Categorie

Aflevering 1

Zwolse Historisch Tijdschrift 2008, Aflevering 1

Door 2008, Aflevering 1, Afleveringen, Jaartal, Zoek in ons tijdschrift

Annèt Bootsma­van Hulten en Wim Huijsmans

Groeten uit Zwolle

Potgieter borstbeeld 1808-1875. Zwolle. Poststempel: Zwolle, 13 augustus 1924
Henk Annie
Of Henk en Annie bewonderaars waren van Pot-gieter zal wel altijd onbekend blijven. Onze keus viel op deze prentbriefkaart omdat het dit jaar tweehonderd jaar geleden is dat Everhardus Johannes Potgieter in Zwolle werd geboren. Dat gebeurde op 27 juni 1808 in het huis Luttekestraat
14. Potgieter woonde tot zijn dertiende in Zwolle en ging toen naar Amsterdam waar hij werkzaam was in de handel. Hij is vooral bekend geworden als schrijver en richtte met anderen in 1835 de Gids op, een cultureel en literair tijdschrift dat nog steeds bestaat. Met de kritiek op zijn tijd heeft hij krachtig bijgedragen aan de strijd tegen de

(Collectie HCO)

heersende Jan Saliegeest. Potgieter overleed op 3 juni 1875 te Amsterdam en ligt daar begraven op de Nieuwe Oosterbegraafplaats.
Om hem te eren kregen in 1893 het park en de straat langs de gracht tussen Sassenpoortenbrug en Nieuwe Havenbrug de naam Potgietersingel. Bij gelegenheid van zijn honderdste geboortejaar werd in 1908 in dit park een bronzen borstbeeld voor hem onthuld, gemaakt door de beeldhouwer Charles van Wijk. Op de sokkel staan zijn naam en levensjaren vermeld en wat lager de tekst: ‘onster­felijk maakt de oorspronkelijkheid’. Dezelfde tekst staat ook op zijn grafzerk in Amsterdam.
Op de achtergrond is de Grote Sociëteit aan de Koestraat te zien. Het is alsof Potgieter met een wijze en droevige blik in de richting van de Sassen-poort kijkt. Wijs was hij zeker; droevig is hij wel­licht nu omdat de lauwerkrans om de sokkel ver­dwenen is.
Zie ook Kermissouvenir, op pagina 24.

zwols historisch tijdschrift
3

Redactioneel

D
e aandachtige lezer zal het niet zijn ont­gaan: de omslag is voorzien van een lau­werkrans met daarin de vermelding 25 jaar Zwolse Historische Vereniging. Aan dit jubi­leum zal niet ongemerkt voorbij worden gegaan. De jubileumcommissie van de ZHV is van plan om een Zwolse canon op te stellen naar analogie van de Nederlandse canon. Een canon is het geheel van belangrijke personen, verschijnselen en processen, die samen laten zien hoe Zwolle zich ontwikkeld heeft tot de stad waarin we nu wonen en leven. Later dit jaar hoort u hier meer over.
Met dit nummer verschijnt dus de eerste a.e­vering van de 25e jaargang. De omslag licht al een tipje van de inhoud op: oude winkels in beeld gebracht. Pieter Lettinga is op zoek gegaan naar winkels in Zwolle die niet meegegaan zijn op de golf van elke verandering en waar de aankleding uit een voorbije tijd gebleven is.
Niet alleen de ZHV viert dit jaar een jubileum. Het is in 2008 ook 75 jaar geleden dat de Jeruza­lemkerk werd ingewijd. Henk Moerman schetst een gedetailleerd beeld van de diverse richtingen en personen binnen de hervormde gemeente in Zwolle rond 1930 en van de bouw van de kerk. En daarmee is het feestgedruis in dit nummer nog niet ten einde: ook aandacht voor Potgieter, die 200 jaar geleden in Zwolle werd geboren en wiens buste 100 jaar geleden in het naar hem genoemde park werd onthuld.
Feestgedruis viel er ook te beluisteren toen vorig jaar de Inventaris van het stadsarchief van Zwolle 1230-1813 werd gepresenteerd. In een interview met Albert Mensema wordt hier op ingegaan. In dit artikel komt ook de ‘pijnlijke’ kwestie ter sprake dat de oorkonde aangaande ons stadsrecht uit 1230 waarschijnlijk een falsi.catie is…

Inhoud

Groeten uit Zwolle Annèt Bootsma – van Hulten en Wim Huijsmans 2
De bouw van de Jeruzalemkerk Een schets van de denk- en werkwijze van de Zwolse hervormden omstreeks 1930 Henk Moerman 4
Kermissouvenir Annèt Bootsma – van Hulten en Wim Huijsmans 24
Oude winkels Pieter Lettinga 25
‘Onderzoek houdt je van de straat en uit het café’ Een gesprek met de inventarisator van het Zwolse stadsarchief Annèt Bootsma – van Hulten 37
Boekbesprekingen 42
Recent verschenen 45
Mededelingen 47
Auteurs 50

Omslag: Uit de fotoserie over Oude winkels in deze uitgave, Huisman scheeps­benodigdheden, gevestigd aan de Buitenkant in Zwolle. De man op de foto is Harm Huisman. (Foto Pieter Lettinga)

De bouw van de Jeruzalemkerk
Een schets van de denk- en werkwijze van de Zwolse hervormden omstreeks 1930
Henk Moerman
Een sfeervolle opname omstreeks 1940 van de Jeruzalemkerk aan een nog landelijke Assen­dorperdijk. (Foto Bertus Meulenbelt, collectie HCO)
O
p 4 maart 2008 was het 75 jaar geleden dat de Jeruzalemkerk werd ingewijd. Een mooie gelegenheid om wat uitvoeriger bij de ontstaansgeschiedenis van deze kerk, gelegen aan de Molenweg in Assendorp, stil te staan. Aan de hand van de notulen van de brede en de bijzondere kerkenraad, de kerkvoogdij, de voorbereidings- en bouwcommissie en artikelen in de Zwols(ch)e Kerk­bode heb ik geprobeerd dat in onderstaand artikel te doen. Tevens hoop ik zo ook een beeld te schet­sen van de verhoudingen tussen de diverse geloofs­richtingen, hun samenwerking en rivaliteit, en de personen en colleges binnen de hervormde kerk in het Zwolle rond 1930.

De hervormde gemeente in de jaren twintig
Men kan zeggen dat er in de jaren twintig van de twintigste eeuw binnen de hervormde kerk in Zwolle sprake was van een driestromenland, bestaande uit: de van oudsher dominerende vrij­zinnige groep (ook aangeduid als links, modern), de evangelische middengroep en de sterker wor­dende orthodoxe groep (rechts, rechtzinnig). De vrijzinnigen hadden drie predikanten: ds. A.H. Scholte (1911–1939), ds. G. Horreüs de Haas (1919–1943), ds. K.F. Proost (1917–1930) en na 1930 (tot 1940) ds. J.F. Kruyt. Er was één evangeli­sche predikant, ds. A. de Jonge (1912–1941), en er waren twee orthodoxe predikanten, ds. H. Visser

zwols historisch tijdschrift
5
(1905–1936) en ds. C.D. van Noppen (1918– 1952).
De vrijzinnigen verloren (ook landelijk) ter­rein. Daarom was ds. De Haas beroepen, een lan­delijk bekend theoloog en prominent lid van de SDAP, om de van de kerk vervreemde arbeiders (vaak woonachtig in Assendorp) te trekken, ech­ter met weinig resultaat. In de jaren twintig vreesden de vrijzinnigen de afname van hun invloed en zelfs uitzetting uit de kerk. Op deze vrees was hun tactiek afgesteld: ze probeerden enerzijds de rechtse groep zoveel mogelijk ter wille te zijn, anderzijds de positie die ze hadden zo lang mogelijk te handhaven. De geschiedenis van de bouw van de Jeruzalemkerk zal deze hou­ding illustreren.
Omdat de vrijzinnigen in 1912 de komst van een derde orthodoxe predikant hadden tegenge­houden, was de evangelische ds. De Jonge beroe­pen, een bescheiden, verzoenende .guur. Door zijn innemende persoonlijkheid wist hij mensen te trekken en een bloeiende zondagsschool in de Broerenkerk op te bouwen.
De belangrijkste orthodoxe predikant was ds. Van Noppen. Deze was eerst in dienst van de stadsevangelisatie, maar werd in 1926 ‘gewoon’ predikant in de vacature van ds. De Haan (1894–1926). Erdtsieck/Faber schrijven over Van Noppen: ‘De predikant en zijn gemeente pasten precies bij elkaar, zeer oranje-gezind, gehecht aan verleden en traditie, patriarchaal.’ Ds. Van Nop­pen had goede contacten met de oude, adellijke elite. Hij was zeer actief en stimuleerde een veelzij­dig verenigingsleven. Zijn orthodoxie was mild, niet fanatiek. In de (orthodoxe) Zwolse Kerkbode droeg hij zijn ideeën uit.
Deze drie richtingen moesten samenwerken in de bijzondere kerkenraad, gevormd door predi­kanten en ouderlingen, en de brede kerkenraad. Daarin hadden de zes predikanten zitting, die ieder drie ouderlingen van eigen richting meena­men, en achttien diakenen. Bij de diakenen speel­de het richtingverschil minder. In de bijzondere kerkenraad werden veelal administratieve kwes­ties besproken (zoals attestaties), soms ook inge­zonden brieven. De belangrijkste discussies von­den plaats in de brede kerkenraad.

Een machtig college was het college van kerk­voogden, dat gevormd werd door een aantal heren uit de sociale toplaag, die zich bewust waren van hun belangrijkheid. Zij beslisten over het beheer

Ds. G. Horreüs de Haas, predikant in Zwolle van 1919 tot 1943, geportretteerd omstreeks 1930. (Foto Ziegler, collectie HCO)
Ds. C.D. van Noppen was van 1918 tot 1952 predikant in Zwolle. (Collectie HCO)
en werden gecontroleerd door het college van notabelen.1
Een steeds weerkerende bron van spanningen was de tienjaarlijkse stemming. De lidmaten mochten dan beslissen of de ambtsdragers voor de komende tien jaar benoemd zouden worden door de kerkenraad of door een kiescollege. Behield de kerkenraad dat recht, dan bleven de bestaande verhoudingen gehandhaafd, echter, bij een kies­college zouden de verhoudingen op scherp komen te staan. De vrijzinnigen vreesden immers ortho­doxe overheersing. De orthodoxen waren echter in deze kwestie verdeeld en de groep van ds. De Jonge wilde geen strijd. Zowel in 1921 als in 1931 werd het kiescollege daarom door een meerder­heid van de lidmaten afgewezen.2

De stadsevangelisatie
De drie Zwolse hervormde kerken (Grote Kerk, Broerenkerk en Bethlehemkerk, alle drie nog mid­deleeuwse gebouwen) lagen in de binnenstad. Rond 1900 ontstonden buiten de stadsgracht ech­ter nieuwe woonwijken. Met name Assendorp groeide in die tijd sterk. In deze nieuwe wijken waren velen van de kerk vervreemd. Hoe moest de kerk daarop inspelen? De tegenstelling links (vrij­zinnig) – rechts (orthodox) verlamde het kerkelijk optreden.
Naar landelijk voorbeeld had een aantal ortho­dox-hervormde Zwolse notabelen het initiatief genomen en geld gegeven waarmee gebouwtjes waren gekocht en evangelisten waren aangesteld. In 1888 werd de ‘Evangelisatie buiten de Kamper-poort’ opgericht. Deze vereniging werd in 1913 voortgezet in de ‘Stadsevangelisatie te Zwolle’. Het eerste gebouw was ‘Pniël’ in de Kamperpoort (1888), in 1895 gevolgd door ‘De Dageraad’ in Assendorp. Hierna werden gebouwen gesticht in Dieze (‘De Ster’), de binnenstad (‘Geloof en Vrij­heid’) en de Pierik (‘Opwaarts’). In deze gebou­wen werd een scala aan activiteiten ontwikkeld: zondagsschool, kinderkerk, mannenvereniging, reciteerclub, meisjesvereniging, dameskrans, bewaarschool, muziek, sport, wijkverpleging, bij­bellezingen, lectuurverspreiding, bezoekwerk. Op deze manier werden honderden mensen bereikt, niet in het minst in Assendorp. Bij de opening (7 december 1928) van het nieuwe gebouwtje van de stadsevangelisatie aan de Hortensiastraat in de Pierik verwoordde ds. Van Noppen, de voorzitter van de stadsevangelisatie, het belang daarvan als volgt: ‘Een nieuwe Hervormde kerk is in Assen-dorp dringend noodig, maar de kerk moet een voorportaal hebben. De stadsevangelisatie, die een Hervormd karakter draagt, wil dat voorportaal zijn en kan slechts blijvende vrucht dragen als ze de kerk in het oog houdt.’3

1927: De discussie begint
Bij de inwijding van de Jeruzalemkerk op 4 maart 1933 hield (de orthodoxe) ouderling Van Egten4 een toespraak, waarin hij memoreerde dat de legendarische (zeer orthodoxe) ds. Vermeer5 bij de inwijding van ‘De Dageraad’ in 1895 al het verlan­gen naar een kerk in Assendorp had uitgesproken.
De eerste wens op papier om tot een nieuwe kerk te komen ben ik tegengekomen in de Zwolse Kerkbode van 20 mei 1927, waarin een ‘belangstel­lende lezer’ een oproep deed om in Assendorp een kerk te bouwen. Zijn argumenten: er woonden in Assendorp veel hervormden, maar de afstand tot de binnenstad was te groot. In de Kerkbode werd deze oproep ondersteund: in de diensten bij ds. Visser en ds. Van Noppen was plaatsgebrek, gemeenteleden weken daarom uit naar de Luther­se kerk (die had in Zwolle een orthodoxe signa­tuur), Elim (de evangelisatie van de Gereformeer­de Bond aan de Eekwal) en de gereformeerde ker­ken. Verder was de akoestiek van met name de Broerenkerk slecht. Er werd daarom gepleit voor een gemengde commissie van kerkenraad en kerk­voogdij om ideeën over plaats, grootte, .nancie­ring en exploitatie van een nieuwe kerk op een rij­tje te zetten. De kerkvoogdij zou snel land moeten reserveren, hetgeen niet riskant was, het land behield immers zijn waarde.
In de vergadering van de bijzondere kerken­raad van 21 juni hield ouderling Van Egten een pleidooi voor een nieuwe kerk met dezelfde argu­menten. Volgens hem was de .nanciële situatie van de hervormde gemeente niet zo slecht. Ds. Visser zag door kerkbouw ook meer geld binnen­komen: ‘Wij hebben een kerk noodig. Rome en de Gereformeerden hebben er één. Deze laatste brok­
zwols historisch tijdschrift
7

kelt ons af.’6 Hij werd gesteund door ds. Van Nop­pen. Ds. De Jonge wilde ook grond reserveren. Op de vraag van Van Noppen of ‘we in beginsel kun­nen besluiten de kerk te bouwen’, antwoordde ds. De Haas dat ze niet zo ‘heetgebakerd’ moesten zijn. In de brede kerkenraad zou het punt van de kerkbouw verder besproken worden.
In de vergadering van 5 juli 1927 van dit colle­ge kwam de kerkbouw uitvoerig aan de orde. Ds.
Van Noppen somde de bovengenoemde argu­menten op, gesteund door ds. Visser. Hij voegde er nog aan toe dat je overal het accent van binnen-naar buitenwijken verlegd zag worden, en dat het gemeenteleven zo versterkt zou worden: ‘Hier wordt het richtingverschil uitgeschakeld, het wordt immers een gemeenschappelijke actie.’ In de nieuwe kerk kon bovendien met vrije zitplaat­sen begonnen worden (de verhuur van zitplaat-
Luchtfoto van de Jeru­zalemkerk begin jaren dertig in een nog lande­lijke omgeving. De kerk ligt tussen de Assendor­perdijk (boven) en de Molenweg (onder) in. (Uit: Oud Zwolle van­uit de lucht)
sen was een strijdpunt tussen de kerkvoogdij, die eraan wilde vasthouden en de kerkenraad, die het wilde afschaffen).
De voorzitter, ds. Proost, stelde voor de Broe­renkerk ‘waarvan niemand houdt’ te verkopen. Enkele reacties uit de vergadering: verkoop van de Broerenkerk aan de ‘Roomschen’ zou een storm van protesten verwekken in de gemeente. Dat zou ook niet nodig zijn, want: ‘Wij zijn net zo offer­vaardig als de Gereformeerden.’ Ds. De Jonge: ‘Het voorstel van ds. Proost valt hem koud op de ziel. Wij hebben de Broerenkerk noodig. Verkoop zou Rome`s macht vergrooten en moreel ons gro­te schade veroorzaken’. Ds. Visser zag het geld er wel komen, maar ds. Proost en ds. De Haas hiel­den grote twijfels.
De kerkenraad besloot aan de kerkvoogdij te schrijven dat een meerderheid prioriteit gaf aan een nieuwe kerk en voor vrije zitplaatsen was. Ver­der was de kerkenraad van mening dat de verwar­ming van de Grote Kerk, waarover al jarenlang discussie was, wel uitgesteld kon worden.
De kerkvoogden drongen alvast bij het gemeente­bestuur aan om bij vaststelling van het uitbrei­dingsplan in Assendorp voldoende ruimte voor kerkbouw te reserveren, daar zij ‘in principe veel voelen voor een kerk in Assendorp.’ In de verga­dering van 29 oktober van de kerkvoogdij werd besloten het perceel van de heer Jansen, boom­kweker te Assendorp, te kopen voor 17.000 gul­den. Goedkeuring door de notabelen volgde, evenals gemeentelijke goedkeuring, al had de gemeente ‘uit het oogpunt van stedenschoon’ lie­ver de koop gehad van een perceel tussen Assen-dorp en Pierik. De kerkvoogdij vond echter dat de functie van een kerk, gelegen in Assendorp, de doorslag moest geven.
In de vergadering van de brede kerkenraad van 24 november werd de grondaankoop uitvoerig besproken. Ds. Visser toonde zich verheugd, want nu moest het geld er wel komen. Hij schatte de kosten op 100.000 gulden. ‘Wij moeten een kerk zien te stichten zonder schuld. Dat kan alleen als allen meewerken. Het moet een kerk van allen worden, van alle richtingen en ook alle deelen van de stad moeten gaan meewerken. De kwestie van de vrije zitplaatsen moet ervoor wijken. De bloei van de gemeente zal vergroot worden.’ Ds. De Haas vond alles te snel gaan, hij wilde geen zaken van bovenaf opleggen, volgens hem bestond aan vrijzinnige zijde aarzeling: ‘Wij hebben de kerk niet noodig. Ook de vrijmaking van de zitplaatsen, een zoo echt christelijk beginsel, wordt door deze plannen aan de kant geschoven.’ De Haas wilde daarom eerst overleg met zijn achterban. Ds. De Jonge: ‘Ook wij hebben geen nieuwe kerk noodig, toch is een nieuwe kerk voor Assendorp noodza­kelijk.’ Er werd besloten dat de mening van de vrijzinnigen gepeild zou worden.

1928: Het beslissende jaar in de besluitvorming
De discussie vond in 1928 met name plaats in de brede kerkenraad. Op de vergadering van 1 maart (ds. Van Noppen en ds. Visser waren afwezig) bracht ds. Proost verslag uit van de peiling onder de vrijzinnigen: een meerderheid wilde een kerk in Assendorp, maar dan moest één van de binnen­stadskerken afgestoten worden. De discussie spit­ste zich toe op de vraag: drie of vier kerken. De vrijzinnigen waren voor drie kerken. Volgens ds. De Haas was het ruimteprobleem met drie kerken op te lossen, vier kerken vormden daarentegen een .nancieel bezwaar. De Haas was tegen verho­ging van de hoofdelijke omslag (evenals de kwes­tie van de vrije zitplaatsen een steeds weerkerend twistpunt tussen kerkenraad en kerkvoogdij), ver­der zou bij vier kerken op den duur een zevende predikant nodig zijn en dat leverde onvermijdelijk richtingstrijd op. Wel moest op behoorlijke wijze afstand van één van de drie oude kerken worden gedaan, liever niet aan Rome verkopen, ook niet voor een ‘praktisch doel’, maar een ideële bestem­ming zou het beste zijn. Zouden de Elim-mensen er niet voor voelen? Of een stedelijk museum?
De ouderlingen Van Egten en Meijerink namen de verdediging van vier kerken op zich: alleen het exclusieve gebruik van de Grote Kerk door de orthodoxen kon hun inziens het ruimte­gebrek oplossen, en de Broerenkerk lag gunstig voor Dieze. Praktisch had de Broerenkerk verder geen waarde: ‘alleen voor Rome en daar wilde hij nooit of te nimmer toe meewerken. Als de gere­formeerden drie kerken kunnen vullen, dan wij
zwols historisch tijdschrift
9
vier. Neen, niet verkoopen wat wij hebben – maar stichten een eenvoudige, goede kerk – en wij moe­ten dat samen doen.’ Bij stemming bleek een meerderheid voor vier kerken.
Ds. De Haas stelde daarop een delicate vraag: ‘Waar bouwen wij voor? Wij doen het meer voor de rechterzijde dan voor links. Maar wat zal de toekomst geven? Het zwaard van Damocles hangt boven ons hoofd. Het kan gebeuren dat de draad wordt doorgesneden en het zwaard valt. Een besluit van de synode kan ons uitdrijven. Wij zul­len dan kapitaal bijeengebracht hebben voor anderen en onszelven daardoor beroofd hebben van de middelen, noodig om onszelven te helpen.’ De Haas wilde de garantie dat in dat geval de vrij­zinnigen hun geld terugkregen. Ouderling Meijerink reageerde: ‘Ik zie vrijzinnigen in de kerk. Zij hebben rechten daarin. Ik zal hen nooit uitstemmen. Gaan zij weg, dan krijgen zij hun deel mee.’ De Haas meende dat reorganisatieplannen, zoals die op de classicale vergaderingen besproken werden, de vrijzinnigen konden uitdrijven. Hij stelde voor de volgende zinsnede in de notulen op te nemen: ‘Wij garanderen de richtingen het gebruik der kerken en wij garanderen de richtin­gen dat wij ze een evenredig deel uitkeren.’ Ouderling Van Egten meende dat de eerstvolgen­de verkiezing nog ten voordele van de vrijzinnig­heid zou uitvallen, en de angst van De Haas daar­om overbodig was. Ouderling Eshuis viel hem bij: bij de volgende verkiezing bleef ‘de kerkeraad’ gehandhaafd. De orthodoxie begon de vrijzinnig­heid schijnbaar wat meer te waarderen: ‘Laten wij het aan de toekomst overlaten. Door alle men­schelijk gemier gaat God Zijn weg. Laten wij zoe­ken naar middelen ter vereeniging.’
De vergadering besloot dat de scriba, ds. Scholte, ging informeren hoe in Enschede, waar een dergelijke kwestie speelde, de zaak was opge­lost.
Op de vergadering van 14 juni 1928 deed de scriba verslag van de ‘Enschedese oplossing’. Echter, deze oplossing bevredigde ds. De Haas niet, omdat die oplossing het recht op een kerk gaf, niet op kapitaal. Ds. Visser stelde daarop het volgende voor: ‘De rechtsche groep, gehoord hebbende de bezwaren, verklaart bereid te zijn daaraan zooveel mogelijk tegemoet te willen komen.’ Visser wilde het liefst in zee gaan met één grote commissie. De Haas nam genoegen met deze verklaring.

Ds.Visser stelde vervolgens al voor hoe de gel­den te gaan inzamelen. Dat ging ds. De Haas te snel: hoe moest het onderhoud ge.nancierd wor­den? Wat was de rol van de kerkvoogdij? Hij vreesde verhoging van de hoofdelijke omslag: ‘die mechanisch werkt en het geld niet haalt waar het zit.’ Ds. Van Noppen wees erop hoe zijn wijkge­bouw in Dieze tot stand was gekomen: ‘Als het maar goed aangepakt wordt, dan komt men tot een gezonde propaganda. Dan komt het geld er wel. We moeten de zaken nu gaan aanpakken en laten wij de morele bezwaren van ds. De Haas in het oog blijven houden.’
Ds. De Haas verklaarde zich bereid om met allen tot kerkbouw te komen, ‘in het vertrouwen dat allen ook zoeken naar de oplossing der moei­lijkheden in de tegenwoordigen kerk [zitplaatsen
M. Meijerink, ouderling en (mede)architect van de kerk. Meijerink was ouderling van 1916 tot zijn overlijden in 1943. (Archief hervormde gemeente, collectie HCO) Briefhoofd van de eerste circulaire van de ker­kenraad aan de gemeenteleden over het voornemen tot de bouw van een nieuwe kerk in Assendorp, november 1928. De hier getekende kerk betreft nog een eer­ste fantasieschets. (Archief hervormde gemeente, collectie HCO)
10
zwols historisch tijdschrift
en hoofdelijke omslag]. Ik weet niet of ik er goed aan doe, maar ik leef in dat vertrouwen en zeg .at. Wij moeten aan de menschen kunnen zeggen ook: wij zullen elkaar geen onrecht doen.’
Een kleine commissie uit de brede kerkenraad, bestaande uit ds. Visser, ds. De Jonge, de ouderlin­gen Ten Doesschate, Van Egten, Vos, de diakenen Voetelink en Van den Oort, zou een uitgewerkt plan maken.
In de vergadering van de brede kerkenraad van 26 juni bracht namens deze heren ouderling Vos ver­slag uit. Zij stelden voor de stad in vieren te delen: Binnenstad, Diezerpoort, Kamperpoort, Assen-dorp met elk een wijkcommissie van drie perso­nen (de drie richtingen!). Daarnaast moest er een circulaire worden opgesteld met het verzoek om een bijdrage: ineens, wekelijks, maandelijks of jaarlijks.
Eerst werd nu het formele besluit genomen dat de kerkenraad een vierde kerk wilde. Vervolgens werd er een centrale commissie gevormd, die lei­ding ging geven aan de wijkcommissies. Deze cen­trale commissie bestond uit ds. Visser, voorzitter, ds. De Jonge, onder-voorzitter, dr. Van der Hoe­ven, eerste secretaris, Van der Kolk, tweede secre­taris, notaris Windemuller, penningmeester, en de leden Van Egten, Volkers en Vos. De door ds. Visser opgestelde circulaire zou per post verspreid worden. Het antwoord zou persoonlijk worden opgehaald.
In de notulen van deze centrale commissie, voortaan voorbereidingscommissie genoemd, werd verslag gedaan van een bijeenkomst van deze commissie met de vier wijkcommissies en de ver­schillende vrijwilligers. Van de honderd uitgeno­digden waren er tachtig aanwezig. Op deze bijeen­komst kregen de vrijwilligers, die de antwoorden
zwols historisch tijdschrift
moesten ophalen, instructie hoe lastige vragen te beantwoorden: – Was de kerk nodig? Antwoord: de rooms-katholieken en gereformeerden hadden al in Assendorp gebouwd. In de laatste tientallen jaren was de algemene religieuze behoefte ver­sterkt, het materialisme had afgedaan (!). De ker­kenraad had met algemene stemmen besloten de eerste stappen te zetten. – Was de kerk bestemd voor een bepaalde richting? Antwoord: alle gemeenteleden hadden dezelfde rechten, de nieu­we kerk was dus niet exclusief voor Assendorpers of rechtse groepen. – Hoeveel ging het kosten? Antwoord: een kleine 100.000 gulden. Er werd op gulle gaven gerekend en op extra giften van de beter gesitueerden.
De voorzitter was optimistisch, hij ried aan met z’n tweeën op pad te gaan om aan te geven dat het richtingverschil bijzaak was. Tijdens deze bij­eenkomst vielen er slechts enkele kritische gelui­den te beluisteren: er was doorgaans weinig huis­bezoek, maar nu opeens wel, nu er geld nodig was, de Grote Kerk kon het ruimtegebrek opvangen. De meeste reacties waren echter positief. Ds. De Jonge sprak het slotwoord, waarin hij stelde dat het idee van een nieuwe kerk bij anderen was opgekomen, maar dat hij het van harte steunde: ‘De kerk moet naar de menschen. Jezus stuurde Zijn discipelen twee aan twee. De velden zijn wit om te oogsten.’
In de Kerkbode werd de discussie in de kerken­raad op de voet gevolgd en van commentaar voor­zien: 50.000 gulden moest bijeen gebracht kunnen worden, ‘mits de geheele gemeente bewerkt wordt’, 50.000 gulden lenen was verantwoord. Ook in andere steden werden nieuwe kerken gebouwd. De drie bestaande kerken waren mooi, maar de Grote Kerk en de Broerenkerk waren ‘zwaar te bespreken’, vooral voor oudere predi­kanten. ‘Men bouwt in Zwolle Evangelisatieloka­len en dat is best, maar waarom geen kerk waarin elke zondag het Evangelie wordt gebracht’ (28 september). In de Zwolse Kerkbode van 7 decem­ber schreef ds. Van Noppen: ‘Sommige menschen vinden een nieuwe kerk te duur. Uw offer voor de nieuwe kerk, het Huis des Heeren, is de kostbare zalf, waarmede Jezus wordt aangebeden.’ Men moest niet letten op wat anderen moesten geven.
‘En wil men toch naar anderen zien, dan zie men naar de Gereformeerde kerk te dezer stede, die binnen een eeuw tijds geheel uit eigen middelen drie .inke kerkgebouwen stichtte.’7

1929: Jaar van tegenslagen
In de kerkenraadsvergadering van 8 januari werd een schrijven van ‘Elim’ besproken. De evangeli­satie Elim wilde graag meewerken aan de bouw van een nieuwe kerk, op voorwaarde dat meerdere diensten in de kerk van de hervormde gemeente aan hen werden afgestaan. Ds. Visser (bang voor concurrentie?) wilde hierop niet ingaan: ‘De bouw der nieuwe kerk is een neutrale zaak. De beginsel-vraag en het richtingvraagstuk heeft hier niet mee te maken.’
In de vergadering van 15 mei kwam het eerste verslag van de voorbereidingscommissie ter spra­ke: over drie jaar was inmiddels 20.000 gulden toegezegd. Ds. De Haas, als steeds kritisch, consta­teerde dat er 100.000 gulden nodig was. Hij vond het fout dat de commissie al tot inning van het geld was overgegaan en dat de circulaire zonder toestemming van de kerkenraad was verstuurd. ‘Wil de gemeente de nieuwe kerk wel?’ Op korte termijn was volgens hem kerkbouw onmogelijk. Ds. Visser was niet teleurgesteld in het resultaat, hij zou het niet erg vinden als hij acht jaar moest wachten. ‘Het gaat in Zwolle langzaam, maar het gaat en het komt wel.’ Volgens De Haas was er te weinig draagvlak. ‘De warmtegraad van de gemeente blijkt gering te zijn.’ Andere reacties:
20.000 gulden was niet slecht, Assendorp had het goed gedaan, maar de kapitaalkrachtigen hadden ons in de steek gelaten.
Voorzitter ds. Proost stelde de vraag: Door­gaan of niet? aan de orde. Ds. Van Noppen pleitte voor doorgaan: ‘Men denke aan den terugslag, die het op de gemeente zou hebben, als wij nu de zaak stopzetten en tot boedelscheiding zouden komen.’ De nieuwe kerk zou tot meer belangstelling en dus tot meer inkomsten leiden. Ds. De Haas: eerst was het doel 100.000 gulden, toen 50.000. Hij wees weer een verhoging van de hoofdelijke omslag af. Ds. Visser: de kerkenraad moest enthousiasme wekken, ‘de commissie kan moeilijk leven wek­ken, waar de dood is.’

De leden (er ontbreken er drie) van de voorbe­reidingscommissie en de bouwcommissie, gepor­tretteerd in het koor van de Grote Kerk. In het midden zittend achter de opengeslagen bijbel dominee Van Noppen. (Archief hervormde gemeente, collectie HCO)
14
zwols historisch tijdschrift
teleden laten het afweten, ook een opmerkelijk deel van de rechtsche broeders en zusters.’ Weer werd het idee van een grote gemeentevergadering als ‘onpraktisch’ afgewezen. Door de tegenvallen­de resultaten moest de begroting veranderd wor­den en liep het tekort op tot ƒ 12.500. Aan de ker­kenraad zou gevraagd worden een verzoek om te lenen goed te keuren. Ds. Van Noppen zou verder bij gefortuneerde bekenden de mogelijkheid van een lening tegen lage rente onderzoeken.
Op 1 oktober besprak de brede kerkenraad het rapport van de voorbereidingscommissie. Ds. De Haas plaatste enkele kanttekeningen (het was van boven opgelegd, de mensen wilden geen houten kerk, het probleem van het plaatsgebrek was zon­der een nieuwe kerk oplosbaar), toch werd het voorstel van de commissie met algemene stem­men aangenomen.
In de kerkvoogdijvergaderingen van 24 okto­ber en 20 november werden de plannen van de commissie besproken. Van Haersolte had grote twijfels, Wijt wilde nadere uitleg, Bartels was voor, Botermans wilde de kerkbouw steunen als de ker­kenraad de .nanciële plannen van de kerkvoogdij steunde. Kerkvoogd Olland: ‘geestelijke belangen gaan boven materiële.’ Een besluit werd genomen in de vergadering van kerkvoogden en notabelen op 22 december. Bij de notabelen zat een aantal voorstanders van nieuwbouw. Kerkvoogd Boter-mans stelde het volgende voor: de kerkbouw gaat door, echter bij onvoldoende .nanciën ‘zal ook de kerkeraad zijn volle medewerking verleenen om aan de kerkvoogdij de benoodigde middelen voor genoemd doel ter beschikking te stellen.’ Dit voor­stel werd aangenomen.
Het besluit stimuleerde de voorbereidings­commissie om op 29 en 30 december (!) diverse kerken te bezoeken. Onder andere werden (ste­nen!) kerken van de Amerfoortse architect Van Hoogevest bekeken. Er werd dus ook weer aan een stenen kerk gedacht, omdat het prijsverschil tus­sen een houten en stenen kerk kleiner was dan
zwols historisch tijdschrift
15
men aanvankelijk dacht. (Een houten kerk ging ƒ
40.500 kosten, een stenen kerk tussen de 70.000 en
80.000 gulden). De .nanciële deskundigen Voete­link en Valeton zouden de .nanciën van de kerk­voogdij eerst grondig doorlichten.

1931: De de.nitieve doorbraak
Op 6 januari 1931 kreeg de kerkenraad bericht van de kerkvoogdij dat ‘in beginsel besloten is tot den bouw eener kerk in Assendorp.’ Er moest nu snel verder overleg met de kerkvoogden plaatsvinden. Dr. Van der Hoeven: ‘Als het maar niet gaat zoals den vorigen keer, toen hij het gevoel had als van een jong student tegenover zijn proffen.’
In een brief van 20 januari berichtten de kerk­voogden graag te willen overleggen. Inmiddels had het belangrijkste struikelblok, baron Van Haersolte, bedankt als voorzitter van de kerk­voogdij. Mr. Wijt was zijn opvolger. Vanaf dit moment verliepen de contacten veel soepeler. In de bijeenkomsten van de voorbereidingscommis­sie en het dagelijks bestuur van de kerkvoogdij kwam al snel weer de mogelijkheid van een stenen kerk aan de orde. Ds. Van Noppen zag zijn kans: bij een stenen kerk zou de offervaardigheid toene­men, ‘de .nantiële bezwaren zijn niet zo groot als de a.ossing op lange termijn wordt gesteld.’ Mr. Olland, secretaris van de kerkvoogdij, vond dat er eerst een gemengde commissie moest komen en een plan worden opgesteld. Deze commissie werd samengesteld uit leden van de voorbereidings­commissie (ds. Van Noppen en ds. De Jonge), en de heren dr. Botermans, ir. Wolffensperger, Lon­sain, Gerritsen en Voetelink. Deze nieuwe, gemengde commissie werd de bouwcommissie, benoemd door de kerkvoogdij met als opdracht de bouwplannen uit te werken, in te dienen bij de kerkvoogdij en (indien aangenomen) uit te voe­ren. De ‘oude’ voorbereidingscommissie, benoemd door de kerkenraad, bleef bestaan voor de .nanciële propaganda en het innen van de gel­den. Op 24 maart 1931 werd de bouwcommissie door mr. Wijt geïnstalleerd.
Opmerkelijk is het feit dat één van de eerste pun­ten die in de bouwcommissie aan de orde kwa­men, het plaatsen van een uurwerk in de toren was. Een toren bij een hervormde kerk was een langgekoesterde wens, omdat geen van de drie bestaande kerken een toren had. Al in een vroeg stadium had de commissie een verzoek bij de bur­gerlijke gemeente ingediend om een uurwerk te mogen plaatsen. Op de vergadering van 9 april kwam de afwijzende beslissing van de burgerlijke gemeente ter sprake. De afwijzing werd als volgt gemotiveerd: de gemeente kon andere gezindten

Kaart van een actie om het benodigde geld voor een uurwerk bij elkaar te krijgen. (Archief her­vormde gemeente, col­lectie HCO)

Groepsfoto van gemeen- niet achterstellen. Ds. Van Noppen vond deze
teleden nadat het nieu­ argumentatie onzin, immers 55 procent van de
we uurwerk geplaatst is, Zwollenaren was hervormd en iedereen kon ten­
11 mei 1935. (Archief slotte pro.teren van het uurwerk. (Het uurwerk
hervormde gemeente, kwam er pas in 1935, na een inzamelingsactie
collectie HCO) door ds. Van Noppen).

Verder had het gemeentebestuur bezwaren tegen een houten kerk vanwege het brandgevaar.
Op 12 mei presenteerden de heren Voetelink en Valeton de resultaten van hun onderzoek naar de .nanciële toestand van de kerkvoogdij. Hun conclusie was belangrijk: er kon een stenen kerk gebouwd worden zonder de .nanciën van de kerkvoogdij aan te tasten. Ds. Van Noppen: de houten kerk was geen optie meer.
Vervolgens werd de vraag besproken: welke architect(en)? Meijerink had al te kennen gegeven samen te willen werken met een architect, die meer ervaring met kerkbouw had. Van Hoogevest zou benaderd worden. Deze stemde toe in samen­werking met Meijerink en diens zoon, ir. J.H. Meijerink. Verder werd in deze vergadering al enthousiast ge.losofeerd over de plaats van het orgel, de toren, de plaats van doopouders, de avondmaalstafel en een kosterswoning.
Op 21 mei 1931 besloot de kerkvoogdij zonder verdere discussie een stenen kerk te bouwen. In de vergadering van de bouwcommissie van 27 mei stelde ds. Van Noppen voor de nieuwe kerk de naam ‘Jeruzalemkerk’ te geven. ‘De vergadering oordeelt zeer sympathiek.’ Vervolgens ontvouwde Van Noppen zijn plannen voor het inschakelen van vrijwilligers in de toekomst bij het aanwijzen van plaatsen (tot nu toe het werk van ‘kerke­knechten’) en bij het collecteren.
In de kerkenraadsvergadering van 2 juni wer­den de redenen om af te zien van een houten kerk op een rijtje gezet: de burgerlijke gemeente gaf geen toestemming, de verschillen in kosten vielen mee, een stenen kerk kostte geen ƒ 100.000 maar
ƒ 60.000, het onderzoek van de heren Voetelink en Valeton had tot resultaat gehad ‘dat de gelden op te nemen door den kerkvoogdij voor een steenen kerk het budget der kerkvoogdij niet noemens­waardig zou drukken.’ En tenslotte de belangrijk­ste reden: de kerkelijke gemeente had liever een stenen kerk, de offervaardigheid zou daarvoor toenemen.
Op 11 juni vond er een eerste overleg plaats tussen de bouwcommissie en de beide architecten. De Nieuwe Kerk te Amersfoort, gebouwd door Van Hoogevest, werd het voorbeeld. De commis­sie legde de volgende wensen op tafel: een .inke toren, de kansel centraal, de avondmaalstafel en het doopvont goed zichtbaar, een behoorlijke ruimte voor doopouders en doopbakers, het orgel tegenover de kansel, geen kosterswoning, een gro­te rijwielbergplaats voor driehonderd (!) .etsen. Van Hoogevest stelde voor geen galerij te bouwen, omdat dat de kosten verhoogde.

De .nanciële stand van zaken was op dat moment: kosten ƒ 73.000 (61.000 bouw, 12.000 grond). Er was 20.000 gulden beschikbaar, er moest dus 53.000 geleend worden.
Op de volgende vergadering van de bouwcommis­sie waren de architecten weer aanwezig. De inven­tariskosten inclusief de kosten van het orgel wer­den geschat op ƒ 18.000.
De kerkvoogdij kreeg in augustus de tekenin­gen en de maquette van de nieuwe kerk te zien.
Een .nanciële tegenvaller was de eis van de gemeente dat de bestrating rondom de kerk ten laste van de kerkvoogdij kwam. Ondanks dat stemden kerkvoogden en notabelen op 22 oktober 1931 unaniem voor de plannen en de begroting van de nieuwe kerk en werden de kerkvoogden gemachtigd om 55 à 60.000 gulden te lenen.
In de kerkenraad kwam de kerkbouw pas weer op 4 december aan de orde. De naam Jeruzalem-kerk werd besproken. Ds. De Haas: de naamge­ving is een zaak van de gehele kerkenraad. Hij vroeg zich af of het niet beter zou zijn de kerk een Hollandse naam te geven, een naam die een doel aangaf. De kerkenraad zou zich hierover nog eens beraden.

1932: Het jaar van de bouw
Men had er zin in, er speelden dit jaar nog maar weinig con.icten. De hoofdrolspelers waren de bouwcommissie en de kerkvoogdij. In januari/ februari lagen de bestekken klaar en kon er inge-
Het nog niet geheel afgewerkte interieur van de nieuwe kerk, ondermeer de avond­maalstafel ontbreekt nog. (Archief hervorm­de gemeente, collectie HCO) Uitnodiging voor de eerste steenlegging. (Archief hervormde gemeente, collectie HCO)
De eerste steenlegging op zaterdag 30 april 1932. (Archief her­vormde gemeente, col­lectie HCO)

schreven worden. Een harde eis was dat er zoveel mogelijk hervormde onderaannemers en arbei­ders werden ingeschakeld. Aan de laagste inschrij­ver, de .rma Nijhuis te Rijssen, werd de bouw gegund (ƒ 62.150). De Zwolse .rma Spanhaak kreeg het schilderwerk (ƒ 3498).
De organisatie van de verkoop van bouwste­nen werd naar voorbeeld van het wijkgebouw De Ster opgezet. Een oproep tot inschrijving op de vier procent lening van 84.000 gulden werd in de kranten geplaatst.
In maart kon met de bouw begonnen worden. De bouwcommissie voelde wel voor een eerste steenlegging, maar schrok terug voor de kosten. Maar de kerkvoogdij wilde om redenen van publi­citeit graag een eerste steenlegging. Het .nanciële probleem werd opgelost door mensen, die dat wil­den, tegen betaling een steen te laten leggen. De eerste steenlegging vond plaats op zaterdag 30 april 1932.
In de toren zou een luidklok komen. Het was in het verleden een wens van de kerkvoogdij geweest om luidklokken op de consistorie van de Grote Kerk te plaatsen, om enig tegenwicht te bie­den aan het beieren van de ‘Roomsche klokken’. Daarvoor was zelfs al door ds. De Haan, de voor­ganger van Van Noppen, een fondsje gevormd. Het plan bij de Grote Kerk ging niet door omdat de provinciale commissie van toezicht een lening hiervoor weigerde goed te keuren, met als argu­ment dat het verschil tussen hervormde en rooms-katholieke klokken toch niet te horen was. Het fondsje van ds. De Haan werd nu, nadat hij hier­
zwols historisch tijdschrift
voor toestemming had gegeven, gebruikt voor een luidklok in de nieuwe kerk. Het luidrecht werd bij de burgerlijke gemeente aangevraagd.
De naam Jeruzalemkerk werd in de vergade­ring van de brede kerkenraad van 6 oktober besproken, de kerkvoogdij was al akkoord. Ds. Van Noppen hield een inleiding: ‘Hij wijst er op dat het in verband met de kerken die we hebben en de namen die zij dragen aanbeveling verdient de nieuwe kerk Jeruzalemkerk te noemen. De betekenis van het woord Jeruzalem mag onzeker zijn, toch ligt er iets van vrede in. Van Jeruzalem is het Evangelie uitgegaan. De naam is bijbelsch, his­torisch prachtig.’ Ouderling Van het Zand stelde daarop ‘Julianakerk’ voor (daar waren er al meer­dere van in Nederland). Ouderling Onderwater bracht daar echter tegen in dat : ‘met ons vorsten­huis de nieuwe kerk niets te maken heeft.’ Ouder­ling Brink zag liever een naam in de ‘taal van heden’, bijvoorbeeld ‘de Nieuwe Heirweg’ of iets dergelijks. Uiteindelijk sprak de kerkenraad zich in grote meerderheid uit voor de naam Jeruzalem-kerk.
Zaken die in de loop van 1932 geregeld werden (zonder volledig te zijn): -Het orgel. De heren Botermans en Olland
bezochten diverse .rma’s, onder meer Valckx
te Rotterdam en Sanders te Utrecht. Zij won­
nen advies in bij de Orgelraad. Valckx (offerte
ƒ 6200 met front) kreeg de opdracht. -De verwarming. Eerst werd voetverwarming
overwogen, vervolgens hete luchtverwarming.
Het werd hete luchtverwarming. -Luidklok. Op voorstel van de heer Cavaljé
werd op de klok gegoten: Deo Optimo Maxi-
mo Sacrum 1932 (gewijd aan de grootste en
machtigste God).
– Verlichting. Alleen aan de zijkanten, zodat de hoogtewerking bleef.
De kwestie van de vrije zitplaatsen bleef een dis­cussiepunt. Op 6 oktober vond in de bijzondere kerkenraad een voor die tijd kenmerkende discus­sie plaats. De aanleiding was een ingekomen schrijven van twee gemeenteleden, die meenden dat er niet genoeg hervormde Zwolse arbeiders bij de bouw van de kerk waren ingeschakeld. Ouder­ling en architect Meijerink ontkende dit: ‘De aan­nemer heeft er toe meegewerkt arbeiders uit Zwolle in het werk te nemen. Hij kan natuurlijk zijn vaste knechten niet wegdoen. Hij heeft ook een Roomsche arbeider, maar voor hoog werk in de lucht waarvoor niet ieder kan worden gebruikt [deze arbeider had zeker veel ervaring opgedaan met de bouw van de vele nieuwe, neogotische rooms-katholieke kerken in deze omgeving!]. Maar zooveel mogelijk wordt gewerkt met men­schen uit de Hervormde kerk.’ Aan beide heren zou worden geschreven dat de kerkenraad van oordeel was dat bij de kerkbouw alles naar recht en billijkheid was geschied.
In een artikel in de Zwolse Kerkbode van 23 december werd de optimistische stemming van het jaar 1932 treffend verwoord (het artikel is niet ondertekend). Eerst werd enthousiast de binnen-en buitenkant van de Jeruzalemkerk beschreven. De luidklok was al te horen geweest: ‘Bij het naar huis gaan schoten ons in gedachten de woorden van het slotkoor uit Schillers “Lied von der Gloc­ke”: Freude dieser Stadt bedeute, Friede sei ihr erst Geläute. Ook herinnerden wij ons hoe de meester toen de klok ten doop hield met de woorden: Concordia soll ihr Name sein, Eendracht en Vre­de. Overgebracht op ons kerkelijk terrein bewon­derden wij de groote eendracht waarmede de bouw dezer kerk tot stand kwam. Was er aanvan­kelijk bij sommige groepen een zekere terughou­dendheid, door wederzijdsche uitwisseling der gedachten kwam men tot de gewenschte overeen­stemming. Moge deze eenheid leiden tot een elkaar willen vertrouwen en begrijpen. En, wat we voor de Zwolsche gemeente wenschten, hoopten wij ook voor heel onze vaderlandsche kerk. Mogen deze eerste klokketonen daarvan een pro­fetie zijn.’

1933: De inwijding
Ten aanzien van de zitplaatsenkwestie werd een compromis gesloten: hoogstens tweehonderd zit­plaatsen werden verhuurd aan inwoners van Assendorp, Oldeneel, Schelle of Ittersum. De ove­rige plaatsen konden worden bezet tegen betaling van tien cent in het busje. Mannen en vrouwen te reserveren voor eventueel hoog bezoek.’

Eerste pagina van het konden gemengd plaatsnemen.
programma voor de Verder moest er in de maand februari nog veel
inwijdingsdienst van de geregeld worden: beplanting, aanschaf kanselbij-
Jeruzalemkerk. (Archief bel (Leidse vertaling), gezangboeken, bijbels voor
hervormde gemeente, de banken van de kerkelijke colleges en ‘vier goe­
collectie HCO) de, oude bijbels van de Grote Kerk op te bergen en

De inwijding zou plaatsvinden op zaterdag 4 maart, de eerste godsdienstoefening zondag 5 maart. Het programma van de inwijding zag er als volgt uit: Votum, lofzang, orgel, toespraak ds. Van Noppen, die de sleutel aan de president-kerk­voogd, mr. Wijt, gaf en de bijbel aan de voorzitter van de kerkenraad, ds. Visser. Vervolgens toespra­ken van de president-kerkvoogd en de voorzitter van de kerkenraad, gezang, woord aan leden ker­kelijke besturen (ondermeer ouderling Van Egten) en sluiting door ds. De Jonge. Er zou met zakjes gecollecteerd worden (Van Noppen had een hekel aan ‘hengelstokken’).
In de Zwolse Kerkbode werd de toespraak van ds. Van Noppen uitvoerig weergegeven: hij bedankte ds. Visser, die het als pionier zwaar had gehad, memoreerde de houten kerk (‘nog een­maal wil ik dat woord, dat zulk een storm van ver­zet uitlokte, noemen, maar dan ook nooit meer’). Hij roemde de mooie ligging, het interieur (‘alles groepeert zich om de kansel en de plaats waar de sacramenten bediend worden’). Gelukkig, zei hij, hebben we weer een luidklok. Hij had onlangs nog met weemoed gekeken naar een prent uit 1682, waarop het weghalen van de laatste resten van de toren van de Grote Kerk uitgebeeld werd.
Vervolgens bedankte Van Noppen alle mede­werkers aan de bouw (gelukkig waren er geen ongelukken gebeurd) en hij besloot aldus: ‘Jeruza­lem, woonstede des vredes, vrede is daar waar het gebrokene geheeld wordt, waar de verbroken band met God hersteld wordt.’ De enige vrijzinni­ge spreker was ds. Kruyt (de opvolger van ds. Proost), namens het ministerie van predikanten: hij sprak zijn grote voldoening uit over het feit dat ‘dit geslacht niet alleen in staat was kerken over te nemen, maar ook om er één te bouwen.’ Hij ein­digde met de wens dat het samenkomen op deze ‘ontmoetingsplaats’ mocht leiden tot waarachtig innerlijk samenzijn: ‘Moge de Jeruzalemkerk een plaats van eenheid zijn, die de vrijheid niet te na komt.’

Incident bij de inwijding
In de laatste vergadering van de bouwcommissie (17 maart 1933) bedankte ds. Van Noppen allen voor de goede samenwerking. Een ingekomen brief van ds. De Haas werd niet besproken, maar de bespreking van die brief werd doorverwezen naar de brede kerkenraad. Wat was er gebeurd? Vlak voor de inwijding was er een brief van De Haas, mede ondertekend door de ouderlingen Brink en Onderwater, door ouderling Vos aan ds. Van Noppen overhandigd. In deze brief stond dat tot hun leedwezen de ondergetekenden niet bij de inwijding aanwezig konden zijn, vanwege: het hun inziens eenzijdige programma en het uitsteken op de toren van vlag en oranje wimpel. De bouwcom­missie reageerde in een brief van 18 maart nog wel met het volgende verweer: nadere informatie over het programma ‘zou u tot het inzicht van het onbillijke van uw oordeel hebben gebracht’ en: ‘onze commissie heeft geen opdracht tot het uit­steken van vlag en wimpel gegeven, toch vindt de commissie dat uitsteken juist, omdat de vlag met wimpel niet het symbool van een bepaalde partij is, maar het nationale symbool en een teken van vreugde.’ Verder nam de commissie het de drie ondertekenaars kwalijk dat de overhandiging net vóór de inwijding plaatsvond en dat de inhoud van hun brief al in een ‘plaatselijk blaadje’ (het socialistische Palvu, Proletariërs Aller Landen Verenigt U) was gepubliceerd, voordat een gesprek met de commissie had plaats gehad.

Op de vergadering van de brede kerkenraad van 26 juni werd uitvoerig op deze kwestie inge­gaan. In de rondvraag bracht ds. De Haas het inci­dent bij de inwijding ter sprake: ‘Hij bedoelt geen aanval, ook geen verdediging, maar een toelich­ting van de aangenomen houding, in de hoop dat de kerkenraad, ook bij afwijzing daarvan, zal kun­nen begrijpen dat men [hijzelf en de ouderlingen Brink en Onderwater] daarmee meende een ker­kelijke plicht te vervullen. De kerk heeft een bood­schap te brengen, die wel ook een sociaal-politie­ken inhoud heeft, voorzover zij gerechtigheid en solidariteit verlangt ook in staat en maatschappij, maar die tegelijk uitgaat boven alle tijdelijkheid van historische, staatkundige en maatschappelijke vormen.’ De Haas vond dat het hem ‘niet schort aan historischen zin en piëteit, ook ten aanzien van het Huis van Oranje’, maar hij meende dat de uitgestoken vlag met wimpel ‘ten onrechte bij de “roode” Assendorpers den indruk moest wekken
Groepsfoto van de gemeenteleden bij de opening van de kerk, 4 maart 1933. (Uit: Gaandeweg, febr. 2008).

Gezicht op de Jeruza­lemkerk in 1982. Op de voorgrond de katholieke basisschool St Jozef, rechts achter de kerk het bejaardencentrum ‘De Molenhof’. (Collectie HCO)
dat de kerk zich verbindt aan een bepaalde natio­nalistische en monarchistische denkwijze, die geen weerklank vindt met name in dat stadsge­deelte.’ De Haas had bij deze van de kerk ver­vreemde groep een geopende deur willen houden. Interruptie van ds. Van Noppen: ‘En de eenzijdige samenstelling van het programma?’ Ds. De Haas: ‘Het aangeboden programma geeft geen beeld van wat er werkelijk in de kerk leeft en streeft.’ Inter­rupties: ‘Geen verdere discussie’, ‘het zou toch niets geven’, ‘de vlag is op verzoek van mr. Wijt aangebracht’, ‘de vlag is een teken van vreugde en bij de vlag hoort een wimpel’. Van Noppen: het programma was door allerlei geledingen en perso­nen breed opgesteld, geen lid van de commissie was van plan de kerk te binden aan een bepaalde staatsvorm en een bepaalde maatschappelijke richting, de vlag met wimpel is het nationale sym­bool. Verder was de commissie pijnlijk getroffen door het moment van overhandiging en door de publicatie ervan.
De gang van zaken bij de overhandiging werd uitgelegd door ouderling Vos: hij had de brief kort vóór de inwijding gekregen en was verhinderd de brief eerder aan de voorzitter te geven. Ouderling Brink: er moest in onze brief nadruk liggen op ‘zeer tot ons leedwezen’, de vlag zonder wimpel is een teken van vreugde of droefheid. Ouderling Onderwater: ‘Wij staan niet in dienst van het Oranjehuis.’
Voorzitter ds. Visser: het was niet de bedoeling kerk en vorstenhuis te verbinden. Ds. De Haas begreep de bezwaren tegen zijn optreden, mis­schien had hij anders moeten handelen, hij wilde ‘de grootst mogelijke verstandhouding in dezen kring’ en vroeg om begrip voor zijn motieven, hij betreurde de late overhandiging van de brief maar bleef bezwaren houden tegen het programma en de vlag met wimpel. ‘Men houde zich verzekerd dat één en ander pijnlijk is geweest niet alleen voor anderen, maar in de eerste plaats voor spreker en zijn vrienden.’ Ds. Van Noppen ging echter door: ouderling Onderwater had zelf ouderling Van Egten als spreker voorgesteld, hij aanvaardde de verontschuldigingen ten aanzien van het tijdstip, maar wilde dat ook ten aanzien van vlag en wim­
zwols historisch tijdschrift
pel. Dit ging de vergadering te ver en de scriba, ds. Scholte, notuleerde wat toen gebeurde als volgt: ‘Stemmen: “Dat is glad mis, Gij begrijpt het niet”.’ De voorzitter sloot daarop de discussie.

Conclusie
In de inleiding heb ik geschreven een beeld te wil­len geven van de diverse richtingen, personen en colleges binnen de hervormde kerk te Zwolle rond 1930 door de bouw van de Jeruzalemkerk te beschrijven.
Allereerst de richtingen: ondanks zeer grote verschillen in godsdienstige en politiek/maat­schappelijke opvattingen is men blijven praten. Soms liepen de spanningen hoog op, maar de wil om het eens te worden bleef. De zaken werden zel­den of nooit op de spits gedreven. Kennelijk was het ‘hervormde gevoel’ (zich vaak uitend in een anti rooms-katholieke houding) sterk genoeg.
De personen: ds. Horreüs de Haas en ds. Van Noppen waren de twee dominerende predikan­ten, ieder dé verpersoonlijking van de eigen rich­ting. De Haas, zeer principieel, zeer vasthoudend. (Zie zijn moedige houding in de latere oorlogsja­ren!) In de kerkbouw kwestie echter heeft hij voortdurend op de rem gestaan. Ik blijf zijn verzet tegen een kerk in Assendorp, waar toch een groot deel van zijn ‘doelgroep’ woonde, onbegrijpelijk vinden. Bovendien maakte een nieuwe kerk het mogelijk oude, vastgeroeste gebruiken (zoals het verhuren van zitplaatsen) te veranderen.
Ds. Van Noppen: volgens ds. De Jonge (de ver­zoener bij uitstek) kwam er pas echt schot in de zaak van de kerkbouw, toen Van Noppen voorzit­ter werd van de voorbereidings- en bouwcommis­sie. Hij was onvermoeibaar in het enthousiast maken van de mensen, bedacht steeds weer nieu­we plannen voor geldwerving, wist tegenstand te overwinnen en realiseerde zijn plannen door een goede organisatie.
De colleges: tussen de diverse colleges heerste soms competentiestrijd en irritatie, met name tus­sen de brede kerkenraad en de kerkvoogdij. Beide colleges letten scherp op de eigen bevoegdheden en of de ander zijn bevoegdheden niet te buiten ging (met name bij de kwesties van de verwarming van de Grote Kerk, de hoofdelijke omslag en de
verhuur van zitplaatsen). Toen de bouwcommis­
sie met daarin naast enkele predikanten, ouderlin­
gen en diakenen ook twee kerkvoogden en twee
notabelen van start ging, verliep alles veel soepe­
ler. Concluderend kun je stellen dat het ‘Zwolse
kerkelijke poldermodel’ succes heeft gehad met als
resultaat een fraaie kerk, die nog steeds de skyline
van Assendorp mede bepaalt!
Noten
1 Het college van notabelen, gekozen door de lidma­ten van de gemeente uit een door henzelf gemaakte voordracht, moest bij belangrijke beslissingen van de kerkvoogdij geraadpleegd worden. Verder had dit college het benoemingsrecht van nieuwe kerk­voogden.
2 De meeste gegevens voor deze alinea zijn ontleend aan J. Erdtsieck en W. Faber, Een aanzienlijke ge­meente met een eerlijke verdraagzaamheid. Zwolle, 1989.
3 Voor deze alinea is geput uit H.G. Schuurman, We­gen naar de stad: Georganiseerd evangelisatiewerk van hervormden en gereformeerden te Zwolle 1877­1940. Doctoraalscriptie RUU, 1988, en uit de notu­len van de stadsevangelisatie.
4 Berend van Egten (1865-1935) was bedrijfsleider van de bekende Zwolse drogisterij ‘De Oude Ga­per’. Zie over hem het ZHT 21 (2004) nr. 4: ‘De Oude Gaper, Herinneringen rond een oude en ver­maarde drogisterij’.
5 Dominee Vermeer was predikant in Zwolle van 1868 tot zijn overlijden in 1904. Zie over hem J. Erdtsieck: ‘Dominee Jan Vermeer (1834-1904). Een negentiende-eeuwer ten voeten uit’, in het ZHT 14 (1997) nr. 2.
6 Bedoeld wordt dat de katholieken en gereformeer­den op dat moment ieder al over een kerk in Assen-dorp konden beschikken, de katholieken over de uit 1901 daterende Dominicanenkerk aan de Assen­dorperstraat en de gereformeerden over de in 1923 geopende Zuiderkerk aan de Zuiderkerkstraat. Overige katholieke kerken waren op dat moment de (middeleeuwse) Onze-Lieve-Vrouwekerk (Peper­bus) en de nieuwe St. Michaëlkerk (1892) aan de Roggenstraat. In dezelfde tijd dat de Jeruzalemkerk werd gebouwd (1932-33), verrees aan de Assendor­perstraat de katholieke St. Jozefkerk. De gerefor­meerden beschikten nog over de Plantagekerk (1874) aan het Ter Pelkwijkpark en de Oosterkerk (1888) aan de Bagijnesingel.
7 Zie noot 6.

Annèt Bootsma­van Hulten en Wim Huijsmans

Kermissouvenir

I
n de rubriek Groeten uit Zwolle in dit nummer staat het borstbeeld van Potgieter centraal. In de collectie van het Historisch Centrum Overijssel kwamen wij een merkwaardige prent­briefkaart van ditzelfde borstbeeld tegen, die als kermissouvenir gediend heeft. Dit verschijnsel is ons onbekend. De kaart is omstreeks 1910 gedrukt en nooit verstuurd.
Bij een kermissouvenir denk je allereerst aan een pluchen knuffelbeest. Als een zegetriomf draagt de gelukkige bezitter het met zich mee over de kermis. Andere souvenirs van de kermis zijn horloges of elektronische apparatuur, die veelal in het Verre Oosten gefabriceerd zijn. Blijk­baar kunnen ze niet zo goed tegen ons klimaat. De levensduur is doorgaans vrij kort. Bij een kermis-souvenir zou je ook nog kunnen denken aan een souvenir, dat zich pas na negen maanden aan­dient. Vooral in dorpen, waar doorgaans niet zo veel te beleven viel, ging het er op kermissen nogal heftig toe. Een onfortuinlijk meisje kwam dan met een souvenir van de kermis thuis…
Naar de bedoeling die de medewerkers van kapsalon Ter Beek met hun ‘kermis-souvenir’ gehad hebben, valt alleen te gissen. Aart ter Beek, op de prentbriefkaart genoemd, werd op 21 janu­ari 1880 te Leeuwarden geboren. Bij zijn huwelijk in 1904 was hij barbier. Later werd hij vermeld als coiffeur. Hij deed ook in parfumerieën en haar-werken. Tot circa 1910 had hij zijn kapperszaak aan de Oude Vismarkt. Daarna knipte hij zijn klanten in de Sassenstraat op nr. 19 en vanaf circa 1930 op het adres Oosterstraat 19. Ter Beek over­leed op 5 maart 1961.
Het is op zijn minst vreemd dat de kappersbe­dienden het borstbeeld van Potgieter gebruikten als kermissouvenir. Als je het borstbeeld wat beter bekijkt, dan zie je dat Potgieter voorzien is van een

(Collectie HCO)

volle baard. Hij heeft geen snor. (Tegenwoordig is die bijgetekend). Op zijn hoofd is hij kaal. Opzij van zijn hoofd is zijn haar fraai gecoiffeerd. Was dit borstbeeld een voorbeeld van een perfect geknipt en geschoren herenpersoon? Of staken de medewerkers van Ter Beek de draak met de volle baard van Potgieter terwijl hij geen snor en geen hoofdhaar had?
Een andere associatie die bij ons opkomt bij kermis en hoofd, is de kop van Jut. Maar het zal toch niet zo zijn dat de kappersbedienden de geleerde Potgieter wilden vergelijken met Hendrik Jut? Jut was in 1875 tot levenslang veroordeeld wegens een dubbele moord in Den Haag. Het volk ontstak in woede omdat hij niet de doodstraf kreeg, die kort daarvoor – in 1870 -in ons land was afgeschaft. Een kermisexploitant speelde han­dig op de zaak in. Hij maakte een attractie waarop mensen met een grote hamer hun woede konden afreageren en gaf daaraan de naam ‘Kop van Jut’.
Als er bij een lezer een belletje gaat rinkelen naar aanleiding van dit ‘kermis-souvenir’, dan horen wij dat graag.
zwols historisch tijdschrift
25

Oude winkels

I
k houd van foto’s en schilderijen waarin de tijd wringt. Een negentiende-eeuws schilderij met trotse zeilschepen waartussen een onooglijk raderstoombootje vaart, bezorgt mij een steek door mijn hart. Het is maar een miezerig bootje, maar het belichaamt wel het doodvonnis van de zeilvaart. In India heb ik een foto gemaakt van een vooroorlogse Heidelberg drukpers in vol bedrijf met er naast de drukker die in zijn mobiele tele­foon staat te praten.
In de fotoserie die ik van een aantal Zwolse winkels heb gemaakt wringt de tijd ook. Ze zijn allemaal uit het jaar 2007. Op het eerste gezicht lijkt het of de opnamen ook veertig jaar geleden konden zijn gemaakt. Maar op de meeste is ook
Huisman scheepsbenodigdheden is sinds 1915 gevestigd aan de Bui­tenkant in Zwolle. Het is de laatste overgebleven .rma van het voor­heen drukke Zwolse havenkwar­tier. Al voor 1915 bestond de zaak in Zwartsluis. De traditie gaat terug tot de overgrootvader van de huidige eigenaren Harm en Wig­gert Huisman. De man op de foto is Harm.
Zie ook de coverfoto

te zien dat dat niet zo is. Er staat een modern kas-Pieter Lettinga register, of de prijzen staan in euro’s vermeld. (foto’s en tekst)
Zoals u ziet zijn het niet alleen winkelinteri­eurs, maar ook portretten van de winkeliers. Zij zijn geen museumstukken. Het zijn zelfbewuste mensen die heel goed op de hoogte zijn van de ontwikkelingen van deze tijd. Maar ze hebben er geen zin in om het anders te doen dan ze het doen. Ik heb ze gefotografeerd op dezelfde manier als waarop zij hun winkel drijven. Het zijn analoge zwartwit foto’s, gemaakt met een zware lompe Russische camera, door mijzelf ont­wikkeld en afgedrukt. Ik heb niets tegen digitale fotografie. Maar ik doe het zo omdat het mij bevalt.
Huisman scheepsbenodigdheden Buitenkant 14

Reichenbach Muziekhandel Sassenstraat 52

Reichenbach Muziekhandel bestaat al meer dan honderdvijftig jaar. In 1850 kwam Nikolaus Reichenbach vanuit Duitsland naar Zwolle. Hij begon een handel in bladmuziek en instrumenten. Een eeuw lang was de winkel gevestigd op de hoek van het Aa-plein en de Roggenstraat. Kort na de Tweede Wereldoorlog verhuisde de .rma naar het huidige pand in de Sassenstraat. De man op de foto is Anton Reichenbach. Sinds het over­lijden van zijn broer Jan in 2002 is hij de enige directeur van de afdeling instrumenten en bladmuziek. Nico en Paul Reichenbach leiden de muziekuitgeverij. Deze is gevestigd in het voormalige Catharinahuis aan de Van Royensingel.
Reichenbach Muziekhandel heeft .lialen in Kampen, Deventer en Veendam.
In 1972 vestigde Arie Bouwman zijn antiekzaak in de Voorstraat. Daarvoor had hij een vergelijkbare zaak in Dedemsvaart gehad. De naam van de .rma is afgeleid van het jaartal in de gevel van het indrukwekkende pand. Voordat Bouwman er in trok was er de antiekzaak van Kalsbeek gevestigd.
‘Anno 1666’ Voorstraat 41-43

Bodewes Textiel Van Karnebeekstraat 13

De geschiedenis van deze winkel gaat terug tot 1905. In dat jaar opende W.S. Bodewes een textielwinkel aan de Assendorperstraat. In 1924 nam zijn zoon, W.S. Bodewes, een textielfabriekje aan de Oosterlaan over. In 1940 verhuisde de onderneming naar Assendorperstraat 240. In 1953 stopte de productie en was Bodewes Textiel alleen nog een groothandel. Deze verandering viel samen met de verhuizing naar de huidige plek aan de Van Karnebeekstraat. In 1968 nam zoon S.W. Bodewes met zijn vrouw Cornelia Johanna de zaak over en zette deze voort als textielwinkel. Sinds zijn overlijden drijft mevrouw Bodewes de winkel alleen. Zij is van plan dat te blijven doen zolang zij er plezier in heeft.

De houthandel Van Raalte werd in 1920 gesticht door J.H. van Raalte. Na verloop van tijd kwam de ijzer­handel erbij. Na het overlijden van de oprichter namen de zoons J.H. en H. van Raalte het over. Aan het begin van de eenentwintigste eeuw leek het doek te vallen voor deze bekende Zwolse onderneming. Maar dankzij de overname van de zaak door een voormalige klant, konden voldoende investeringen gedaan wor­den om de continuïteit van de Hout- en IJzerhandel te garanderen.
Op de foto staat Bertus Bijker. Hij werkt bij Van Raalte sinds 1973.
Van Raalte Houthandel Enkstraat 28

Henk Dekker begon in 1962 als melkboer met paard en wagen. Een jaar later schakelde hij over op een gemo­toriseerde melkkar. In 1978 kreeg hij de grote winkelwagen. Henk heeft de zaak samen met zijn vrouw gerund tot haar overlijden in 2002. Sinds 2001 wordt hij elke zaterdag geholpen door Arjan Bruin.
Henk Dekker is een van de twee laatste SRV-mannen in Zwolle. Hij is van plan door te gaan zolang hij er plezier in heeft.
De Sleuteldienst verkoopt alles wat met sloten en sleutels te maken heeft. Eigenaar R. Krikke begon de winkel in 1967 op dezelfde plek waar hij nu nog is gevestigd. De vader van Krikke had vroeger een zaak in ijzerwaren in Dedemsvaart. Dat was weer een voortzetting van een .rma in scheepsbenodigdheden in de tijd dat er nog veel schepen door de Dedemsvaart kwamen.
Sleuteldienst Spiegelstraat 2

Wijnkoperij Bartels is met afstand de oudste winkel in de Diezerstraat. Hij dateert van 1877. Sinds 1920 is de naam Bartels verbonden aan de winkel. N. Bartels was toen de eerste van drie generaties. In 1965 ging de zaak over naar zoon K. Bartels, die hem op zijn beurt in 2006 overdeed aan zijn zoon H.A. Bartels.
De geschiedenis van café en slijterij Stroomberg gaat terug tot 1861. Op de Brink en aan het begin van de Thomas a Kempisstraat werden al vanaf 1699 maandelijks paardenmarkten gehouden. Bovendien lagen destijds aan de Diezerkade veel binnenschepen afgemeerd. Dat leek voormalig schipper M. Doggenaar een goede plek om een café te beginnen. De exploitatie werd voortgezet door twee generaties Stroomberg, die de naam aan het etablissement gaven. Sinds 1973 zijn café en slijterij in handen van C.J. Mensink. Zijn zoon
J.H. Mensink heeft inmiddels de dagelijkse leiding overgenomen.
De man op de foto is Gert Broekhuis, die al zevenentwintig jaar in het café en de slijterij werkt.

In 1962 begonnen de broers W.A.A. en A.A. ten Koppel de winkel aan de Melkmarkt. Sinds het overlijden van zijn broer heeft A.A. alleen de leiding over het bedrijf. Het is inmiddels de enig overgebleven zelfstandige elektronicawinkel in de binnenstad. De aangeboden artikelen zijn up to date, maar aan het winkelinterieur is sinds de oprichting weinig veranderd.
In 1972 vestigden Hennie en Corrie Bruens hun winkel in kunstschildersbenodigdheden aan de Lutteke­straat. Voor die tijd zat daar de .rma Kamphuis die tin, porselein en sieraden verkocht. Voor 1972 zat Bruens in de Sassenstraat 49, op de hoek met de Walstraat.

De oudste winkel van Zwolle is de markt. Slechts onderbroken door oorlogen en epidemieën, gaat deze terug tot vóór de verlening van het stadsrecht in 1230.

‘Onderzoek houdt je van de straat en uit het café’
Een gesprek met de inventarisator van het Zwolse stadsarchief

14 september 2007 nam Albert J.
O
p
Mensema afscheid als archivaris van het
Historisch Centrum Overijssel. Mense­ma, die eerst bij het Rijksarchief van Overijssel, later bij het Gemeentearchief Zwolle en tenslotte, na de fusie, bij het HCO werkzaam was, heeft in de loop der jaren zijn sporen als archivaris en publi­cist meer dan verdiend. Achter zijn naam prijkt een indrukwekkende lijst van bijna 140 publica­ties. Hij is een autoriteit op het gebied van de geschiedenis van Overijssel, de geschiedenis van Zwolle ten tijde van het ancien regime en de adels­geschiedenis. Ter gelegenheid van zijn afscheid was dan ook een symposium georganiseerd onder de ti

Lees verder