeelding sprak, was de wijze
waarop Calvijn de stad had gereorganiseerd. Hij
had er een theocratie van gemaakt, wat inhield
dat alle terreinen van het maatschappelijk leven
aan de Soevereiniteit Gods onderworpen moesten
worden. Ook de overheid was aan het Woord van
God onderworpen.
Calvijn had in Genève de strijd aangebonden tegen alles wat hij als zedeloosheid zag. Het
bezoek aan herbergen werd verboden. Er stonden
strenge straffen op dansen, kaartspelen, echtbreuk, ontucht, godslastering. Er werd op gelet of
kinderen wel hun ouders gehoorzaamden en of
kerkdiensten niet werden verzuimd. Ouderlingen
hadden elk een eigen wijk en hadden het recht om
elke woning binnen te gaan om te controleren of
de bewoners zich wel aan Gods geboden hielden.
Voor veel calvinistische predikanten was de
Geneefse praktijk een lichtend voorbeeld dat tot
navolging inspireerde. Ook in Zwolle was dat
het geval. Zo verwachtte de kerkenraad van de
burgerlijke overheid medewerking om het maatschappelijk leven te hervormen. Het bestuur ging
hierin ten dele mee. Het was bereid om toe te zien
op het naleven van de zondagsrust en het verbieden van herbergbezoek tijdens de preek.
De kerkenraad kon de magistraat er evenwel niet toe overhalen om een jaarlijks festijn
als de Johannes-bieren af te schaffen. Dit waren
buurtfeesten. De oproep tot matigheid en een
christelijke levenswandel vond weinig gehoor.
De praktijk bleek erg weerbarstig te zijn. Allerlei
gewoonten en gebruiken, vaak eeuwenoud, bleken
moeilijk uit te roeien. In februari 1666 achtte het
stadsbestuur het nog nodig om een plakkaat uit
te vaardigen ‘tegens de insolenties voor dese in de
vastelavontsdage (= Carnaval) met ganse-trecken,
hoender-smiten, mommeriën, sweertdansen en
anders gepleget.’22 Wel was het gelukt om in 1644
een eind te maken aan de St. Nicolaasmarkt op de
huidige Oude Vismarkt, waar men tot ’s avonds
laat koeken, zoetigheden en andere lekkernijen
kon kopen. Sinterklaas was een rooms feest en
daar moest een einde aan worden gemaakt.
Op het punt van de zondagsviering werden
veel overtredingen geconstateerd. De plaatselijke
herberg was een geduchte concurrent. Andere
vormen van vermaak waren: tonnensteken, ganstrekken, papegaaischieten, hanengevechten, danspartijen, kaatsen. Ook de elite werd berispt als er
bij festijnen gedanst werd.
Toch was er een duidelijke tegenstelling tussen predikanten en regenten. Predikanten vonden
conform artikel 36 dat alle andere religies uitgebannen moesten worden. Regenten moesten daar
niets van hebben. Zij neigden op praktische en
politieke gronden tot een beleid van leven en laten
leven. Zij wensten eenvoudig geen onrust.23
Alle arbeid is ter ere Gods
In zijn Geschiedenis van Zwolle geeft Jan ten Hove
een overzicht van het aantal lidmaten van de gereformeerde kerk in 1621.24 Het aantal mensen dat
lidmaat was, dat wil zeggen mensen die belijdenis
hadden gedaan, bedroeg 833. Interessant is de
informatie die Ten Hove over de achtergrond van
deze mensen geeft. Onder de lidmaten bevonden
zich mensen van alle rangen en standen, van welgestelde regenten tot onbemiddelde textielarbeiders. De middengroep van gevestigde ambachtslieden lijkt evenwel het best vertegenwoordigd te
zijn. Wat de beweegredenen van deze mensen is
geweest om zich bij de gereformeerde kerk aan
te sluiten, valt natuurlijk niet meer te achterhalen. Maar dat het calvinisme onder de gevestigde
ambachtslieden aantrekkingskracht heeft, is niet
toevallig. Het calvinisme heeft namelijk een specifieke kijk op beroep en arbeid geïntroduceerd
die bevorderlijk is geweest voor de economische
ontplooiing .
Met andere protestantse richtingen deelt het
calvinisme de opvatting dat de ware vroomheid
niet bestaat uit een vlucht uit de wereld, maar
gezocht moet worden in het alledaagse werk, in
gezin, in beroep, maatschappij, school en staat.
ZHT4 2017.indd 14 23-1-2018 16:24:21
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 4 | 187
Uiteindelijk dient alle arbeid verricht te worden
ad majorem dei gloriam, tot meerdere eer en glorie van God. Een mens moet woekeren met zijn
talenten en succes hebben is een teken van uitverkoren zijn. Deze kijk op arbeid met zijn nadruk
op het zakelijke, nuchtere en beheerste sloot naadloos aan bij het opkomend kapitalisme. Van de
ondernemer wordt verwacht dat hij de gemaakte
winst weer in het bedrijf investeert; er goede sier
mee maken is zonde. Verder is belangrijk geweest
dat Calvijn afstand heeft genomen van het in
het canonieke (kerkelijke) recht geformuleerde
verbod om rente te nemen. Volgens hem is er van
een algemeen renteverbod in de bijbel ook geen
sprake. Het rentepercentage mocht echter niet
boven de 5 procent uitkomen. Samenvattend kan
gezegd worden dat door Calvijn aan het menselijk
beroep in het algemeen en aan de handel in het
bijzonder adeldom is gegeven. Het calvinisme
heeft door deze andere visie op arbeid en geld verdienen een stimulerende invloed op de ondernemingszin kunnen uitoefenen. Het is ook zeker een
van de factoren geweest die het ontstaan van het
moderne kapitalisme hebben gestimuleerd.
Een kosmische rangorde
Het protestantisme is verre van een eenheid. Er
zijn lutheranen, doopsgezinden, calvinisten,
remonstranten, christelijk gereformeerden,
Nederlands gereformeerden, en ga zo maar door.
Ondanks alle onderlinge verschillen hebben ze
gemeen hun afstand tot het rooms-katholicisme.
Anders gezegd: het protestantisme heeft radicaal
gebroken met het wereldbeeld dat eeuwenlang,
tot aan de dag van vandaag, aan de basis van de
rooms-katholieke mens- en wereldbeschouwing
heeft gelegen. Anders dan protestantse stromingen gaat het rooms-katholicisme namelijk uit
van het bestaan van een kosmische hiërarchie of
rangorde.
Zwolle begin zeventiende eeuw, gezien vanaf
het Zwartewater. Anoniem. (Collectie Stedelijk Museum Zwolle)
ZHT4 2017.indd 15 23-1-2018 16:24:22
188 | jrg. 34 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
Er is een hemelse en er is een aardse hiërarchie. God staat aan de top en is de schepper van
het geheel. De katholieke leer gaat ervan uit dat
de hemelse hiërarchie uit negen engelenkoren
bestaat. Aan de top van de aardse rangorde staat
de paus, die de plaatsvervanger van Christus op
aarde is. Hij is het hoofd van de kerk, van het mystieke lichaam van Christus. De kerk is van bovennatuurlijke oorsprong en heeft bovennatuurlijke
verlossingsmacht.
Anders dan in het protestantisme is de individuele gelovige opgenomen in een bovennatuurlijk
netwerk. Zo heeft ieder mens een persoonlijke
engelbewaarder die volgens de katholieke traditie
door God is aangesteld om de mens te verlichten,
te beschermen, te geleiden en te besturen. Deze
engelbewaarders horen tot de laagste rang van
de hemelse hiërarchie.25 En dan zijn er ook nog
de heiligen die aangeroepen kunnen worden als
voorsprekers bij God. Zij kunnen proberen God
mild te stemmen als een gelovige iets verzoekt.
Ook de kloosters spelen een grote rol in deze
kosmische orde. De kerkhistoricus J.A. Mol
bestempelt de kloosters heel treffend als dienstverlenende instellingen, bij wie men zich kon
verzekeren tegen de risico’s van het hiernamaals.
De monniken en nonnen vormden het spiegelbeeld van de hemelse engelen door met een niet
aflatende cyclus van koordiensten aan God eer te
bewijzen. Zij smeekten voortdurend Gods zegen
af voor de christenheid, zichzelf en hun begunstigers. Door geld en goederen aan het klooster
te doneren konden gebeden worden gefinancierd
om het verblijf in het vagevuur te bekorten. De
gedachte was dat hoe strenger de monniken leefden, des te succesvoller de gebeden zouden zijn.26
Ook de heilige maagd Maria speelt een cruciale rol in dit bovennatuurlijke netwerk. Zij is middelares en mede-verlosseres.
Dat katholieken een andere visie op arbeid
hadden dan lutheranen, doopsgezinden en calvinisten heeft alles te maken met het achterliggende
mens- en wereldbeeld. Voor het rooms-katholieke
denken gold, en geldt, dat hoe hoger iets in de
rangorde stond, hoe dichter dat bij de zuiver geestelijke lichtwereld was. Hoe dichter bij het laagste,
hoe meer materie. Des te hoger in de rangorde,
des te dichter bij God. De hoogste maatschappelijke stand, de geestelijkheid, stond dichter bij
de wereld van de zuivere geest dan de adel, die
op zijn beurt weer in rangorde boven boeren en
ambachtslieden stond. Voor Calvijn gold daarentegen dat elke arbeid uiteindelijk dient tot meerdere eer en glorie van God.
In dit verband mag nog even worden opgemerkt dat de fraters van de Moderne Devotie nog
helemaal binnen de gangbare katholieke kaders
dachten. Elke keer namelijk als zij er in slaagden
een leerling van de Latijnse school af te houden
van een wereldlijke carrière dan waren ze zeer verheugd en dan was het of ze net op tijd een ziel uit
de klauwen van de duivel hadden gered.27
Algemeen priesterschap der gelovigen
In zijn in 1520 gepubliceerd geschrift Aan de
christelijke adel van de Duitse natie over de verbetering van de christelijke samenleving bepleit Luther
een einde te maken aan de tot dan toe geldende
heilshiërarchie. Volgens hem zijn ‘paus of bisschop niet meer dan de geringste priester en deze
is niet meer dan een gewoon christenmens, al
was het vrouw of kind, want ieder die uit de doop
gekropen is, is priester en kan de naaste, die hem
zijn schuld belijdt, in naam van God de zonde
vergeven.’28
Dat er tussen de gelovige en God geen priester
meer staat, heeft er toe geleid dat er binnen het protestantisme een grote nadruk op de persoonlijke
geloofsverantwoordelijkheid kwam te liggen. Het
leidde ook tot andere machtsverhoudingen. De
kerk is dan niet meer het Lichaam van Christus
waarin alle gezag van boven komt en waar Rome
altijd het laatste woord heeft. De kerkvader Augustinus kon in één van zijn preken nog zeggen: Roma
locuta, causa finita (Als Rome gesproken heeft, dan
is de zaak besloten). Voor een protestant is dat vloeken in de kerk. Het is niet het hoofd van de kerk
die beslist, maar de kerk die niets anders is dan ‘de
vergadering der gelovigen’ en binnen die vergadering is een predikant niets anders dan een ‘dienaar
des Woords’. Predikanten worden niet van boven af
aangewezen, maar door de gemeenteleden.
Het afscheid van de katholieke gezagsstructuur had ook een keerzijde: er ontstond een voeZHT4 2017.indd 16 23-1-2018 16:24:22
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 4 | 189
dingsbodem voor allerlei scheuringen en afscheidingen. Het begon al in het begin van de zeventiende eeuw met de strijd tussen de ‘rekkelijken’ en
‘preciezen’ over Calvijns leer van de predestinatie.
In de zogenaamde ‘nadere reformatie’ die zich
concentreerde op het innerlijk leven was er kritiek op de lakse praktijk van de publieke kerk. Er
was veel strijd en de door Willem van Oranje zo
gewenste harmonie was ver te zoeken.
Grote scheuringen vonden plaats in de negentiende eeuw. Zo was er de Afscheiding van 1834
en de Doleantie van 1886. In Zwolle getuigen de
Plantagekerk en de Oosterkerk daar nog van. Een
voor veel kerkmensen traumatische ervaring was
de kerkscheuring in 1944, die tot het ontstaan van
de Gereformeerde Kerk Vrijgemaakt zou leiden.
De erfenis van de Reformatie in Zwolle
Hemelsbreed liggen de Plantagekerk aan de Ter
Pelkwijkstraat en de Oosterkerk aan de Bagijnesingel een paar honderd meter van elkaar verwijderd. Het zijn fraaie gebouwen en ze staan op de
monumentenlijst. De Plantagekerk werd in 1875
in gebruik genomen en de Oosterkerk in 1888. De
Plantagekerk is aan de oostzijde op een houten
paalconstructie gefundeerd op de plek waar ooit
de Aa de stad binnen stroomde. Het is zonder
meer een markant gebouw.
De Oosterkerk wordt ook wel de kerk van
de Doleantie genoemd. De doleantie was de
kerkscheuring die in 1886 had plaats gevonden
onder leiding van dominee Abraham Kuyper.
De Plantagekerk was de kerk van de christelijk
gereformeerden, die een combinatie waren van
twee groeperingen die na de Afscheiding uit 1834
waren ontstaan. Nadat in 1892 de christelijk gereformeerden met de Nederduitsch gereformeerden
van Kuyper herenigd waren, werd de PlantageDe Plantagekerk aan
de Ter Pelwijkstraat,
1976. (Collectie HCO)
ZHT4 2017.indd 17 23-1-2018 16:24:23
190 | jrg. 34 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
kerk heel prozaïsch Gereformeerde Kerk A en
de Oosterkerk Gereformeerde Kerk B genoemd.
Niet iedereen was even content met dit huwelijk.
In 1895 blies een kleine groep nieuw leven in de
christelijk gereformeerde kerk. Ze vestigden zich
aan de Thorbeckegracht, in de Noorderkerk, ook
wel klumpieskerk genoemd.
Plantagekerk en Oosterkerk gingen weer uit
elkaar toen in 1944 de Kampense hoogleraar
Klaas Schilder met zijn ‘Vrijmaking’ de relatie met
de gereformeerde kerk verbrak. Het ging inhoudelijk om de visie op het leerstuk van de predestinatie, waarover in de zeventiende eeuw remonstranten en contraremonstranten ook al strijd hadden
geleverd. Onenigheid over de te volgen procedure
om tot een oplossing te komen heeft eveneens
bijgedragen tot een escalatie van het conflict. De
scheuring liep dwars door families heen. Van de
ene op de andere dag konden mensen diametraal
tegenover elkaar komen te staan.
De relatie tussen de nieuwe Vrijgemaakt Gereformeerde Kerk en de Gereformeerde Kerk verhardde doordat de vrijgemaakten zich als de enige
legitieme voortzetting van de gereformeerde kerk
beschouwden.29 De vrijgemaakten wilden van
geen enkel compromis iets weten. Zij vormden de
ware kerk. Wie naar de Oosterkerk ging, ging naar
de valse kerk en betrad daar het voorportaal naar
de hel. Heil of hel, daar ging het om.30
In de Plantagekerk en al die andere vrijgemaakte kerken ontstond de roep om een zogenaamde ‘doorgaande reformatie’. De vrijgemaakten kregen een eigen krant, het Nederlands Dagblad, en een eigen politieke partij, het GPV, het
Gereformeerd Politiek Verbond. In het jaar 2000
besloot het GPV om samen met de Reformatorische Politieke Federatie (RPF) verder te gaan als
ChristenUnie. Verder werden er tal van gereformeerde scholen opgericht, zoals in 1959 in Zwolse
het Greijdanus College dat tegenwoordig ook
vestigingen in Hardenberg, Meppel en Enschede
heeft. Kars Veling en Arie Slob, oud-fractievoorzitters van de ChristenUnie, zijn beiden werkzaam
geweest op het Greijdanus College.
De Oosterkerk aan de
Bagijnesingel. (Collectie
HCO)
ZHT4 2017.indd 18 23-1-2018 16:24:25
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 4 | 191
Nederlands Gereformeerd en
Gereformeerde Kerk Hersteld
Het duurde niet lang of er kwam verzet tegen de
gedachte dat de vrijgemaakten de enige ware kerk
vormden en dat elke vorm van samenwerking met
leden van andere kerken in scholen en politieke
partijen werd uitgesloten. In een Open Brief van
25 kerkleden werd in het midden van de jaren zestig kritiek geleverd op het wantrouwen tegen alles
wat van buiten de eigen kring kwam. Wat volgde
was een grootscheepse zuivering, wat er toe leidde
dat tal van kerken buiten het kerkverband kwamen te staan (de Vrijgemaakten buiten Verband).
In 1979 ging deze groep verder onder de naam
Nederlands Gereformeerde Kerken. ‘Opnieuw
,’aldus Agnes Amelink in haar boek over de gereformeerden, ‘was door een kleine gemeenschap
een spoor van tranen getrokken, met verbroken
vriendschap, gescheurde familiebanden en psychisch gebroken mensen.’31
Kenmerkend voor de Nederlands gereformeerden was de ruimte die gegeven werd aan een
evangelische geloofsbeleving met groeiende aandacht voor het werk van de Heilige Geest. De bijeenkomsten werden gehouden in de Zuiderkerk.
Het wordt een beetje eentonig, maar in 1983
kwam het tot een breuk in de Nederlands Gereformeerde Kerk, en wel in Zwolle. Er zijn weliswaar
allerlei pogingen ondernomen om de breuk te
herstellen. Er zijn verzoeningsvergaderingen
geweest, men erkent dat de naam van Christus
geschaad is, maar toch zijn er in Zwolle nog
steeds twee Nederlands gereformeerde kerken. De
ene groep komt bijeen in de Zuiderkerk, Zwolle II
houdt tot op heden haar diensten in het Carolus
Clusius College in de Veeralleebuurt.
En dan heeft er in de gereformeerde kerk vrijgemaakt in 2003 nog een scheuring plaatsgevonden. Deze ‘malcontenten’ waren van mening dat
de vrijgemaakten ruimte boden aan een ‘onschriftuurlijke leer’. Gods woord zou daar niet veilig
zijn en bovendien zouden daar vrouwen worden
toegelaten tot het ambt.. Binnen dit nieuwe kerkverband ging het ook niet van een leien dakje. In
december 2009 wist het Reformatorisch Dagblad
te melden dat er grote onrust was binnen de
Gereformeerde Kerken Hersteld. Er waren weer
ambtsdragers geschorst. De groep gereformeerden hersteld houdt zijn diensten in kerkgebouw
De Hoeksteen in de Aa-landen.
Het algemeen priesterschap der gelovigen
heeft duidelijk een keerzijde.
God in Zwolle
Getuige het onderzoek God in Nederland uit 2016
van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)
gaat het proces van ontkerkelijking in Nederland
gestaag verder.32 Iets meer dan de helft van de Nederlanders is geen lid meer van een kerkelijke groepering. Het aantal mensen dat nooit de kerk bezoekt
is gestegen van 47 procent in 2006 tot 59 procent in
2016. Er is sprake van minder geloof, ook binnen de
kerk. Traditionele christelijke geloofsvoorstellingen
en uitingsvormen verliezen terrein. Ruim 45 procent
van de bevolking weet niet dat Pasen een christelijke
feestdag is. De meeste Nederlanders associëren
Pasen met eitjes en chocola.
Als we de cijfers van het CBS wat nader bekijken, dan blijkt dat het kerkbezoek in Zwolle nog
tamelijk hoog is. 22 procent van de bevolking hier
brengt ’s zondags een bezoek aan een kerk tegen
een landelijk percentage van 16,9.
De Zuiderkerk aan de
Zuiderkerkstraat. (Foto
De Koning, collectie
HCO)
ZHT4 2017.indd 19 23-1-2018 16:24:25
192 | jrg. 34 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
Voor katholiek Nederland zijn de resultaten
opmerkelijk. Nog maar 13 procent gelooft in het
bestaan van een hemel en 17 procent in een persoonlijke God. Paus Franciscus wordt overigens
wel als iemand met een inspirerende boodschap
beschouwd. Dat veel katholieken hun eigen
kerk nog als het Mystieke Lichaam van Christus
beschouwen, lijkt dan ook hoogst onwaarschijnlijk.
Binnen protestantse kerken is de secularisatie
minder sterk. Voor Zwolle geldt dat bijna 25 procent van de bevolking tot een protestants kerkelijke
richting (Nederlands hervormd, gereformeerd,
PKN) behoort. Vooral het hoge percentage gereformeerden is opvallend; 8,9 procent tegen 3 procent
landelijk. Ook in de politieke verhoudingen zien
we dit terug. Met acht zetels is de ChristenUnie
de grootste fractie in de Zwolse raad. In enigszins
omfloerste bewoordingen heeft de ChristenUnie
afstand genomen tot het beruchte artikel 36 van de
Nederlandse Geloofsbelijdenis, om daarmee ook
voor katholieken aantrekkelijk te kunnen zijn.33
Dat aan de traditie van de zondagsheiliging
nog altijd veel waarde wordt gehecht, bleek toen
in 2002 Kars Veling dit onderwerp in een tv-programma aan de orde stelde. Volgens Veling, van
1988 tot 2002 verbonden aan het Greijdanus College in Zwolle en lijsttrekker voor de pas opgerichte ChristenUnie, moest je mensen die ’s zondags
een ijsje eten niet de maat nemen. Bij een groot
deel van de achterban viel dit verkeerd. Op zondag
hoort geen ijs te worden verkocht. Alle commotie
zou er uiteindelijk toe leiden dat Veling de politiek
vaarwel zei en in 2003 rector van het openbare
Johan de Wittcollege in Den Haag werd.
Veling is overigens ook jarenlang verbonden
geweest aan de Gereformeerde Sociale Academie
te Zwolle, de voorloper van de huidige Hogeschool Viaa aan de Grasdorpstraat die het altijd zo
goed doet in de landelijke rankings.
Ook genoemd mag worden de stichting Present dat als een initiatief van de Christelijk Gereformeerde Kerk in Zwolle is uitgegroeid tot een
indrukwekkende vrijwilligersorganisatie.
Hoewel protestantse groeperingen een belangrijk stempel op de Zwolse samenleving drukken,
is Zwolle niet te vergelijken met nabijgelegen
gemeenten op de Veluwe waar raadsvergaderingen nog met een ambtsgebed geopend worden en
strikt wordt vastgehouden aan de zondagsrust. In
Zwolle vormen de koopzondagen geen probleem
en verder wordt in het protestantse Zwolle uitbundig carnaval gevierd en wordt sinds 2007 op 15
augustus ter gelegenheid van Maria Hemelvaart
een processie rond de Onze Lieve Vrouwebasiliek
gehouden.
Van St. Michaëlskerk tot Academiehuis
Ook in Zwolle is het kerkbezoek de laatste
decennia drastisch terug gelopen wat kerkbesturen er toe dwong kerkgebouwen af te stoten.
Sinds enkele jaren wordt de Grote of St. Michaëlskerk niet meer voor zondagse vieringen
gebruikt en heeft nu een andere functie gekregen. De kerk is nu Academiehuis geworden. Het
is, aldus de fraai vormgegeven site, ‘een plek om
te leren en te innoveren. Om te luisteren en te
kijken. Om te ontdekken en te verwonderen
en jezelf te verrijken. Het Academiehuis biedt
plaats aan vernieuwing en verinnerlijking van
Kars Veling (Internet) jong en oud.’
ZHT4 2017.indd 20 23-1-2018 16:24:25
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 4 | 193
Afgaande op de programmering voor het najaar
van 2017 is er ruimte voor een breed scala aan activiteiten. Kunstenaars exposeren er hun werk, er
worden cantates van Bach uitgevoerd en een boeddhistische monnik denkt samen met de stadspastor
na over het thema geluk. Er valt dus veel te kijken, te
luisteren en te leren. De vraag dient zich echter aan
of je van een academiehuis ook niet mag verwachten
dat er ruimte zal zijn voor onderzoeken en discussiëren – toch de kernactiviteiten van een academie.
Grote Kerk: Academiehuis. (Foto Elske
Bootsma)
ZHT4 2017.indd 21 23-1-2018 16:24:29
194 | jrg. 34 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
Aan onderwerpen geen gebrek. Denk maar
aan het vraagstuk van de vrije wil. In tegenstelling
tot Luther dachten rooms-katholieke theologen
dat de mens een vrije wil heeft. Ze waren niet de
eersten die over deze kwestie de degens kruisten
en ook niet de laatsten. Het is ook niet louter een
theologisch en wijsgerig probleem. Denk maar
aan neurowetenschappers als Victor Lamme en
Dick Swaab die stellen dat ons brein bepaalt wat
we doen en de reacties die dat weer losmaakt. Het
zijn vragen die ertoe doen.
Literatuur
Ameling, A. (2002), De gereformeerden. Amsterdam:
Bert Bakker
Berkhof, H. en O.J. de Jong (1967), Geschiedenis der
kerk. Nijkerk: Callenbach
Elte, S. (1936), ‘Godsdienstige conflicten in Zwolle in
het tijdvak van 1530-1580’, in: VMORG 52, p.1-70
Engen, J. van (2008), Sisters and Brothers of the Common Life. The devotio Moderna and the World of
the Later Middle Ages. Pennsylvania: University of
Pennsylvania Press
Groenveld, S. en H.L.Ph. Leeuwenberg (2008), De Tachtigjarige Oorlog. Opstand en consolidatie in de Nederlanden (ca. 1560-1650). Zutphen: Walburg Pers
Groenveld, S., J.P. Jacobszn, S. L. Verheus (1993).
Wederdopers, menisten, doopsgezinden. Zutphen:
Walburg Pers
Hansen, M.L. ‘Het oproer te Zwolle in 1580’, in: Zwols
Historisch Tijdschrift 13 (1996) p.48-53
Heussi, K. (1971), Dreizehnte Auflage. Kompendium
der Kirchengeschichte. Tübingen: J.C.B. Mohr (Paul
Siebeck)
Hove, J. ten (2005), Geschiedenis van Zwolle. Zwolle:
Waanders
Hyma, A. (1924), The Christian Renaissance. Grand Rapids: The Reformed Press
Kronenberg, M.E. (1948), Verboden boeken en opstandige drukkers in de Hervormingstijd. Amsterdam:
P.N. van Kampen en Zn
Mol, J.A., ‘Bemiddelaars voor het hiernamaals. Kloosterlingen in middeleeuws Frisia’, in: E. Knol, J.M.M.
Hermans e.a. (red.), Hel en hemel. De Middeleeuwen
in het Noorden. Catalogus van de tentoonstelling in
het Groninger Museum 13 april-2 september (Groningen, 2001), 152-164
Panhuysen, L. (2000), De beloofde stad. Opkomst en
ondergang van het koninkrijk der wederdopers. Amsterdam/ Antwerpen: Atlas
Post, R.R. (1968), The Modern Devotion. Leiden: E. J. Brill
Rogier, L.J. (1947), Geschiedenis van het katholicisme
in Noord-Nederland in de 16e en 17e eeuw (2 dln).
Amsterdam Urbi et Orbi
Romein, J. en A. (1973, vijfde, geheel herziene druk), De
lage landen bij de zee. Amsterdam: Em. Querido’s
uitgeverij
Spruyt, B.J. (1998). Listrius (Lyster), Gerardus (Geryt)
1485-1522) In: Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlands protestantisme. Deel 4, p.316
Noten
1. Hyma 5
2. Post 16-17
3. Rogier I, 105
4. Acquoy II, 268
5. https://www.kro.nl/katholiek/abc/aflaat
6. Berkhof 142
7. Kronenberg 70
8. Ten Hove 229
9. Spruyt 316
10. Ten Hove 279
11. Ten Hove 342
12. Panhuysen 169
13. Elte 19
14. Elte 21
15. Elte 26
16. Romein 310
17. Groenveld e.a. 82
18. Elte 47
19. Groenveld e.a. 93
20. Hansen 48-53
21. Elte 70
22. Ten Hove 274
23. Groenveld e.a. 185
24. Ten Hove 276
25. https//www.kro.nl/katholiek/abc/engelen
26. Mol 156
27. Van Engen 278
28. www. Digibron
29. Amelink 197
30. Amelink 199
31. Amelink 203
32. http://www.cbs.nl/nl.nl/publicatie/2016/51
33. Bespreking Notitie Uniefundering. https:/www.
christenunie.nl/library
ZHT4 2017.indd 22 23-1-2018 16:24:29
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 4 | 195
Zwolle in de jaren zestig
Aflevering 15: Hi-Ha-Happening
Jan van de Wetering (70) verplaatst zich vijftig jaar
terug in de tijd. Hij laat zich verrassen door wat hij
in de kolommen van de Zwolse Courant tegenkomt
over de stad van zijn jeugd. Het is het jaar 1967.
Met hun lied ‘All you need is love’ brandmerken
The Beatles met slechts één toverwoord – Love –
een geheel tijdperk, al wist niemand toen nog wat
daaronder verstaan moest worden. Er was maar
één ding zeker: er hing verandering in de lucht.
Een kleine groep Zwolse jongeren begon zich af
te zetten tegen de gezeten burgerij, waarbij ze het
gedrag imiteerden van hun leeftijdsgenoten uit het
Amsterdam dat al gauw het zelfbenoemde ‘magisch
centrum van de wereld’ zou worden.
Voetje voor voetje trad Zwolle in het spoor
van de nieuwe tijd die in Amsterdam en
de andere grote steden allang was begonnen – uitgebroken moeten we misschien zeggen.
Er ging geen week voorbij of de Zwollenaren
zagen met woede, verbazing en nieuwsgierigheid
naar wat de jongeren in de grote steden nu weer
hadden bedacht om zand in de machine van de
overheid te strooien. Het leek op een virus. Een
jaar eerder, in 1966, lieten de eerste Zwolse provo’s
van zich horen, maar die zongen wel een toontje
lager dan in de hoofdstad. Heel beschaafd namen
ze deel aan een discussie met de kloosterlingen
van het Dominicanenklooster. Datzelfde jaar
probeerden aanhangers van de PSP een optreden
van de Nederlandse Luchtmachtkapel te verstoren
omdat ze vonden dat ‘militaire muziekkorpsen
oneerlijke instellingen zijn, die ter opluistering
dienen van een in wezen ontluisterend apparaat.’
De woorden waren wat dreigender dan de middelen: een bootje met een protestspandoek in de
Zwolse grachten.1
De vraag is in hoeverre de berichten in de Zwolse
Courant uit die tijd een maatstaf zijn voor wat zich
werkelijk in de stad afspeelde. De Zwollenaren die
het beeld zouden bepalen van wat we tegenwoordig
‘de jaren zestig’ noemen, waren in 1967 twintigers.
Dat waren niet de journalisten die dag in dag uit de
kolommen van de krant vulden. De vooroorlogse
generatie had het roer nog stevig in handen. Hooguit
hadden de babyboomers het in die tijd geschopt tot
leerling-journalist. De oudere generaties bepaalden het beeld van een stad in verandering. Door
de gekleurde bril van de journalisten uit die tijd
én de hedendaagse gekleurde bril van mij, leest u
achtereenvolgens over twee verschillende soorten
veranderingen in 1967: een materiële, de stedenbouwkundige veranderingen; en een immateriële, de
verandering van de tijdgeest.
Dromen van Groot Zwolle
Zwolle maakte stedenbouwkundig gezien schoon
schip met het verleden. Verwaarloosde huizen uit
sloppenbuurten werden gesloopt, de binnenstad
verloor voor een groot deel zijn woonfunctie, de
oude infrastructuur uit de tijd dat auto’s nog van
marginaal belang waren, maakte plaats voor autovriendelijke aanpassingen. En niet te vergeten:
er moest ruimte gemaakt worden voor industrie,
want Zwolle moest groot worden, heel groot zelfs.
Zwolse nieuwigheden
– Twee Staphorster boerinnen kregen een parkeerbon op de Nieuwe Markt.
Ze hadden de daar pas geplaatste parkeermeter aangezien voor een weegschaal.
– ‘Computer is ongelooflijk stom apparaat’ zette de Zwolse Courant boven
het verslag van een lezing van een ingenieur van het Philips Rekencentrum
voor de afdeling Zwolle van de Volksuniversiteit. Daar dacht de krant een
paar maanden later anders over toen de uitslagen van de Zwolse gemeenteraadsverkiezingen razendsnel door een computer werden verwerkt.
Jan van de Wetering
ZHT4 2017.indd 23 23-1-2018 16:24:29
196 | jrg. 34 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
In zijn nieuwjaarstoespraak herhaalde burgemeester Roelen nog eens zijn plannen voor wat
de beleidsmakers ‘Groot Zwolle’ noemden. Door
de opheffing van Zwollerkerspel (per 1 augustus
1967) kon Zwolle naar alle kanten uitbreiden,
vooral met de vestiging van nieuwe industrieën.
Wel merkte Roelen wat beteuterd op dat de
gehoopte nieuwe vestigingen van buitenlandse
bedrijven (in navolging van Scania) waren uitgebleven.2 De Zwolse gemeenteambtenaren dachten
met hun burgemeester mee. Eén van hen had al
een slogan bedacht voor advertenties om industrieën over te halen zich in Zwolle te vestigen:
‘Ruimer dan de randstad is de Zwolse stadsrand’.3
Het idee van Groot Zwolle bleef in de kringen
van het gemeentebestuur rondzingen. Tijdens een
bijeenkomst voor het plaatselijke bedrijfsleven in
november benadrukte burgemeester Roelen dat
Zwolle alles in zich had om uit te groeien tot een
stad van een kwart miljoen inwoners. Tijdens de
bijeenkomst ging ir. Krijtenburg van Openbare
Werken in op de ruimtelijke aspecten van de
uitbreiding van Zwolle. Hij achtte een concentrische uitbouw mogelijk, die echter gevolgd moest
worden door lineaire uitbouw, ‘om de stad – wil
zij contact houden met de natuur – niet een steenmassa te laten worden.’ Zijn, in eigen woorden,
‘futuristische ideeën’ voorzagen in 26.000 woningen langs de Vecht en een groot aantal woningen
langs de bestaande spoorlijnen. Alleen al langs
de spoorlijn naar Almelo kon ruimte gemaakt
Burgemeester Roelen
presenteert op 11 oktober het Structuurplan
voor een groot Zwolle.
(Collectie HCO)
Het nieuwe Zwolle: de gemeentegrenzen na de opheffing van Zwollerkerspel.
Het besluit om de gemeente Zwollerkerspel op te heffen werd op 7 maart 1967
goedgekeurd door de Eerste Kamer. Op 8 maart kwam de Zwolse Courant met
een extra editie, waar onder meer de vergroting van het grondgebied van de
gemeente Zwolle uitvoerig belicht werd.
ZHT4 2017.indd 24 23-1-2018 16:24:31
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 4 | 197
worden voor 36.000 woningen volgens Krijtenburg.4 Ja, futuristisch waren deze ideeën zeker, of
moeten we eerder zeggen utopisch: Zwolle had in
1967 nog maar net de 60.000ste inwoner mogen
begroeten, al zou dat aantal door de opheffing van
Zwollerkerspel al gauw stijgen tot 73.000.5
Vijftig jaar terug in de tijd
De bespiegelingen over een Groot Zwolle strookten niet altijd met de aanpak van de gemeente in
het hier en nu. In de winter van 1965/1966 waren
werkloze arbeiders verplicht tewerkgesteld voor
de aanleg van park de Wezenlanden.6 Dat ging
maandenlang door tot er vileine artikelen over
dit door het ministerie van Volkshuisvesting
gesubsidieerde project in de landelijke dagbladen verschenen. De arbeidsomstandigheden in
Zwolle waren volgens het Nederlands Katholiek
Vakverbond onnodig zwaar. Een verslaggever
van de Zwolse Courant stapte er op af en wond er
geen doekjes om: ‘Wie het park De Wezenlanden in aanleg betreedt, stapt vijftig jaar in de tijd
terug.’ De ongeveer honderd arbeiders moesten
er werken met de schop, de kruiwagen en een met
handkracht voortgeduwde kiepkar. En dat, stelde
de verslaggever vast, ‘terwijl binnen een straal van
enkele kilometers vele draglines werkloos en renteloos staan te verroesten. (…) Niemand zal het in
zijn hoofd halen om een plafond te witten met een
tandenborstel als er een flinke kwast binnen zijn
bereik ligt.’ De arbeiders kwamen niet alleen uit
Zwolle en Zwollerkerspel, maar ook uit plaatsen
als Staphorst en Nieuwleusen. De meesten van
hen waren twaalf uur per dag van huis voor een
loon dat nauwelijks meer was dan hun uitkering
van de Werkloosheidswet.
Vooral het niet benutten van beschikbare
machines stak de verslaggever. ‘Als het Ministerie machines laat roesten, laat het ook daarin
gestolde arbeid roesten.’ Of deze verwijzing naar
het gedachtegoed van Karl Marx – dat in de jaren
zestig in linkse kringen weer grote populariteit
genoot – het Zwolse gemeentebestuur over de
streep heeft getrokken is niet bekend, maar zeker
is dat de met de hand voortgeduwde kiepkarretjes al enkele dagen later werden vervangen door
diesel-locomotiefjes. Dat was een waagstuk, want
De laatste stalhouder van Zwolle
Jaar na jaar verdween het Zwolle van weleer. Op 3 april 1967 maakte de
Zwolse Courant melding van het overlijden van een Zwols monument:
Gait Mulder. Wie kende hem niet? Gait Mulder werd in 1893 geboren in de
stalhouderij annex café ‘Het zwarte Paard’ aan de Thomas a Kempisstraat
van zijn ouders. In 1919 opende hij een eigen stalhouderij aan het Diezerplein nr. 4, die hij (vermoedelijk in 1922) kon uitbreiden door de aankoop
van een oude herenstal van baron Van Pallandt aan het Klein Grachtje.
‘Met de dood van “Gait” Mulder is een kleurrijke figuur heengegaan.
Sinds 1919 reed hij duizenden paartjes naar het stadhuis in zijn door
schimmels getrokken bruidskoets, de zweep met bloemen versierd, zelf
een grote bloem in het knoopsgat dragend. Hij was ongetwijfeld één van
de bekendste figuren, zeker tot in 1956 zijn stalhouderij werd opgeheven.
Dagelijks zag men zijn imposante gestalte – 265 pond – op de bok, niet zelden een vierspan of een zesspan mennend.’
Gait Mulder.
(Collectie HCO)
Artikel in de Zwolse Courant van 1 februari 1967.
ZHT4 2017.indd 25 23-1-2018 16:24:33
198 | jrg. 34 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
het ministerie had gedreigd de subsidie in te trekken: afspraak was dat het werk voor 80 procent
met de hand gedaan zou worden en 20 procent
machinaal. In oktober ging het ministerie na een
dringend verzoek van de gemeente Zwolle door de
bocht. De verdeling van menskracht en machines
voor de aanleg van park de Wezenlanden werd
omgekeerd: het werd nu 80 procent machines
en 20 procent mankracht (de tijd van het woord
‘menskracht’ was nog niet aangebroken).7
Zwollenaren tussen het puin
Zwolle hield de vaart erin met het opruimen van
oude gebouwen in de binnenstad en de oude wijken daarom

Lees verder