Categorie

Zoek in ons tijdschrift

Zwolse Historisch Tijdschrift, uitgaven 1998

Door 1998, Zoek in ons tijdschrift

.„.V
«”pWpp’
r^-ir // n-mrm $$ iatfrr af t
ft» rsfir tm/
mm yw* fttpkat Dunk ér
** P?R I f S Jf 1 2 , 5rC% /7
‘imv» «w .nu/Jfw ma
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Groeten uit Zwolle
Wim Huijsmans en Annèt Bootsma-van Hulten
Ansichtkaart Sassenpoortenbrug
Poststempel 7 januari 1910
Zwolle Jan ’10
Door dezen kom ik U even bedanken voor de oublies
die goed zijn overgekomen en goed smaken, dank
aan allen maar meest aan moeder A. Aaltje deze
kaart stelt voor de Sassenpoortbrug, oud model,
maar nu is hij geheel anders, het is nu een vaste brug
geworden en veel mooijer. Gij moet eens komen kijken.
Zijt alle gegroet en nog bedankt van u(w) zus en
,T. tante H. Paarhuis.
Een kaart uit 1910 met daarop nog de oude Sassenpoortenbrug.
Zoals de afzendster opmerkt, lag de
nieuwe brug er op dat moment nog maar net. De
afgebeelde eenvoudige ophaalbrug dateerde van
1861. De aanleg kostte destijds nog geen tienduizend
gulden. De verkeersdruk werd in het begin
van deze eeuw – ook toen al – echter te groot voor
de brug, vanwege de belangrijke rol die deze verbinding
vervulde als doorgangsroute naar het
groeiende Assendorp en tevens naar het station en
de goederenloods van de spoorwegen. De brug
deed dienst tot 1909; toen kwam de nieuwe brug
gereed. Ontwerper van deze vaste brug, die er vandaag
de dag nog ligt, was stadsarchitect Lourens
Krook. Het was een voor die tijd brede brug –
twaalf meter – en de draagconstructie was vervaardigd
van het toen moderne materiaal beton. De
vormgeving is sober, maar met name in de verlichting
vallen nog wel enkele Jugendstiltrekken te
herkennen. Het is de oudste vaste brug van Zwolle
en deze is opgenomen op de monumentenlijst. De
brug werd in 1977 gerestaureerd omdat vooral de
onderkant in een slechte conditie verkeerde, het
uiterlijk bleef echter behouden.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Redactioneel Inhoud
Deze aflevering van het Zwols Historisch Tijdschrift
reikt van de zestiende tot in de twintigste eeuw. In
het eerste artikel komt de onrustige periode van de
Opstand in de zestiende eeuw aan de orde.
Een van de leidende figuren die Zwolle door de
moeilijke periode van de Opstand hielp, was
Johan van Haerst. Over hem schreef M.L. Hansen
een beknopte biografie.
Na de Pruissische inval in 1787 vluchtten een
groot aantal Zwolse patriotten naar het Franse
St. Omaars om daar gunstiger tijden af te wachten.
Welke mensen waren dit nu? Het antwoord op
deze vraag is te vinden in het artikel van Johan
Seekles.
Als laatste artikel een bijdrage van J.C. Streng
over de grote landbouwtentoonstelling in 1928 de
‘Zwolland’. Door plaatsgebrek kon dit in het eerder
verschenen themanummer over de Zwolse
landbouw niet geplaatst worden.
Groeten uit Zwolle Wim Huijsmans en Annèt Bootsma-van Hulten 2
Een leven in dienst van de stad:
Johan van Haerst (151O-1583* M.L. Hansen 4
Zwolse patriotten in St. Omaars Johan Seekles 15
Zwolland J.C. Streng 21
Literatuur 28
Mededelingen 33
Agenda 34
Omslag: De belegering van Zutphen door troepen van Alva in 1572, getekend
door Walter Morgan (foto: BMGN98, (1983), 56).
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Een leven in dienst van de stad:
Johan van Haerst (1510-1583)
M.L. Hansen Zwolle had in de zestiende eeuw in Johan van
Haerst een krachtige en betrouwbare
bestuurder, een waardevolle bemiddelaar
en afgezant van de stad. Gedurende vele jaren, met
een korte onvrijwillige onderbreking in de jaren
zeventig, behartigde hij de Zwolse belangen. Hij
liet zich niet leiden door persoonlijke voorkeuren
noch door zijn religieuze voorkeur. Zijn reacties
op moeilijke situaties en zijn vermogen deze tot
een bevredigend einde te brengen, geven het beeld
van een intelligent en mild man met een standvastig
karakter.
Johan van Haerst en zijn familie
Zijn voorouders woonden al generaties lang in
Zwolle en in Zwolle’s omgeving. Zijn vader was
Herman van Haerst, later ook Van Haersolte
genoemd. Hij was leenman van het sticht Utrecht,
dijkbewaarder van Mastenbroek en pander van
Salland. Johans moeder was Fenne ten Brink. Zijn
tante Alphijt van Haersolte was mater van het
Olde Begijnenconvent binnen Zwolle,1 zij overleed
in 1539. Hij had twee broers: Bartolt die al op
13-jarige leeftijd stierf en Albert die na zijn dood in
1541 vrouw en drie of vier kinderen achter liet.
Over Johans jeugd en opleiding is niets bekend.
Zijn bezittingen lagen voor een groot deel vlakbij
Zwolle en zijn Zwolse woning lag in de Koestraat
aan de kant van de stadsmuur.
Over de familienamen Van Haerst en Van
Haersolte kan enige verwarring ontstaan. Johans
voorouders werden zowel Van Haersolte als Van
Haerst genoemd. In 1536 trouwde Johan met
Christina van Haersolte, voor zover is na te gaan
waren bruid en bruidegom geen familie van
elkaar. Zij hebben samen zeven kinderen gehad,
waarvan de vier zonen altijd met de naam Van
Haersolte vermeld worden.
Verder had Johan van Haerst nog twee
natuurlijke kinderen. Het is echter ook heel goed
mogelijk dat deze kinderen (Goert en Anna van
Haerst geheten) minder ‘natuurlijk’ waren dan
gewoonlijk wordt aangenomen. In 1553 – drie jaar
na de dood van Christina van Haersolte – wordt
namelijk een Johan van Haerst genoemd die
getrouwd is met Wilhelm, dochter van Willem
van Mulickom en Johanna van Lennep.2 Mogelijk
is Van Haerst dus voor een tweede keer getrouwd
en waren de kinderen uit een wettige verbintenis.
Van Goert is heel weinig bekend, van de dochter
des te meer. Anna van Haerst sloot kort na haar
vaders dood een uitstekend huwelijk met de
katholieke en zeer rijke Emmanuel van Twenhuizen.
In de afwikkeling van de erfenis van Johan en
Christina werd niet gesproken over de twee
natuurlijke kinderen. Vier zonen en één dochter
verdeelden uiteindelijk de nalatenschap van hun
ouders.3
Johan Hermansz. van Haerst begon zijn politieke
loopbaan op 24-jarige leeftijd in de meente
van Zwolle, waarin hij namens de Sassenstraat zitting
had. Aansluitend werd hij – nadat hij het burgerrecht
verworven had – in 1537 tot magistraat
gekozen. De eerste vijftien jaren hebben geen sporen
nagelaten. In 1553 trad hij voor het eerst op de
voorgrond.
Een diversiteit aan opdrachten
Zwolle werd bestuurd door een college van zestien
magistraten. Zij waren verantwoordelijk voor rust
en orde, rechtspraak en veiligheid. Bij toerbeurt
hadden twee van hen de touwtjes van het dagelijks
bestuur in handen; dat waren de zogeheten ‘burgemeesters
indertijd’. Eén magistraat vertegenwoordigde
de stad in de Staten van Overijssel.
In 1528 had Zwolle de Spaanse koning Karel V
als landsheer aanvaard. De stad verzette zich echter
tegen diens plannen tot centralisme omdat het
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
een inbreuk betekende op de plaatselijke privileges.
4 Bij de protesten en verzoeningen wordt
Johan van Haerst als één van de weinige Zwolse
magistraten regelmatig met naam en toenaam
genoemd.
De eerste moeilijkheden ontstonden toen
Zwolle, Deventer en Kampen met keizer Karel V
in conflict raakten over het muntrecht. Van
Haerst reisde naar Deventer waar hij de drosten en
de afgevaardigden van de andere steden trof; zij
vergaderden in het raadhuis. Zij besloten het plakaat
dat de keizer over dit onderwerp had
gestuurd niet te publiceren en aan stadhouder
Van Aremberg5 te schrijven dat het verbod in
tegenstelling was met een ‘loflicken tractaet’ waarin
nadrukkelijk geschreven stond ‘aller vorsten-,
graven-, heren- ende stedenmunte ende pennongen
in dese landschap gangbaer’ niet te verbieden.
De stadhouder verleende op verzoek van de afgevaardigden
een paar weken uitstel maar zij wisten
de zaak langer te rekken. Het beoogde doel werd
bereikt: Overijssel werd bevestigd ‘in alsulcke
qualiteit, vrijheit, possessien, costumen ende
usantien, daer sij in geboren sijn’.6
Toen Karel V zijn landen wilde overdragen
aan zijn zoon Philips II, deed Van Haerst alle
moeite de vorst aan eerder gemaakte afspraken te
houden; de landen en de steden zouden namelijk
alle rechten en privileges behouden zoals zij die
van oudsher hadden. De regering van Overijssel
was vol lof over Van Haerst.7
In mei 1561 reisde Van Haerst samen met Van
Ittersum naar het Karthuizer klooster Sonnenberch
in Mastenbroek. Daar troffen zij De Wolf en
Toe Boecop uit Kampen. De vier magistraten
besloten om Deventer namens hun steden te
waarschuwen dat in Brussel rumoer was ontstaan,
omdat Deventer de priester Karel de Haan niet
wilde wegsturen, ondanks diens gereformeerde
sympatiën. Hij liet het opdragen van de H.Mis na
en deelde zowel het brood als de wijn uit.8 Nadat
Van Aremberg met de komst van 1500 cavaleristen
had gedreigd, reisde een delegatie van Deventer
met de vier heren uit Kampen en Zwolle naar de
Het klooster Sonnenberg
waar de Staten van
Overijssel vergaderden
(foto: Omarmd door
IJssel, 94)-
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
stadhouder in Zevenbergen. Zij wisten een compromis
te bereiken: dat Carolus Gallus [Karel de
Haan] zou vertrekken, maar hij zou een goed
getuigschrift meekrijgen. De dreiging van een fikse
legering extra soldaten was hiermee afgewend.9
Hoewel Johan van Haerst rooms-katholiek was
wilde dat niet zeggen dat hij de priesters onder alle
omstandigheden een hand boven het hoofd hield.
Hij liet een priester gedurende tien dagen in de
raadstoren door twee roedendragers bewaken,
waarna de gevangene ’s nachts naar Utrecht werd
gebracht. Wat de priester misdaan had en wat er in
Utrecht met hem gebeurde is onbekend. Voor
bewaking en vervoer presenteerde de stad de
arrestant een rekening van veertien goudgulden,
twaalf Brabantse stuivers en twee plack.10
Nog in hetzelfde jaar 1561 ontstond onenigheid
tussen de ridderschap en de steden over de zwaarte
van hun stem in de Klaring. De zeventien heren
– waaronder Johan van Haerst – die tot opdracht
hadden het meningsverschil uit de wereld te helpen,
kwamen op 28 januari 1562 tot een regeling
die zij allen ondertekenden. Ook voor specifiek
Zwolse belangen zette hij zich in. Het brandgevaar
was een grote bedreiging en de stad had behoefte
aan betere regels. Samen met burgemeester
Robert van de Beeck en secretaris Johan Holt stelde
hij 41 punten samen om het vuur beter de baas
te worden.”
Johan van Haerst reisde als afgevaardigde van
Zwolle het meest in de omgeving, maar hij maakte
ook langere reizen in opdracht van de stad. In 1564
ging hij met Henrik de Wolf, een secretaris en een
paar knechten met paard en wagen naar een hanzedag
in Wesel. Omdat de wagen het eigendom
was van Van Haerst heeft de stad de kosten van 10
goudgulden en 9 Brabantse stuivers vergoed. Na
afloop van de reis is het gezelschap bij het huis van
Van Haerst gestopt om er nog iets te gebruiken.12
De volgende reis voerde hem naar het noorden.
Philips II maakte zich zorgen over de groeiende
belangstelling voor andere religies dan de zijne.
Om de groei van de gereformeerde religie beter te
kunnen bestrijden zou in Deventer een nieuwe
bisschopszetel komen. Zwolle gaf in het najaar
van 1565 de opdracht aan Van Haerst en aan Van
Ittersum de mening van de Groningers en Drenten
hierover te polsen. Als Zwolle al gehoopt had
op een duidelijk antwoord, moet de uitslag zeer
teleurstellend geweest zijn. De noorderlingen
gaven in het geheel geen antwoord en de heren
keerden on verricht ter zake terug.13
Het meningsverschil met de stadhouder
Amper een jaar later was de spanning tussen
Overijssel en de koning hoog opgelopen. Net zoals
elders in de Nederlanden kwamen de gereformeerden
steeds openlijker voor hun geloof uit. In
de drie grote steden werd de uitoefening van de
gereformeerde religie oogluikend toegestaan, op
het platteland was daar geen sprake van. Voor
Johan van Haerst werd het een drukke tijd. Er
werd veelvuldig vergaderd, vooreerst alleen door
de drie grote steden. Op 30 augustus 1566 werd
Zwolle vertegenwoordigd door Van Haerst en
Van Ittersum, waarschijnlijk in Deventer. De volgende
dag vergaderden de steden in Windesheim.
Zij wilden hun tolerantie met de nieuwe religie
omzetten in een duidelijke acceptatie en zelfs een
handreiking doen. Deventer wilde een kerkgebouw
ter beschikking stellen voor de gereformeerde
erediensten. Zwolle wilde zich daarbij aansluiten,
alleen Kampen had nog drie dagen bedenktijd
nodig voordat ook zij ‘ja’ zei.
De steden stelden een conceptbrief aan de
landvoogdes in Brussel op en Zwolle gaf alvast
toestemming aan de gereformeerden de
O.L.Vrouwekerk te gebruiken. Op 7 september
vergaderden de steden nogmaals in Windesheim.
Twee dagen later legden zij in de proosdij van
Deventer hun mening voor aan de stadhouder.
Deze liet weten zeer verwonderd te zijn over het
ingenomen standpunt. Een brief aan de landvoogdes
raadde hij ten zeerste af. Van Haerst reisde
terug naar Zwolle waar op 12 september de volgende
vergadering plaats vond. Ditmaal was ook
de stadhouder aanwezig en hij liet nogmaals
weten dat die brief onverstandig was.
Na half september begon de situatie uit de
hand te lopen; de kloosters op het platteland
moesten het ontgelden. Men moest snel een
oplossing vinden om de plunderingen een halt toe
te roepen. Er werd een vergadering belegd in Windesheim.
Een paar dagen later volgde een vergadeZWOLS
HISTORISCH TIJDSCHRIFT
ring met de ridderschap erbij. Tenslotte reisde het
hele gezelschap op het einde van de maand naar
Nijerwal waar de definitieve tekst voor de brief
werd opgesteld. Overijssel verzocht een grotere
vrijheid van godsdienstuitoefening. De stadhouder
waarschuwde nogmaals zeer dringend de brief
niet te versturen, maar het ingenomen standpunt
van ridderschap en steden wijzigde niet en de
stadhouder kreeg de brief om deze aan de landvoogdes
te overhandigen.
Op de landdag in Hasselt op 14 oktober ontdekte
men dat de stadhouder de brief had achter
gehouden. Hij had zelf een brief aan de landvoogdes
geschreven met het advies vooral geen kerken
ter beschikking te stellen voor de nieuwe religie.
De verontwaardiging was groot. Toch duurde het
nog tot 19 december 1566 voordat er een bespreking
plaatsvond tussen Van Aremberg en vier
afgevaardigden van Zwolle, Johan van Haerst,
Wolf van Ittersum, Bitter van der Marsch en Helmich
Splytlof. Het wantrouwen en de verwijten
van de Zwolse delegatie zijn niet moeilijk voor te
stellen. Van Aremberg verweet Zwolle dat de
O.L.Vrouwekerk zonder zijn toestemming aan de
gereformeerden was toegewezen. Dat nieuws had
hij niet zonder opwinding ontvangen. Van Aremberg
had de nieuwe predikant zelfs uitgemaakt
voor een dief en een doodslager. Er was geen
schijn van kans dat het centrale gezag de nieuwkomers
zonder verzet zou accepteren.
Op een speciale landdag tussen kerstmis en
nieuwjaar kwamen in Zwolle in het huis van de
drost van Coeverden, 53 personen voor overleg
bijeen. Zwolle zwichtte toen voor de stadhouder
die al ruiters en knechten had aangenomen om
het verzet te straffen. Daar kwam nog bij dat Van
Aremberg de drost van Vollenhove en de schout
van Hasselt bevolen had het Zwartewater af te
sluiten voor schepen naar en van Zwolle, indien
Zwolle veranderingen in de religie toeliet. Na veel
gepraat werd besloten de kerk voor iedereen te
sluiten. Het door de gereformeerden veroverde
privilege – een eigen kerkgebouw – was van korte
duur geweest.14
Het verzet tegen Alva
Van Aremberg overleed in het voorjaar van 1568.
| IXlGNIVS COMJW AREJIBIB.GÏÏ, FSISI*
ïECTvs 1 xpsmTiosiï MIIIO«U.A* DVX,
Johan de Ligne, graaf
van Aremberg, stadhouder
van Overijssel.
Zijn opvolger werd Van Megen.15 Namens Zwolle
wensten Johan van Haerst en Wolf van Ittersum
hem geluk met het verkregen stadhouderschap.
Binnen een maand kreeg de gloednieuwe stadhouder
van de Magistraat van Zwolle een verzoekschrift
tot opheffing van enige door de hertog van
Alva voorgenomen ‘nijrheiden’.16 Een en ander
was het gevolg van de Criminele Ordonnantiën
waarmee Alva wilde bereiken dat de zeventien
gewesten op den duur eenzelfde gecentraliseerde
en gelijkvormige rechtspraak zouden krijgen.17
Dat idee was niet zo dwaas, maar omdat het de
zelfstandigheid van de landen en steden ernstig
zou aantasten, waren deze er fel op tegen. In antwoord
op het verzoekschrift van Zwolle schreef
Alva dat alles behoorde te geschieden volgens
‘Gods ende conincks wegen’. Alva’s irritatie tegen
Zwolle bleek uit zijn weigering de sleutels aan de
stad te geven zoals Johan van Haerst en Wolf van
Ittersum hem vroegen. En hoewel hij in Kampen
was wilde hij niet naar Zwolle komen.18
Een van de middelen om de deelnemers van de
religie-onlusten te straffen was de Raad van
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Philips II, Heer van
Overijssel.
Beroerten. De oprichting van de Raad van Beroerten
ging gepaard met benoemingen van commissarissen
die moesten achterhalen wat er in 1566
was gebeurd. Het feit dat de stad een roomskatholieke
kerk ter beschikking had gesteld aan de
gereformeerden werd uiteraard niet in Spaanse
dank afgenomen. Op donderdag 21 juni 1569 arriveerde
commissaris Carel Quarree in Zwolle en
werd welkom geheten door een delegatie van de
Zwolse Magistraat. De delegatie bestond uit Bitter
van der Marsch – als burgemeester indertijd – en
uit Johan van Haerst, Wolf van Ittersum, Jacob
Duijsterbeke, Johan Loese en doctor Helmich
Splytlof. Quarree dankte voor de ontvangst en
deelde de heren mee dat zijn opdracht bestond uit
het inwinnen van informatie naar de ‘verleden
trublen’. Hij wilde vaart achter het onderzoek zetten.
Om de tijd goed te besteden wenste hij
meteen te beginnen. De Magistraat van Zwolle
zou ondervraagd worden, zo nodig onder ede en
daarvoor had hij een gerechtsdienaar nodig. Johan
van Haerst protesteerde hiertegen omdat dit tegen
de stadsprivileges inging. Het afnemen van de eed
behoorde te gebeuren door de burgemeester
indertijd en de Magistraat had geen toestemming
gegeven voor een andere gang van zaken. Quarree
informeerde wie dan wel de burgemeester indertijd
was en men wees Van der Marsch aan. Maar
Quarree zei dat hij de burgemeester zelf ook wenste
te horen over zijn rechtzinnigheid en dus was
het onmogelijk dat de burgemeester de eed afnam.
Bovendien was het volgens Quarree helemaal niet
in strijd met de stadsprivileges. Want daar waar de
koning beledigd was, was het onderzoek een zaak
van de koning. Van Haerst, bij deze gelegenheid
vermeld als een der bekwaamste regenten van zijn
tijd, liet zich hierdoor niet intimideren en ging alsnog
met de commissaris in discussie. De stadhouder
graaf van Aremberg, zo sprak hij, had pardon
gegeven voor al wat in het verleden was gebeurd.
Daarmee was er wat de stad betrof een streep
onder de hele affaire getrokken. Maar Quarree
was van mening dat enkel de koning als allerhoogste
instantie bij machte was zo’n algemeen pardon
toe te staan en daarmee was voor hem de discussie
afgesloten. Nadat de gedeputeerden de Magistraat
van dit standpunt in kennis hadden gesteld
besloot men Quarree toestemming te vragen om
de meente in te lichten. Daarnaast wilde de Magistraat
toch dat burgemeester Van der Marsch aanwezig
zou zijn bij de ondervragingen; de raadsleden
hadden bij hun verkiezing een eed afgelegd
‘niet in hun eer aangetast te worden’ en lieten zich
niet zonder protest aan de kant schuiven. De afgevaardigden
brachten de boodschap naar Quarree
die van mening was dat men dit niet aan de meente
behoefde te vragen maar hij had geen bezwaar
als de Magistraat het toch deed. Hij bleef echter op
het standpunt staan dat bij een algemeen beledigend
gedrag tegen de koning alleen de koning als
rechter kon optreden en dat de ondervragingen
dus niet tegen de stadsprivileges ingingen. Sussend
voegde hij daaraan toe dat in het geval dat
een burger persoonlijk beschuldigd zou worden,
de rechtspraak uiteraard in handen van schepenen
en raden zou liggen, maar vooreerst dus niet.
Daarbij, zo argumenteerde Quarree, zou de door
hem verkregen informatie ook tot voordeel van de
Magistraat kunnen strekken, als aanspraken en
bewijzen in andere zaken. En wat betreft het toelaZWOLS
HISTORISCH TIJDSCHRIFT
ten van de burgemeester bij de ondervragingen
bleef Quarree op zijn standpunt staan: Van der
Marsch mocht er niet bij zijn. Het argument bleef
als voorheen: de burgemeester zou zelf een van de
ondervraagden zijn. Quarree had als commissaris
strikte opdrachten en blijkbaar viel daar met hem
niet over te twisten. De gedeputeerden deelden
hem mee dat besloten was de meente in te lichten
en dat zij niet zouden toestaan dat iemand tegen
zijn zin opgepakt zou worden. Op het raadhuis
werd besloten de meente de volgende ochtend om
zes uur te ontbieden.
De meente kreeg een heel ander verhaal te
horen. Schepenen en raden hadden er een nachtje
over geslapen en vonden dat men de koning de
verzochte ondervraging niet behoorde te weigeren
omdat – en hier klinkt duidelijk het argument van
Quarree door – de gebeurtenissen een belediging
voor de koning waren. Schepenen en raden hadden
begrip voor het standpunt van de meente om
eer en eed te verdedigen, maar ja, Deventer en
andere steden werkten ook mee… Kortom, de
meenteleden werd gevraagd zich niet te verzetten
als zij bij Quarree ontboden werden.19
Hasselt wilde een brug
Eind januari 1570 lagen Zwolle en Hasselt weer
eens met elkaar overhoop. Hasselt wilde een brug
over het Zwartewater bouwen en Zwolle was hier
fel op tegen. Beide steden zagen het effect van zo’n
brug op hun handelsbelangen. Wat een positieve
uitwerking zou hebben voor de ene stad, zou kwalijk
zijn voor de andere. Zwolle wilde haar rechten
op het Zwartewater en daarmee de doorgang van
handelsschepen van en naar Zwolle verdedigen.
Daarom reisde Van Haerst als gezant van Zwolle
naar het stadje Vollenhove. Na een dag wachten
werden de afgezanten van Zwolle toegelaten tot de
kanselier en de Raad van de koning voor de
bespreking van het geschil. Van Haerst nam het
woord en verdedigde het standpunt van zijn stad.
De meeste argumenten die de Zwolse gezanten
aanvoerden waren gericht op degene die een uitspraak
in het geschil moest doen, namelijk de
koning. Het leger van Zijne Majesteit had de brug
niet nodig om in de noordelijker gelegen delen
van het land te komen. Bovendien was men in
staat om zo nodig in zeer korte tijd een scheepsbrug
over het water te leggen, maar een weg door
de Rute zou korter zijn en minder kostbaar. Daar
kwam nog bij dat het voordeel voor Hasselt niet in
verhouding stond met het nadeel voor Zwolle. De
gezanten schroomden niet er op te wijzen dat het
grote Zwolle voor de koning belangrijker was dan
het kleine Hasselt. Tot een overeenstemming
kwam het die dag niet.
De Zwolse gezanten schreven thuis alle argumenten
op en reisden weer naar Vollenhove waar
zij het geschrift ter hand stelden aan de Raad van
de Koning. In het voorjaar ondernam Johan van
Haerst samen met Bitter van der Marsch een tocht
naar Arnhem om hun standpunt te rechtvaardigen
bij de stadhouder. Vandaar reisden zij in vier
dagen tijd via Antwerpen naar Brussel om ook
daar de belangen van Zwolle te verdedigen bij
Alva. In Antwerpen hadden zij twee verguld-zilveren
kroezen gekocht om ‘dieselve binnen Brussel
aan diverse Heren te verschenken’.20 De dag na
aankomst in Brussel werden de afgezanten van
Zwolle ontvangen door de voorzitter van de
Geheime Raad, Viglius, die hun briefin ontvangst
nam. Zij werden uitgenodigd voor het middagmaal
en bezochten daarna de voorzitter van de
Raad van State Tysenach.21
Na twee dagen raadde Viglius hen een bezoek
aan de landvoogd af, hetgeen door Tysenach
beaamd werd. Een ander advies dat de Zwolse
heren kregen was niet te wachten op de uitslag
omdat het onderzoek te lang zou gaan duren. Van
Haerst en Van der Marsch besloten daarop naar
huis te vertrekken. De onderneming was niet vergeefs
geweest, in september werd het geschil door
Brussel in het nadeel van Hasselt beslist. Er kwam
geen brug.22
Aantasting van de zelfstandige rechtspraak
Nog datzelfde jaar ondernam Van Haerst een
tweede reis naar Antwerpen. De landvoogd en de
stad Zwolle waren het nog steeds niet eens over de
vermindering van de gerechtelijke macht inzake
lijfstraffelijke misdaden. Op 13 december 1570 vergaderden
de Staten in Zwolle – het was één dag na
de publicatie van de Criminele Ordonnantiën – en
zij besloten een gezantschap naar het hof te sturen.
10 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
De zes gezanten, waaronder Van Haerst, spraken
in Antwerpen met de landvoogd, maar konden
hem niet overtuigen van hun recht. De kerstdagen
en de jaarwisseling heeft Johan van Haerst in Antwerpen
doorgebracht. Op 3 januari 1571 verklaarde
Alva eerst een bewijs te willen hebben waaruit zou
blijken dat de koning, buiten voorkennis van de
Staten, geen wetten mocht maken, veranderen of
vernietigen. De gezanten verzochten de landvoogd
om uitstel, zodat zij tijd zouden hebben
instructies van hun opdrachtgevers te ontvangen.
Dit verzoek werd ingewilligd. Zij kregen twee
maanden uitstel, een pover resultaat.
Het gezantschap ondernam een moeizame reis
naar Zwolle. Hevig noodweer had de wegen slecht
begaanbaar gemaakt en dijken waren doorgebroken.
Zelfs binnen de muren van Zwolle waren
mensen en vee verdronken. Bij alle ellende werd
het door Alva gevraagde bewijs niet gevonden. In
februari vroeg men om verlenging van het uitstel,
hetgeen werd geweigerd. Tussen de steden kwam
een geheime correspondentie op gang waarbij
Zwolle ‘Pallas’ genoemd werd, Deventer heette
‘Venus’ en Kampen was ‘Juno’. De gezanten reisden
weer naar Antwerpen. Van de ontevreden
landvoogd kregen zij op 30 maart toch een uitstel
van zes weken toegezegd. De tijd bleek te kort. Een
derde reis naar Antwerpen leverde nogmaals een
paar weken uitstel op. Op 23 juni deden de gezanten
verslag in de Statenvergadering die te Zwolle
werd gehouden. Blijkbaar was het onmogelijk de
door Alva gevraagde bewijzen op tafel te leggen.
‘Dog van wat uitwerkinge alle die moeyte was, siet
men nergens gemelt’.23
De Spaanse soldaten
Amper was Johan van Haerst thuis, of hij moest
zijn koffer weer pakken. De hertog van Alva had
Spaanse ruiters in Zwolle en Kampen gestationeerd,
waarvan de steden verlost wensten te worden.
Behalve dat de soldaten overlast bezorgden
met hun baldadig gedrag, betekende het ook een
aanslag op de stadskas want elke ‘bende’ ontving
iedere week honderd kronen van de stad en de
burgers moesten zorgen voor kamers, bedden,
voedsel en drank. Op wat de soldaten nog kochten
aan voedsel en drank en aan haver en stro kregen
zij een-derde deel korting, een verschil dat door de
stad werd aangevuld. Toen er door de hand van de
ongewenste militaire gasten enige burgers het
leven lieten was de maat vol. De steden Zwolle en
Kampen zonden Johan van Haerst en Arent toe
Boecop naar het hof te Brussel om Alva te overtuigen
van de overlast die de beide steden ondervonden
van de bezetting. Na enige weken was het
gewenste resultaat nog niet bereikt. De steden lieten
hun gezanten weten dat het een paar centen
mocht kosten. Zij konden in Antwerpen geld
opnemen zodat zij het hof geschenken konden
aanbieden. Of het nou door de geschenken kwam,
of door het langdurig aanhouden of door overtuigende
argumenten is niet bekend; maar in elk
geval bewerkten zij bij de landvoogd ontslag van
de bezetting, mits zijn zoon Don Frederik ermee
instemde. Frederik werd geraadpleegd en nadat
deze geen bezwaren bleek te hebben, ontvingen zij
een schriftelijke verklaring met de zo zeer begeerde
toestemming. Zonder nog iets te eten of te
drinken keerden zij met spoed naar Overijssel
terug.
Van Hattum weet het kleurrijk te vertellen: ‘Sy
liepen groot gevaar, om op Zee door een Swaren
storm te vergaan, en dus hun vaderlijke genegenheid
voor de Burgers en ingezetenen met verlies
van hun leven te betalen’. Zij wilden namelijk
vóór zondag thuis zijn om zodoende voor de steden
soldij, serviesgeld en bijkomende kosten van
een hele week te besparen. Ze waren op tijd, binnen
drie dagen hebben toen de ruiters de steden
ontruimd.24
Tussen twee vuren in
Nu het Spaanse leger Zwolle verlaten had was de –
nog Spaansgezinde – stad op eigen verdediging
aangewezen. De staatsgezinde graaf Van den Berg
had Zutphen veroverd en de graaf Van Berlaymont25
raadde de steden Kampen en Zwolle tot
‘het houden van goede wachten’. De beide steden
stuurden hun gezanten, waaronder Johan van
Haerst, naar Sonnenberch waar zij over de situatie
vergaderden. De raad van Van Berlaymont werd
ter harte genomen. De steden besloten op eigen
kosten enige schutters in dienst te nemen en de
stadspoorten en -muren kregen een onderhoudsZWOLS
HISTORISCH TIJDSCHRIFT 11
beurt.26 Het was maar net op tijd. Een tiental
dagen later lag het leger van Van den Berg voor
Zwolle. Het was niet voor lang want ’s avonds trok
hij weer weg. Maar Kampen werd door de prins
van Oranje veroverd en Zwolle had blijkbaar geen
vertrouwen meer in haar eigen verdediging. Op 12
augustus 1572 gaf de regering van Zwolle de stad
zonder de minste tegenstand over aan graaf Van
den Berg. Bij de namen van regenten en meenteleden
die de stad twee dagen later officieel overdroegen
is Johan van Haerst niet vermeld, maar toen
de afgevaardigden uit Kampen de graaf een week
later in Zwolle bezochten om zich te beklagen over
de last van een bezetting van twee vendels, was
Van Haerst er met nog drie andere Zwolse raadsheren
bij. Kampen vroeg verlichting en de graaf
werd heel kwaad. Johan van Haerst zal niet de
zwijgzaamste geweest zijn toen ‘Zwolle sprak’,
waarna ‘de toren’ van de graaf minder werd.27
Kampen was niet de enige die de woede van de
graaf over zich heen kreeg. Ook de Zwollenaren
zag hij als kwaadwillende dwarsliggers. ‘Het wil in
Zwolle niet deugen, eer ick twe of drie van den
Raedt over de Clinge late dansen’ zei hij toen
Zwolle twee maanden later op haar beurt verlichting
vroeg.
De Spanjaarden heroverden Zutphen met
bruut geweld. Ogenblikkelijk verzetten de
geschrokken steden hun bakens. Op 20 oktober
1572 zonden zij hun afgezanten naar Zutphen.
Maar liefst elf afgevaardigden uit Kampen en twee
uit Deventer gingen samen naar de stadhouder en
vroegen om vergiffenis, die hen werd geschonken.
Wat later kwam Johan van Haerst als enige afgevaardigde
van Zwolle aan. Ook hij kreeg na een
knieval de gevraagde vergeving. Hierna gingen zij
allen naar het logement van Don Frederik en kregen
ook daar vergeving.28
Reorganisatie van het Zwolse stadsbestuur
Kort daarna verminderde de koning het aantal
Zwolse magistraten van zestien naar twaalf, allen
streng rooms-katholieken. De gereformeerden
werden uit de Magistraat gezet en rooms-katholieke
magistraten die verdacht werden van gereformeerde
sympatiën ook. Johan van Haerst was
de landsheer trouw maar volgde niet kritiekloos:
‘Jan van Haerst, burgemeester toe Swoll, vijand
De belegering van
Zutphen door troepen
van Alva in 1572, getekend
door Walter Morgan
(foto: BMGN98,
(1983), 56>.
12 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Het paleis en de regeringsgebouwen
te Brussel
in de zestiende eeuw.
van de koning’. Zo stond Johan van Haerst vermeld
op een lijst van politieke tegenstanders voor
wie confiscatie van goederen dreigde.29 Waarschijnlijk
was zijn particularistische politiek de
oorzaak dat hij uit zijn functie werd gezet.
Nadat de machtsbalans in Zwolle ten nadele
van Spanje was verschoven, werd het aantal magistraten
weer op zestien terug gebracht. De meente
liet weten dat de magistraten die in 1573 uit hun
ambt waren gezet, weer in hun waardigheden hersteld
zouden worden. De gevraagde heren – Johan
van Haerst, Wolf van Ittersum, Hendrik Knoppert,
Ruerik Wulffs en Berend van Ittersum – lieten
de keurnoten weten beschikbaar te zijn om
indien zij herkozen werden. Maar niet zonder enig
voorbehoud. Zij zouden de richtlijnen van de
Pacificatie van Gent – vrijheid van godsdienstuitoefening
– uitvoeren, maar niets meer. Anders
wensten zij zeer nadrukkelijk van hun eed en ambt
ontslagen te worden. Johan van Haerst was al een
paar maanden eerder tot afgevaardigde van Overijssel
benoemd30 en in januari volgde zijn herverkiezing
tot magistraat van Zwolle. In april 1578
werden Johan van Haerst en Dirk Hertgers door
Zwolle naar het St.Agnieten-bergklooster te Berkum
gezonden waar zij in de Statenvergadering
hun bezwaren kenbaar maakten tegen de aanstelling
van de Staatse graaf Van Rennenberg tot stadhouder
en tegen diens weigering in de geest van de
Pacificatie van Gent te handelen. In opdracht van
de stad deelde Van Haerst aan Van Rennenberg
mee dat Zwolle het niet eens was met zijn benoeming.
31 De graaf trachtte de Zwolse argumenten
als ’te onregt blauwe uitvlugten’ van de tafel te
vegen. Het waren uiteindelijk de edelen die Zwolle
overhaalden de graaf te accepteren. De graaf
accepteerde maar al te graag het geld dat de
(rooms-kathlieke) kloosters uitleenden voor het
beleg van Deventer. Johan van Haerst ging met
vijf andere heren bij dertig kloosters langs en zij
kregen in totaal 8.458 gulden te leen.
In het najaar ging Van Haerst namens Zwolle
naar Deventer voor overleg. Het probleem was dat
de Spaanse landvoogd geen wijzigingen in
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 13
geloofszaken permitteerde. Land en steden van
Overijssel, zo zei hij, zou geen religievrede toegezonden
zijn, dus konden zij zich niet beroepen op
de Pacificatie van Gent.
Van Haerst kwam op 23 november 1578 in
Zwolle terug en bracht de volgende ochtend rapport
uit. De stad besloot zich niet zonder meer bij
de eisen neer te leggen. Ongetwijfeld met de eerdere
moeilijkheden over hetzelfde onderwerp nog
scherp in het geheugen, schreef Zwolle aan de
stadhouder, dat zij niet zonder toestemming een
kerk aan de gereformeerden wilde toekennen. Dit
hoewel de gereformeerden van mening waren dat
zij daar door de religievrede en de Pacificatie van
Gent recht op hadden. De stad wilde het onderwerp
bespreken op de komende landdag in
Deventer, drie dagen later. Zwolle vroeg aan de
stadhouder de hopmannen te schrijven en hen te
bevelen geen kerken in te nemen alvorens daar
toestemming voor zou zijn.32
Wie het ook niet eens waren met de gang van
zaken waren de spaansgezinden. Zij probeerden
de rooms-katholieken tot verzet over te halen.
Toen het stadsbestuur dit merkte besloot zij een
delegatie naar Willem van Oranje te sturen. Eind
februari 1580 ging een Overijsselse afvaardiging
van zes personen naar Elburg, waar Willem van
Oranje zich toen bevond. Weer was Van Haerst
van de partij en ook zijn oude bekende Arend toe
Boecop was erbij.33
In de zomer van 1580 liep de spanning in Zwolle
tussen katholieken en gereformeerden zo hoog
op dat het tot een gewelddadige uitbarsting kwam.
In de stad werd gevochten en er vielen doden, er
werd vernield en geroofd. Een aantal boeren die
de gelederen van de katholieken binnen de stad
kwamen versterken en die de toegang tot de stad
geblokkeerd zagen, klommen over de stadsmuur
en kwamen in de tuin van Johan van Haerst
terecht. Vandaar zijn zij verder de stad ingetrokken.
Het huis van Johan van Haerst is tijdens de
rellen ongemoeid gelaten. Dat kon een aantal
spaansgezinde mede-raadsleden niet zeggen, hun
huizen werden geplunderd. Het waren de huizen
van onder andere Hertgers en Van der Marsch.
Wellicht hebben zij nogmaals bij Van Haerst moeten
aankloppen voor een lening.34 Na afloop van
De raadsherenbeker
van Johan van Haerst
(foto: Stedelijk Museum
Zwolle).
het oproer kreeg de stad weer krijgsvolk binnen de
muren. Datzelfde jaar ondertekende Van Haerst
een verdrag tussen Zwolle en de Staten van Holland
over het leggen van twee vendels knechten in
de stad.35
De laatste jaren
Behalve magistraat en cameraar was Van Haerst
namens Zwolle gedeputeerde in de Staten van
Overijssel. Tijdens een bijeenkomst van de Staten
op 13 maart 1580 werd besloten dat enige gedeputeerden
een vaste woning in Deventer zouden
hebben. Zij zouden de Staten van alle belangrijke
voorvallen verslag doen. Na korte tijd werd Johan
van Haerst met deze opdracht belast. Of zijn laatste
reis hem naar Kampen voerde? In 1583 werd
Jan van Haersolte bij Kampen door Govert Telvorn
neergestoken.36
Bij de dood van Johan van Haerst werd zijn
memorie in leven gehouden door een zilveren
beker. Want omdat de stad haar magistraten achteraf
betaalde, werd ter herinnering bij het overlijden
het bedrag dat nog te goed was aan een beker
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
besteed. Vaak van zilver gemaakt en mooi
bewerkt. De oudst bewaarde beker, met een hoogte
van 27,6 cm., is die van Johan van Haerst.37 Op
de kelk zijn vier wapens te zien, tweemaal het
wapen van Zwolle, eenmaal het wapen van Johan
van Haerst met de drie kepers en daaromheen de
inscriptie: Johan van Haerst An° Do(mi)ni 1583.
Aan de tegenovergestelde zijde is nog eenmaal het
Haersolter wapen aangebracht maar nu in de
vorm van een ruit, het wapen van zijn echtgenote
Christina van Haersolte. Op een rond schildje
onder de voet van de bokaal is gegraveerd:
Do(mi)nii583
An(no) Aetat. suaey^
Consula 46
Noten
1. Rijksarchief Gelderland (RAG), ‘Genealogisch
handschrift van Van Rhemen, inv.nr. 0908 7H, 474.
2. A.P. van Schilfgaarde, ‘Het archief van het huis Yrst
(Ierst) onder Hattem’, RAG, inv.nr. 0445, r50.
3. GJ. ter Kuile, Archief Van Haersolte en andere familie-
archieven, Zwolle 1957, i64. P. Brood, Inventarissen
van de Huisarchieven de Havixhorst, De Klencke
en Oldengaerde en supplement op de inventaris van
Batinge, Assen 1979,12-278C
4. J.C. Streng, ‘Stemme in Staat’. De bestuurlijke elite in
de stadsrepubliek Zwolle 1579-1795, Hilversum 1997,
319-326.
5. Johan de Ligne, graaf van Aremberg (1525-1568),
werd in 1553 stadhouder van Overijssel.
6. W. Nagge, Historie van Overijssel, Zwolle 1915, dl.2,
184-229.
7. Idem, 253-254.
8. F. van der Pol, De reformatie te Kampen, Kampen
1990,145.
9. R. Reitsma, Centrifugal and centripetal forces in the
early Dutch republic. The States of Overyssel 1566 –
1600, Amsterdam 1982,64.
10. B.J. Kam, Capita selecta: Capita occidorum. Doodstraffen
in Zwolle van Columbus tot Napoleon, Zwolle
1992,182.
11. Klaring: B.J. van Hattum, Geschiedenissen der stad
Zwolle, Zwolle 1975, dl.3,7-8. Brand: J. Geesink, ‘Enkele
mededelingen betreffende de Zwolse brandweer
in vroegere dagen’, in: Verslagen en Mededelingen
van de Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch
Kegten Geschiedenis [VMORG], 26 (1910), 87.
12. Kam, Capita, 185.
13. Van Hattum, Geschiedenissen, dl.3,18.
14. Van Hattum, Geschiedenissen, dl.3,31; Nagge, Historie,
dl.2, 298-312; Reitsma, Centrifugal, 91; Van der
Pol, De reformatie, 152-159.
15. Karel van Brimeu, graaf van Megen (1525-1572). In
1569 stadhouder van Overijssel.
16. J.G.C. Joosting, Het huis-archiefvan Batinge, Leiden
1910, r72; S. Elte, ‘Godsdienstige Conflicten in Zwolle
in het tijdvak van 1530 – 1580’, in: VMORG, 52
(1936), 58; Van Hattum, Geschiedenissen, dl.3,62.
17. M. van de Vrugt, De Criminele Ordonnantiën van
1570, Zutphen 1978,54.
18. Van Hattum, Geschiedenissen, dl.3,55-
19. Van Hattum, Geschiedenissen, dl.3, 63; S. Elte, ‘Bescheiden
betreffende de hervorming in Zwolle’, in:
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap
68 (1937), 110-112; Van de Vrugt, De Criminele
Ordonnantiën, Zutphen 1978, 63; Van der
Pol, De reformatie, 178.
20. B. Dubbe, Monumenten in zilver, Zwolle 1976,27.
21. Viglius van Aytta van Zwichem (1507-1577) en
Charles de Tisnacq (? -1573).
22. Van Hattum, Geschiedenissen, dl.3,68-78.V
23. Idem, dl.3,97-99,108.
24. Nagge, Historie, dl.2, 388; Van Hattum, Geschiedenissen,
dl.3,109-110.
25. Willem IV, graaf van den Bergh (1537-1586). In 1581
stadhouder van Gelderland en Karel, graaf van Berlaymont
(1510-1578).
26. Van Hattum, Geschiedenissen, dl.3,115.
27. Reitsma, Centrifugal […] forces, 110.
28. Nagge, Historie, dl 2,436-437; Van Hattum, Geschiedenissen,
dl.3, H5> 118,128-130.
29. IJ. van Doorninck, ‘Vijanden en vrienden van
Spanje’, in: Bijdragen tot de Geschiedenis van Overijssel
4(1878),168-179.
30. Reitsma, Centrifugal […] forces, 268.
31. George van Lalaing, graaf van Rennenberg (ca.1540-
1581). Mededeling: Van Hattum, Geschiedenissen,
dl.3,158.
32. Elte, ‘bescheiden’, 118-119.
33. Reitsma, Centrifugal […] forces, 209.
34. M.L. Hansen, ‘Het oproer te Zwolle in 1580’, in:
Zwols Historisch Tijdschrift, 13 (1996), 48-53. Van der
Marsch had twee maal geld geleend. De eerste maal
een bedrag van 318 goudgulden, de tweede maal 106
rijksdaalder. Hertgers en zijn vrouw hadden voor 85
goudgulden bij Van Haerst in het krijt gestaan
(RAG 0908 7H, 483-484).
35. Van Hattum, Geschiedenissen, dl.3,200,203-204.
36. Van Hattum, Geschiedenissen, dl.3, *94- Van Rhemen
geeft geen zekerheid maar schreef de opmerking
bij zijn informatie over Johan van Haerst (RAG
0908 7H, 482,491).
37. Dubbe, Monumenten, 46-47.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Zwolse patriotten in St. Omaars
De oplopende spanningen tussen Patriotten
en Oranjegezinden in de jaren voor 1787
leidden er uiteindelijk toe, dat de Pruisen
het land binnenvielen. Met hun hulp werd de
macht van stadhouder prins Willem V en de
Oranjegzinden hersteld. Na de Pruisische inval en
de capitulatie van Amsterdam in oktober 1787,
brak volgens J.G.M.M. Rosendaal een toestand
van volledige anarchie uit: massale plundering van
duizenden huizen, talrijke mishandelingen door
orangisten, het afvoeren en gevangenhouden
onder erbarmelijke omstandigheden van honderden
krijgsgevangenen, het wegvallen van het stedelijk
gezag in een groot aantal, veelal patriotse
Hollandse steden. Deze veelal georganiseerde terreur
van Orangisten en Pruisische soldaten werd
gevolgd door zogenoemde ‘wetsverzettingen’ in
Utrecht, Zeeland en Holland, waarbij de stedelijke
besturen van patriotten gezuiverd werden. Vooral
in Gelderland, Friesland, Utrecht en Holland vonden
ook justitiële vervolgingen plaats.’
Tijdens de eerste paniek in september en oktober
1787, sloegen tienduizenden, waarschijnlijk
zelfs meer dan honderdduizend patriotten – dat
wil zeggen meer dan 5% van de Nederlandse
bevolking – op de vlucht. Enige tienduizenden
trokken naar het buitenland. Sommigen gingen
naar de Verenigde Staten van Amerika, Denemarken,
Engeland of naar één van de Duitse steden,
maar het leeuwendeel koos voor de Zuidelijke
Nederlanden en Frankrijk. De Noordfranse garnizoensstad
St. Omaars werd aangewezen als plaats
voor de opvang van de niet-militaire vluchtelingen.
De eveneens gevluchte Friese regent Coert
Lambert van Beijma werd verzocht om als regeringscommissaris
de leiding over de vluchtelingengemeenschap
op zich te nemen. Vanaf eind
januari 1788 registreerde Van Beijma de vluchtelingen
en kende hun de door de Franse overheid
verstrekte uitkeringen toe. Vanaf 1 april 1788 werd
besloten om de toelating van vluchtelingen te
stoppen. De kosten van het stelsel liepen uit de
hand. Er ontstond een beleid dat erop gericht was
het aantal vluchtelingen terug te dringen. Een
terugkerende vluchteling kreeg vier tot zes keer
zijn wekelijkse uitkering. Dit systeem bleef tot de
Bataafse Omwenteling en de repatriëring van de
meeste gevluchte patriotten grotendeels intact.
In de maanden januari-april 1788 kwamen
ruim 57 Zwolse patriotten in St. Omaars aan.
Mannen, vrouwen en kinderen, die om welke
reden dan ook zich in Zwolle niet langer veilig
voelden. Uit deze lijst is een aantal personen
gelicht, wier achtergrond en levensloop nader
werd onderzocht. Wie waren zij, welke rol speelden
zij in de Zwolse patriottenbeweging en waarom
vertrokken ze; dat zijn de vragen die centraal
staan in dit artikel.
Karakteristiek van de groep
De 57 naar St. Omaar gevluchte Zwolse patriotten
zijn in verschillende beroepsgroepen onder te
brengen:
Johan Seekles
kleermakersknechten:
timmermansknechten:
zilversmidknechten:
hoveniers:
militairen:
metselaars:
mandenmakersknechten:
schoenmakersknechten:
brouwersknechten:
kappers:
leerlooiersknechten:
smidsknechten:
kastenmakersknechten:
klerken:
16 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
In dit pand, ‘de Utrecht’
of ook wel ‘de Mercuur’
geheten, thans Luttekestraatu,
bevond zich in
de zeventiende en achttiende
eeuw de herberg
‘de Wijnkan.’
Daarnaast waren de navolgende beroepsgroepen
éénmaal vertegenwoordigd: voermansknecht,
passementwerker, winkelier, schipper, boekbinder,
verver/glazenmaker, bakker, horlogemaker,
tabakskoper, turfdrager en een kant- en linnenwever.
De lijst verschaft slechts in beperkte mate
inzicht in de leeftijd van de vluchtelingen. Van 31
personen wordt geen geboortejaar vermeldt. Van
de 26 anderen mannen kan enkel bij benadering
de leeftijd worden vastgesteld. Van hen waren er
acht die tussen de 17 en 19 jaar oud waren; er
waren dertien twintigers, variërend in leeftijd tussen
de 21 en 29 jaar; tenslotte waren er vijf dertigers,
variërend in leeftijd tussen de 30 en 37 jaar.
Hoewel, zoals gezegd, van 31 personen geen
leeftijd kon worden achterhaald, mogen we concluderen
dat het hier in hoofdzaak om jonge patriotten
in de leeftijd tussen 20 en 40 jaar handelt.
Dit komt overeen met de bevindingen van Van
Heuven-Bruggeman, die bij haar onderzoek naar
de rekwestranten van het rekwest uit 1785 constateert
dat het overgrote deel van de personen tussen
de 20 en 40 jaar oud is.2
Uit een viertal vermeldingen (Kemper, Beekman,
Koek en Kalff) valt op te maken dat ook
vrouwen en kinderen de wijk naar Frankrijk genomen
hebben. Naar alle waarschijnlijkheid bestonden
er familiebanden tussen Willem en Hendrik
Knaap, Hendrik en Albert Bruins, alsmede Hendrik
en Christoffel Reis. Hermannus, Willem Jan en
Lambert van der Voort waren broers.
Ook de onderverdeling naar kerkelijke gezindte
laat geen afwijkingen van het geldende Zwolse
beeld zien. Gesteld mag worden dat de hoofdmoot
van de vluchtelingen uit leden van de gereformeerde
gemeente bestond (16 personen), gevolgd
door rooms-katholieken (5 personen) en de lutheranen
(3 personen). Van 33 personen konden geen
gegevens over hun kerkelijke gezindte worden
achterhaald.
Betrokkenheid bij Patriottenbeweging
Onderzocht is of van de op de lijst vermelde personen
meer gegevens over hun betrokkenheid bij
de patriottenbeweging en de achtergronden van
hun vlucht kon worden gevonden. Dit bleek
slechts bij enkelen mogelijk.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Hendrik Bruins
In november 1787 vond in de herberg ‘de Wijnkan’
te Zwolle een gevecht plaats tussen Hendrik
Bruins en Jan Jansen, wonende aan de IJsseldijk.
Blijkbaar had Bruins zonder enige aanleiding Jansen
met een mes in de borst gestoken. Bruins
vluchtte de stad uit. Hij schaarde zich vermoedelijk
in de rijen van patriotse vluchtelingen om
strafvervolging te ontlopen. Uiteindelijk kwam hij
in St. Omaars terecht. In augustus 1793 dook
Bruins weer op in Zwolle en werd terstond opgepakt.
Tijdens het verhoor bleek, dat hij zeer dronken
was geweest. Hij kon zich verder van het voorval
niets meer herinneren. Bruins werd veroordeeld
tot verbanning uit de stad, de stadsvrijheid
en het schoutambt voor de tijd van twee jaar. Aangezien
hij de kosten van zijn detentie niet kon
betalen werd hij tevens veroordeeld tot vier dagen
hechtenis op water en brood.3
Melle van Groeningen
De in 1759 te Zwolle geboren Melle van Groeningen
was in 1780/1781 matroos aan boord van het
fregat ‘de Eendracht’ dat onder commando van
kapitein A. de Roode stond.4 Bij de doop van zijn
zoon Berent in 1782, bleek dat Van Groeningen
van werkgever was veranderd. Hij was inmiddels
werkzaam als knecht op een beurtschip naar
Haarlem. Zowel in 1788 als in 1794 is Van Groeningen
lange tijd afwezig. Zijn vrouw, Sophia Hulsbergen,
ontving in juni 1794 ondersteuning van de
Stadsarmenkamer.5 In november 1795 was Van
Groeningen – samen met Adam van Brussel,
Andries Peters en Herman van der Vegte – aanwezig
ten huize van Derk Grevenstuk. Van Brussel
werd wegens het zingen van rustverstorende liederen
en oproerig gedrag opgepakt en veroordeeld
tot acht dagen hechtenis op water en brood.6 Op
13 december 1795 ondertekende Van Groeningen
een verzoekschrift om Prinsgezinde ambtenaren
te vervangen door ‘goede patriotten.’ Andere
ondertekenaars waren Jan Willem Stokebrand,
Gerrit Westerhof, Hendrik Willem van Rhee,
Adolf Glazer en Hermannus van der Voort. Zijn
patriotse gezindheid had Van Groeningen ook na
zijn gedwongen verblijf in Frankrijk behouden.7
Salomon van Deventer*
Salomon van Deventer werd op 30 december 1736
te Zwolle gedoopt als oudste zoon van de mrknoopmaker
Peter van Deventer en diens tweede
vrouw Gesina Reinards. Hij overleed te Zwolle op
n februari 1815.
Van Deventer begon zijn ambtelijke loopbaan
op 15-jarige leeftijd als klerk of kopiist op het
stadshuis. In eerste instantie was hij belast met het
afschrijven van eenvoudige dienststukken. Later
volgden de meer vertrouwlijke stukken, waarvoor
hij in 1763 de eed van secretaris aflegde. In 1768
ontving Van Deventer van het stadsbestuur permissie
om als procureur op te treden. Over een
opleiding aan de Zwolse latijnse school of een universiteit
zijn geen gegevens gevonden. Wellicht
heeft hij zich door zelfstudie of praktijkervaring
de nodige wetskennis eigen gemaakt. Zeker is dat
veel instellingen en particulieren van de diensten
A. W. Baron van Pallandt
tot Zuthem (1728-
1803), een lokale patriotse
voorman die samen
metH. Kemperen
J. Jansen naar Brabant
vluchtte in het najaar
van 1/87. Kemper en
Jansen trokken door
naar St. Omaars.
18 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Resolutie waarin Hendrik
Bruins wordt veroordeeld
vanwege de
steekpartij in herberg
‘de Wijnkan’ (GAZ,
AAZ01-97, p. 531 Resolutie
Schepenen en
Raden d.d. 16 augustus
1793)-
van Van Deventer als procureur, curator of executeur-
testamentair gebruik hebben gemaakt.
Door zijn functies behoorde Van Deventer tot
de sociale middenlaag van de toenmalige standenmaatschappij.
Zoals zovelen van zijn tijdgenoten
zal ook Van Deventer zich hebben afgezet tegen
heersende misstanden en de Stadhouderlijke
invloed op het stadsbestuur. In 1783 werd hij voor
korte tijd lid van de Burgercommissie en raakte hij
betrokken bij het opstellen van verzoekschriften
met een patriottisch karakter. Nadat hij in maart
1787 secretaris was geworden van de Vergadering
van vertegenwoordigers van gewapende schutterijen,
vrijcorpsen en genootschappen van wapenhandel
– onder leiding van de bekende patriot
Gerrit Jan Pyman – werd het duidelijk dat Van
Deventer patriottische sympathieën koesterde.
Hij werd meer en meer gedwongen partij te kiezen
in een escalerend conflict tussen patriotten en
prinsgezinden.
Na de inval van de Pruisische troepen in september
1787 besloot de nieuwe prinsgezinde magistraat
om Van Deventer vanwege zijn aandeel in
bovengenoemde vergaderingen niet gerechtelijk
te vervolgen, doch enkel uit zijn stadsambt van
klerk te ontslaan. Blijkbaar voelde Van Deventer
zich in die periode niet langer veilig in Zwolle.
Vermoedelijk heeft Van Deventer Zwolle al in
januari 1788 verlaten. Zijn aankomst in St. Omaars
werd geregistreerd op 18 februari 1788. Op dat tijdstip
werden eveneens de Zwollenaren Steven
Meulenbelt, Jan Tusveld, Jan Willemsz. Stokebrand
en Hendrik Willem van Rhee geregistreerd.
Het is onduidelijk of Van Deventer in hun gezelschap
reisde.
Zijn verblijf in St. Omaars duurde tot 7 mei
1788, de dag waarop hij werd weggezonden. Wellicht
hebben zijn ervaringen in Frankrijk de nodige
invloed gehad op zijn plotselinge ommezwaai
van patriot naar prinsgezind. Het zou kunnen verklaren
waarom Van Deventer in april (?) 1788 de
vereiste eed op de Constitutie, het erfstadhouderschap
en de regeringsvorm van Overijssel aflegde.
Deze drastische politieke wending bleef Van
Deventer ook in de jaren na 1788 dramatisch achtervolgen.
Zowel in 1791 en als in 1795 moest hij
zich door middel van verweerschriften tegen lasterpraatjes,
aantijgingen en leugens van patriotse
zijde verweren. Opvallend is dat hij in zijn verweerschrift
van 1791 met geen woord over zijn
vlucht naar en verblijf in Frankrijk rept.9
Van Deventer was één van de weinigen, die
zich meermalen in het openbaar heeft moeten
verantwoorden. Dat maakte hem tot een prominent
slachtoffer, wanhopig bezig zijn inkomsten
en verworven positie veilig te stellen.
Hendrikus Kemper en Jan Jansen
Hendrikus Kemper ontving op 3 september 1783
toestemming van het Zwolse stadsbestuur om met
de gereformeerde Hendrina Slootman of Horstman
te trouwen. Hij moest beloven om de kinderen
gereformeerd op te voeden. Het huwelijk werd
op 21 september 1783 te Windesheim gesloten. Uit
dit huwelijk werden in de periode 1784-1795 een
zestal kinderen geboren. Kemper werd in april
1838 lidmaat van de hervormde gemeente Windesheim
en vertrok in 1843 naar Wijhe.
Jan Jansen (van Zwol) werd op 16 februari 1749
te Windesheim gedoopt als het vijfde kind van de
echtelieden Jan Jansen van Zwol en Maria Engberts.
Hij trouwde op 16 november 1788 in de kerk
te Windesheim met Janna Kuipers. Uit dit huwelijk
werden in de periode 1790-1805 zeven kinderen
geboren. Jan van Zwol overleed op 11 september
1807 te Zuthem.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
In Windesheim bestond in 1787 een Exercitiegenootschap
(of ook wel Genootschap van
Wapenhandel genoemd). De wetten (= reglement)
van dit Genootschap werden in februari
1787 door een groot aantal burgers van Windesheim
ondertekend. Onder de ondertekenaars
bevonden zich ook Hendrikus Kemper en Jan Jansen.
Laatstgenoemde trad op als luitenant, terwijl
Kemper als kapitein het bevel voerde.
Op 30 juni 1787 brachten Kemper en Jansen
een bezoek aan Joachim van Plettenberg, de
bewoner van het Huis Windesheim. Zij waren
gewapend met sabels en werden op een afstand
gevolgd door een groep medestanders. Van Plettenberg,
oud-gouverneur van Kaap de Goede
Hoop, beschreef die ontmoeting als volgt:
…. Zij quamen om mij aantezeggen en te
waarschuwen van niet weder ten mijnen huize te
ontfangen Den Paknaald van Zwolle (onder deezen
bijnaam verstaande den heer Hoekman) want
dat zij officieren en de Gemeene, uit welke naam
spraaken, hem hielden voor een verspieder, ja zelf
landverrader, en dat over het geheel zij alle het
geloop van Oranje-klanten niet langer willen dulden…’
Het leven van Hoekman had volgens Van
Plettenberg gevaar gelopen: ‘… Om mij te meer
afteschrikken den Heer Hoekman te mijnent te
ontfangen, deden die twee officieren mij verstaan,
dat twee dagen bevoorent die heer (— Hoekman)
groot gevaar hadde geloopen van te zijn aangevallen
op de groote landweg, nadien men weetende
zig op het huis Windesheim bevond, eenige lieden
” op de stenen brug na desselfs terugkomst hadden
gewagt, en alleen van haar voornemen hadden
afgezien, omdat het te laat in den avond wierd,
volgens nadere berigten zouden dit menschen zijn
geweest uit het Zwolsche detachement, hetwel na
Deventer moetende voortreijzen, Windesheim
was voorbijgegaan…’ Er wordt verondersteld, dat
het bezoek van de patriotten aan de orangist Van
Plettenberg gezien moet worden als een wraakneming
vanwege diens verhouding met een 17-jarige
dochter van Joan Derk van der Capellen tot den
Pol, de patriotse leider in Zwolle.10
De namen van Kemper en Jansen komen
eveneens voor op een uit september 1787 daterende
lijst van manschappen uit de genootschappen
van Wijhe, Wilsum en Windesheim, die zich
schriftelijk bereid hadden verklaard om te dienen
in het te formeren patriottenleger. Dit leger moest
het platteland van Overijssel verdedigen tegen een
mogelijke Pruissische inval.1′
Kemper en Jansen werkten als knechten bij de
boer Jan van Santen te Windesheim. In november
en december 1787 bracht de gerechtsdienaar M.J.
Voskuil diverse keren een bezoek aan Van Santen,
teneinde aan diens knechten Kemper en Jansen de
dagvaarding om voor het gerecht te verschijnen te
kunnen overhandigen. Het stadsbestuur was
inmiddels een gerechtelijk onderzoek gestart naar
de betrokkenheid van Kemper en Jansen bij de
gebeurtenis op Huize Windesheim. Het eerste
verhoor van Jan Jansen vond plaats op 5 november
1787. Kemper was toen al gevlucht. Op 12 januari
1788 verscheen Voskuil, vergezeld door een
detachement ruiters met een wagen, andermaal
bij Van Santen om beide verdachten op te halen.
Ook Jansen was inmiddels vertrokken. Volgens
Van Santen was Jan Jansen de dag vóór nieuwjaar
Wy ryden naar
St. Omer. Spotprentop
de patriotse vluchtelingen,
die als narren op
ezels zijn afgebeeld.
20 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
en Hendrikus Kemper al eerder vertrokken. Beiden
waren gevlucht naar Brabant om zich bij
baron A.W. van Pallandt van Zuthem, drost van
IJsselmuiden, te voegen.
Bij publicaties van 6 mei en 14 juni 1788 werden
Kemper en Jansen opgeroepen om op 29 juli 1788
op het raadhuis te verschijnen, ten einde zich te
verantwoorden voor hun gedrag. Uiteindelijk
werden Kemper en Jansen, voormalige officieren
van het Windesheimer vrijcorps, voor hun bedreiging
van de bewoner van Huize Windesheim veroordeeld
tot verbanning uit de provincie Overijssel.
12
De aankomst van Kemper en Jansen in
St. Omaars werd op 21 januari 1788 geregistreerd.
Gelijktijdig kwamen ook Jan Meyer en Henrik Jan
van Dijk aan.Jansen werd al op 28 mei 1788 weggezonden,
terwijl Kemper met vrouw en twee kinderen
pas in maart 1792 uit St. Omaars vertrok.
Terugkeer in Zwolle
Van degenen die in 1788 en 1789 uit St. Omaars
door de autoriteiten werden weggezonden, zoals
Akkerman, Bader, Beekman, Bruins, Cammeron,
Van Deventer, Van Dijk, Eskes, Glazer, Van Groeningen,
Haselhof, Gerardus Jansen, Jan Jansen,
Kok, Lammerts, Meulenbelt, Ney, Hendrik en
Christoffel Reis, Van Rhee, Segerts, Stokebrand,
Straay, Stuivelaar, Tusveld, Veenhuyzen, Lambert
en Willem Jan van der Voort en Wobben keerden
de meesten in de loop van dat jaar of 1789 terug
naar Zwolle. Slechts enkelen bleven langer weg (de
Bos, Cornelisz, Daulan, Gerrit Jansen, Kannegieter,
Hendrik Knaap, Willem Knaap, Kemper,
Koek, Van der Linden, Naas, Niemeyer, Olthuizen,
Stoel en Hermannus van der Voort) of trokken
naar andere steden of plaatsen, zoals Boschhoever
(Duinkerken, 1790), Kalff (Utrecht, 1796),
Lentmeyer (Loosdrecht, 1798) en de Roer (Parijs,
1790).
Conclusie
Van het merendeel van de vertrokken burgers kon
niet worden achterhaald wat de reden voor hun
vlucht was. Berichten over brandstichting, mishandeling
en doodslag in Zwolle ontbreken. Van
een Oranjegezinde furie tegen het volk was in
Zwolle geen sprake. Vermoedelijk werd hun
vlucht meer ingegeven door onheilspellende
berichten uit andere steden of lagen er andere,
wellicht economische, motieven aan ten grondslag.
Slechts van een enkeling, zoals Salomon van
Deventer, Hendrikus Kemper, Jan Jansen en Hermanus
Potgieter, was het begrijpelijk dat ze de
wijk namen. Zij konden immers worden gerekend
tot de leidende voormannen. De overige vluchtelingen
waren minder belangrijk. Hun namen treffen
we niet aan op de lijsten van Patriotse instellingen,
zoals het Comité Revolutionair, de Burgercommissie,
het Commercie College of de Loge
LTnébranlable. Hun vlucht gaf echter wel aan, dat
ze zich serieus bij de Patriottenbeweging betrokken
voelden.
Opvallend is, dat het vooral knechten, kleine
middenstanders en onvermogenden betrof, die de
wijk naar Noord-Frankrijk namen. Vermogende
Zwollenaren, leden van Patriotse magistraatsfamilies
en leidende Patriotse voormannen zochten
hun heil elders, vermoedelijk in Parijs, Londen en
andere Europese steden. Leden van de familie
Doyer weken zelfs uit naar Noord-Amerika.
Noten
1. J.G.M.M.Rosendaal, “Geene Heeren meer, Zalige
Egalité”, De door de Franse overheid ondersteunde
gevluchte patriotse burgers, 1787-1794, in: Jaarboek
l995 van het Centraal Bureau voor Genealogie, 107-
164.
2. M. van Heuven-Bruggeman, Een rekwest in Zwolle
in de nazomer van het jaar 1785, doctoraalscriptie
Vrije Universiteit Amsterdam, 1975, 21. Zie ook
GAZ, Z.Fol.23.
3. Gemeentearchief Zwolle (GAZ), Administratief Archief
Zwolle (AAZ01), Resoluties Schepenen en Raden
(Res.S en R.), dd. 16 augustus 1793, p. 531.
4. GAZ, IA025-400.
5. GAZ, AAZ01, Resoluties Provisionele Representanten,
dd. 28 juni 1794, p. 217.
6. GAZ, AAZ01, Resoluties Provisionele Representanten,
dd. 9 november 1795, p. 99.
7. GAZ, AAZ01-06681.
8. J.J. Seekles, ‘Salomon van Deventer, 1736-1815’, in:
Overijsselse Biografieën, deel 2, Meppel 1992,42-45.
9. GAZ, AAZ01-06835.
10. GAZ, AAZ01-06051.
11. GAZ, AAZ01-06055.
12. GAZ, RA001-00466.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 21
Bijlage: alfabetisch overzicht van naar St. Omaars
gevluchte Zwolse patriotten
1. Frans Akkerman, knopenmaker en merselaar (1783-
1.788), aanwezig in Sc. Omaars van 17 februari 1788
tot 7 mei 1788, wanneer hij wordt weggezonden.
2. Jacob Bader, metselaar (1788), aanwezig in St. Omaars
van 19 februari 1788 tot 24 mei 1788, verblijft
ook in Duinkerke.
3. Harmanus Beekman, timmerman (1788), kleermakersknecht
(1788), aanwezig met vrouw en één kind
in St. Omaars en Grevelingen van 28 januari 1788 tot
19 maart 1789.
4. Jan Boschhoever, scheepstimmerman(sknecht)
(1788/1789), aanwezig in St. Omaars op 10 februari
1.788, verblijft in Duinkerke in 1790.
5. Anthonis de Bos, horlogemaker(sknechc)
(1788/1789), aanwezig in St. Omaars van 24 februari
1788 tot vermoedelijk mei 1791.
6. Albert Bruins, verver en glazenmaker (1788), zilversmid
(1789), aanwezig in St. Omaars op 17 februari
1788.
7. Hendrik (Albert) Bruins, zilversmid(sknecht) (1788),
aanwezig in St. Omaars van 17 februari 1788 rot 23
april 1788, wanneer hij wordt weggezonden.
8. Hubert (B.) Cammeron, kastenmaker, schrijnwerkersknecht
(1788/1789), aanwezig in St. Omaars van
17 maart 1788 tot 14 oktober 1789.
9. Roelof Cornelisz, afkomsrig van Meppel,
brouwer(sknecht) (1788/1789), verblijft in 1787 in
Zwolle, aanwezig in St. Omaars van februari 1788 tot
vermoedelijk mei 1791 •
10. Jan Joseph Francois Daulan, pruikenmaker, dameskapper
(1788-1792), aanwezig in St. Omaars van 29
maart 1788 tot vermoedelijk mei 1792.
11. Salomon van Deventer, klerk, kopiist op een kantoor
(1788), aanwezig in St. Omaars van 18 februari 1788
tot 17 mei 1788, wanneer hij wordt weggezonden.
12. Hendrik Jan van Dijk, timmerman, aanwezig in St.
Omaars van 21 januari tot 17 april 1788; wordt uiteindelijk
weggezonden.
13. Hendrikus Eskes, (ger, geboren 1769),
kleermaker(sknecht) (1788/1789), aanwezig in St.
Omaatsvan 12 februari 1788 rot 1.6 oktober 1789-
14. Albertus Glazer,kleermaker (1788/1789), aanwezig
in St. Omaars van 13 februari 1788 rot 1 juli 1789-
15. Melle van Groeningen, schipper(sknecht) (1788), aanwezig
in St. Omaars van 24 februari 1788 tot 17 mei
1788, wanneer hij wordt weggezonden.
16. Elzo Arnoldus Haselhof, tabakskoper (1788), aanwezig
in St. Omaars van 18 maart 1788 tot 17 mei 1788,
wanneer hij wordt weggezonden.
17. Gerardus Jansen,(ger, geboren 1771, vermoedelijk
overleden in St. Omaars vóór 7 april 1788), kleermaker(
sknecht), aanwezig in St. Omaars van 12 februari
1788 tot 7 mei 1788, wanneer hij wordt weggezonden.
18. Gerrit Jansen, mandenmaker(sknecht) (1788/1789),
aanwezig in Zwolle in 1787, in St. Omaars van 10 februari
1788 tot 31 januari 1790.
19- Jan Jansen, hovenier, arbeider, aanwezig in St.Omaars
van 21 januari 1788 tot 28 mei 1788; wordt uiteindelijk
weggezonden.
20. Jan Willem Kannegieter, timmerman, schrijnwerkersknecht
(1788/1789), aanwezig van februari 1788
tot februari 1790 in St. Omaars; wordt uiteindelijk
weggezonden.
21. Hendrik Kemper, conciërge en intendant van het kasteel
van A.W. van Pallandt van Zuthem (1787), hovenier,
tuinman (1788), boerencommandant en daghuurder
(1789); aanwezig met vrouw en twee kinderen
van 21 januari 1788 tot vermoedelijk maart 1792
in St. Omaars.
22. Hendrik Knaap, boekbinder(sknecht) (1788), onderofficier
(1789), aanwezig in St. Omaars van februari
1788 tot vermoedelijk mei 1791.
23. Willem Knaap,timmerman(sknecht) (1788-1790),
militair (1788), aanwezig in St. Omaars van februari
1788 tot februari 1790.
24. Jurgen Johannis Kalff (Kal), pruikenmaker (1790-
1792), aanwezig met zijn vrouw in Grevelingen van
1789 tot maart 1792, duikt in september 1796 op in
Utrecht.
25. Koek, afkomstig uit Zwolle, winkelier, verblijft met
zijn vrouw van 1789-1793 in Frankrijk.
26. Hermen Koek, (geboren 1761), bakker(sknecht)
(1788/1789), dagloner van metselaar (1789), aanwezig
in St. Omaars van 1 februari 1788 tot vermoedelijk
mei 1791.
27. Reinier Kok, bombardeur Reg. d’Averhould (1787),
bakker (1788), aanwezig in St. Omaars van 21 maarr
1788 tot 30 april 1788, terug in Zwolle in september
1789.
28. Jannes Lammercs, brouwersknecht (1788), aanwezig
in St. Omaars van 10 februari 1788 ror 16 april 1788,
wanneer hij wordt weggezonden.
29- Hubert Lantenberg, kistenmakersknecht, timmerman
(1788), aanwezig in St. Omaars op 10 februari
1788.
30. Alleberrus Lentmeijer,milicair (1788), stoelendraaier
(1789-1794), geboren in Kampen in 1760, ve

Lees verder

Zwolse Historisch Tijdschrift, uitgaven 1997

Door 1997, Zoek in ons tijdschrift

Historisch
138»
P R I J S F 1 2 , 5 O
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Groeten uit Zwolle
Wim Huijsmans en Annèt Bootsma
002488
J3IHOUV
3T1OMZ
31N331AI3O
Ansichtkaart: ‘De Dageraad’, Molenweg 38
Poststempel: Zwolle, 8 oktober 1903
Beste Aaltje. Ik ben heel blij als ik nog eens weer wat
van mijn vroegere leerlingen hoor. Maar ik zal U
toch niet meer kennen. Ik zend U nu een kaart met
onze Dageraad, opdat U nu ook weet, waar we
wonen en onze samenkomsten houden. Hierbij gaat
een kaart, waarop al onze samenkomsten. Met de
hartel. groeten. Uw zeer toegenegen meester E. Meuleman.
Een ansichtkaart uit 1903, vervaardigd door
stoomdrukkerij La Rivière & Voorhoeve te Zwolle,
met het gebouw De Dageraad aan de Molenweg
38 als afbeelding. Het pand is in 1897 ontworpen
door de Zwolse architect F.C. Koch en in 1898
door de hervormde predikant A. de Haan ingewijd.
Het bestond uit een vergaderzaal met
woning en ‘annexe lokaliteiten.’ Van hier uit vond
de stadsevangelisatie in het rode Assendorp plaats,
waar veel mensen woonden die bij het spoor
werkten. Ook was er in De Dageraad een kleuterschool
gevestigd. Bouwkundig ziet het pand er aan
de buitenkant nog net zo uit als op de ansichtkaart.
Wel is het nu wit geschilderd. Naast de
entree is een bord bevestigd waaruit blijkt dat nog
steeds op dit adres de Vrije Evangelisatie gehuisvest
is. Zoals op de kaart vermeld woonde E. Meu •
leman in De Dageraad. Het gaat hier om Egbert
Meuleman, geboren op 22 april 1870 te Zwolle,
conciërge in De Dageraad. Hij was onderwijzer en
heeft Aaltje Dikschei dus in de klas gehad. Uit het
archief van de penningmeester van De Dageraad
blijkt dat Egbert Meuleman op 15 oktober 1907
twaalf-en-een-half jaar verbonden was aan De
Dageraad. Hij kreeg toen een cadeau van 15 gulden.
In 1908 vertrok meester Meuleman naar Den
Haag.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Redactioneel Inhoud
Krantenlezers leverden ook vroeger al commentaar
op gebeurtenissen via ingezonden brieven.
Dit blijkt uit het artikel van Wil Cornelissen over
de onrust die het gevolg was van het optreden van
een veldwachter tijdens een joodse begrafenis.
Eigentijds commentaar en ooggetuige verslagen
zijn ook van belang in het artikel van J.C.
Streng over de grote overstroming van 1825. Veel
over deze ramp is te vinden in het boek geschreven
door Jan ter Pelkwijk ten bate van de slachtoffers.
In de zestiende eeuw werden de originele landen
dijkrechten voor gebruik door juristen gekopieerd.
De fraaie versiering van een aantal van
deze bundels wordt door Lydie van Dijk beschreven
en in de tijd geplaatst.
Een eeuw later, eind zeventiende eeuw, werd
een dichtbundel van Anna Morian gepubliceerd.
G.T. Hartong ontrukt deze Zwolse dichteres aan
de vergetelheid en put uit haar gedichten ook een
groot aantal biografische gegevens.
Iet Ërdtsieck beschrijft het onderwijs aan het
joodse kind in Zwolle rond het midden van de
vorige eeuw. Een aantal overheidsmaatregelen op
onderwijsgebied moest er voor zorgen dat het
joodse kind integreerde in de Nederlandse samenleving.
Tenslotte beschrijft Wim Huijsmans de
geschiedenis van het pand Harm Smeengekade 7,
nu gelegen bij de rotonde bij de Kamperpoortenbrug.
Dit pand werd in 1765 gebouwd als logement
met een stalling voor paarden. Het heeft tot begin
tachtiger jaren van de vorige eeuw als herberg
gefungeerd.
Groeten uit Zwolle Wim Huijsmans en Annèt Bootsma 2
De veldwachter zorgde voor onrust Wil Cornelissen 4
‘De zenuwen doen mij alles beven’ J.C. Streng 6
Gebundelde stads-, land- en dijkrechten Lydie van Dijk 10
Het onderwijs aan het joodse kind in Zwolle, 1819-1857 Iet Ërdtsieck 14
Anna Morian. Een vergeten Zwolse dichteres uit
de zeventiende eeuw G.T. Hartong 20
Een levendig centrum van verkeer:
Harm Smeengekade 7 Wim Huijsmans 26
Literatuur 32
Mededelingen 33
Agenda 34
Auteurs 35
Houten leesplankje dat gebruikt werd op joodse scholen, (collectie Joods Historisch
Museum, Amsterdam).
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
De veldwachter zorgde voor onrust
Wil Cornelissen >^^v p vrijdag 3 juni 1932 stierf Vrouwke Levie-
I lLievendag, wonende op de Willemskade
: V^_>/13 in Zwolle, in de ouderdom van 75 jaar.
Ze werd de daaropvolgende zondag begraven op
de joodse begraafplaats aan de Watersteeg (nu
Kuyerhuislaan genaamd). Haar begrafenis verliep
niet geheel rimpelloos als we mogen afgaan op de
ingezonden brieven in de Provinciale Overijsselsche
en Zwolsche Courant van 6 en 10 juni 1932.
Merkwaardig is hierbij dat de burgerlijke overheid,
in de figuur van een gemeenteveldwachter
van Zwollerkerspel, een rol speelde.
Wat was het geval? Een eeuwenoude traditie
wil dat mannen en jongens bij een dergelijke
plechtigheid een hoofdbedekking dragen. Tegenwoordig
worden daartoe veelal keppeltjes
gebruikt; destijds droeg men meestal hoeden of
petten.
In de krant van 6 juni schreef ‘een toeschouwer’
dat het bij de plechtigheid ‘enigszins onordelijk
is toegegaan.’ De aanwezige gemeenteveldwachter
kondigde aan dat mannen en jongens, die
niet van een hoofddeksel waren voorzien, niet op
de begraafplaats zouden worden toegelaten. Het is
onduidelijk of hij dit deed omdat hij opdracht had
gekregen om deze regel toe te passen, of dat hij het
op eigen initiatief deed; was het misschien een
joodse veldwachter?
Velen (en dat zullen waarschijnlijk de nietjoden
zijn geweest) maakten van de nood een
deugd. Zij maakten van hun zakdoek een ‘ersatz
hoofddeksel’ zoals de briefschrijver meldt. Hij
deed dat zelf ook voor zijn zoontje. Vervolgens
vertelt hij dat, nadat de plechtigheid enige tijd had
geduurd, hij van de politieman te horen kreeg dal:
het jongetje zich moest verwijderen. Ook andere
‘gezakdoekte’ personen werden verwijderd. De
veldwachter liep over de begraafplaats (en dat alles
tijdens de plechtigheid!) en commandeerde: ‘Er
af.’ Dat gaf natuurlijk onrust op Vrouwkes begrafenis.
De ingezonden-briefschrijver informeerde
naderhand bij een ‘Israëliet’ of een zakdoek geoorloofd
was. Volgens zijn informant was dit inderdaad
wel toegestaan. Zelfs zou in noodgevallen hel:
hoofd met uitgespreide hand bedekt mogen worden.
De briefschrijver eindigt met de vraag of de
politieverordening van Zwollerkerspel het optreden
van de veldwachter rechtvaardigt. Vermoedelijk
niet, zo verzucht hij.
Een paar dagen later reageerde een andere
Zwollenaar (‘Uw abonné A.K., vriend van de
familie’) in de krant. Hij zei dat hij van de onordelijkheden
niets had gemerkt. Maar de personen
die een zakdoek op het hoofd hadden, schaadden
het decorum en verwijdering was niet zo vreemd.
Bovendien, zo vroeg A.K. zich af, is een begrafenisplechtigheid
wel een geschikt schouwspel voor
kinderen, zoals de zoon van de eerste briefschrijver?
‘Tussen het publiek bevond zich ook een
dame met een huilende baby. Dat is toch een contradictie’,
zo beweerde hij. Ook deze tweede briefZWOLS
HISTORISCH TIJDSCHRIFT
HIER
BETJE
HIER RIJST
ONZE ZORGZAME MOEDER
VROUWKE LEVIE
-LIEVENDAG
GEB.TE BORNE 4 MEI 5617
OVERL.ALHIER 2 f j ^ , ” 5692
Grafsteen van Vrouwke
Levie-Lievendag op de
joodse begraafplaats
aan de Kuyerhuislaan.
schrijver informeerde bij ‘zeer bevoegde zijde.’
Men vertelde hem dat het dragen van zogenoemde
‘ersatz hoofddeksels’ ongeoorloofd was en dat
de veldwachter dus correct optrad.
Tenslotte is er nog een derde ingezonden brief
van Ed. Anholt Ezn, namens het bestuur van het
Joodse Begrafenis Genootschap. Ook hij nam het
op voor de veldwachter. Immers een gedekt hoofd
was bij een dergelijke plechtigheid verplicht. ‘Het
publiek hoort dat te weten’, zo betoogde hij. ‘En’,
zo voegde hij er nog aan toe ‘in tegenspraak met
andersluidende berichten is het bedekken van het
hoofd met ontbloote hand niet geoorloofd.’
De begrafenis van Vrouwke Levie had dus
door goedbedoeld ingrijpen van de burgerlijke
overheid een onrustig verloop.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
cDe zenuwen doen mij alles beven’
J.C. Streng
Kaart van de provincie
Overijssel met de doorbraken
en overstromingen
van 4 februari 1825,
gedrukt bij E. Maaskampt
Amsterdam (collectie
Stedelijk Museum
Zwolle).
Aan de grote overstromingsramp in februari
1825 is altijd al veel aandacht geschonken.
De ellende ontving in de toenmalige kranten
volop aandacht in het gehele land. Door Jan
ter Pelkwijk werd over de ramp een boekje ten
bate van de slachtoffers geschreven onder de titel:
Beschrijving van Overijssels watersnood in Februari)
1825. Nog altijd is dit de belangrijkste bron voor de
sindsdien verschenen literatuur.’
Een ooggetuige
Spontane reacties van ooggetuigen op de ramp
zijn echter zeldzaam. Naast het relaas van Jan
Morra over zijn reddingswerk is er een brief die
Rutgera Amarantha Thomassen a Thuessink over
haar ervaringen met de overstroming schreef aan
haar te Groningen wonende nicht Dientje, ofwel
Edzardina Jacoba Gelderman – Lewe van Middelstum.
2
Rutgera Amarantha was de dochter van de
grootmajoor van Zwolle, Joost Peter Thomassen a
Thuessink en Johanna Muntz. Zij was gedoopt op
19 februari 1764 en haar hele leven ongehuwd
gebleven. Ten tijde van de ramp woonde ze in een
huurhuis in de Nieuwstraat. Twee jaar later, op 16
februari 1827, overleed ze. Dientje, weduwe van
Egbert Gelderman, was haar aangehuwde nicht
want de moeder van Egbert was Arnoldina Aleijda
Thomassen a Thuessink, de echtgenote van
Arnoldus Gelderman.
Welnu, op 11 februari 1825 schreef met de schrik
nog in de benen en een overlopend gemoed, Rutgera
Amarantha de volgende brief aan Dientje:
‘Lieve Dientje, Daar ik toch niets doen kan, en
ik met mijn gedachten altijd over de Akeligheden
denk, moet ik UE eens mededelen wat Rampen,
onse Stadgenoten ende omliggende plaatsen, Dorpen
en gehugten al is overkomen; weet dan dat nu
ruim agt dagen geleden ik gerust op mij kamer zittende,
er in eens een geloop zoo sterk door mijn
straat kwam, dat ik vroeg uit ’t glas, of er Brand
was, waar ik ten antwoordt op kreeg, og neen,
maar het water loopt haast binnen Stadt, de Dijk
en voorstad staat al onder en veel lieden vlugten al
binnen om hun leven en haar vee te redden. Denkt
hoe mij dit trof. Ik had wel gevreest de ijsselijke
storm en daer alle Elementen scheenen in beweging
te zijn, dat dit naarheid zou opleveren dog,
zoo had nooit eennig Mensch kunnen denken. In
een ogenblik kerken opgeruimt, ’t Reventer het
Binnengasthuis en veel grote huisen die lieden
binnen namen, ’t Is nu vrijdag agt dagen, wierden
er zoo bij koppels levende zielen en lijken op Berris
in ’t Gasthuis gebracht, die opgevist wierden
aan alle oorden van onse stadt. Enkelden wierden
den kuur nog aangedaan, dog vrugteloos. ’t Zeewater
dat zoo sterk zig in een ogenblik tot in onse
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
stadt vertoonde was voor die menschen aller
nadeligst. alle huisraad kwam aandrijven. Vrouwen
met hunner kinderen in de arm gekneld.
Andere die er leven afgebrogt hadden, meenden
nog van haer huisgezin wat te vinden, dog vonden
ze verstijfd op stroo leggen, een aantal vee is hier
overal verdronken. Rende UE dese Couranten om
alles breedvoerig uit te zien en op nieuw aandoening
te spaeren. De zenuwen doen mij alles beven.
Hoe alles weer te regt komt weet God alleen.
Z[uster] Tobias3 heeft voor haer alleen een grote
agtduizend gis. schade. Balt aan de sluis, grote
schade en verliezen van kalk, steen, turf, en een
groot gedeelte van de Kalkhovens weg, de weg na
Meppelt van daar, zal zoo men nu zegt nooit meer
in orde koomen, gat aan gat en de schade van onse
dijken is nog niet te berekenen. Nu wordt er voor
alle die ongelukkigen op ’t Reventer gekookt en
van alles versorgd. Die dankbaarheid van die lieden
is aandoenelijk. De zieken en hoogzwangeren
leggen in ’t Gasthuis, in de Provisorenkamer. De
lijken, gisteren nagt zijn er 19 begraven, 3 aan drie
kisten op baaren na de Grote Kerkhof gebragt. Nu
leggen er al weer drie lijken. Het is niet te beschrijven,
al de ellenden. Tussen de Wipstrikkerallee en
de Dijk is een groot gat gespoeld, met het vorige
water dat was wat gemaakt om de passasie te
stremmen, dog is nu veel groter en dieper. De
muur van UE tuin legd geheel neer.4 Ik beklaag U
ook, dog dit is niets met de grote schade er is. De
Stadt kan het met deze onkosten niet volhouden.
En waar nu al die ongelukkigen heen, die niets
meer hebben overgehouden. Wat zal hier een grote
Armoede door ontstaan. Alle aardappels zijn
hier in den omtrek meest weg gedreven door ’t
Zeewater, [of] in de kuilen bedorven. De boter
kost hier 13 stuiver een pond. Er komt haast niets
ter markt. De Heeren hebben bij intekening, lijsten
om in te tekenen voor de nooddruftigen,
rondgezonden en er zal in andere steden en in
deze stadt ook een collecte gedaan worden.
Recommandeert tog waar gij komt de lieden tot
mededeelzaamheid, want het hart krimpt weg van
al de grievende ellende. Nu wordt bij nagt van al
dat aandrijvend goed nog braaf gestoolen. Er
wordt wel opgepast zoo veel men kan, dog het
slegte volk waagt veel. Nigt van Marie5 te Kampen,
BES
0YE1U} SJSK.1
,„
XïEP. VT.i
,„„™
m
VI, 1) il f
die haar voornaam inkomen had van de boerenerven
in Mastenbroek mist dit ook omdat er zoo
veel rijke boerenwoningen zijn weg gespoelt die
niets hebben kunnen redden. De boerschap
Haarst heeft haast alle het vee verloren. Enkelden
hebben ’t vee op den Dijk agter Z[uster] Tobias
Huis op stroo in al dat weder gehad en hebben ’t
behouden. De oude Wichert6, die gij mogelijk
kent, zat op den haart met 3 getroude kinders en
een dertig kleinkinder die alles verloren hadden
op een paard en een varken na. Dog Cristelijk
dankbaar dat God hun alle zoo ’t leven gespaard
had. Enkelden zaten in de Hooijbergen tot dat
alles door wind en water instoten. Er was schuiten
gebrek om allen te redden. Is dit niet als een zware
straf aan te merken. Ik begrijp ’t tenminsten zoo
lang zijn wij gespaard, dog nu is de ramp gedugt.
Men zou vragen, hoe komt het ooit of ooit nog
weer te regt. Nu genoeg van alle naarheid. Ik hoop
dat bij UE in de stadt alles wel zal zijn. Alle vermaken
hebben hier opeens een eind. Dat geld word
voor ongelukkigen uitgedeeld. O., die nu rijk is en
niet veel doet, is geen mensch. Maakt tog dat
Titelpagina van de
‘Beschrijving van Overijssels
Watersnood’ met
een staalgravure van
A.L. Zeelander naar een
tekening van]. Schoemaker
Doyer.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
StaalgravureA.L. Zeelandernaar
J. Schoemaker
Doyer van de
‘grote dierenkop’ in de
‘Beschrijving…’.
Pr[ofessor] Thuessink7 dit ook eens weet. De oude
betrekking op Zwol zal hem wel mededeelzaam
maaken, en bedelt tog waar gij kunt.
Nu lieve Dientje, schrijft mij eens ten eersten
en groet de kinders van mij. Wij zijn alle wel en
denkt eens aan UE liefhebbende Tante’
Geldelijk hulp
In hoeverre de aanmaning om royaal te geven, en
niet alleen die van Rutgera Amarantha maar ook
die van de Provinciale Commissie ter verzorging der
Noodlijdenden door den jongsten Watervloed, is
nog wel na te gaan. Dat kan aan de hand van
publicaties in de Overijsselsche Courant. Op 4
maart berichtte de krant dat er tot nu in totaal
voor 20.383 gulden te Zwolle voor de slachtoffers
bij elkaar was gebracht. De krant kon niet laten er
tevreden aan toe te voegen dat ‘men zich ook
alhier van den plicht der liefdadigheid met luister
heeft gekweten’.
Op diverse manieren werd er geld geworven.
Daartoe behoorde een ook thans nog geliefde
vorm: het benefietconcert. Dat ‘alle vermaken’
opeens ophielden was dus betrekkelijk want op
zaterdag 19 februari werden er in de schouwburgzaal
van D.W. Diepenheim (het huidige Odeon)
diverse operafragmenten uitgevoerd. De entree
was ten bate van de slachtoffers een gulden per
persoon. De organist Hempenius leidde op zondag
27 februari in dezelfde zaal het gezelschap
‘Door zanglust vereenigd’ in een concert van
diverse zartgstukken. De entree was deze keer vijftig
cent. Voor hetzelfde bedrag kon men alweer op
donderdag 3 maart Hempenius op het orgel in de
St. Michaëlkerk horen spelen.
Er werden nog andere initiatieven in de Overijsselsche
Courant aangekondigd. De tamboermajoor
H. Wits en schermmeester J.N. Knoot
hielden op 27 maart een demonstratieve schermpartij.
De entree was vrijblijvend maar de
opbrengst kwam ten goede aan de slachtoffers van
de watersnood. Het is niet bekend wat er met de
opbrengst van de tentoonstelling van de kunstschilder
J. Schoemaker Doyer gebeurde, dat stond
niet in de krant. Wel werd op 26 maart vermeld
dat zijn lopende schilderijententoonstelling uitgebreid
werd met stukken over de watersnood. Er
werd ook een afbeelding getoond van een ‘Groote
dierenkop’ die door de overstroming te voorschijn
was gekomen.
In de Overijsselsche Courant verschenen nog
tot juni lijsten met de namen van gevers en de binnengekomen
bijdragen uit het hele land, zo kon
men naam maken met het doen van caritas. Dat
kon ook door in te tekenen op het kloeke boek van
Jan ter Pelkwijk over de watersnood. De
opbrengst van het werk zou uiteraard ten goede
komen van de slachtoffers terwijl de gulle kopers
vereerd werden met de vermelding van hun naam
voorin het boek. Dit initiatief was een groot succes.
Uit het hele land schreven, als ik goed gestaffeld
heb, 928 personen in voor in totaal 962 exemplaren.
De grootste belangstelling kwam uit de
getroffen regio: 608 Overijsselaars wilden het verslag
in huis hebben en dat was 65 procent van alle
Nederlandse inschrijvers. En van de Overijsselaars
kwam ruim een derde deel weer uit Zwolle. De
reden zal zijn dat de initiatiefnemers te Zwolle
woonden. De al genoemde Provinciale Commissie
ter verzorging der Noodlijdenden door den jongsten
Watervloed was gevestigd te Zwolle en bestond uit
plaatselijke notabelen. De schrijver en de drukker
woonden daar ook. De laatste twee heren, Ter
Pelkwijk en Doyer, waren tevens lid van de Maatschappij
tot Nut van ’t Algemeen. Het is niet
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
onmogelijk dat een groot aantal Zwolse inschrijvers
daar ook lid van was. Het was in ieder geval
een onderwerp dat het Nut wel aansprak. In 1825
werden redders uit Zwartsluis, Kampen, Steenwijk
en Noordwolde voor betoonde moed door
het Nut gedecoreerd.8
De inschrijver uit de kleine plaatsjes was
meestal de predikant en/of de burgemeester. In
het algemeen behoorden de inschrijvers tot de traditionele
hogere standen: bestuurders, leden van
de rechterlijke macht, edelen (soms met hele
families tegelijk zoals Bentinck, Plettenberg en
Sloet), predikanten, officieren en mensen uit de
handel. Ambachtslieden komen slechts sporadisch
voor. De intekening toont duidelijk aan dat
Overijssel nog maar nauwelijks geïndustrialiseerd
was want namen van fabrikanten en industriëlen
ontbreken vrijwel geheel.
Hoeveel bracht de uitgave van het boek nu op?
De onkosten waren per boek begroot op tien gulden
en veertig cent. Dat was inclusief een kaart op
‘Atlas dubbel Olifants vel’ en een gedenkstuk op
‘dubbel Olifants velin’. De verkoopprijs van het
boek was vastgesteld op zestien gulden. Een eenvoudige
berekening maakt duidelijk dat het boek
rond de 5400 gulden voor de slachtoffers
opbracht. Twintig procent van dit bedrag kwam
uit Zwolle. Er kan geen twijfel over bestaan,
‘mededeelzaam’ was men wel.
Mastenbroek
Nieuwleusen
Oldemarkt
Olst
Ommen
Ootmarsum
Raalte
Rijssen
Staphorst
Steenwijk
Steenwijkerwold
1
1
20
8
3
6
26
3
1
27
2
Vollenhove
Vriezenveen
Weerselo
Wilsum
Windesheim
Wijhe
IJsselham
Zwartsluis
Zwolle
Zwollerkerspel
3
18
9
1
1
12
2
19
214
4
Bijlage: Lijst van
plaats
Almelo
Bathmen
Blokzijl
Borne
Dalfsen
Delden
Denekamp
Deventer
Diepenveen
Enschede
Genemuiden
Giethoorn
Goor
Gramsbergen
Overijsselse inschrijvers
16
5
5
3
6
21
5
30
6
21
4
4
5
3
Haaksbergen
Hardenberg
Hasselt
Heemse
Heino
Hellendoorn
Hengelo
Herinkhave
Kampen
Kamperveen
Kuinre
Lonneker
Losser
Markelo
naar
7
8
8
1
1
5
4
1
38
3
10
4
2
1
6.
7-
8.
Noten
1. Bijvoorbeeld: W. Coster, Bij nacht en ontij. Rampspoed
in Overijssel, Jaarboek Overijssel 1994, Zwolle
1994.
2. A.J. Mensema, ‘De watersnood van 1825’, in: IJsselakademie
9 (1986), 86-87. Gemeentearchief Zwolle,
Familie-archief Gelderman, inv. nr. 78.
3. Catharina Thomassen a Thuessink, een zus van
Rutgera Amarantha, was gehuwd met Herman Antony
Tobias.
4. Mogelijk wordt hier een muur op Landwijk bedoeld.
Dientje had veel onroerend goed te Zwolle
uit de erfenis van haar man. Zie: J. ten Hove, ‘Bewonersgeschiedenis’,
in: E. Gelderman en J. Hagedoorn,
Een aardsch paradijs. De buitenplaatsen
Boschwijk, Landwijk en Veldwijk nabij Zwolle, Zwolle
i994,73-89-
5. Arnoldina Aleida Eekhout, zij was gehuwd met
Herman Egbert van Marie. Arnoldina Aleida was
een dochter van Christoffel Willem Eekhout en
Anna Catharina Thomassen a Thuessink. Anna
Catharina was een zus van de vader van Rutgera
Amarantha
Niet kunnen traceren.
Evert Jan Thomassen a Thuessink was professor in
de medicijnen te Groningen. De vader van Evert
Jan, David, was een broer van Rutgera Amarantha.
J. Leenders, ‘Van edele bedrijven en welbeproefde
trouw’. De ereblijken van het Nut 1791-1885′, in:
Volkskundig Bulletin 22 (1996), 177-196, hier 182.
10 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Gebundelde stads-, land- en dijkrechten
Lydie van Dijk
Beginkapitaal I versierd
met twee satyrs in het
Stadboek van Zwolle,
1565 (Gemeentearchief
Zwolle; foto Henk
Kwakkel).
Titelpagina van het
negende hoofdstuk in
het Stadboek van Zwolle,
156$. De klassieke
invloed is te zien aan
zuilen en medaillons
(Gemeentearchief
Zwolle; foto Henk
Kwakkel).
Sinds het eind van de vijftiende eeuw waren
boekdrukkers zowel in Zwolle als in Deventer
actief. Door deze opkomst van de boekdrukkunst
nam de produktie van geschreven boeken
in de zestiende eeuw af.
Toch werden op speciaal verzoek in de tweede
helft van de zestiende eeuw nog handschriften
vervaardigd. Dit blijkt uit een groep handschriften,
die zich nu vooral in archieven in het oosten
van Nederland bevinden. Zij bevatten juridische
teksten: dijkrechten, landrechten en stadsrechten.
Aanleiding tot vervaardiging1
Ondanks het feit dat Overijssel in 1528 Karel V had
aangenomen als landsheer, wilde men zoveel
mogelijk de eigen zelfstandigheid bewaren. Deze
zelfstandigheid was geregeld in verschillende
landbrieven en stadsrechten van voorgaande
landsheren. Hierin werd niet alleen de verhouding
tot de landsheer geregeld, maar vooral die tussen
de ingezetenen van Overijssel onderling. Dit
geheel van rechtsregels werd het landrecht
genoemd. Karel V trachtte zijn landen tot een grotere
eenheid te smeden. Daartoe stemde hij o.a.
het recht meer op elkaar af en breidde het uit met
een ‘Reformatie op de landrechten’.
De originelen van het landrecht werden
bewaard in de landskist in het raadhuis in Deventer.
Deze kist zat met zes sloten dicht. De drie steden
Zwolle, Deventer en Kampen, en de drie drosten
van Salland, Twente en Vollenhove als vertegenwoordigers
van de Ridderschap, hadden ieder
een sleutel. Deze landbrieven konden daarom
j bYoof io(
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 11
P f |
cc nci felrraiT off fötööm m
. anno Dom/ij’
Wdffftvs ‘VA locform.ti
Titelpagina in het Stadboek
van Zwolle, 1565.
De voorstelling met de
Dood, een zandloper,
slangen en een zonnewijzer
is een verwijzing
naar de vergankelijkheid
(Gemeentearchief
Zwolle; foto Henk
Kwakkel).
Omkaderde tekst in het
Dijkrecht van Mastenbroek,
1599. Onderaan
staat de datum 1599 en
de naam van de schrijver,
Hendrick Matthijs
van Wessem uit Zwolle
(R ijksarch ief Overijssel;
foto Hans Westerink).
alleen geraadpleegd worden, wanneer de voltallige
Staten van Overijssel zitting hadden.
Karel V wilde de rechtspraak in handen leggen
van beroepsjuristen, waarvoor in 1553 het Hof van
Kanselier en Raden ingesteld werd. Voor een goede
uitoefening van hun taak was het nodig dat
deze juristen de beschikking hadden over de oude
rechten. Zij lieten daarom de verschillende landbrieven
en soms ook stadsrechten en dijkrechten
afschrijven.
In 1559 gaf Melchior Winhoff in Deventer het
Land recht van Overijssel in druk uit. Dit was echter
niet, zoals de handschriften, een letterlijke
kopie van het oorspronkelijke landrecht maar een
interpretatie. Winhoff trachtte de stofte systematiseren
en toe te lichten. Dat dit niet tot tevredenheid
van potentiële gebruikers was, blijkt uit de
opmerking van de stadhouder, Aremberg. Deze
zou een aan hem aangeboden exemplaar in het
vuur geworpen hebben en Winhoff gevraagd hebben
wie hem het recht had gegeven de landrechten
te herzien2.
Na de overgang van bijna geheel Overijssel van
Spaanse naar Staatse zijde ontstond de behoefte
aan een herziening van het gehele Overijsselse
landrecht. Dit kwam in 1630 gereed en het werd
gedrukt bij Sebastiaan Wermbouts in Deventer.
Met de komst van de Fransen in 1795 verdween
geleidelijk het Overijsselse recht. In 1811 werd het
Franse rechtsstelsel in Overijssel ingevoerd en
gold het oude landrecht niet meer.
Versieringen
Ruim twintig van de traceerbare handschriften die
om de hierboven genoemde reden in de tweede
helft van de zestiende eeuw werden gekopieerd,
zijn versierd met penwerk en aquarel. Opvallend
is dat de motieven grote overeenkomst met elkaar
vertonen, waardoor men zou kunnen veronderstellen
dat niet alleen de teksten, maar ook de illustraties
op dezelfde voorbeelden terug gaan. De
meeste illustraties slaan niet op de tekst. Handschriften
die samengesteld zijn uit verschillende
elementen, kunnen dezelfde voorstelling als versiering
bevatten.
Een deel van de versieringen borduurt voort
op de middeleeuwse traditie: de rubrieken worden
aangegeven met een eenvoudige markering in
rode inkt en in de marges en bij het begin van de
hoofdstukken treffen we maskers, koppen,
12 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Vrouwelijke halffiguur
op zuil in Het landrecht
van Overijssel, Salland,
Twente en Vollenhove,
1567 (Rijksarchief Overijssel;
foto Hans Westerink).
Titelpagina van het
Dijkrecht van Mastenbroek,
1588 (Gemeentearchief
Kampen; foto
Woning).
AL T>. Ï.XX
(fabel)dieren en bloemen aan. Tot dezelfde traditie
behoren ook de met penwerk verluchte beginkapitalen
van de teksten.
Soms treft men voor een hoofdstuk een man
of vrouw met een provincie-, stads- of familiewapen
aan. Dit wapen heeft betrekking op de daarop
volgende tekst, die de rechten van een bepaald
gebied beschrijft, of de door een landsheer opgestelde
regels bevat.
Een meer algemeen karakter hebben de paginagrote
afbeeldingen van Vrouwe Justitia en een
rivierlandschap met een boer, beide voorzien van
een latijnse spreuk.
Nieuw voor handschriften, maar wel gebruikelijk
bij boekdruk in deze periode, is het gebruik
van titelpagina’s. In de middeleeuwse handschriften
komen vrijwel nooit titelbladen voor. De gegevens
over titel, auteur, kopiist, plaats en datum
van ontstaan konden worden opgenomen in het
colofon dat de geschreven tekst afsloot. Dit
gebruik wordt aanvankelijk overgenomen bij het
drukken van boeken. Pas in de loop van de zestiende
eeuw gaan drukkers titelbladen verzorgen.
Het eigentijdse element komt vooral tot uiting
op de titelpagina’s. Hier treffen we o.a. zuilen en
andere architectonische elementen aan, halffiguren
en leeuwenkoppen. Deze tonen overeenkomsten
met elementen van de ornamentprenten uit
de Renaissance. Deze kenden een wijde verspreiding
vooral door de prenten die door Johannes
Vredeman de Vries waren gemaakt.
Op deze titelpagina’s valt op dat de versiering
een enkele maal wat onzorgvuldig is aangebracht.
De ondertekening in potlood is soms zichtbaar en
de vlakverdeling is bij de definitieve invulling niet
altijd goed gelukt. De voor deze voorstellingen
gebruikelijke symmetrie gaat dan verloren. Er verschijnt
in een hoek dan opeens een stuk van een
zuil of een cartouche om de lege plek die is ontstaan
op te vullen, zonder dat dit enige functie of
betekenis voor de afbeelding heeft.
Auteurs
Bij grote uitzondering wordt in een handschrift de
naam of de initialen van een auteur genoemd. Het
betreft dan niet degene die de versiering heeft
gemaakt, maar de kopiist. De handschriften waarin
dit voorkomt zijn de volgende:
Het Stadboek van Zwolle, 15653; in en bij de
tekeningen komen de initialen W I voor,
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
mogelijk van Willem Jans, kanunnik van het
Bethlehemklooster4.
Het gehele dijkrecht van Mastenbroek, 15885;
enkele keren staan onder de afzonderlijke teksten
de initialen B K en B K GIW S.
Het dijkrecht van Mastenbroek, 15746; onderaan
de titelpagina komt de vermelding voor H
W collector.
Het dijkrecht van Mastenbroek, 15997; door
het hele handschrift heen komen de initialen
H M V W en de naam Hendrick Matthijs van
Wessem voor, vaak met de vermelding dat hij
dit geschreven heeft in het jaar 1599. Eén maal
wordt hier nog aan toe gevoegd Zwollensis.
Helaas is Hendrick Matthijs niet te vinden in
het Zwolse gemeentearchief. Wel komt Matthijs
van Wessem voor. Deze krijgt in 1567 het
burgerrecht. Hij heeft verschillende kinderen,
maar een Hendrick wordt niet genoemd.
Conclusie
De hier genoemde groep handschriften stoelt
deels op de middeleeuwse traditie: zowel door het
feit dat zij samengesteld zijn uit afschriften van de
originele stukken, als door een deel van de verluchting.
Aan de andere kant laten de elementen
die voorkomen op de titelpagina’s zien dat men
op de hoogte van de renaissancistische vormentaal
was.
Het blijft verwonderlijk waarom men nooit
besloten heeft de verschillende dijk-, land- en
stadsrechten integraal in druk uit te geven in
plaats van ze steeds weer af te schrijven.
Noten
1. De aanleiding voor het afschrijven van de oude
rechten wordt uitgebreid beschreven in: Albert
Mensema, Verluchte Regels, Sallandse handschriften
uit de 16de eeuw, een uitgave van het Stedelijk Museum
Zwolle naar aanleiding van een tentoonstelling
die plaats vond van 15 november 1996 t/m 5 januari
1997.
2. S.J. Fockema Andreae, ‘Recht en Rechtsbedeeling in
Overijssel gedurende het overgangstijdperk 1550-
1630’ in: Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis XVII, 1941
243-293-
3. Gemeentearchief Zwolle, AAZOI nr. 253.
4. Mededeling van de heer A. Mensema.
5. Gemeentearchief Kampen, Waterschap Mastenbroek,
oud-archief nr. 46.
6. Rijksarchief Overijssel, Markenarchief, inv.nr. 902.
7. Rijksarchief Overijssel, VORG 801.
Boer bij een rivier in de
Landrechten van Overijssel
en dijkrechten van
Salland en Mastenbroek,
ca. 1572 (Rijksarchief
Overijssel; f o to
Hans Westerink).
Zittende Vrouwe Justitia
in Het gehele landrechtvan
Overijssel…,
1577 (Rijksarchief Overijssel;
foto Hans Westerink).
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Het onderwijs aan het joodse kind
in Zwolle, 1819-1857
Iet Erdtsieck Inleiding
In de Nederlands Israëlitische Gemeente te
Zwolle was, evenals in de meeste joodse
gemeenten in Nederland, een godsdienstschool.
Deze school heette sinds 1819 officieel: De
Godsdienstige Israëlitische Armenschool. Men
kan zich afvragen hoeveel joodse kinderen deze
armenschool hebben bezocht en of deze school
hun integratie in de Nederlandse samenleving
heeft bevorderd. Daarnaast is het interessant te
weten welke instanties voor het armenonderwijs
betaalden. Was dat de joodse gemeente of de burgerlijke
overheid? Tenslotte kan men zich afvragen
wat er na de schoolwet van 1857 veranderde
voor de joodse kinderen in Zwolle.
Het joodse onderwijs vóór 1817
De joodse kinderen in Zwolle werden tijdens de
achttiende eeuw onderwezen in het jodendom
door een schoolmeester, die door de leden van de
gemeente werd gesalarieerd. Daarnaast namen
welgestelde joodse ouders privé-onderwijzers in
dienst. Sommige onderwijzers gaven naast het
godsdienstonderwijs les in het Nederlands. In enige
kleine plaatsen buiten Zwolle zoals Ommen en
Wijhe bezochten joodse kinderen de plaatselijke
dorpsscholen.1
De eerste stap op de weg naar de emancipatie
van het joodse kind was het besluit van de Provisionele
Representanten des Volks van Overijssel,
van 23 maart 1796. De representanten van Overijssel
waren van mening, dat een consequente toepassing
van de rechten en de volkomen gelijkheid
van de mens en de burger, moesten leiden tot
intrekking van de ‘Schoolordre’ van 5 april 1666
(die de gereformeerde bevolkingsgroep bevoorrechtte).
In artikel 1 van het nieuwe concept-reglement
werd bepaald dat als onderwijzers mannen
van alle godsdienstige gezindten konden worden
aangenomen. Het werd verboden bij het onderwijs
over godsdienst te spreken en boeken die dit
onderwerp behandelden, mochten niet op school
gebruikt worden.2
In het Emancipatiedecreet van 1796 werd de
mening van Overijssel bevestigd.3
Tijdens de regeringsperiode van Lodewijk
Napoleon (1806-1810) richtten verlichte joden als
Jonas Daniël Meijer, Carel Asser en Mozes Cohen
Belinfante verzoeken en voorstellen aan de koning
om het Nederlands als voertaal op school in te
voeren en bijbel en gebedenboeken in het Nederlands
te vertalen.4
Overheidsmaatregelen in 1817 en 1822
Echter pas onder koning Willem I kwam de emancipatie
van het joodse kind op gang. Bij Koninklijk
Besluit van 10 mei 1817 werden regels vastgesteld
voor onderwijs aan joodse kinderen:
ontbinding van de bestaande godsdienstige
scholen
elke hoofd- en zo mogelijk ringsynagoge
moest een godsdienstige armenschool oprichten
het onderwijs moest geschieden door middel
van het Hebreeuws en het Nederlands (geen
Jiddisch!)
de onderwijzers moesten een examen afleggen
instelling van schoolopzieners (schoolbezorgers),
die rechtstreeks verantwoordelijk waren
aan het Departement van Eerediensten (en
niet aan de parnassijns van de hoofd- of ringsynagoge)
controle van het onderwijs door inspecteurs.3
Reinsma en Van Zuiden, die de emancipatie van
het joodse kind onderzochten, zijn tamelijk pessimistisch
over de naleving van dit Koninklijk
Besluit, daar controle ontbrak. Het ressort Zwolle
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
legde in ieder geval in 1819 een register aan waarbij
de godsdienstonderwijzers zich verplichtten, het
reglement na te komen. Twintig geëxamineerde
en geadmitteerde godsdienstonderwijzers onderschreven
in 1819 de bovengenoemde regels van het
Departement van Eerediensten. De examens werden
afgenomen door de schoolcommissie van de
genoemde Godsdienstige Israëlitische Armenschool.
De schoolcommissie bestond uit bestuur
en notabelen van de joodse gemeente te Zwolle.
De commissie telde de volgende vijf leden: J. Themans,
president, H.J. Hertzveld, inspecteur-rabbijn,
S.J. Philipson, prov. secretaris, D.S. Oppenheimer
en M.I. de Vries.6
Een volgende fase in de emancipatie van het
joodse kind begon met de uitvaardiging van het
Koninklijk Besluit van 8 augustus 1822. Deze verordening
verbood het toelaten van vreemdelingen
als rabbijn en opperrabbijn. De Schoolcommissie
in Zwolle kreeg in mei 1829 met dit fenomeen te
maken. Heiman Michal, geboren in Rusland, verzocht
hen namelijk om geëxamineerd te worden
voor de betrekking van Israëlitisch godsdienstonderwijzer.
De schoolcommissie wees Michaels
verzoek van de hand omdat hij een vreemdeling
was. Zij gaven hem, op zijn verzoek, het volgende
certificaat:
‘De Godsd. [Godsdienstige Israëlitische
Schoolcommissie] enzv: Heeft de aanvrage
van Heiman Michaël geb. in Rusland thans
woonachtig te Groenloo om te worden geëxamineerd
als godsd. Israël, onderwijzer ingevolge
dispositie van Z.Ex. den Minister van Staat,
belast met de Generale Direktie voor de zaken
der Herv. Kerk enzv. van 23 Dec. 1822 [No.
3956/2028 verordening No. LXII] omtrent
vreemdelingen bepaald, gewezen van den
hand, maar denzelven verwezen om zich bij
een needrig request te vervoegen aan Z.M. den
Koning om al of niet het nodig verlofte erlangen,
om te kunnen of mogen te worden geëxamineerd.’
Koning Willem I gaf de verlangde dispensatie. Op
20 december van hetzelfde jaar werd Heiman
Michaël door de Schoolcommissie geëxamineerd
als Israëlitisch godsdienstonderwijzer.7
%
H.J.
Het verbod om vreemdelingen als Israëlitisch
godsdienstonderwijzer te benoemen leidde mede
tot de oprichting, in 1836, van het Isralitisch Seminarium.
Nederland had nu een instituut dat
opleidde tot rabbijn, godsdienstleraar en godsdienstonderwijzer;
men was niet meer afhankelijk
van het ‘onbevoegde aanbod’ – dat Jiddisch sprak –
uit het buitenland, met name Duitsland. De
hoofdcommissie hield toezicht op de naleving van
het verbod.8
Inspecteurs joods onderwijs
De overheidsmaatregelen om het joodse kind te
laten integreren in de Nederlandse samenleving
door middel van het onderwijs, werkten doelmatiger
toen de minister op 10 april 1839 de examens
vaststelde waaraan Israëlitische godsdienstonderwijzers
moesten voldoen, en hij onderwijsinspecteurs
aanstelde.9 Deze onderwijsinspecteurs controleerden
of de opgelegde verordeningen daadwerkelijk
werden opgevolgd en nageleefd.
De inspectie geschiedde door twee inspecteurs:
Henricus Wijnbeek en Samuel Israël Mui-
Portret van H.J. Hertsveld,
lithografie van
Desquerrois, ca. 1825
(collectie Stedelijk
Museum Zwolle).
16 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Opgave van het aantal
leerlingen en de lesmethode
door meester
H.M. van Kleeffvan de
Godsdienstige Israëlitische
Armenschool te
Zwolle in 1856.
der. Wijnbeek was sinds 1832 al inspecteur van het
lagere, middelbare en Latijnse onderwijs in
Nederland. Na 1836 vielen ook het Israëlitische
Seminarium en de Israëlitische maatschappelijke
scholen onder Wijnbeeks toezicht.10 Tot 1845, hij
was toen 73 jaar, was hij als inspecteur werkzaam.
11 De overheid stelde naast Wijnbeek, in
overleg met de hoofdcommissie, Mulder tot
inspecteur over het Israëlitisch godsdienstig
onderwijs in Nederland aan. Hij begon zijn taak
eveneens in 1836 en vervulde die tot zijn dood in
1862.12
Wijnbeek inspecteerde het maatschappelijke
onderwijs aan de Israëlitische scholen. Mulder
inspecteerde het godsdienstig onderwijs aan diezelfde
Israëlitische scholen. Tevens inspecteerde
hij de Israëlitische godsdienstschool, vooral met
het oog op het gebruik van de Nederlandse taal.
Hoewel Mulder officieel was aangesteld om
alleen het godsdienstig onderwijs aan beide
schooltypen te inspecteren, maakte hij tevens rapporten
van het maatschappelijk onderwijs aan de
Israëlitische scholen, wat betrof: de taal, vaderlandse
geschiedenis en aardrijkskunde.13 In sommige
gevallen overlappen de rapporten van Wijnbeek
en Mulder elkaar en geven zij daardoor een
genuanceerd beeld van het onderwijs aan eenzelfde
schoolinstelling.
In 1840 inspecteerde Wijnbeek de Israëlitische
Godsdienstige Armenschool te Zwolle. Het
onderwijs werd gegeven in twee groepen. De
school telde in totaal zestig kinderen, waarvan er
tijdens de inspectie veertig aanwezig waren. De
hoofdonderwijzer A. van Noorden gaf les aan de
hoogste klassen en hulponderwijzer A. van Kleeff
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 17
aan de laagste. De lokalen waren twee vrij donkere
vertrekken. Wijnbeek vond dat het onderwijs van
de onderwijzers niet op elkaar aansloot. Hij was
echter tevreden over het lezen, rekenen en schrijven
van beide afdelingen.14
In 1837 werd in Zwolle een aparte joodse maatschappelijke
school opgericht. Deze school werd
nog hetzelfde jaar door Mulder geïnspecteerd.
Mulder was erg enthousiast dat er aan deze school
een onderwijzer van de stadsschool lesgaf, omdat
dat de emancipatie van de joodse kinderen ten
goede zou komen.’5
Mulder geloofde namelijk als liberale jood dat
de joden slechts volwaardige Nederlandse burgers
konden worden als zij integreerden in de Nederlandse
samenleving. Een eerste vereiste daartoe
was beheersing van de Nederlandse taal en kennis
van de geschiedenis en geografie van Nederland.
Mulder heeft zich in de periode waarin hij inspecteur
was (1836-1862), met al zijn krachten ingezet
om de integratie van het joodse kind, vooral van
het volkskind, te bevorderen. In 1856 kon hij de
hoofdcommissie met voldoening mededelen, dat
‘het onderwijs bij alle [scholen] gegeven wordt
in het Nederduitsch met volstrekte uitsluiting
van de zoogenaamde Joodsche taal’
[Jiddisch].16
Misschien was dit al te optimistisch gedacht
van Mulder, omdat in hetzelfde jaar het ‘Joodsch
duitsch’ schrijven nog werd beoefend door de kinderen
van het eerste en derde klasje van meester
Van Kleeff van de Israëlitische Armenschool in
Zwolle.
Van Kleeff gaf in zijn eentje les aan 37 kinderen
(16 meisjes en 21 jongens). De kinderen waren
onderverdeeld in drie klassen. Van Kleeff had de
lessen als volgt verdeeld:
‘Zondags al de leerlingen des voormiddags van
9 tot 12 en des namiddags van 2 tot 4 uur.
Maandag, Dinsdag, Woensdag, Donderdag en
Vrijdag des voormiddags van 9 tot 12 uur de
leerlingen der 1ste en 2de klasse, dezelfde
dagen des namiddags van 2 tot 5 uur de leerlingen
der 3de klasse met uitzondering des
Woensdagmiddags van 2 tot 4 uur de leerlingen
van alle klassen’.
Houten leesplankje dat
gebruikt werd op joodse
scholen. Geen aap,
noot, Mies, maar (gelezen
van rechts naar
links): mer (=lamp),
har (=berg), kaf(=
lepel) (collectie Joods
Historisch Museum,
Amsterdam).
18 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
De leerlingen van de eerste klas kregen les in:
De beginselen van het Hebreeuwse spellen en
lezen en Joodsch duitsch schrijven.
Van de leerlingen van de tweede klas werd verwacht
dat zij het volgende onder de knie kregen:
Hebreeuws lezen, Lofspraken en gebeden vertalen,
Gronden des geloofs en De inhoud der feesten
vastdagen.
Tenslotte moesten de leerlingen van de hoogste
klas de volgende acht vakken beheersen: Vertalen
der lofspraken en gebeden, Gronden des
geloofs, De inhoud der feest- en vastdagen, Verklaring
Pentateuch met de verklaring, Commentaar
Rasji, Gronden der Hebreeuwse taal, Bijbelse
geschiedenis en Joodsch duitsch schrijven.17
Onderwijswet 1857
De laatste fase in de integratie van het joodse kind
was de invoering van de Lager Onderwijswet van
1857. Door deze wet werd de subsidie aan de Israëlitische
armenscholen ingetrokken. Hierdoor
dwong de overheid het joodse (volks)kind de
openbare school te bezoeken, daar het voor de
meeste joodse gemeenten niet doenlijk was het
onderwijs zelf te bekostigen.
Zoals gezegd was er naast de Godsdienstige Israëlitische
Armenschool in Zwolle nog een joodse
maatschappelijke school.
Deze was opgericht in 1837 en gefunctioneerde
tot 1861.
In 1858 was Levie Godschalk Kalf (hoofd)-
onderwijzer van deze school. Ook in 1859 was dit
het geval. Uit dat jaar is het volgende over de
school bekend. De plaatselijke schoolcommissie,
die al het onderwijs in Zwolle controleerde, vond
het onderwijs aan deze school matig. De staat van
het schoollokaal, een gehuurd pand, was goed. De
leerlingen betaalden per week ƒ 0,15 schoolgeld.
De school werd in januari bezocht door 24 leerlingen
(18 jongens en 6 meisjes). In juli kwam hier
nog een meisje bij.18
In 1860 veranderde er niet veel. Kalf gaf nu
onderwijs in de eerste helft van het jaar aan dertig
leerlingen (20 jongens en 10 meisjes) en in de
tweede helft van het jaar aan negenentwintig. Een
jongen was afgevallen. De plaatselijke schoolcommissie
vond het onderwijs nu voldoende.
In 1861 werd slechts vermeld dat er een bijzondere
school bestond onder leiding van Kalf. Na dat
jaar komt de school niet meer in de annalen van
de gemeente Zwolle voor. Ze moet dus zijn opgeheven.
De onderwijzer, Levie Godschalk Kalf
overleed in 1864.’9
Kosten joods onderwijs
De kosten van de Godsdienstige Israëlitische
Armenschool in Zwolle werden betaald door de
Nederlandse overheid en de Israëlitische gemeente.
In 1821 droeg het rijk ƒ 250,- en de joodse
gemeente ƒ 200,- bij.20
Ook na de schoolwet van 1857 bleef de overheid
de Israëlitische Godsdienstschool financieel
ondersteunen. In 1875 ontving de school ƒ 200,-
van het rijk. De Israëlitische gemeente ondersteunde
de school met ƒ 175,-. De school werd in
dat jaar bezocht door 34 kinderen, 23 jongens en 11
meisjes. Geen van hen betaalde schoolgeld.21
Conclusie
De Nederlandse overheid was ervan overtuigd dat
het joodse kind alleen kon integreren in de Nederlandse
samenleving via het onderwijs. Daarom
bekostigde en controleerde zij het onderwijs aan
joodse kinderen. De overheid verbood het Jiddisch
al in 1817. Meester Van Kleeff zette echter het
‘joodsch duitsch schrijven’ nog in 1856 op het lesrooster.
Het opheffen van de joodse maatschappelijke
school had vergaande consequenties voor de
joodse kinderen. Godsdienstige en maatschappelijke
vakken konden na 1861 in Zwolle niet meer in
één school of lesrooster gecombineerd worden,
maar moesten gevolgd worden aan twee aparte
scholen. Het joodse kind volgde het maatschappelijk
onderwijs op de normale schooluren en het
godsdienstonderwijs op de vrije middag, tussen de
middag en op zondagmorgen. Dit zware lesprogramma
hielden veel kinderen niet vol.
De inspecteurs van de Israëlitische godsdienstscholen
wezen op het veelvuldig verzuim van de
godsdienstlessen. Ook de inspectierapporten over
de Overijsselse godsdienstscholen vermeldden het
veel voorkomend verzuim van de lessen en de
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
achteruitgang van het joodse onderwijs van
ondermeer in Zwolle.
Noten
1. H. Poppers, De Joden in Overijssel van hunne vestiging
tot 1814, Utrecht, 1926,132.
2. D. Michman, ‘Joods onderwijs in Nederland, 1616-
1905’, Stichting Joodse scholengemeenschap (1973) 13-
28,18. De gedachte over de emancipatie van het onderwijs
was in de Overijsselse Staten al eerder geopperd
door de afgevaardigde Ter Pelkwijk die constateerde
dat sommige schoolboeken aanstootgevend
waren voor andere gezindten, zie: Rijksarchief Overijssel,
Staten Archief (RAO, St. Arch.), Notulen van de
Representanten van het volk van Overijssel, inv. no.
5273,274B-275A, 20-9-1795.
3. 1. Erdtsieck, De emancipatie van de Joden in Overijssel.
De rol van de opperrabbijnen Hertzveld, Frankel
en Hirsch. Assen, 1995,22-28.
4. Michman, ‘Joods onderwijs in Nederland’, 19.
5. R. Reinsma, ‘Pogingen tot assimilatie en emancipatie
van het joodse kind in Nederland na 1796’, in:
Tijdschrift voor Geschiedenis, LXXVII (1964) 448-
465, 450, 451. H.G.H. Janssen, ‘Staatsrechtelijke en
culturele aspecten van het Israëlitisch onderwijs in
Nederland tot 1869’, in: Studia Rosenthaliana, XI
(]977) 40-80, 41. D.S. van Zuiden, ‘Organisatie en
geschiedenis van het Isralitisch Kerkgenootschap
tot ca 1870. School- en Armwezen’, in: Studia Rosenthaliana,
V (1971) 187-121,202, 203.
6. Gemeentearchief Amsterdam, Persoonlijk Archief 714
(CAA, PA714), Register waarbij de godsdienstonderwijzers
in het ressort zich verplichten het reglement
te houden, Zwolle, inv. no. 702c, 16-3-1819 t/m I3-7-
1838. Notulen schoolcommissie Godsd. Isr. Armenschool,
inv. no. 693b, 1819.
7. Ibidem, inv.no. 693b, 1829.
8. Reinsma, ‘Pogingen tot assimilatie en emancipatie
joodse kind’, 451, zie ook: H.J. Koenen, Eene geschiedenis
der Joden in Nederland. Utrecht, 1842,395.
9. RAO, Not. Gouv., no. 1989, 27-5-1839.
10. Op de Israëlitische maatschappelijke scholen werd
naast het godsdienstonderwijs ook in profane vakken
onderwezen.
11. R. Reinsma, Scholen en schoolmeesters onder Willem
Ien II. Den Haag, 1968,12,13.
12. Reinsma, ‘Pogingen tot assimilatie en emancipatie
joodse kind’, 452. Janssen, ‘Staatsrechtelijke en culturele
aspecten Israëlitisch onderwijs’, 67.
13. Reinsma, ‘Pogingen tot assimilatie en emancipatie
joodse kind’, 460.
14. Reinsma, Schoolmeesters, 254.
15. Reinsma, ‘Pogingen tot assimilatie en emancipatie
joodse kind’, 458,459.
16. Janssen, ‘Staatsrechtelijke en culturele aspecten Israe-
litisch onderwijs’, 69.
17. GAA, PA714, Zwolle, Notulen en ingekomen stukken,
inv. no. 58od, 23-3-1856.
18. Gemeentearchief Zwolle, Toestand der gemeente,
1858,1859
19. Ibidem, 1860-1864.
20. GAA, PA714, Ing. st. Zwolle, Notulen schoolcommissie
Godsdienstige Isr. Armenschool, Inkomsten en
Uitgaven 1821, inv. no. 693b.
21. GAA, PA714, Relatieven bij verslagen van de vergaderingen
van het kerkbestuur te Zwolle, Verslag Ned.
Isr. Godsdienstschool, 1875, inv. no. 4749, 16-2-
1876.
Verklarende woordenlijst
Hoofdcommissie: officieel de Hoofd-Commissie
tot de Zaken der Israëlieten geheten; uitvoerend
orgaan joodse zaken
Jiddisch: gemengde volksspreektaal, voornamelijk
bestaande uit Duitse elementen en elementen uit
Slavische talen en het Hebreeuws
Parnassijn (parnas): bestuurder joodse gemeente
Pentateuch: eerste vijf bijbelboeken Oude Testament
Rasji: bekende kommentator Tenach en Talmoed
Ringsynagoge: overkoepelend orgaan van een aantal
kleinere synagoges
20 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Anna Morian. Een vergeten Zwolse
dichteres uit de zeventiende eeuw
G.T. Hartong
Titelpagina van de
dichtbundel van Anna
Morian; uitgegeven in
1698.
In 1698 verscheen te Amsterdam bij de Weduwe
van Gysbert de Groot een zeer zeldzaam
geworden boekje. Thans zijn er slechts drie
exemplaren in openbare collecties bekend.’ Het is
een dichtbundel van 167 pagina’s onder de titel: De
dichtkunst van Jujfrou Anna Morian, op het verzoek
van goede vrienden by een gezamelt, en ten gemeenen
dienste uitgegeven. Wie was deze dichteres?
Vergeten en bijna vergeten
Uit de biografische woordenboeken die elkaar
braaf naschrijven, is het volgende bekend over
Anna Morian. Ze zou omstreeks 1650 te Zwolle
geboren zijn en een vriendin zijn van de predikant
D E
DICHTKUNST
VAN f O Ff /i OU
ANNA MORIAN,
01′ HET VERZOEK VAN GOEDE
V R I E N D E N
BY EEN GEZAMELT,
EN TEN GEMEÉNEN DIENSTE
UITGEGEEVEN.
__ ”AMSTERDAM,
By tic Weduwe MOGVSJEKTDE GKOOT, Bc^ckv
kuuplkr, woouende op dea Nieuwcndyk, i6yi,
Arnold Moonen, die haar dichtvermogen zeer
roemde in een klinkdicht op de ‘eerstelingen harer
Muse.’ Hij betreurde haar dood in een lijkzang.
Haar gedichten werden in 1698 te Amsterdam uitgegeven.
2 Slechts in één geschiedenis van de
Nederlandse Letterkunde, en wel in die van G.
Kalff uit 1909, wordt Anna vermeld: ‘Overijssel
bezat een dichteres in ‘Juffrou’ Anna Morian, wier
Dichtkunst in 1698 na haar dood ‘op het verzoek
van goede vrienden bij een gezamelt en (te
Amsterdam) ten gemeenen dienste uitgegeeven’
werd. ‘Juffrou’ Anna Morian bracht met haar zuster
een deel van haar leven door daar waar ‘de
Zwartewaters vlied / Bij Genemuidens hoek zyn
kruik in zee uitgiet.’ Ze woonden daar totdat de
oorlog met Munster en Keulen de zusters naar
Amsterdam dreef. Anna’s stichtelijke poëzie, verjaars-
en andere gelegenheidsgedichten zijn
geschreven in ‘zuivere taal, doch daarmede is alles
gezegd.’3
Ook in het themanummer ‘Vergeten vrouwen
uit de Nederlandse literatuur tot 1900’ van het
feministische tijdschrift Chrysallis (nr. 6, 1980)
ontbreekt Anna Morian. Niet omdat ze niet als
‘vergeten vrouw’ te beschouwen is, maar kennelijk
omdat ze ook als ‘vergeten vrouw’ vergeten is!
Zelfs in beschouwingen over de Overijsselse
letterkunde is nauwelijks ruimte voor Anna
Morian. Proost noemde haar in 1931: ‘Evenals het
(=het echt gevoelde, het eigene) wel heelemaal
ontbrak bij de alleen maar (voor de volledigheid)
bij name te noemen Overijsselsche “Joffrou”
Anna Morian, wier stichtelijke poëzie en gelegenheidsgedichten
door welwillende vrienden in een
bundel “Dichtkunst” (uit 1698) zijn uitgegeven.
Maar Genemuiden heeft toch de eer gehad, een
dichteres binnen haar muren geherbergd te hebben
wier verzen aan de vergetelheid ontrukt zijn.’4
Entjes, die Anna Morian in een Overijsselse
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 21
literatuurgeschiedenis uit 1970 niet vermeldde,
wijdde in 1982 enige onbeduidende, nogal negatieve
regels aan haar: ‘Wie zou zich de kans Genemuiden,
dit oude stadje aan het Zwarte water, op
te nemen in de rij van Overijsselse plaatsen in de
slagschaduw van de literatuur laten ontgaan? Literatuur,
nou ja. In 1698 kwam met steun van vrienden
de bundel Dichtkunst van Anna Morian tot
stand. Het was een verzameling van vooral stichtelijke
verzen en de uit die tijd niet weg te denken
gelegenheidspoezie.’5
In 1983 heb ik Anna’s Dichtkunst behandeld
als bron voor biografische informatie, maar deze
uitgave heeft, door het bibliografisch karakter,
slechts in kleine kring gecirculeerd.6 In de bekende
bloemlezing van Gerrit Komrij is Anna Morian
met één gedicht aanwezig: ‘Op den inhoud van
myn rymwerk.’ Over de dichteres staat in het
register niet meer dan: ‘Anna Morian ca. 1650 – ?’7
In 1994 viel haar eindelijk een ruimere aandacht
ten deel. Ton van Strien gaf een overzicht
van De dichtkunst en enige biografische informatie.
Helaas raadpleegde de schrijver geen Zwolse
archieven waardoor hij belangrijke gegevens miste.
8
Uit het bovenstaande blijkt dat Anna Morian tot
voor kort in het gunstigste geval slechts genoemd
wordt; meestal met een ongunstig oordeel over
haar gedichten. Het vermoeden rijst dat de diverse
auteurs elkaar nogal klakkeloos naschreven en dat
maar weinigen de gedichten van Anna Morian zelf
ter hand genomen hebben.
Wie bepaalt op grond waarvan wat literatuur
is? Vooral in de zeventiende eeuw heeft de dichtkunst
in Holland gebloeid, maar het is onjuist
dichters en dichteressen uit de provincie te vergelijken
met bijvoorbeeld Hooft, Huygens en Vondel,
die in het welvarende, cultuurrijke Holland
verkeerden.
Gedichten als biografische bron
Terwijl uit de literatuurgeschiedenis weinig gegevens
over Anna Morian te halen zijn, bieden juist
haar gedichten zelf een rijke biografische oogst.
Anna werd geboren te Amsterdam op 2 juni
1647. Haar ouders waren Jan Morian en Maria
Waijkert (of Wieckert) die op 13 mei 1639 waren
gehuwd. Zij had toen al minstens twee zusters: Lijdia,
geboren op 7 maart 1640 en Elisabeth geboren
op 25 april 1645. Bovendien had ze twee broers.
Abraham was geboren op 4 februari 1643. Van de
andere broer is alleen de voorletter bekend: P.
Toen Anna vier jaar oud was, verhuisde de familie
naar Zwolle waar vader Jan zich als factoor vestigde.
Hij werd op 3 mei 1654 na betaling van honderd
gulden ‘vereert en beschonken’ met het grote
burgerrecht. Spoedig daarna overleed hij en op 1
december 1657 werd hij te Zwolle begraven.
Anna heeft de verhuizing naar Zwolle beslist
niet betreurd:
“K liet Hollants grootsche steden
en pracht, voor ’t lant en zijn eenvoudigheden.
‘K waardeerde een kleine tuin
meer als een huis, gebaut van graeu aerduin
uit Bentmer gront gehouwen
Of’t beelde werk der Heeregrachts gebouwen.’
Na de dood van haar vader zal ongetwijfeld een
oom van haar, Hendrik Morian, bij de opvoeding
en opleiding geholpen hebben. Van 1661 tot aan
zijn dood in 1670 was hij conrector der Latijnse
School te Zwolle. Moonen, de bekende dichterpredikant-
taalkundige en historicus, spreekt zeer
tïürt
Buiten de Sassenpoort,
Gerrit Grasdorp, ca.
1700 (collectie Stedelijk
Museum Zwolle).
‘7 ) ,
22 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Anna Morian wandelde
regelmatig in de omgeving
van Zwolle waar
zij van de natuur en het
landschap genoot. Gerrit
Grasdorp tekende
omstreeks 1700 dit
‘Gezicht op de IJssel’
(collectie Stedelijk
Museum Zwolle).
1
rj
lovend over Hendrik Morian in zijn lijkdicht op
hem:
Hoewel de zusters geheel verschillende karakters
hadden:
‘Hoe ging dat wijsheitslievend hooft
Te weide in Grieksche en Roomsche boeken!
Hoe plagh hij mijnen gouts te zoeken
en schatten, aen de vlijt belooft,
Uit Fransche en uit Toskaensche bladen!
Het lichaem achtte hij gering
Venoegt, schoon ’t ieder uur verging
Als slechts de ziel zich mogt verzaaden.’
Dat Anna ook enkele Franse gedichten schreef,
lijkt te danken aan de zorgen van oom Hendrik.
Anna trok zeer veel op met haar twee jaar
oudere zus Elisabeth:
‘Men zag ons een, in lengte en kleeding, meer
nog min
Als tweelingen, gepaard in ’t uitgaan, werken,
speelen.’
“t Gezelschapschuwe hert (=Anna), ligt treurig
en bedeest
Onschulde met veel lust de pragt en ’t staatsche
woelen,
Den Hemel nader, zo mij dogt, in ’t open veld.
Daar kon ik zuiverder Gods liefde en blydschap
voelen,
Als zyn genade myn gepeinzen had verzeld.
Uw vaste liefde, die my nimmer wou verlaten,
Dee uw gezellig aard en spreeklust zoeten
dwang:
Ik sleepte U (=Elisabeth), eenzaam, veeltyts
weg van’t vrolijk praten.’
De zusters trokken vaak de stad uit om te genieten
van de natuur en het landleven:
‘Hoe zoet was ’t ons, wanneer het helder ‘s
morgens daagde
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
de stad te ruilen voor een tuin, schoon klein en
stil.’
Ook wandelden zij in de omgeving van de stad:
‘ in het gewest daar de Vegt
Bij Mastenbroek zijn stroom aan ’t Zwarte
water hegt.
Wij woonden lang gerust aan d’oevers van die
stroomen
Daar room en koren vloeid, daar wilge- en lindeboomen
en hooge populier zig spieglen in de vlied.’
In de stad vermaakten zij zich anders: ‘Dan gaven
wij onzen tijd aan ’t naaldwerk, zingen, lezen.’ Elisabeth
hield zich ook nog met andere zaken bezig.
Zij ‘mengelt dranken, En stampt welriekend kruit
voor uitgeteerde kranken.’ Ongeveer eenentwintigjaar
verbleef Anna te Zwolle, waar haar zus Lijdia
in 1659 gehuwd was met Albert Hanselaar.
In het rampjaar 1672 vluchtten Anna en Elisabeth
voor de komst van de troepen van de Munsterse
prins-bisschop Berend van Galen naar
Amsterdam:
‘Doe nam Elee en ik uit Zallands verse lugt
En vrugtbare akkers hier naar Amstelland de
vlugt
Wij, daar ’t geweld ontvlugt, dog niet de droefheid,
leefden
Als oorlogsballingen in ons geboortestad.’
Maar de overgang was voor hen wel groot: ‘Arete,
ik kon ’t eerst dit landschap niet gewennen, De
groente en de vrijheid lag mij nog te na aan ’t hert.’
Uiteindelijk overleden Anna en Elisabeth kort na
elkaar te Amsterdam. Elisabeth stierf op 10 juni
1696 en Anna zeven dagen later op 17 juni. De zussen
werden in Zwolle begraven op 16 en 22 juni
1696.
De Zwolse vriendenkring
In haar Zwolse tijd begon Anna Morian gedichten
te schrijven. De omgang met Magtelt Bossier, de
dochter van Antonius Bossier, predikant te
Ommen, en met de predikant Arnold Moonen
[AKNOl D MOkENlcra.w ran Ooill» Kn-ke
;*;>;/
„O,
rm.’sar, fi,’rA
had grote invloed op haar. Beide hebben ook
gedichten geschreven.
‘maar schrand’re Amintas (=Moonen) had
haar’ veldzwier hups geleerd,
Die kon te wonder net haar geestigheid afmalen.
En hoe ze in zang en spel alom wist prijs te
halen.
Hij was met ons in ’t zelf geweste,…”
“K was veeltijds aan de Vegt bij speelnoot
Galathea (=Magteld Bossier)
Een aardig meisje, zoet van zeden, en dar meê
Een veldlied naar de maat met heldre stem
opdreunde
Daar ik mij stadsgewoel nog droevig zorgen
kreunde
Ons meeste wandlen was bij d’eik en populier
Digt aan de Vegt geplant; zij zogt me door
haar’ zwier
En geestig zingen mee ten zangberghe op te
trekken.’
Portret van Arnold
Monen, F. Boonen naar
een schilderij van C.
Kelder, ca. 1700 (collectie
Stedelijk Museum
Zwolle).
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Tot Anna’s kennissenkring behoorde verder nog
Anna Rouse. Zij was op 29 juni 1644 geboren als
dochter van Henricus Rouse, predikant te Mastenbroek,
Hasselt en sinds 1670 te Zwolle. Anna
Rouse was gehuwd met de Zwolse medicus Hendrik
Fisscher, die volgens Moonen ook dichtte.
Over het culturele klimaat te Zwolle, dat in
deze periode het vaandel van Deventer overnam,
waar Revius, Sticke en Van der Veen de dichterlijke
traditie hooghielden, gaf Moonen aardige bij- •
zonderheden in zijn al eerder genoemde lijkdicht
op Henrik Morian:
‘Heer Morjan, d’eere der geleerden,
Dat doorgeleert en groot vernuft,
Dat nooit voor arbeit heeft gesust,
Dat zoo veel letterwijzen eerden,
Heeft afgeleeft helaes! te zwol
Eertyts een Zanggodinnen tempel,
Wiens staetigh heiligdom en drempel
Steets grimmelde en krioelde, vol
van lettergierigen en kloeken,
Die op zijn voortogt, elk om stryt,
De nacht verkrachtende en den tyt,
geschriften handelden en boeken.’9
Moonen voegde er in een aantekening aan toe:
‘Zwolle was in dit (=1670) en voorige jaeren ryk
van geleertheit en poëzye door de Heeren Joannes
Vollenhove, in den jaere 1665 naer ‘s-Gravenhage
vertrokken, Joannes Kok, toen Rektor der Latijnsche
Schoole, namaels in den Hage, en professor
der Historiën en Welspreekendheid te Leiden,
mijnen geliefden meester, Hendrik Visscher,
Geneesheer der Stadt, en Henrikus Brumanus,
namaels mede Schoolvoogt aldaer; wiens Latijnsche
poëzy en historikennis by liefhebbers in
hooge achtinge is. Waer by voor het leste gevoegt
moet worden de Doorluchtige en in alle wysheit
en geleertheit uitmuntende Drost, Heer Rabo
Herman Schele, die gelyk hij te Zwolle dikwyls
plagh te verkeeren, ook aldaer in den jaere 1662
overleden is, en den Vaderlande te vroeg ontvallen.’
10
Zelfs wanneer we enige zeventiende-eeuwse
overdrijving voor lief nemen, blijft toch een beeld
over van een cultureel centrum. Middelpunt was
de Latijnse school en verder vonden regelmatig
bijeenkomsten plaats van intellectuelen en dichters,
met mogelijk ook dichteressen.
Plaatsbepaling
De gedichten van Anna Morian behoren tot de
calvinistisch-piëtistische richting: doordrongen
van de eigen nietswaardigheid ten opzichte van
God, overtuigd van de eigen uitverkiezing, anti-
Rooms-katholiek, maar steeds geschreven vanuit
diep doorleefde eigen gevoelens. Haar Veldzangen,
opgenomen onder de verjaarsgedichten, verraden
duidelijk de invloed van de Herderszangen
van Arnold Moonen. Haar afkeer van de stad en
voorkeur voor het landleven doen sterk denken
aan het in 1668 uitgegeven Buiten-, Eensaem Huis,
Somer- en Winterleven van de Eibergse predikantdichter
Willem Sluiter, die in 1673 te Zwolle overleed.
Eén gedicht is bijzonder vermeldenswaardig,
omdat het geheel auto-biografisch is. Het is ‘Veldgezang
op myn verjaren den 2-den van Somermaand
1696.’ Het werd kort voor de dood van Elisabeth
en haarzelf geschreven en opgenomen in de
Dichtkunst.11
Zoals al gezegd, na de uitgave van haar dichtbundel
is Anna Morian vrijwel vergeten. Toch is
er nog een bewijs uit de achttiende eeuw dat ze
niet geheel onopgemerkt is gebleven. In de bundel
Schakel van Gezangen ofte Geestelyke Gezangen en
Beschouwingen, uitgegeven door Wilhelmus Sluiter,
predikant te Rouveen en kleinzoon van Willem
Sluiter, werd een gedicht van Anna opgenomen.
Haar ‘Na den Hemel’, in haar Dichtkunst
voorkomend onder de titel ‘Op het aandaghtig
beschouwen van den Hemel.’ De derde druk van
dit boek werd in 1747 uitgegeven door de Zwolse
uitgever Joannes Carolus Royaards.
Uit de combinatie van gegevens uit de gedichten
en het Zwolse archief blijkt inmiddels duidelijk
dat Anna Morian en haar familie tot de Zwolse
burgers behoorden. De toeschrijving van Anna
aan Genemuiden, zoals die gebeurde door Proost
en Entjes, vond plaats op grond van het door Kalff
gegeven citaat. Dat citaat geeft echter, gelezen binnen
het hele gedicht, alleen maar een landstreek
aan, en niet een bepaalde plaats waar Anna
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Morian zich vestigde. Toch is er een troost voor
Genemuiden. Hoewel Anna geen aantoonbare
band met Genemuiden had, heeft het stadje in de
zeventiende eeuw toch een dichteres binnen de
muren gehad; en wel een in de literatuur geheel
onbekende! Immers in 1677 verscheen te Hasselt
bij Herman Rampen, ‘Geauctoriseert Stads-Drukker,
op de Hoogstraat’: Hasseltse Maagden-Rijm.
Bestaande in Geestelijke Meditatien &. Op Sangswijse
door Christina van Os, huisvrouw van
Johannes Nederbosch, predikant van Genemuiden.
Bibliografische bijlage: Anna’s dichtbundel
De gedichten van Anna Morian zijn posthuum
uitgegeven onder de titel: De dichtkunst van juffrou
Anna Morian, op het verzoek van goede vrienden
by een gezamelt, en ten gemeene dienste uitgegeeven,
te Amsterdam by de Weduwe van Gysbert de
Groot, Boekverkoopster, woonende op den Nieuwendyk,
in 1698. Gelet op de typografie lijkt het
bundeltje gedrukt te zijn in Deventer, door Arnoldus
Curtenius. Hij was tussen 1688 en 1707 werkzaam
te Deventer en verzorgde meer drukwerk
voor deze Amsterdamse boekverkoopster. Anna’s
vriend en leermeester Arnold Moonen, predikant
te Deventer van 1679 tot 1711, maar geboren te
Zwolle in 1644, heeft kennelijk zowel bij de uitgave
als bij de keuze van de drukker een grote rol
gespeeld: Curtenius was min of meer de ‘huisdrukker’
van Moonen!
De bundel omvat [VIII], 167, (1 blanco) pagina’s
en is als volgt ingedeeld:
titel, verso titel blanco
[VI ] Voorreden tot den Leser
1-53 Heilige gedichten
54 blanco
55-76 Mengeldicht
77-121 Verjaarsgedichten
122 blanco
123-132 Lykdichten
132 Aen den Lezer
133-137 Bedenkingen over ’t H.Avondmaal
138 Bede voor de kerk
139-167 Lyk- en Grafdichten op de doot van Juffrouwe
Anna Morian, Op het verzoek en
goetvinden der Vrienden uitgegeven, En
blanco
eenige andere van A. Moonen.
Noten
1. Exemplaren zijn er in de Koninklijke Bibliotheek in
Den Haag en in de universiteitsbibliotheken van
Amsterdam en Leiden. Bij de Overijsselse bibliotheekdienst

Lees verder

Zwolse Historisch Tijdschrift, uitgaven 1996

Door 1996, Zoek in ons tijdschrift

Historisch
•vr:
iiii
rrn
1996 NUMMER 1
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Groeten uit Zwolle
Nieuwe Sassenpoortenbrug 5487 Ansichtkaart van de Nieuwe Sassen-poortenbrug,
poststempel 8 september 1910.
‘Heden zitten wij in Zwolle. Daarheen zijn we gefietst
over Raalte. Heden zag ik Olieslagers vliegen.
Bijna een uur was hij in de lucht, ’t Was prachtig
dat te zien. Het was heel stil en naar ik hoor vloog
hij 600 m hoog.’
De gebeurtenis waarover op deze ansichtkaart
wordt gesproken, was de volgende. De Belgische
luchtvaartpionier Jan Olieslagers was in september
1910 uitgenodigd naar Zwolle te komen om vliegdemonstraties
te geven. Op het vliegterrein tegenover
de Hanekamp, langs de huidige Vondelkade,
was een grote hangar geplaatst. Het Bleriot-toestel
bevond zich daarin in een kist. De machine moest
ter plekke worden gemonteerd. Ondanks de sterke
wind ging het vliegtuig op 7 september de lucht in.
De vlucht duurde dan ook maar 15 minuten. E’e
volgende dag was het beter weer. De vele bezoekers
onder wie schoolkinderen die tegen gereduceerd
tarief het terrein op konden, zagen dat
Olieslagers tot 600 meter hoogte kwam. Hij landde
pas na ruim 52 minuten, een nieuw landelijk
record. Na op 9 september nog een korte vlucht te
hebben uitgevoerd, vertrok hij weer uit Zwolle.
Op de kaart is sprake van de Nieuwe Sassenpoortenbrug,
omdat tot 1909 een ophaalbrug over de
stadsgracht lag. In dat jaar kwam de vaste betonnen
Sassenpoortenbrug tot stand.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Redactioneel Inhoud
In 1995 ging het bekende Zwolse wegrestaurant
De Toerist over in handen van het horecaconcern
Van der Valk. B.B. Ester beschrijft in
dit eerste Zwols Historisch Tijdschrift van het
nieuwe jaar de geschiedenis van deze voormalige
tapperij. De Toerist blijkt een oudere geschiedenis
te hebben dan men zou vermoeden. Al in 1817 was
er een directe voorganger bij het tolhek even ten
noorden van de Berkumerbrug. Vanaf 1835 zat de
herberg aan de Hessenweg.
In november 1995 bracht een zestal Russissche archivarissen
een bezoek aan het gemeentearchief
van Zwolle. Onderwerp van gesprek waren de historische
banden tussen Zwolle en Rusland. Wim
Coster, Wim Huijsmans en Jeanine Otten geven
een impressie van de wederzijdse contacten.
M.H. Palfenier-Lentjes vertelt over het eerste
Zwolse vrouwelijke raadslid, Berendina Stoel, naar
wie kortgeleden een straat in Schellerhoek is genoemd.
Een andere bekende Zwollenaar, zij het op ander
terrein en in een andere tijd, was de zeventiendeeeuwse
rector van Latijnse school, historicus en
arts Henricus Brumanus. Jean Streng geeft een
schets van zijn leven.
In 1869 gaf dominee Tideman uit Hoorn een lezing
voor ’t Nut in de Buitensociëteit. Onderwerp:
de wandelende jood; tendens: anti-semitisch.
L.A. Snijders belicht de commotie die dit
(gelukkig) in het rustige Zwolle veroorzaakte.
Wil Cornelissen geeft de naamsoorsprong van de
Rhijnvis Feithlaan en de Hoekstraat.
Dit tijdschrift begint met een nieuwe vaste rubriek,
waarin het vaak fascinerende verhaal achter
de voor- en achterzijde van een jaren geleden verstuurd
ansichtkaartje wordt verteld.
Tot slot zijn een drietal voor de geschiedschrijving
van Zwolle belangrijke boeken door deskundige
lezers besproken.
Groeten uit Zwolle
Restaurant De Toerist en
zijn voorgeschiedenis (1817-1995) B.B. Ester
Russische indrukken
Contacten tussen Zwolle en Rusland
W. Coster, W. Huijsmans en J. Otten
Berendina Stoel
Op de bres voor vrouw en kind M.H. Palfenier-Lentjes
Straatnamen, niet zo eenvoudig Wil Cornelissen
Henricus Brumanus (1638-1679)
Zwols rector, historicus en medicus].C. Streng
Rumoer na een Nutslezing in 1869 L.A. Snijders
Literatuur
Boekbespreking
Mededelingen
Auteurs
15
19
20
24
27
29
33
34
Omslag: De Toerist aan de Kranenburgweg omstreeks 1960
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Restaurant De Toerist en
zijn voorgeschiedenis (1817-1995)
B.B. Ester
Café De Toerist op een
oude ansichtkaart van
omstreeks 1920.
Van het bekende Zwolse wegrestaurant De
Toerist – sinds 1935 gelegen aan de oude
rijksweg naar Meppel, bij de Vechtbrug –
wordt in de Zwolsche Courant van 9 augustus
1977 een korte geschiedenis gegeven. Deze begint
met de aankoop in 1900 door W.H. Ester van een
was een tol annex tapperij, die ten noorden van de
Berkumerbrug bij het Zwolse Tolhek De Tol lag.
De stad Zwolle, de eigenaar, verpachtte deze tol
aan Henrikus Jansen. Voor de tol ‘met het huis
daarbij’ moest hij gedurende de periode 1817 t/m
1819 ƒ 310 per jaar betalen. De pachtcondities wacafé
gelegen aan de Hessenweg, voorheen eigendom
van G.J. Boerrigter.
De geschiedenis van dit pand rijkt echter ten minste
65 jaar verder terug, tot 1835. Het etablissement
blijkt daarvóór nauw verbonden te zijn met de in
het begin van de negentiende eeuw nog bestaande
tol op de Hessenweg, bij het Zwolse Tolhek aan de
Berkumerbrug.
De herberg bij het Zwolse Tolhek (1817-1835)
De oudste voorloper van restaurant De Toerist
ren kennelijk aantrekkelijk, want vóór de vervaldatum
verzocht Henrikus Jansen de pacht te verlengen
voor dezelfde prijs voor een periode van
twaalf jaar. Bovendien vroeg hij of de stad in het
huisje een nieuwe schoorsteen en een keldertje
wilde laten aanbrengen. In april 1819 besloot de
gemeenteraad de tol met het huisje weer aan hem
te verpachten, tegen een jaarlijkse pacht van ƒ 350.
Nieuw was echter de bepaling, dat van transporten
van arme zieke reizigers geen tol mocht worden
gevraagd. Bovendien moest de pachter jaarZWOLS
HISTORISCH TIJDSCHRIFT
lijks een extra bedrag van 5% van de verbouwingskosten
betalen.
Henrikus Jansen heeft deze twaalf jaar echter niet
uitgediend. Hij overleed op 2 april 1825 op 48-jarige
leeftijd. Hij werd toen herbergier genoemd;
men mag dus aannemen dat hij zijn tol ook als
café/herberg had ingericht.
Zijn weduwe, de ‘herbergiers’ Geertje Willems
Kamerman, hertrouwde in 1826 met Hermannus
Derksen Boerdijk.
Het tolrecht ging na het overlijden van Henrikus
Jansen over op zijn weduwe, en door haar huwelijk,
op Hermannus Boerdijk. Deze heeft zijn
functie als tolgaarder waarschijnlijk gecombineerd
huisje met het tolhek.’ Het huisje moest tussen 1
mei en 1 juni 1835 worden afgebroken. Boerdijk
kocht het huisje zelf voor 120 gulden. Mr.
Sichterman kocht het tolhek voor 43 gulden.
Omdat Boerdijk de kooppenningen niet voor 1
mei 1835 betaalde, (mogelijk doordat hij op 6 mei
van datzelfde jaar voor 550 gulden een stuk hooiland
kocht) legde de stad Zwolle hem op 1 juli 1835
een hypotheek op voor hetzelfde bedrag, namelijk
120 gulden. Uiteindelijk zal hij wel betaald hebben,
want korte tijd later woonde hij volgens de kadastrale
gegevens op perceel D336, later D580, aan de
Hessenweg dichtbij de kort daarvoor gereedgekomen
Berkumersluis in het Lichtmis-kanaal, thans
met die van landbouwer en herbergier.
Toen in 1831 het contract afliep wist Boerdijk nogmaals
het tolrecht te verwerven, en wel tot en met
1834-
Gedeputeerde Staten van Overijssel hieven de tol
op de Hessenweg per 1 januari 1835 op. Bovendien
zou het tolhuisje moeten worden afgebroken
en ging het onderhoud aan de weg over op de betrokken
gemeenten. Op 8 december 1834 werd ten
huize van Hermannus Boerdijk, ‘kastelijn in ’t tolhuisje’
openbaar ‘voor afbraak verkocht het tol-
Hessenweg 5.
Uit kadastrale gegevens blijkt dat de tol en herberg
op het Tolhek de directe voorganger is geweest
van de herberg op Hessenweg 5. Deze stond daar
in 1935 nog als De Toerist; en als meermaals verbouwde
woning staat het er ook nu nog. Eveneens
blijkt dat Boerdijk zijn tolhuisje inderdaad heeft
afgebroken en verplaatst, d.w.z. nieuw opgebouwd.
Opmerkelijk is dat de herberg van Boerdijk voor
een groot deel op de kadastrale wegstrook is ge-
Hef pand van de oude
Toerist aan de
Hessenweg op dit moment.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
plaatst. Een eigendomsverwerving onder de naam
Boerdijk is niet te vinden in de hypothecaire boekhouding
noch in het notarieel archief.
Boerderij/herberg bij de Berkumersluis
(1835-1935)
Vanaf 1835 zette Boerdijk zijn landbouwbedrijf annex
herberg aan de Hessenweg bij de Berkumersluis
voort. In die tijd was het adres Berkum,
Bruggenhoek 19; nu Hessenweg 5. Het lag aan de
Hessenweg naar Ommen-Hardenberg, op de hoek
van de nieuwe weg naar Meppel langs het
Lichtmiskanaal, bij de juist geopende sluis in dit
kanaal.
Drie generaties Boerdijk hebben vanaf 1835 tot
1900 op deze plaats hun landbouwbedrijf annex
Situatieschets van de
Berkumersluis met de
ontwikkeling van de
herberg.
herberg gehad. Het gebied is later uitgebreid met
twee percelen met ieder een schuur. Deze schuren
werden gebruikt voor de opslag van turf en voor
de stalling van paarden; voor een herberg zeer belangrijk.
De in 1895 geopende tramlijn Dedemsvaart –
Zwolle liep vlak langs het huis.
HermannuS Boerdijk was dus de eerste eigenaar/
bewoner van de herberg. Dochter Willemina
trok na haar huwelijk in 1852 met Kornelis
Boerrigter bij haar ouders in en nam langzamerhand
de werkzaamheden van het boerenbedrijf en
de herberg over. Toen Hermannus’ vrouw Geertje
Kamerman in 1856 overleed, had deze alle onroerende
goederen vermaakt aan haar man. Na het
overlijden van Kornelis Boerrigter in 1871 zette
Hermannus de zaak met zijn dochter voort. Na de
dood van Hermannus in 1877 kwam het hele bezit
in handen van Willemina.
Deze zette het bedrijf voort samen met haar enige
zoon Gerrit Jan. Hun bestaan moet met de nodige
financiële problemen gepaard gegaan zijn. Zij nam
een hypotheek van ƒ 4.000, verstrekt door de RK
Parochie van OLV Hemelvaart te Zwolle. En daar
bleef het niet bij: de leningen en de schulden bleven
zich opstapelen. In 1892, toen zij overleed,
stond er naast de onroerende goederen, een huis
en bijna 4,6 ha grond, een schuld van ƒ 7.200 en
een batig saldo van minder dan ƒ 1.000.
Het liep niet goed met de herberg. Gerrit Jan
Boerrigter kon de rente over de hypotheek niet
betalen. De parochie van OLV Hemelvaart ging
daarop over tot openbare veiling van de goederen.
Zo kwam op 3 april 1900 Willem Hendrik Ester
voor ƒ 4.505 in bezit van het huis en erf. Het huis
had een vergunning tot verkoop van sterke drank.
Het bevatte twee vertrekken en ook een koeie- en
een paardestal. Verder hoorden er twee percelen
hooiland bij. Gerrit Jan Boerrigter vertrok na de
verkoop naar Enschede.
Willem Hendrik Ester was een landbouwer uit
Dalfsen. Al een week na de koop kreeg hij zijn
drankvergunning. Van de kennelijk redelijk florerende
zaak – die om onbekende redenen ‘de zinken
plaat’ werd genoemd – was hijzelf naar men
zegt de beste klant. Passanten werden naar zijn
herberg genood met het fraaie rijm op het bord
boven de deur:
‘Bent ge afgemat en moe
kom dan een weinig rusten
bij Hendrik Ester aan de sluis,
die heeft goede bier en brandewijn in
huis.’
In 1910 bouwde hij haaks op de boerderij/herberg
een nieuwe woning (nu Hessenweg 7). Slechts enkele
jaren later, in 1914, verkocht hij alle opstallen
aan zijn jongere broer Lammert Jan Ester. De reden
van deze verkoop was waarschijnlijk de ziekte
van zijn vrouw, die in 1915 overleed. Hij behield
wel het woonrecht op Hessenweg 8, waar hij tot
zijn dood in 1941 bleef wonen.
Lammert Jan Ester was vóór 1914 tapper en veerman
van het Haersterveer. In die functie werd hij
toen opgevolgd door zijn neef Jan Kouwen, de
schoonzoon van Willem Hendrik Ester. In mei
1915 kreeg hij zijn drankvergunning. Spoedig daarZWOLS
HISTORISCH TIJDSCHRIFT
na richtte hij de in 1910 gebouwde woning in als
café.
De situering van het café veranderde dus. Tot 1910
was het op de Hessenweg naar Dalfsen georiënteerd;
na 1914 op de straatweg Zwolle-Meppel.
Verkeersstromen veranderen met de tijd! In 1923
verkocht Lammert Jan Ester de zaak aan zijn
schoonzoon Hendrik Willem Henderiks.
In de jaren dat Henderiks de scepter zwaaide in
het café werd het alom bekend. In de volksmond
werd het café Henderiks genoemd, maar officieel
heette het café De Toerist.
Restaurant De Toerist, Kranenburglaan 10
(1935-1995)
In 1934 nam H.W. Henderiks – vanwege de aanleg
van de nieuwe verkeersweg van Meppel naar
Zwolle en de nieuwe brug over de Vecht – het initiatief
om een geheel nieuw en modern restaurant
te bouwen op het adres Kranenburgweg 10. In 1935
werd de eerste steen gelegd door zijn enige dochter
Gerrigjen. Daarmee werd een nieuwe periode
ingeluid, een nieuwe start gemaakt; geen café
maar een restaurant!
Tot na de Tweede Wereldoorlog was de ontwikkeling
zeer rustig. Nadat in 1947 de leiding over het
bedrijf was overgenomen door de oprichters
schoonzoon Albert Spijkerman, profiteerde het na
1950 ten volle van de explosieve economische ontwikkelingen.
De eerste uitbreiding vond al plaats
in 1954. Inmiddels is het restaurant vele malen –
1960, 1970, 1977 – verbouwd, uitgebreid en regelmatig
aangepast aan de eisen van de tijd.
Het restaurant – toen nog een van de weinige familie-
restaurants – werd in 1981 omgezet in een
BV, die vanaf 1985 onder de directie van H.W.
Spijkerman stond.
In mei 1995 werd het bedrijf overgenomen door
het Van der Valk-concern.
In een periode van 160 jaar is er zeer veel veranderd.
De karresporen van 1835 zijn de straatwegen
van 1935 geworden en, voorzover deze nog bestaan,
zijn ze nu getransformeerd in twee- en vierbaans
autosnelwegen. Evenzeer is de weggebruiker
veranderd. De reiziger met de diligence van 1835,
de wegtoerist van 1935, ze zijn verdwenen en in de
plaats daarvan is gekomen de snelle en gehaaste
autorijdende zakenman van tegenwoordig.
Gelukkig weet ook in de huidige tijd de gehaaste
‘wegtoerist’ nog steeds De Toerist bij Zwolle te
vinden en te waarderen. Dit kan gezien worden als
een bevestiging dat het lange verleden van het restaurant
borg staat voor een voorspoedige toekomst.
* Dit stuk is gebaseerd op een langer artikel dat
zich in het Gemeentearchief bevindt. Het is geschreven
vóór de overname door het Van der
Valk-concern in mei 1995.
Restaurant De Toerist”
in 1995 met de uitbreiding
door de fam.
Spijkerman.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Russische indrukken
Contacten tussen Zwolle en Rusland
W. Coster, W.
Huijsmans en J. Otten
Tijdens hun bezoek aan
het gemeentearchief
Zwolle op 13 november
1995 bekeken de
Russische archivarissen
de tentoongestelde archivalia
die op Rusland
betrekking hebben.
V.l.n.r.: Jeanine Otten
(atlasbeheerder GAZ),
Galina Ipatova
(Omsk), Natalia I.
Razgon (Altaj), Wim
Coster, Wim
Huijsmans (plv. archivaris
GAZ), Wladimir
A. Jerjomentsjenko
(Moskou), Valentin G.
Mishanov (Sint-
Petersburg), tolk,
Marina Bobyleva
(Moskou) (foto: Jan
Drost).
Inleiding
Op 13 en 14 november 1995 bracht een
zestal Russische archivarissen een bezoek
aan Zwolle. Dit bezoek vormde een onderdeel
van een tiendaags werkbezoek aan ons
land om zich op de hoogte te stellen van de ontwikkelingen
van het Nederlandse archiefwezen.
Het gezelschap bestond uit twee heren en vier dames.
Twee kwamen uit Moskou en één uit Sint-
Petersburg. Van de ligging van deze plaatsen heeft
iedereen nog wel een beeld. Drie personen van het
gezelschap kwamen daarentegen uit regio’s waarvan
de meeste mensen in het gunstigste geval wel
eens gehoord hebben, maar waarbij zij geen flauw
idee hebben waar ze liggen. Het ging om Omsk,
een grote stad in de Oeral, om Oedmoertië, een
republiek in het midden van de Russische federatie,
en om Altaj, een district in Centraal-Azië tegen
de grens met Kazachstan. Om een idee over
de afstand te geven: dit district ligt dichter bij
Peking dan bij Moskou.
Uit de gesprekken tupsen de Russische en Zwolse
archivarissen bleek dat, bij vergelijking met de situatie
hier, men in Rusland qua infrastructuur en
techniek op archièfgebied achter loopt. Zo is er
bijvoorbeeld een groot gebrek aan goed verpakkingsmateriaal
voor archieven en aan degelijke archiefdepots.
Ook worden computers amper gebruikt.
Vakinhoudelijk bleek men goed onderlegd.
De komst van de Russen was aanleiding voor het
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
gemeentearchief Zwolle na te gaan welke banden
er in het verleden tussen Zwolle en Rusland geweest
zijn. Het materiaal dat aan de Russen getoond
werd, moest vooral illustratief en visueel
aantrekkelijk zijn.
Dit artikel is ontstaan om te voorkomen dat het
geselecteerde materiaal na afloop van het bezoek
weer in archiefdozen zou verdwijnen zonder dat
vastgelegd werd wat er zo al aan materiaal aanwezig
is over de connecties tussen Zwolle en
Rusland. Natuurlijk kunnen hierin niet alle aspecten
tussen Zwolle en Rusland aan bod komen.
Hanze
In 1230 kreeg Zwolle stadsrecht van de bisschop
van Utrecht. De bloeiperiode van Zwolle ligt in de
eerste helft van de vijftiende eeuw. Twee begrippen
staan daarbij centraal: de Hanze en de
Moderne Devotie.
De Hanze was een bondgenootschap van
Westeuropese handelssteden, vooral gelegen in
het huidige Duitsland en in Oost-Nederland.
Gedreven door gemeenschappelijke belangen
zochten dezen steden contact met elkaar en zegden
zij elkaar hulp toe. Lübeck stond aan het
hoofd van dit verbond van steden. Zwolle was
voor 1400 al lid van de Hanze maar werd in 1407
officieel opgenomen. Hanzesteden lagen ook langs
de Oostzee, tot in Rusland toe. Er liep een handelsroute
van Brugge over Hamburg, Lübeck en
Reval (Tallin) naar Novgorod. In deze
Noordrussische stad was een Hanzekantoor gevestigd.
De laatste Hanzevergadering werd in 1669 gehouden.
Zwolle nam in 1980 het initiatief om na
311 jaar opnieuw een vergadering van
Hanzesteden bijeen te roepen. Dit initiatief viel op
vruchtbare bodem en vindt nu jaarlijks in een
Hanzestad plaats. De steden verdringen zich om
het te organiseren.
Moderne Devotie
Op het eind van de veertiende eeuw ontstond in
de IJsselstreek een nieuwe religieuze beweging onder
de naam Moderne Devotie van wie Geert
Grote de stichter was. Zwolle ontwikkelde zich in
die tijd tot een religieus en onderwijscentrum van
internationaal belang. Johan Cele gaf les op de
y CfciSfc
Latijnse school aan leerlingen die van heinde en
ver kwamen. Hij was bevriend met Geert Grote.
De Moderne Devotie had zo direct invloed op de
leerlingen van de Latijnse school. Zij verbleven in
de internaten van de fraters. Buiten de schooluren
was de opvoeding aan hun zorgen toevertrouwd.
Mede daardoor kon de invloed van de Moderne
Devotie zich relatief snel over West-Europa uitbreiden.
Afcfe waarbij Zwolle
opnieuw in de Hanze is
opgenomen, Lübeck 9
juni 1407 (GAZ,Soll.
Charters AAZ01,
inv.nr. 407.09).
Sint-Ambrosius, in 374
tot bisschop van
Milaan gewijd, schrijvend
in zijn cel.
Ingekleurde houtsnede
in: Opera Sancti
Ambrosii, deel 1,1492
(GAZ, coll.
Emmanuelshuizen, nr.
XVII).
10 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
De Moderne Devoten, zowel leken als kloosterlingen,
bleven de Rooms-Katholieke Kerk trouw. Zij
streefden een verinnerlijking van het geloofsleven
na in een tijd waarin binnen de kerk veel wantoestanden
heersten. Aflaathandel bloeide, in kloosters
was een gebrek aan tucht en de hoge geestelijkheid,
afkomstig uit de adel, kon vaak beter
vechten dan de mis lezen. De Moderne Devoten
Kaart van Rusland
naar Isaac Abraham
Massa, getiteld:
‘Russiae, vulgo
Moscovia dictae, Partes
septentrionalis et orientalis
[Rusland, ook wel
Moskovië geheten, de
noordelijke en oostelijke
delen] / Auctore Isaaco
Massa’, in: Atlas
Maior, dl. 1 (1664), uitgegeven
doorJoan
Blaeu (GAZ, coll.
Bibliotheek, inv.nr.
11A6-2).
of Broeders des Gemeenen Leven wilden een oprecht
godsvruchtig leven, zonder uiterlijk vertoon.
Zij trachtten dit in commune te verwezenlijken. Zij
verdienden hun brood voor een groot deel door
het overschrijven van bijbels, missalen en stichtelijke
werken. De belangrijkste pagina’s en hoofdletters
werden prachtig versierd. In de beginhoofdletters
zijn vaak prachtige voorstellingen van
Christus of.heiligen afgebeeld. Deze illustraties en
miniaturen waren niet alleen bedoeld om het gebedenboek
er mooier uit te laten zien, maar ze
droegen er ook toe bij dat de lezers de tekst beter
in zich op ikonden nemen. Een vergelijking met
iconen uit de Russische kerkelijke kunst dringt
zich op.
De bekendste Moderne Devoot is zonder enige
twijfel Thomas a Kempis. Op de Sint-Agnietenberg
bij Zwolle, waar hij in 1471 overleed, schreef
hij zijn De imitatione Christi (Over de Navolging
van Christus). Na de Bijbel is dit het meest gelezen
boek ter wereld. Het is vertaald in bijna alle talen,
tot in het Russisch toe. Het gemeentearchief
Zwolle bezit een grote collectie Thomas a Kempisuitgaven
waaronder enkele in cyrillisch schrift.
Russische kaarten
Het gemeentearchief Zwolle bezit een collectie
kostbare zestiende- en zeventiende-eeuwse atlassen.
Hieronder wordt nader ingegaan op de
Russische kaarten in drie van deze atlassen.
De stedenatlas Civitatis Orbis Terrarum van Georg
Braun en Frans Hogenberg was één van de best
verkochte boeken in het laatste kwart van de zestiende
eeuw. De zes delen werden uitgegeven tussen
1572 en 1617. In het gemeentearchief zijn de
eerste twee delen van de Latijnse editie aanwezig,
gebonden in een leren band met in goud en kleur
het wapen van Zwolle en het jaar 1593 gedrukt. In
het tweede deel komt een gefantaseerde plattegrond
van Moskou voor. De voorgrond is gestoffeerd
met bizons, Moskovieten te paard in
krijgsuitrusting en arresleden. Het was indertijd
erg moeilijk’om aan betrouwbare gegevens te komen
omdat men gemakkelijk voor spion kon
worden aangezien. Vertegenwoordigers van landen
en handelsagenten uit het westen mochten
niet in Moskou wonen vanwege het taboe op het
contact met westerlingen. Bij Moskou ontstond
een voorstad, de Sloboda, waar zich op den duur
een westerse kolonie vormde.
In de zeventiende eeuw was de door Joan Blaeu
stijlvol uitgegeven Atlas Maior of Grooten Atlas of
Wereldbeschrijving in perkamenten banden van
grootfolio-formaat een traditioneel relatiegeschenk
van de Verenigde Republiek der Nederlanden
aan koninklijke en andere belangrijke personen.
Het was de duurste gedrukte uitgave die
men in de tweede helft van de zeventiende eeuw
kon kopen. In de vaart der volkeren heeft de stad
Zwolle zich in het verleden een gebonden en met
kleuren afgezette Nederlandse editie van de Atlas
Maior aangeschaft, bestaande uit tien delen atlas
en twee delen Stedenboek (Noord en Zuid-
Nederland). Russische kaarten komen voor in het
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 11
tweede deel, uitgegeven in 1664. Dat het erg moeilijk
was om aan recente gegevens te komen voor
het maken van de kaarten, blijkt uit de grote kaart
van Rusland. Blaeu gebruikte voor deze kaart een
vijftig jaar oude drukplaat met een uit 1613 daterend
ontwerp van de in 1632 overleden kaarttekenaar
van de Oostindische Compagnie, Hessel
Gerritsz. Het tweede deel van de Atlas Maior bevat
verder drie kaarten van Zuid, West, Noord en
Oost-Rusland. De eerst- en laatstgenoemde kaarten
waren al verschenen in Blaeu’s Theatrum uit
1638. De kaart van West-Rusland werd voor het
eerst in 1662 in de Atlas Maior opgenomen, maar
het kaartbeeld dateert uit 1610 en is van de hand
van Isaac Abraham Massa (1586-1643), gebaseerd
op zijn Beschrijvinge van der Samoyeden Landt in
Tartarien. Massa’s waardevolle kaarten van Siberië
waren de eerste die in het westen verschenen.
Massa was een veelzijdig Haarlems koopman die
handel dreef met Rusland en bevriend was met de
Haarlemse schilder Frans Hals die in 1626 zijn
portret schilderde. Als jongen werd Massa in de
leer gedaan bij Amsterdamse kooplieden die handel
dreven met Rusland. In 1600, dertien jaar oud,
reisde hij naar Rusland en woonde daar acht jaar
bij zijn werkgever. Tijdens dit verblijf was hij getuige
van Ruslands ‘Troebelen’ toen het land geteisterd
werd door oorlog, hongersnood en complotten.
Hij wist een unieke kaart van het zeventiende-
eeuwse Moskou in handen te krijgen; iets
wat hem veel moeite kostte, omdat het in 1605 als
verraad gold wanneer een Moskoviet zo’n kaart
aan een buitenlander gaf. De plattegronden van
Moskou en het Kremlin in de Atlas Blaeu dateren
van voor 1630 en zijn zonder twijfel gegraveerd
naar Russische originelen; waarschijnlijk uit de
collectie Russische kaarten in bezit van Hessel
Gerritsz., en mogelijk afkomstig van Fjodor, de
zoon van tsaar Boris Godoenov (1598-1605).
In de omstreeks 1696 door Nicolaas Visscher II
uitgegeven Atlas Minor komen twee kaarten voor
van het vorstendom Moskovië en van het
Russische Rijk. Deze laatste kaart was van de hand
van Nicolaes Witsen (1641-1717), burgemeester van
Amsterdam en bewindhebber van de Verenigde
Oostindische Compagnie. Witsen had een speciale
interesse voor Rusland en het noordelijk deel
van Azië, dat toen voor de Europeanen nog grotendeels
onbekend was. In 1664-1665 bezocht hij
Moskovië, in 1665 was hij in Moskou. In 1690 publiceerde
Witsen een kaart van Tartarije en in 1692
een groot boek over dat gebied.
Migratie
Bijna 300 jaar geleden bezocht tsaar Peter de
Grote Nederland. Met zijn gevolg verbleef hij te
Zaandam en Amsterdam om het vak van scheepstimmerman
onder de knie te krijgen. Het tsaar-
Peter-huisje in Zaandam is nu een toeristische attractie
van de eerste orde. De reis naar Nederland
was voor de tsaar een hele onderneming.
Des te meer bewondering dwingt het af te constateren
dat er aan het eind van de zeventiende, begin
achttiende eeuw al particulieren waren die
vanuit Zwolle naar Rusland reisden en vice versa.
Dankzij het uitgebreide kaartsysteem van het
Zwolse gemeentearchief is dat snel vast te stellen.
Zo kwam Willem Emont met attestatie uit
Moskou. Hij meldde zich in 1678 bij de
Hervormde kerk in Zwolle als lidmaat aan. Adolf
Gibbonis vertrok 25 jaar later met attestatie uit
Zwolle naar Moskou. In beide gevallen ging het
om kooplieden die lidmaat waren van de
“Willem Emont uit der
Muscou.’ Attestatie van
Willem Emont, in 1678
uit Moskou komende,
N.H. lidmatenboek.
(GAZ, KA 017, inv.nr.
139)
12 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Zwolse interpretatie
anno 1930 van de
Kozakken, tijdens de
historiespelen in park
Eekhout ter gelegenheid
van het y00-jarig bestaan
van Zwolle, september
1930 (GAZ, coll.
Topografisch-
Historische Atlas).
Het gymnasium in de
Goudsteeg in 1920. Op
de voorgrond de heer
Koppelle, leraar Duits
(GAZ, coll.
Topografisch-
Historische Atlas).
Hervormde kerk. Ongetwijfeld waren de contacten
intensiever dan alleen van deze twee personen.
Reisden immers katholieke of joodse Zwollenaren
af, dan werd hun geen bewijs van hun kerkgenootschap
meegegeven. Contacten tussen particulieren
en Rusland, die plaatsvonden buiten het
stadsbestuur om, onttrekken zich helemaal aan de
waarneming van de huidige onderzoeker; indien
er althans geen archivalia van bewaard zijn gebleven
in bijvoorbeeld een familiearchief.
In de achttiende eeuw werd ,êr incidenteel wel eens
een brief bezorgd op het Zwolse stadhuis vanuit
een Russische stad, maar van een intensief verkeer
was allesbehalve sprake. De contacten bleven marginaal.
Franse tijd
Na de inval van de Fransen namen aanvankelijk,
vele jonge mannen als vrijwilliger dienst in hel:
Franse leger. Napoleon voerde de conscriptie in,
de verplichte inschrijving voor de militaire dienst.
Tientallen Zwollenaren trokken gedwongen in hel:
leger van Napoleon mee naar Rusland.
Verscheidenen kwamen om nadat ze vele ontberingen
hadden doorstaan.
Jan Willem van Wetering, geboren in 1789 in
Zwolle, meldde zich in 1803 als vrijwilliger aan. Hij
was nog geen veertien! Van hem is een dagboekje
bewaard gebleven. Daarin beschreef hij hoe hij in
1805 met het Franse leger naar Oostenrijk trok, in
1807 onder andere in Bremen verblijf hield en in
1811 in Gent gelegerd was. Met het leger van
Napoleon stak hij in het voorjaar van 1812 bij Kleef
de grens over. Hij beschreef de tocht over de
Beresina en de verschrikkelijke ellende die hij daar
zag. Toen de kansen voor Napoleon in november
1812 verkeken waren, meldde Van Wetering zich
aan bij een Russisch-Duits legioen. Met dat leger
trok hij in omgekeerde richting naar Frankrijk.
Op 31 maart 1814 bereikte hij Parijs.
De Russische plaatsen die Van Wetering in zijn
dagboekje noemde, hadden voor de archivarissen
uit Rusland een bekende klank. Op de Russische
kaart van Blaeu is de route, zoals Van Wetering
die beschreef, exact te volgen.
Prins de Naritschin
In november 1813 trokken Russische troepen
Zwolle binnen en maakten een eind aan de Franse
overheersing. Het waren Kozakken die uit het zuiden
van Rusland afkomstig waren. Zij reden op
kleine paarden en stonden onder bevel van generaal
prins de Naritschin. De Fransen boden geen
weerstand. De Zwollenaren onthaalden de
Kozakken op jenever omdat ze de Fransen meer
dan zat waren. Toch was Zwolle ook weer blij de
Kozakken kwijt te raken. Ze deden zich immers
volgens overlevering overvloedig te goed aan sterke
drank en bovendien joegen ze op kippen en
vrouwen…
Nicolaas van Wijk
Gaat het om bekende Zwollenaren, dan worden
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 13
naast Thomas a Kempis ook steevast Johan Derk
van der Capellen tot de Pol, Potgieter en Rhijnvis
Feith (1753-1824) in één adem genoemd. Van
laatstgenoemde dichter zijn enkele werken in het
Russische vertaald. In dit verband moet er echter
nóg een erudiete Zwollenaar genoemd worden,
namelijk Nicolaas van Wijk (1880-1941). Hij was
de eerste Nederlandse hoogleraar in de Slavische
talen en groeide op in Zwolle. Deze domineeszoon
bezocht hier het Gymnasium in de
Goudsteeg, waar al spoedig zijn taalgevoeligheid
werd onderkend. In 1898 vertrok hij naar
Amsterdam om Nederlands te studeren. Drie jaar
later studeerde hij cum laude af; weer drie jaar later
promoveerde hij, wederom cum laude.
Ondertussen had hij zich ook beziggehouden met
de Slavische talen en had hij geruime tijd in
Moskou doorgebracht. In 1907 ging hij opnieuw
naar Rusland, en een jaar later verscheen in het
tijdschrift De Gids een uitgebreid reisverslag onder
de titel Russische indrukken. Op 25 juli 1913 volgde
zijn benoeming tot hoogleraar in Leiden.
In Zwolle kwam hij in de eerste jaren na zijn vertrek
nog regelmatig terug om zijn familie te bezoeken,
de uitgave van een boek bij W.E.J. Tjeenk
Willink te bespreken of een lezing te geven. Zo
sprak hij bijvoorbeeld in 1920 op de
Volksuniversiteit over ‘Het nihilisme in de
Russische literatuur’. Rusland wenste hij na de revolutie
van 1917 niet meer te bezoeken, maar voor
Russische emigranten in Nederland zette hij zich
tot zijn dood in 1941 met hart en ziel in.
Portret van Nicolaas
van Wijk, in: N. van
Wijk, Russische indrukken,
Leiden, 1988.
4% OBUQATIOMS-AÏÏLEIHE
4% OBLIGATIE LEENIHG
WLADI KAWKfS
WLADI KAWKAS
EP001WE0 •AATSCMPPD
nK (1 BEW»’/,. ösfMÜJ)»iïa
Quito – I.SKU4» Etlnid tlnlinj,
IW.™n» 14/ 1ilmius «ld lirju.ijf IBt litt uo.ii» Hou”
P«MlllAP.rEPHDSlD.BAfflTH
” ••’-‘• WLIfrpWlAS-EjfEMBAHF-fiESELLSClAFT,
Russische obligaties
Hoewel de contacten met Rusland in deze eeuw
toenamen, is daarvan in de archivalia in het gemeentearchief
Zwolle weinig te merken.
Onvermeld mogen echter niet de Russische obligaties
blijven die rond de eeuwwisseling door
sommige Zwollenaren en kerkbesturen werden
aangeschaft. Met het geld werden spoorlijnen aangelegd
om het immens grote land te ontsluiten.
Na de Russische revolutie van 1917 waren deze
obligaties van de ene op de andere dag weinig of
niets meer waard.
In het gemeentearchief zijn in een particulier archief
couponbladen aanwezig van een Russische
obligatie uit 1912 die was uitgegeven door de
Wladikawkas spoorwegmaatschappij te Sint-
Russische obligatie uit
1912, uitgegeven door de
Wladikawkas spoorwegmaatschappij
te
Sint-Petersburg. Tot
1917 zijn de couponnetjes
keurig geknipt en
ingeleverd. Daarna bleven
ze aan de mantel
bevestigd. (GAZ, KA
Onze Lieve
Vrouwenparochie).
Philosofenallee 1,
Zwolle. In de periode
1905-1908 woonde
Henk Sneevliet op de
eerste verdieping (foto:
Jan de Koning i.o.v.
Gemeentearchief
Zwolle, 1985).
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Een groet uit het
Wologda van voor 1917.
Boven: v.l.n.r.
Seminarie, Archangelskstraat,
Gouvernementeel
Mannen Gymnasium,
Middelbare school,
Eerste Vrouwen
Gymnasium (part. coll.
Zwolle).
Petersburg. Tot 1917 zijn de couponnetjes keurig
geknipt en ingeleverd. Daarna bleven de couponnetjes
aan de mantel bevestigd.
Henk Sneevliet
De politieke carrière van Henk Sneevliet (1883-
1942) begon in Zwolle. Hij werkte bij het spoor en
was lid van de Sociaal Democratische Arbeiders
Partij. Voor die partij zat hij in de periode 1907-
1909 in de Zwolse gemeenteraad. Daarna verhuisde
hij naar Utrecht en werd lid van de
Communistische Partij. Hij voerde oppositie tegen
Troelstra. Hij was lid van het Uitvoerend
Comité van de Derde Internationale. In de tijd dat
hij in Nederlands-Indië verbleef was hij nauw betrokken
bij de Sarekat Islam en de Indonesische
Communistische Partij in China. Ook bij de oprichting
van de Communistische Partij in China
zou hij betrokken geweest zijn. Hij woonde vele
jaren in Moskou en was bevriend met Lenin. Later
koos hij voor Trotzki. Op 13 april 1942 werd hij te
Amersfoort in het concentratiekamp gefusilleerd.
Michael Minsky
Sinds 1978 woonde de Russische bariton en dirigent
van het Don Kozakken Koor, Michael
Minsky in Zwolle. Hij werd bekend vanwege zijn
Russische Galaconcerten, waaraan tal van bekende
artiesten meewerkten. In 1982 startte hij met de
voorbereiding van de herdenking van het 1000-ja
rig bestaan van de Russisch Orthodoxe Kerk. Dit
feit werd op 30 september 1988 in Zwolle herdacht
met een concert in de Grote Kerk waarbij koningin
Beatrix en tal van kerkelijke en wereldlijke
hoogwaardigheidsbekleders aanwezig waren.
Minsky was al ziek maar kon die dag toch nog
meemaken. Het was de kroon op zijn werk. Negen
dagen later overleed hij. Zijn archief werd, voor
zover het op Zwolle betrekking had, door zijn weduwe
aan het gemeentearchief geschonken.
Slot
In 1989 knoopte het gemeentebestuur van Zwolle
op initiatief van Adrie Wever, raadslid voor het
Links Akkoord, vriendschapsbanden aan met
Wologda, een grote stad ten noorden van
Moskou. Anno 1996 staan deze contacten op een
laag pitje omdat de communicatie – ondanks perestrojka
en glasnost – moeilijker verloopt dan
voorzien was.
Tijdens het in november 1995 afgelegde bezoek
aan het gemeentearchief Zwolle, nam de
Russische delegatie van archivarissen met interesse
kennis van het tentoongestelde materiaal. De tijd
van voorbereiding was te kort om onderzoek te
doen naar nog meer contacten tussen Zwolle en
Rusland. Maar wellicht dat dit artikel zal inspireren
tot verdere nasporingen.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Berendina Stoel.
Op de bres voor vrouw en kind.
Op 27 mei 1994 werd in de Aalanden aan de
Volterbeek het vrouwenopvang- en begeleidingscentrum
van de Berendina Stoel
Stichting (BSS) opgeleverd. In juli ging in het huis
de opvang van vrouwen en de begeleiding voor
vrouwen en hun kinderen van start. De BSS richt
zich ook op jonge zwangere vrouwen en ’tienervensomstandigheden
van vrouwen en kinderen in
Zwolle. In het onderstaande verhaal wordt het leven
van deze sociaal bewogen vrouw geschetst.
Haar jeugd
Berendina Gerharda Nieuwhof werd op 10 september
1878 in Zwolle geboren. Zij was de tweede
M.H. Palfenier-Lentjes
moeders’ die hulp en begeleiding nodig hebben.
De BSS werkt samen met Blijf van m’n Lijf en het
Leger des Heils. De naam van de stichting is afkomstig
van de vrouw die als eerste vrouwelijke
raadslid in het begin van de jaren twintig van deze
eeuw voor de Sociaal Democratische Arbeiders
Partij (SDAP) in de Zwolse gemeenteraad zat en
zich krachtig inzette voor de verbetering van de ledochter
van het echtpaar Johannes Lambertus
Nieuwhof, steenhouwer, en Geertruida Maria
Overwater. Zij had vijf zusters en een broer. Niets
wees er in 1878 bij de geboorte van Berendina
Nieuwhof op dat zij een grote rol zou spelen in de
maatschappelijke politieke geschiedenis van
Zwolle.
Haar wieg stond in een huisje aan het Klein
Op 27 mei 1994 vond de
oplevering plaats van
het vrouwenopvangcentrum
van de Berendina
Stoel Stichting aan de
Volterbeek. De heer A.].
Dost (rechts), voorzitter
van de Stichting, neemt
de sleutel in ontvangst
(foto: collectie
Berendina Stoel
Stichting).
16 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Grachtje, in één van de armste wijken van de stad.
Doordat het Klein Grachtje grensde aan de tuinen
rond de villa van baron Van Dedem aan de
Diezerkade, werd zij al jong geconfronteerd met
het verschil tussen rijk en arm.
Voor onderwijs was zij aangewezen op de armenschool
in de Schoolstraat, waar de klassen bestonden
uit zestig leerlingen. De kwaliteit van dit onderwijs
mag dan ook niet al te hoog ingeschat
worden. Trouwens, ook het gebouw werd zeer ondoelmatig
geacht.
Over de jaren na haar schooltijd is helaas maar
zeer weinig bekend. Het is niet ondenkbaar dat zij
al vroeg thuis haar moeder moest helpen, zeker na
de dood van haar vader in 1895.
Op 25 augustus 1898 trouwde zij met Anthonie
Johan Stoel, die rijtuigschilder bij de Nederlandse
Spoorwegen was.
Beide echtelieden hadden een godsdienstige achtergrond.
Berendina kwam uit een rooms-katholiek
gezin en Anthonie was Nederlands Hervormd.
Het huwelijk werd echter niet kerkelijk ingezegend.
Uit de boeken van de rooms-katholieke kerk blijkt
dat Berendina Stoel als lid werd geschrapt.
Ongetwijfeld was haar lidmaatschap van de SDAP
daar debet aan. Anthonie Stoel, overigens ook lid
van de SDAP, bleef Nederlands Hervormd en ook
hun kinderen zijn in die religie opgevoed. Dat zij
de stap van ‘rooms’ naar ‘rood’ maakte, was omdat
zij koos voor de partij die haar wèl in de gelegenheid
stelde om op te komen voor de arbeidersvrouwen
en hun kinderen. Zij kende de slechte levensomstandigheden
^an deze groep immers
maar al te goed.
De vrouwenbeweging
In 1903 werd Anthonie Stoel ontslagen omdat hij
had deelgenomen aan de Spoorwegstaking.
Daardoor kwam het echtpaar niet in aanmerking
voor financiële bijstand. Werk was voor Anthonie
in Zwolle moeilijk te vinden en in 1905 besloten
Anthonie en Berendina dan maar naar
Amsterdam te trekken, waarschijnlijk in de hoop
daar aan de slag te kunnen. De keuze voor
Amsterdam zal mede beïnvloed zijn door het feit
dat daar in die tijd de vrouwenemancipatie in opkomst
was en in datzelfde jaar de Sociaal
Democratische Vrouwen Club (SDVC) werd opgericht,
een onderafdeling van de SDAP. Deze
SDVC had tot doel de vrouw politiek bewust te
maken, het kiesrecht voor vrouwen te verkrijgen
en tevens om moederschapszorg en kinderopvang
te stimuleren.
Na een verblijf van drie maanden in Amsterdam
keerde het echtpaar Stoel naar Zwolle terug; naar
verluid ingegeven door heimwee.
Terug in Zwolle was Berendina Stoel actief in de
SDAP. Binnen deze partij heeft zij via verschillende
cursussen ook haar politieke opleiding gehad.
Eén van de prominente SDAP-leden die voor deze
opleiding zorgde, was Henriëtte Roland Holst, die
in 1907 in Zwolle een lezing gaf. In datzelfde jaar
maakte mevrouw Stoel deel uit van een delegatie
van Zwolse vrouwen die in Amsterdam contact
zocht met de SDVC. In 1908 werden in verschillende
regio’s afdelingen van deze vrouwenbeweging
opgericht. Berendina Stoel werd voorzitster
van de Zwolse afdeling.
Ter ondersteuning van het verkrijgen van het
vrouwenkiesrecht bezocht Berendina Stoel vooral
achtergestelde vrouwen om hen van het belang
van dit kiesrecht te overtuigen. Uit angst voor repercussies
voor de vrouwen zelf of hun mannen,
viel dit zeker niet mee. Ook hield zij lezingen in de
Buitensociëteit. Door dit alles heeft Berendina
Stoel een groot aandeel gehad in de strijd van de
vrouwenbeweging in Zwolle.
Uiteindelijk werd zij door haar strijd zo belangrijk
voor de SDAP dat zij in 1919 door deze partij voor
de gemeenteraad verkiesbaar werd gesteld. Op de
kandidatenlijst stond zij op de achtste plaats.
De politieke carrière
Bij de verkiezingen van 1919 veroverde Berendina
Stoel een zetel in de raad. Deze verkiezingsuitslag
betekende voor haar een persoonlijke triomf, zeker
ook omdat, zelfs binnen de SDAP, nog niet iedereen
gelukkig was met een vrouw in de raad. Bij
haar installatie als raadslid werd zij beloond met
het zingen van de Internationale door haar achterban
uit de vrouwenbeweging en met vijftig rode
rozen.
In de raad bewoog mevrouw Stoel zich op sociaalZWOLS
HISTORISCH TIJDSCHRIFT 17
maatschappelijk terrein en dan in het bijzonder
gericht op het verbeteren van de leefomstandigheden
van de arbeidersvrouwen en -kinderen. Zo
kreeg zij onder meer zitting in de commissies
openbare bewaarscholen, kindervoeding en woningbouw.
Haar grote verdienste was het onder de
aandacht brengen van de erbarmelijke omstandigheden
waarin deze zaken verkeerden. Het was
haar gebleken dat de raadsleden zeer slecht op de
hoogte waren van de wantoestanden. Op haar eigen
kordate, niet mis te verstane spreekwijze
bracht zij dit alles onder de aandacht, zoals duidelijk
blijkt uit de notulen van de raad.
In december 1920 overlegde de raad of de kindervoeding
door de gemeente of door particulieren
verstrekt moest worden. De discussie spitste zich
vervolgens toe op de vraag of de maaltijden ook
gedurende de vakanties uitgedeeld moesten worden.
Volgens de notulen zei mevrouw Stoel:
‘… dat de statistiek bewijst, dat de kinderen als ze
weer op Kindervoeding komen, sedert het einde
van de maaltijden, in gewicht afgenomen zijn.
Daaruit blijkt de noodzakelijkheid om langer dan
drie maanden voedsel te verstrekken. Het is hoog
tijd, dat de vrouw zich eens wat meer met dergelijke
zaken bemoeit. Altijd zijn vrouw en kind vergeten…
Spreker zou niet willen beginnen met voeding
van gemeentewege, als het kind op school
komt, ook het kind op de bewaarschool, dat het
noodig heeft, moet de voeding ontvangen.’
Uit de notulen blijkt overduidelijk dat mevrouw
Stoel het verbeteren van de levensomstandigheden
geen zaak van liefdadigheid vond. Volgens haar
was dit een zaak van de hele gemeenschap, uit te
voeren door de gemeente.
Zo heeft zij in februari 1923 over de woningtoestanden
gezegd:’… als zij niet geweten had, dat de
berichten over de woningtoestanden in Palvu1 serieus
waar waren, zij dan bij het lezen gedacht zou
hebben, wat is dat schrikkelijk overdreven.
Spreker heeft zelf een onderzoek ingesteld. Zij
komt met heel velen van dat soort menschen in
aanraking… Spreker zou tegen de vrouwen van de
raadsleden eens willen zeggen, hoe het haar te
moede zou zijn, als zij in zoo’n krot moesten huizen.’
In februari 1924 discussieerde de raad uitvoerig
over het al dan niet inrichten van een bewaarschool.
Mevrouw Stoel pleitte hartstochtelijk voor
het wel inrichten van een bewaarschool ‘op de
Hoogstraat’. Vervolgens staat er in de notulen:
‘Spreker (mw. Stoel) begrijpt niet, hoe de leden
van den Raad zoo boomen kunnen opzetten over
een betrekkelijk luttel bedrag, ’t Is of de Raad
Amsterdam moet gaan kopen. Het is toch te gek,
De heer en mevrouw
Stoel (foto: mevrouw
B.G. Stoel-Slot,
Zwolle).
18 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
dat de heeren raadsleden daar nu twee avonden
over zitten te boomen, over de inrichting van één
gemeentelijk bewaarschool. Men moest zich schamen…
Spreker zou den raad dringend willen verzoeken
om nu hedenavond te besluiten tot inrichting
van de Willemsschool tot bewaarschool…
Reeds in 1918 is immers het besluit genomen
waarbij de invoering van voorbereidend onderwijs
urgent werd verklaard.’
Mevrouw Stoel had niet altijd succes met haar
voorstellen voor verbeteringen, maar zij heeft wel
op vele terreinen een eerste stap gezet. Zij liet de
arbeidersvrouwen betere tijden kennen.
De jaren na de gemeenteraad
Berendina Stoel heeft zeven jaren in de Zwolse gemeenteraad
gezeten. In 1926 werd haar echtgenoot
aangesteld als huismeester van het passantenhuis,
een gemeentelijk verzorgingshuis, aan de Friese
Wal. De voorwaarden waren dat de huismeester
gehuwd was, de kinderen de deur uit moesten zijn
en de echtgenote de taakvan huismeesteres op
zich zou nemen. Dit betekende dat Berendina
Stoel het lidmaatschap van de raad moest opgeven.
Bij haar afscheid sprak de voorzitter van de
raad enige woorden van waardering: ‘Spreker constateert,
dat het werk van mevrouw Stoel veel
waardering bij alle raadsleden heeft gevonden.
Zoo niet allen, dan toch zeer velen onder de
raadsleden zien haar met leedwezen heengaan.
Spreker gelooft in hun geest te handelen, wanneer
hij de wensch uit, dat het mevrouw Stoel zelf en
haar man goed moge gaan en zij in hun nieuwe
betrekking met genoegen werkzaam mogen zijn.
(applaus).’
Ook voor de taak in het verzorgingshuis heeft zij
zich, samen met haar man, voor de volle honderd
procent ingezet. Bij de pensionering van het echtpaar
Stoel in 1941 bleek dat zij in al die jaren
slechts een paar verlofdagen hadden opgenomen.
Daarom kregen zij als beloning een gratificatie van
333 gulden en 33 cent, dit was twee maanden salaris.
:
Na hun pensionering zijn de heer en mevrouw
Stoel gaan wonen in de Iepenstraat, waar
Anthonie Stoel op 9 februari 1946 overleed.
Berendina Stoel is toen ingetrokken bij haar dochter
die in de Tesselschadestraat woonde. Op 3 juli
1952 is zij daar, door de politiek vergeten, overleden.
In 1991 werden in de wijk Schellerhoek straten vernoemd
naar vrouwen die voor de geschiedenis
van Zwolle van belang zijn geweest. Sedertdien
draagt een zijstraat van de Jofferenlaan de naam
Mevrouw Stoelstraat om haar op die manier te
eren. Ook door haar naam toe te kennen aan de in
het begin van dit artikel genoemde Stichting zal
deze blijvend voor Zwolle gehouden blijven.
Noot
Palvu is de naam van het partijblad en het verenigings-
1. gebouw van de SDAP aan de Eekwal nummer 29.
De afkorting staat voor: Proletariërs Aller Landen
Verenigt U.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Straatnamen, niet zo eenvoudig
In de raadsvergadering van 8 september 1878
vroegen bewoners van de Stropsteeg, om een
andere naam voor hun straat. Men was niet
gelukkig met de bestaande naam.
In dezelfde vergadering verzocht de heer Schuite
om de naam Duistere Steeg te vervangen door het
meer welluidende Prins Hendrikstraat. Prins
Hendrik, bijgenaamd De Zeevaarder, een broer
van koning Willem III, was in datzelfde jaar getrouwd
met prinses Marie van Pruisen.
Burgemeester en wethouders wilden niet direct reageren.
Zij gaven er de voorkeur aan te wachten
tot er meerdere verzoeken zouden komen, wellicht
ook van bewoners van andere straten.
Bovendien vond de voorzitter de naamsverandering
van Duistere Steeg in Prins Hendrikstraat
‘minder verkieslijk’. Immers ‘als de leden van het
Koninklijk Gezin hier op bezoek komen, geven zij
allicht de wens te kennen om de straten te bezoeken,
waaraan men hun naam heeft gegeven’.
Kennelijk verkeerde de genoemde weg in een niet
al te beste staat. Misschien zou de prins wel eens
beledigd kunnen zijn.
Natuurlijk werd het voorstel gedaan om een commissie
te benoemen, maar uiteindelijk besloot de
gemeenteraad dat het college van B&W zich er
nog eens over moest buigen.
Meer dan drie jaar later, in de vergadering van 3
april 1882, besloot de raad zonder discussie(l), om
vele nieuwe straten van een naam te voorzien of
oude namen te veranderen. We zien dan dat de
Duistere Steeg Schoolstraat gaat heten en de
Stropsteeg Akkerstraat. De Akkerstraat liep van de
Diezerweg naar het Klein Grachtje, daar waar nu
de Eikenstraat ligt.
In diezelfde vergadering van 1882 werd de straat
‘langs de huizen der Vereniging tot verbetering
der arbeiderswoningen buiten de Diezerpoort’
voorzien van de naam Rhijnvis Feithstraat.
In de daaropvolgende raadsvergadering, dus op 24
april 1882, kwam de heer Van Rees daarop terug.
Hij stelde voor om de Platte Allee te vernoemen
naar Rhijnvis Feith, omdat ‘die naar het door den
dichter zoo geliefde Boschwijk voert.’ Hij wilde de
nog maar kortgeleden gegeven naam Rhijnvis
Feithstraat omgedoopt zien in Hoekstraat.
Dit voorstel zorgde voor enige verwarring in de
vergadering. De ‘schoone naam’ van de Rhijnvis
Feithstraat zo maar om te dopen tot het neutrale
Hoekstraat vond de heer Jordanus onjuist. Hij
stelde dan ook de naam Oostkampstraat voor. ‘Als
opvoedkundige en onderwijsman is de naam
Oostkamp juist in dit gedeelte der stad zeer bekend’,
gaf hij aan. De heer Gratema wilde de straat
echter vernoemd zien naar de heer Van Meurs, ‘de
man, die den stoot heeft gegeven tot de verbetering
van de woningen van de arbeidende klasse
hier ter stede.’ Gratama wilde Van Meurs graag
hulde toebrengen, ‘hij behoort nog in het land der
levenden’, voegde hij er aan toe.
Over en weer discussieerde men over ingebrachte
ideeën. De heer De Goeijen informeerde nog wie
dan wel de heer Hoek zou mogen zijn. De voorzitter
antwoordde daarop dat die naam was gekozen
omdat de straat de vorm van een driehoek had.
Tenslotte: de Platte Allee werd zonder hoofdelijke
stemming voorzien van de nieuwe naam Rhijnvis
Feithlaan, terwijl de Hoekstraat zijn naam kreeg
met tien tegen vier stemmen. Beide straten bestaan
nog steeds. De Rhijnvis Feithlaan loopt van
de Brink tot aan de Vechtstraat; de Hoekstraat ligt
achter het winkelcentrum De Diezerpoort en
vormt de verbinding tussen de Schoolstraat en de
Langenholterweg.
Wil Cornelissen
20 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Henricus Brumanus (1638-1679)
Zwols rector, historicus en medicus
J.C. Streng
Brief van Brumanus
waarin hij om een aanvullende
subsidie voor
huishuur verzoekt.
De zeventiende eeuw was niet de eeuw van
de specialisten. Wijsheid was boekenwijsheid.
Wie lezen kon – en dan in de eerste
plaats Latijn – en over een goed gevulde bibliotheek
beschikte, was in staat om zich vrijwel de
volledige toenmalige wetenschap eigen te maken.
Dat kon door van Aristoteles tot Zeno alle schrijvers
ijverig te bestuderen. Het was dan ook vrij
normaal dat geleerden zoals Henricus Brumanus
thuis waren in diverse thans gescheiden wetenschapsgebieden.
Biografie
Henricus Brumanus was de zoon van Sergius
Brumanus en Judith Feith. Sergius en Judith waren
in 1634 te Elburg gehuwd; hij was toen apotheker
aan de Markt te Zwolle.1 Enkele jaren later, in
1641, kocht Sergius het Zwolse burgerrecht. Het
echtpaar kreeg zeven kinderen, waarvan alleen
Henricus de volwassen leeftijd bereikte. Hij was
op 18 november 1638 te Zwolle gedoopt. Bijna tien
jaar later werd Henricus als leerling aan de Zwolse
Latijnse school ingeschreven waar hij tussen 1647
en 1654 de lessen volgde. Hij verdiende als beste
leerling twee maal een prijsboek: een geschiedwerk
van Dionysius van Halicarnassus en een verzamelband
met de gedichten van Virgilius. Toen
Henricus de Latijnse school verliet, was zijn vader
reeds gestorven. Want in 1654 verzocht de weduwe
Brumanus namelijk aan de magistraat een bijdrage
in de studiekosten van Henricus om de studie
voort te zetten.2 Waarschijnlijk heeft het stadsbestuur
het verzoek ingewilligd omdat het in deze
tijd gebruikelijk was om talentvolle burgerzonen
daarin tegemoet te komen. Het is niet duidelijk
aan welke universiteit hij verder studeerde. In de
studenten-alba van de universiteiten in de
Verenigde Republiek komt zijn naam niet voor.
Evenmin is zijn naam onder de gepromoveerden
te vinden. Dit laatste is wel verklaarbaar, want de
stad was in haar ondersteuning niet zo royaal dat
een dure promotie mogelijk was. Doctor is
Henricus dus waarschijnlijk nooit geworden.
Als tegenprestatie voor de stedelijke ondersteu-
Vtury f »»••»>•

Lees verder

Zwolse Historisch Tijdschrift, uitgaven 1995

Door 1995, Zoek in ons tijdschrift

Historisc
Tiidschri
ir»
G 1 9 9 5 F 9 , 5 0
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Zwolle vroeger en nu
Dick Hogenkamp
Een van de huizen die tijdens de oorlog
zwaar werden beschadigd lag in de Anjelierstraat.
Op 28 april 1941 werd het getroffen
door een bombardement, waarbij vijf mensen
het leven verloren.
Hoe het kwam dat deze woning gebombardeerd
werd, is niet bekend. Mogelijk werd de bom
‘verloren’.
De juiste plaats van het getroffen huis is alleen
te herkennen aan de spits van de Jozefkerk aan de
Assendorperstraat.
Volgens één van de bewoners van de Groeneweg
werden nog tijdens de Tweede Wereldoorlog
de woningen herbouwd. In de jaren tachtig werden
die huizen volledig herbouwd. Tegelijkertijd
werd toen de Azaleastraat gesloopt.
Boven: De Anjelierstraat na het bombardement van
28 april 1941 (foto: de heer Goris, coll. Harmens).
Onder: De Anjelierstraat na de herbouw in de jaren
tachtig (foto: D. Hogenkamp).
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Redactioneel Inhoud
Voor u ligt een themanummer van het Zwols
Historisch Tijdschrift dat verschijnt bij
gelegenheid van 50 jaar bevrijding van
Zwolle.
Over de oorlog raakt men nog steeds niet uitgepraat.
Ook de redactie van het Zwols Historisch
Tijdschrift heeft gemeend dat er nog zoveel te
schrijven valt, dat een themanummer gerechtvaardigd
is. De nadruk valt hierin op de zogenoemde
‘egodocumenten’: Zwollenaren en anderen vertellen
over hun belevenissen uit die oorlogsjaren. Zo
beschrijft Wil Cornelissen zijn herinneringen aan
de RHBS aan de Bagijnesingel. Om het verhaal te
completeren heeft hij tevens het archief van de
school doorgespit.
De Zwolse Ank Meliesie-Appelhof zat in die
periode ook op de RHBS. In haar bijdrage beschrijft
deze journaliste welke indruk de oorlog op een
Zwols puber-meisje maakte.
De ‘bevrijder van Zwolle’, de Canadees Leo
Major, vertelde in 1985 hoe hij in de nacht van 13 op
14 april 1945 de eerste geallieerde in onze stad was.
Zijn getuigenis wordt hier voor het eerst letterlijk,
in vertaling, weergegeven.
Bob Erdtsieck behandelt in zijn bijdrage het
reilen en zeilen van de kerken in Zwolle tussen
1940 en 1945. Vooral in het begin was nog nauwelijks
sprake van moedig openlijk verzet.
Het moment van de bevrijding is onderwerp
van een foto-artikel van Aranka Meijerink. Zij
haalde de mooiste foto’s van die dertiende en veertiende
april uit de collectie van Paul Harmens en
schreef er onderschriften bij.
In de rubriek Zwolle vroeger en nu vergelijkt
Dick Hogenkamp een gebombardeerde straat met
de situatie nu.
Aan het slot van deze aflevering volgen een
boekbespreking en enkele mededelingen.
Zwolle vroeger en nu Dick Hogenkamp
De Zwolse Rijks HBS tijdens de oorlogsjaren Wil Cornelissen
Herinneringen Ank Meliesie-Appelhof
De bevrijding van Zwolle op 14 april 1945 Leo Major
Zwolse kerken in oorlogstijd Bob Erdtsieck
De bevrijding in foto’s Aranka Meijerink en Paul Harmens
Boekbespreking
Mededelingen
Agenda
Auteurs
4
13
21
26
31
36
37
38
39
Omslag: Een Canadese bevrijder wordt op 14 april 1945 omstuwd door Zwolse
meisjes (foto: Voerman, coll. Harmens).
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
De Zwolse Rijks HBS tijdens de oorlogsjaren”
Wil Cornelissen
Ir. E.J. Baumann
Een gewone middelbare school, bevolkt met
gewone leerlingen, in een gewone provincieplaats.
Oorlog. Eerst in het verre buitenland. Na 10
mei 1940 ook in Nederland. Dreiging rondom, op
een armlengte afstand. Hoe reilde en zeilde het
onderwijs in die jaren? Konden de leraren hun
leerlingen vertrouwen? Konden de leerlingen de
leraren vertrouwen?
Ik ontmoette een medeleerling uit die tijd,
Roelof Arp. Toen ik hem vertelde dat ik bezig was
met een artikel over onze HBS in de bezettingsperiode
zei hij na een korte stilte: ‘Als ik aan de HBS
denk, denk ik aan de oorlog.’ Hoe heeft het ons
verdere leven beïnvloed?
Een kleine reconstructie.
Inleiding
De Tweede Wereldoorlog was op 3 september 1939
een feit. Op 24 oktober, lees ik in de notulen van
de lerarenvergadering, heeft directeur ir. E.J. Baumann
een circulaire gekregen, waarin staat dat in
oorlogstijd de school zal worden gesloten. ‘Daarom
heeft het geen zin meer verdere luchtbeschermingsmaatregelen
te nemen’, zo noteert de secretaris,
leraar L.T. de Bruin. Maar verder komen er
nog geen schokkende zaken naar voren. Of het
moest zijn, dat in november 1939 de heer Caspers
klaagt, dat ‘de leerling Geurtsen bij school een
pijpje rookte, hetgeen toch volgens het reglement
verboden is.’ De notulen van de lerarenvergaderingen
vermelden ‘normale’ zaken als brutaliteit
van leerlingen, spijbelen en rapportcijfers. En nog
in maart 1940 vraagt de heer Polak bij de rondvraag
of er al reisplannen zijn. ‘De voorzitter zegt
van neen.’
Bezetting
Nederland raakt op 10 mei op directe wijze
betrokken bij het drama. Zwolle wordt al op die
eerste oorlogsdag bezet door de Duitse troepen.
De burgemeester beveelt o.a. dat men géén licht
naar buiten mag laten schijnen, dat er geen trekdieren
en vee op de openbare weg ‘door hunne
geleiders mogen worden verlaten’, dat er niet mag
worden geschrobd en dat de WC zo min mogelijk
moet worden doorgetrokken. Maar onderwijs
werd er op die 10de mei en de volgende dagen niet
gegeven. Op 14 mei vermelden de notulen de
woorden van Baumann: ‘In deze tragische ure,
waarin we blij zijn weer aan het werk te kunnen
gaan, heb ik zojuist van den Inspecteur vernomen,
dat de school weer normaal door zal gaan.’ Maar
nog niet direct, want de ruiten zijn nog stuk! Toch
klinkt er al dreiging door. Er wordt vermeld dat
het verboden is een onderwerp aan te snijden, dat
niet met het onderwijs in verband staat. En er
mogen geen uitlatingen te berde worden gebracht
die ook maar enigszins naar politiek zwemen.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
De directeur neemt maatregelen
In een schrijven aan de ouders meldt de directeur,
‘dat de nieuwe cursus op normale wijze voortgang
zal vinden.’ Toch niet zó normaal, want in verband
met handhaven van de middeneuropese
zomertijd zullen de lessen wel op een heel merkwaardige
tijd beginnen. Er kan namelijk geen licht
worden gebruikt, ‘want lichtafscherming in het
gebouw is vanwege de daaraan verbonden kosten
niet mogelijk’. Daarom zullen de lessen na 18
november om 9.20 uur en na 12 december zelfs om
10 uur beginnen; pauzes vervallen evenals de vrije
woensdagmiddag. Voor de buitenleerlingen die
de IJssel moeten oversteken, is het lastig op tijd op
school te zijn. Er is veel stagnatie bij de veren (de
IJsselbrug was in de meidagen in de lucht gevlogen).
Ook schrijft Baumann aan de ouders: ‘Door
de nabije legering van Duitse troepen moest ik tot
mijn spijt de normale bewegingsvrijheid van de
leerlingen voor en na schooltijd enigszins inperken.’
Een circulaire uit Den Haag over leerboeken
‘die geen toespelingen mogen bevatten welke het
Grootduitse Rijk enz. in discrediet brengen of
daartoe geschikt zijn’ krijgt als reactie uit Zwolle
een schrijven waarin o.a. het volgende dubieuze
punt wordt vermeld: In het leerboek der scheikunde
nr. 22 van Dr. G.J. van Meurs en Dr. H.P.
Baudet staat op blz. 90, 21ste regel van boven dat
‘In de [Eerste] Wereldoorlog de gasaanval [door
het “blazen” van chloor] door de Duitsers bij Yperen
op 22 April 1915 het begin is geweest van het
gebruik op grote schaal van oorlogsgassen, organische
verbindingen, die bijna alle chloor bevatten.’
Mag zo’n zin er nu wèl of niet in blijven
staan? En in het Taaloefeningenboek van G.
Leffertstra staat de in te vullen zin: ‘In Duitsland
uitte zich het antisem…tisme in het verdr…ven
van talrijke Israël…ten.’ Baumann schrijft: ‘In de
eerste plaats is dit een feit, dat toch ook niet zal
worden ontkend.’ Ik vind het een dapper antwoord
van een HBS-directeur tegenover het zeer
‘foute’ ministerie (Departement heette dat toen).
Evenals het volgende: in de leerboeken der economie
‘zou men kunnen stuiten op de opvatting dat
men Marx niet meer mag noemen en hetzelfde
geldt voor economen als Lassalle, Malthus, Rathenau
en anderen. Ik meen, dat werken van deze
schrijvers in Duitschland verboden zijn. Wil men
inderdaad zover gaan, dan is geen enkel leerboek
in economie geschikt.’
Bij bestudering van de geschiedenis van onze
school komt men al heel spoedig de onvaderlandslievende
houding van de leraar Duits, B. de
3.»
«8
.; :A
ytï
550
551
, ” tl jat
wedar br
Schrljvu
BALFOUR
BAUVEJS
. . . . . .Banagrt bij don brlof van
nr. 17038′ afdcoling V.H.M
_! OCT. ‘ï?*i-
0 .
van bookon, wolko na vorwijdorlng van do aangogovon hlodzljdon
ulkboar zijn voor hot Voorburuidond Hoogor on Hlndelti
r(o) Titol
52 Advonturo atorioa ?or boys
pagi 109-118 “Tho iran croos pirato”
ultanijdün.
Zuid en noord I, 18de druk,
pag. 309-312 “Vadcrtjo Uuaaot” ultsnljdun
BEVLRLSY NICi-lOLS Twcnty-fivo.
; Pag. 25 uitsnijden ,’
BOAS
3R0EKHUYS2J,
VAM DEUfiSEN h
DB BUISONJÉ L
CE EUICOWÊ h
Hodcrn ongllah prono’ ‘,
Pag. 7 en pag: 66 – 77 uitsnijden
Van Groenlnnd tot do Zuidpool
N METO2R- POG- 139 ‘uitanijdon-
N D2 JONG Tuxto zur Uiborsotzung ina HollSndiacoo,
dool n , twoodo druk {N.B. do dordo druk
• la gocdgo!:ourd.}
,p. 12, NoVI “Gricchn” van AiZ-süig
‘ p. 22, No-XII, “Erinnorungaft” van Kronprlnz
ïJilhalm.
p« 27, No.XIV, “Dor.Kalocr” van Rathonau
p. 35, No.XDC, “JJapoloon im Be^sowagon”
, van B.Ludwig
p- 43, -Hö-HEVIl, ‘aicr-alto Fcntano” van
Th. a a n
N LE JONG Hutzolfdo bock, .Juol I,-dords druk,
dozolfdo uitgovor (N.B. dG Wo.druk Is
goodgokourd).
Do atuKton.van WRasorman, Hnnn oo Frank
uitanljdon.
lar Ondurwlja.
Uitgovor.
Hutchinoon,
Londen.
Dooolóo,
Eruggo.,
Ponguin Dooko,
Londen.
Hoc Mlllon,
Londen.
Zomer on Kounl-.i,.
V/agonlngon •
Woltora,
Groningun.
ultanijdon.

TSöltcru,
Groningon-
Jong tegen. Later komt ook de opvolger van Baumann,
P.A. van Rossem, op het tapijt. Mevrouw
Davidson en H. Strijker herinneren zich, dat De
Jong ‘meteen al in mei ’40 in zwart uniform op
school kwam’. En de eerste zegt ook nog dat deze
leraar haar en ook Hansje Pinas als joodse leerlingen
totaal negeerde.
Toch gaat het ‘gewone’ schoolleven óók door.
Een van de weinige amusante dingen vertelde de
heer A.J. Stoel (toen leerling, later leraar op de
Zwolse HBS) mij: ‘Ik ben één maal in mijn leven
om 4 uur ’s morgens opgestaan. Dat was op 10 mei
1940. Ik moest toen een biologie-repetitie van juffrouw
Talma (“De Bezem”) nog leren. Maar toen
ik een uur later hoorde, dat de oorlog was uitgebroken
en toen diezelfde morgen bleek, dat de
school gesloten was, dacht ik: Hè gelukkig, nou
gaat die repetitie tenminste niet door.’
Een deel van de verplichte
wijzigingen in de
leerboeken.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Dreigende taal
De dreiging die ik mij herinner, wordt bevestigd
in de oude bewaard gebleven geschriften. De genoemde
De Jong valt uit tegen een meisje dat op
een vraag van hem antwoordde met ‘Yes’. ‘We
spreken geen Engels; Gott strafe England.’ Tegenover
Baumann die hem ter verantwoording
R. H. B. o.
Besch«rmhe«n
d« WolEd. H««r
Ir. E. J. Baumann, Dit.
Cursus 9#2l
VEREN
Ie wijs
den Heer
…..—~*ïi£&4&
G
van
, f
NG – ZWOLLE
lidmaatschap
Nsmtns h«l bastuun
Hoe-wel directeur
Baumann al was ontslagen,
prijkte zijn
naam als ‘Beschermheer’
nog steeds op de
lidmaatschapkaarten
van de HBS-vereniging.
roept(!) verklaart De Jong, dat dit als grapje was
bedoeld. Baumann zegt dit in een schrijven aan de
Inspecteur MO van de inspectie. Er werd in 1940 al
hoog spel gespeeld. En ach ja, we liepen als protest
(was dit nu al een ‘verzetsdaad’?) met rood-witblauwe
kipperingetjes om de vingers. Maar Baumann
is bang voor de gevolgen. Hij schrijft aan vader
Hibbel in de Veenestraat: ‘Uw zoon droeg heden
in school een aantal z.g. kipperingetjes in nationale
kleuren. Omdat dit als een demonstratie
zou kunnen worden opgevat nam ik maatregelen.
Ik verzoek U om medewerking.’ En Herman Spijkstra
heeft bij een proefwerk zijn papier aan het begin
en aan ’t eind met vlaggetjes versierd ‘die daarbij
niet behoorden’. Ook zijn vader krijgt een brief.
Er moeten Ariërverklaringen worden ingestuurd.
Alle leraren vullen verklaringen A in. Voor
Dr. Jac. Smit was een B-verklaring nodig, hij was
‘gemengd’ gehuwd. De verklaringen van S. Elte en
J. Polak waren natuurlijk het ergste. Zij waren
jood. De heer Polak zou al spoedig met ziekteverlofworden
gestuurd.
De eerste vergadering zonder de leraar Elte
verloopt gespannen. Interessant is natuurlijk wat
er in de notulen staat. Soms is ’t nog interessanter
om te zien wat er niet in staat. Ook de heer Vleeshouwer
is dan al van school verdwenen. Hij werd
op 8 november 1940 met ziekteverlof gezonden,
werd op 11 januari 1941 wegens verzetsdaden gearresteerd,
kreeg levenslang, maar kwam na de oorlog
uit de concentratiekampen terug. In de notulen
staat over de vergadering van 6 december 1940
vermeld: ‘Een hartelijk welkom voor de Heer
Meursing, die de lessen van den Heer Elte geeft.
De Voorzitter wil geen politiek in deze vergadering
brengen; wanneer hij opmerkt, dat het ons
allen spijt, dat de Heer Elte zijn lessen heeft moeten
staken.’
Mijn aantekeningen over 1940 vermelden
voorts nog dat de burgemeester aan alle scholen
een waarschuwing schrijft over het feit dat er
scholieren zijn, die tegen Duitse soldaten aanfietsen
en ook lange neuzen trekken. Er komt eveneens
een waarschuwing in verband met Koninginnedag
op 31 augustus. De heer P.A. van Rossem
(dan nog leraar Frans aan het Christelijk Lyceum)
moet scholen controleren (!) en B. de Jong riep in
de Zwolse Courant volksgenoten op om lid te
worden van de NSB.
Baumann ontslagen
De voor de Rijks HBS belangrijkste gebeurtenis in
1941 is wellicht het ontslag en de arrestatie van
directeur Baumann geweest. Dat gebeurde in juli
van dat jaar. Maar daarvóór hadden zich al dreigende
zaken voor hem afgespeeld. Nadat P.A. van
Rossem door Rijkscommissaris Seyss Inquart is
belast ‘met het doen van onderzoekingen naar
gedragingen van leerkrachten, welke gevaar kunnen
opleveren voor het handhaven van de orde en
de rust in de scholen en het uitbrengen van een
advies aan mij daaromtrent’ (zo schrijft de beruchte
Secretaris-Generaal J. van Dam van het
Departement van Opvoeding, Wetenschap en
Cultuurbescherming), krijgt Baumann last met
Van Rossem. Deze laatste meldt aan het DeparteZWOLS
HISTORISCH TIJDSCHRIFT
ment, dat hem bij een bezoek aan de HBS is gebleken
dat Baumann er geen kennis van zou dragen,
dat het Insigne-verbod in de eerste plaats de
docenten der scholen zou gelden. Voorts blijkt dat
het verboden boek ‘The Man with the Clubfoot’
nog op school in gebruik is. Het ernstigste is, dat
Van Rossem aan Van Dam in Den Haag heeft
gemeld dat ‘de uit zijn ambt ontheven leeraar S.
Elte herhaaldelijk de school bezoekt en met docenten
en leerlingen contact heeft.’ Van Dam wijst
er op, dat dit voor de heer Elte in de eerste plaats
onaangename gevolgen heeft.
Baumanns antwoord beslaat o.a. een volle
bladzijde over het dragen van verboden insignes.
En wat het Engelse boek betreft: ‘Dat is aan mijn
aandacht ontsnapt.’ Verder schrijft hij: ‘De heer
Elte is in de afgelopen maanden enige malen, ik
meen driemaal, op school bij mij geweest voor een
informatie, waartoe voor ieder de gelegenheid
open staat. De heer Elte is ook vader van een leerling
der school.’ Dat laatste was waar. Elte was
gemengd gehuwd, zijn dochter Greetje zat op de
HBS. Zij zou later eens van Van Rossem te horen
hebben gekregen: ‘Jij moet je kalm houden, anders
word je net als je vader verwijderd.’
Maar Baumann is nog niet klaar met Van Rossem.
Die schrijft hem op 26 mei 1941 vanuit zijn
huis in de Wilhelminastraat (toen nog niet omgedoopt
tot Willem de Zwijgerstraat), dat hem werd
verzekerd ‘dat U, naar aanleiding van mijn onderzoek
naar de wantoestanden op de school, die
onder Uwe directie staat, U jegens mij lasterlijke
uitlatingen hebt veroorloofd. Is het waar, dat U
hebt beweerd, dat ik bij dat onderzoek onder
invloed van alcohol stond? Zoo ja, hebt U die
bewering schriftelijk of mondeling, danwei schriftelijk
en mondeling gedaan?’
In een schrijven voor de zomervakantie van
1941 verzoekt de directeur aan de ouders medewerking
bij de inspectie van boekentassen van hun
kinderen, want er zijn tassen van leerlingen in
handen van de Duitse Politie gevallen, waarbij
‘ook beledigingen aan het adres van het Duitse
Staatshoofd zijn gevonden.’ Ook waarschuwt hij
tegen moppen, kettingbrieven ‘of wat dan ook’.
Op 19 juli 1941 wordt Baumann ontslagen door
de bezetter.
DIENST.
DepartementJyt& Opvoeding,
Wetenschap ej/jCultuur bescherming.
Den Heer
^ «nu
No. 597.
JWRECTÉUÏTRIJKS H. a. s. ZWOLIE
TELEFOONNUMMER 2081
Twee dagen later wordt Dr. J.F.L. Reudier
waarnemend directeur. Slechts voor korte tijd,
want op 18 november wordt hij ‘afgezet’. Zijn
opvolger is wiskundeleraar L.T. de Bruin. Hij zal
waarnemend directeur blijven tot de komst van
P.A. van Rossem op 1 augustus 1942.
Mijn aantekeningen van het jaar 1941 vermelden
onder andere de volgende feiten. Er zijn problemen
rond de salarissen, omdat de girorekening
nog rekent op de handtekening van directeur Baumann.
Maar die is dan ondergedoken en de handtekening
van de waarnemend directeur is bij de
giro nog niet officieel bekend. Er is bij leraren en
leerlingen grote angst voor verraad. Leerlingen
weigeren geld te geven voor een krans bij de begrafenis
van een mede-leerling; die jongen was NSB-er
(…). Leerlingen klagen, dat de leraar B. de Jong in
de klas praat over de krijgsverrichtingen in Rusland,
de overwinning van Duitsland en het verslaan
van Engeland en over het dienstnemen bij de
Waffen SS. In een schrijven van Reudier aan de
solliciterende heer W.J. Tuin wordt gesproken
over ‘de grote verwarring die hier nog steeds
heerst’.
In augustus en september 1941 wordt opgave
gedaan aan de burgemeester van joodse leerlingen.
Keurig naar klasse gerangschikt worden die
De C van Cultuurbescherming
in het
opschrift van deze enveloppe
werd veranderd in
een K (handschrift van
wnd. dir. De Bruin).
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
leerlingen opgesomd die ‘uit ten minste 3 naar ras
voljoodse grootouders stammen en ten 2e zij, die
uit twee voljoodse grootouders stammen, wanneer
zij een Joodsch-godsdienstige opvoeding
ontvangen.’ Zo verdwijnen met ingang van 1 september
14 leerlingen van school…
Hoe reageerden de andere leerlingen hierop?
We weten het niet goed meer. Of hebben we ’t verdrongen?
Ik denk, dat de herinnering van Henny
van ’t Vlie het dichts bij de waarheid komt: ‘Wij
waren met de meisjes – 6 a 8 per klas – hecht
bevriend met elkaar. De Zwollenaren kwamen
ook geregeld bij elkaar thuis. Wij vonden het heel
erg toen de joodse kinderen niet meer bij ons op
school mochten komen. Wij hebben er met elkaar
over gepraat, en waren woedend én verdrietig, dat
onze vriendinnetjes er niet meer bij waren. Maar
we hebben niet gestaakt, zelfs niet geprotesteerd.’
We waren bang.
Er is natuurlijk wèl over het vertrek van de
joodse leerlingen en leraren gesproken. Zowel
P.A. van Rossem binnen als buiten de lerarenkamer, zowel binnen
als buiten de school. Maar de angst voor verraad
zat er in dat tweede oorlogsjaar al diep in.
Misschien is ’t hier de plaats even te spreken
over de ‘foute’ leerlingen of over de kinderen van
‘foute’ ouders. Bijna niemand sprak met ze. Ze liepen
alleen naar school, ‘een meter of tien vóór of
achter ons’, herinnert Henny van ’t Vlie zich.
Ikzelf heb het meisje Bentema, dat een paar huizen
van mij af woonde, inderdaad zó al die jaren naar
school zien gaan. ‘En ook Uschi was altijd alleen.
Soms werd er wel eens opgemerkt: “Zielig eigenlijk”,
maar zonder afspraak bemoeide toch niemand
zich met haar. In de gymlessen liep ze helemaal
achteraan. Zei ze iets, dan kreeg ze wel antwoord.
Ze werd niet totaal genegeerd, maar werd
ook nergens bij betrokken.’
Ik heb getracht in contact te komen met die
‘foute’ leerlingen van toen. Ik wilde met ze praten.
Ik kende nog een paar anderen ook. Maar mijn
pogingen waren tevergeefs. Ik heb uiteindelijk wel
met vier gesproken, maar over het onderwerp
‘foute leerling’, wilde (of kon) men mij niets vertellen.
Het moeten ook voor die leerlingen ellendige
jaren zijn geweest.
Van Rossem wordt directeur
Op 1 augustus wordt Pieter Arthur van Rossem de
nieuwe directeur van de Zwolse Rijks HBS. Niemand,
werkelijk niemand heeft goede herinneringen
aan hem. Wel zeer slechte. Lenie de Coninck:
‘Een beest, hij keek altijd in je agenda’s.’ H. Strijker:
‘Een loeder.’ Rudi Borggreve: ‘Een slagveldhyena.’
Verdere herinneringen bijvoorbeeld van
Wim Caspers en Jan Karel zijn al niet veel beter.
Van Rossem, geboren in het Belgische Temsche
op 11 december 1894, was in de Eerste Wereldoorlog
een wel zeer actief Flamingant geweest.
Hij werd voor zijn gedrag na die oorlog ter dood
veroordeeld en vluchtte naar Nederland. In 1931
komen we hem tegen als leraar Frans aan het
Zwolse Christelijk Lyceum aan de Veerallee. Volgens
het bevolkingsregister heeft hij dan ‘geen
nationaliteit’.
Na zijn aanstelling begon een waar schrikbewind
te heersen op school. Maar de eerlijkheid
gebiedt mij te zeggen, dat er ook al vóór zijn komst
strenge maatregelen worden genomen, zoals tegen
Rudi Elemans, die een aanplakbiljet der SS ‘op
schandelijke wijze heeft besmeurd’ (zo schrijft op
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
11 april de waarnemend directeur De Bruin). Aan
de inspecteur wordt in de desbetreffende brief
precies aangegeven wie van de leraren vóór en wie
tégen stemde om Rudi van school te verwijderen.
Maar het voorstel van De Bruin werd met 12 tegen
6 stemmen verworpen. De meerderheid vond verwijdering
toch een te strenge straf. Rudi moest nu
in de komende 10 weken elke woensdag en elke
zaterdag van 2 tot 4 uur op school terugkomen.
‘Hij zal dan onder toezicht van een lerares of leraar
werk maken’, schrijft De Bruin. Ik heb niet kunnen
vinden welke leraren zich hiervoor hebben
gemeld; of zouden ze zijn aangewezen?
Ook in dit jaar kom ik een brief tegen die te
maken heeft met (on)vaderlandslievendheid. Het
betreft een schrijven van de NSB-vader Gerritsen,
die aan de directeur schrijft of hij de cijfers van
zijn zoon Leen eens wil vergelijken met die van
andere leerlingen. Hij heeft de sterke indruk, dat
zijn zoon slechter beoordeeld wordt.
En verder? Ach, Van Rossem klaagt tegenover
de Secretaris-Generaal van het Departement van
Opvoeding, Wetenschap en Kultuurbescherming
(nu met een K gespeld!) dat er kopieën van vroegere
uitgaande en ingekomen stukken ‘niet of
slechts sporadisch aanwezig zijn. Wie ze zoekgemaakt
heeft en waar zij gebleven zijn, weten wij
niet. Maar, het moeten onverantwoordelijke elementen
zijn geweest.’
Op 10 september 1942 wordt een speciale lerarenvergadering
gehouden, ter gelegenheid van het
75-jarig bestaan van de school. Het is alleen Van
Rossem die het woord voert. Uit de notulen pluk
ik de volgende zinnen: ‘Hier worden jonge mensen
opgeleid en opgevoed door leraressen en leraren,
die de taak op zich genomen hebben, de
samenleving bruikbaar en zelfs deugdelijk materiaal
te leveren voor de geestelijke en stoffelijke
opbouw van het volksbestaan.’ En dat zal moeten
gaan ‘goedschiks of kwaadschiks’. Hij hoopt verder
dat het toekomstige honderd-jarig bestaan
feestelijk herdacht zal worden. Dat is nu niet
mogelijk ‘omdat deze tijd zich nu eenmaal niet
leent voor feestelijkheden.’ Wat dat laatste betreft,
had Van Rossem nu eens gelijk!
Dreiging
In de jaren 1943 en 1944 wordt het steeds moeilijker
de lessen doorgang te laten vinden. Er vinden
razzia’s plaats (Van Rossem klaagt over het vele
absenteïsme van leerlingen in de hogere klassen).
De heer Tuin, die in Leeuwarden woont (het leraarschap
te Zwolle is niet zijn enige baan), vraagt
het lesrooster zó te maken dat de trein van half drie
uit Zwolle gehaald kan worden. Anders moet hij
om half zes weg en de trein heeft meestal vijftig minuten
vertraging, ‘en dan heb ik een bewijs nodig
om op straat te zijn tot 9 uur. Anders moet ik tot 4
uur binnen blijven.’ Voor de onbekenden met deze
materie: er gold een verbod om zich op bepaalde
tijden ’s nachts buiten te bevinden.
Ik zie ook, dat de leerlinge Elly Bokstijn plotseling
tijdens de cursus 1943/1944 in de tweede klas
wordt geplaatst, in 1944/1945 in de derde klas zit,
maar de leerlingenkaart vermeldt dat zij in de cursus
1945/1946 vertrokken is. Het lijkt een doodgewone
mededeling, maar ik weet dat Elly uit Den
Haag kwam, waar haar vader op het CDK (— Centraal
Distributie Kantoor) werkzaam was. Het
CDK werd uit de kustlinie naar Zwolle gedirigeerd
en zo kwam Elly naar de provincie.
Gjalt Spijkstra
10 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
In de Thomas a Kempisstraat
was in de
oorlog de Wehrmachtstankstelle,
waar leden
van Hitlers oorlogsmachine
hun benzine
haalden. Benzine werd
voor gewone Nederlanders
in de loop van de
oorlog steeds schaarser.
De foto werd op 25
februari 1941 gemaakt.
In het meest rechtse huis
is momenteel tabakswinkel
Thomas a
Kempis gevestigd; waar
in 1941 het bord Esso
aan de muur was bevestigd,
is nu een snackbar
(foto: Gemeentearchief
Zwolle).
Spanning bracht op school de kwestie Gjalt
Spijkstra. Misschien is dit het enige echte openlijke
verzetsverhaal van een leerling. In de hoogste
klas gaf de leraar Duits opdracht een stuk uit het
Duits in het Nederlands te vertalen. Dit stuk was
afkomstig uit ‘Mein Kampf van Adolf Hitler! De
klas weigerde de vertaling te maken. Gjalt Spijkstra
nam als klassevertegenwoordiger de taak op
zich om dit aan de ‘foute’ leraar De Jong te melden.
Een uitermate flinke, maar ook riskante zaak.
Het kwam Spijkstra duur te staan. Twee dagen
later werd hij gearresteerd en naar de gevangenis
in Arnhem getransporteerd. Hij heeft daar zes
weken gezeten.
Ook de leerling Jan de Coninck werd eens,
voor een andere zaak, gearresteerd.
Het was gevaarlijk om je mond open te doen.
En het was nog gevaarlijker om dat tegen onbetrouwbare
leerlingen of leraren te doen. Gelukkig
waren verreweg de meeste leraren ‘goed’. Er wordt
verteld, dat de heer Zijlstra (‘Sijmen’) bijvoorbeeld
absoluut niet bang was. Hij waarschuwde de
oudere jongens, als er weer eens een razzia werd
gehouden. ‘Dan klommen we langs de regenpijpen
naar beneden.’
In 1944 moest de school geheel worden ontruimd.
Dat was al in het jaar daarvoor gedeeltelijk
gebeurd. Maar nu eisten de Duitsers het hele
gebouw op. We werden gehuisvest in de meisjesschool
in de Bloemendalstraat èn in de gemeentelijke
naaischool op ’t Assiesplein. Die verhuizing
herinner ik mij nog zéér wel. Bovenop de bok van
een paard en wagen zat ik daar, met het geraamte
‘Piet’ naast me. Achter mij klotsten de retorten,
reageerbuizen, natuur- en scheikundetoestellen
door en over elkaar. Een zotte tocht moet dat zijn
geweest. Voorzichtig waren we niet. Rudi Borggreve
weet nog dat hij zoutzuur over het uurwerk
van de grote klok in het nu lege gebouw goot. Misschien
was ook dit een klein verzetsdaadje.
De heer Smit klaagt in januari 1944 dat hij ’t zo
koud heeft. Kolen zijn er niet. We houden de jassen
in de klas aan.
Ook zijn er leraren (onder anderen Caspers en
de wiskundeleraar J.H.N, de Jongh, niet te verwarren
met de foute De Jong!) opgepakt. Zij moesten
voor de bezetters verdedigingswerken graven.
Zowel Caspers als De Jongh zijn er met valse doktersverklaringen
uitgekomen. Zij werden in de
Buitensociëteit gevangen gehouden. Veel Zwolse
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 11
doktoren waren in die tijd bereid valse verklaringen
af te leggen. Vooral dr. Eeftink Schattenkerk
was daar een meester in. ‘Hij vertelde je precies
hoe je moest suggereren, dat je een maagzweer of
een blindedarmontsteking had.’
De eerste maanden van het laatste oorlogsjaar 1945
waren koud, gevaarlijk en angstig. En hoewel in
Zwolle geen échte honger is geleden, waren we
voortdurend op zoek naar eten. Lessen op school
werden onregelmatig gegeven. De leraren en de
oudere leerlingen (de jongens liepen groot gevaar
opgepakt te worden), durfden niet goed meer over
straat. Op de lerarenvergadering van 10 april (er
zijn slechts zes leraren aanwezigen) deelt voorzitter
Van Rossem mee, dat de opkomst der leerlingen
gering is. Besloten wordt de school tot nader
order, wegens het oorlogsgeweld, te sluiten. Het
zal Van Rossems laatste vergadering zijn.
Vier dagen later wordt Zwolle door de Canadezen
bevrijd.
Bevrijding
Was na die veertiende april 1945 alles weer spoedig
nogmaal? Verre van dat.
Een kleine greep, zéér onvolledig, uit die
schoolperiode.
Libbe Blom uit mijn klas komt om bij het
demonteren van een granaat. Van Rossem wordt
gearresteerd. De Jong eveneens. Deze laatste was
op 1 maart 1943 naar de Duitse School in Hengelo
gegaan. Beiden worden ‘wegens ontrouw’ ontslagen.
Baumann komt terug, schrijft op 15 mei aan
de commissaris van politie Lettinck een aanklacht
tegen Van Rossem en De Jong (in zijn brief noemt
hij ze ‘het tweetal schurken’). Bij de eerste lerarenvergadering
worden Baumann en Elte hartelijk
verwelkomd. Vleeshouwer zal later, op 22 juni, uit
een concentratiekamp terugkomen. De school aan
dé Bagijnesingel verkeert in een verregaande staat
van vervuiling en wordt bovendien voorlopig nog
niet vrijgegeven. Daar zullen we pas in de herfst
van 1945 terugkomen; we worden dan verwelkomd
door een groot aantal vlooien.
Maar in april kunnen we ook niet meer in de
Bloemendalstraat terecht: ‘Het zal dus nodig zijn
het gehele onderwijs te geven in het gebouw aan
-BUPAUTIiMUUT VAH
KUNSTtN E^
Afschrift.
OMPBRWUi^ KUN6TEH -BW
1 3 ?l?5??*.?ï! X3QC 194-5»
No. 159.8 AFDEELINGX.H.BM.O.
-PC SECRETARIS-GENERAAL VAN HET DEPARTEMENT
“’t
‘-fl I 9 DEa 1945
IWlJt», KUNMRN faSF= 5KFF
DE MIHISTER VAN ONDERWIJS, KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN:
Gelet op artikel 4-, sub 1, van het Besluit Rechtsherstel
ontslagen ambtenaren, het Bezoldigingsbesluit
Burgerlijke Rijksambtenaren, het Koninklijk Besluit van
18 April 1945, no 2, (Staatsblad no F.55) en het
Ambtenarenreglement Rijke hoogere burgerscholen;
HEEFT GOEDGEVONDEN:
opnieuw te benoemen aan de Rijka hoogere burgerschool te
Zwolle te rekenen van 14 April 1945
a. Ir.E.J. Baumann tot directeur in vasten dienst, op een
jaarwedde tevens pensioensgrpndslag van zesduizend zeshonderd
zeven en tachtig gulden (f.6687.-), waarbij een
tijdelijke toelage zal worden toegekend van tweehonderd
een en negentig gulden (f.291.-) per jaar;
b. S.Elte, tot leeraar in vasten dienst, op een jaarwedde
-tevens TiftnBlofinagrondalag van vijf duizend negenhonderd
gulden tf.59OO.-T, waarbij een tijdelijke toelage zal
worden toegekend van tweehonderd zeven en vijftig gulden
(f.257.-) per jaar.
Afschrift dezer zal worden gezonden aan de Algemeene
Rekenkamer, aan den Inspecteur van het middelbaar onderwijs
in de vierde inspectie en aan den Directeur der Rijks hoogere
burgerschool te Zwolle» Uittreksels zullen worden gezonden
aan de belanghebbenden, elk voor zooveel hem aangaat„
1s-Gravenhage, 13 December 1945.
den Directeur der Rijka
hoogere burgerschool
te
Z w o 1 1 e .
het Assiesplein.’ Omdat daar slechts zeven lokalen
vrij te maken zijn, zullen er twee ploegen van telkens
zeven klassen komen. De ene week krijgt een
ploeg ’s ochtends, de andere ’s middags les; de volgende
week omgekeerd ‘omdat over ’t algemeen
de ochtendlessen vruchtbaarder zijn’. De dames
De Kok en Van Niftrik zijn in april nog niet aanwezig.
Zij zitten in het nog bezette deel van het
land en kunnen Zwolle dus nog niet bereiken.
De leerlingen zijn geleidelijk de tucht ontwend.
‘Ze zijn verwilderd’, staat er te lezen. De
joodse leerlingen komen, voor zover zij de oorlog
De herbenoeming van
Baumann en Elte met
ingang van de bevrijdingsdag
van Zwolle (14
april 1945). Zie de verwarrende
strepen in het
hoofd van de brief. Nog
tot lang na de bevrijding
gebruikte men het oude
oorlogspapier.
12 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
hebben overleefd, weer op school terug (passend
zou natuurlijk zijn, daar een lang verhaal over te
schrijven).
Baumann klaagt in de vergadering, dat niet
iedereen zijn mond heeft kunnen houden over het
feit dat hij met enkele collega’s over hun houding
in de oorlog heeft moeten spreken. Dat waren dan
de leraren die niet echt fout, maar wellicht ook
niet echt goed geweest zijn. De namen van hen
zijn mij bekend, maar zou hun houding veel verschillen
met de houding van al die andere Nederlanders?
Ik geloof van niet.
De leraren in de exacte vakken klagen, dat de
vijfde-klassers ‘de werkroutine kwijt zijn, terwijl
ze ook geen fundamentele kennis meer hebben. Er
zijn ernstige hiaten; zo kunnen de leerlingen niet
meer werken met negatieve exponenten.’ Deze
klacht is van oktober 1945. De vijfde-klassers van
de cursus 1944/1945 hadden hun diploma die
zomer zonder examen gekregen.
En de NSB-kinderen? Over de NSB-ers (zó worden
ze genoemd in de notulen) wordt verklaard:
‘Als ze geen aanleiding geven tot verstoring der
orde kunnen ze worden geplaatst.’
Er is een groot tekort aan boeken. Aan de leraren
wordt gevraagd hun present-exemplaren af te
staan. Bij het weer in gebruik nemen van ons eigen
gebouw aan de Bagijnesingel blijken er wel veel
vlooien maar weinig borden te zijn.
Maar het onderwijs komt weer op gang, al lees
ik dat nog in 1947 de eindexamenopgaven mechanica
en Frans niet zo streng beoordeeld moeten
worden. Er moet rekening worden gehouden met
de afgelopen jaren. De heer De Jongh verklaart,
dat het nog wel tot 1950 heeft geduurd, voordat
alles weer ‘echt normaal’ was.
Veel is er geschreven. Veel is ook niet geschreven.
Ik vertelde niet over de vele malen luchtalarm,
over de dramatische begrafenis van de leerlinge
Willie Hartsuiker, verstoord door overvliegende
schietende vliegtuigen, over het dragen van klompen
in de school, want schoenen hadden we niet
meer, over de secretaresse van de HBS-vereniging,
Dicky van der Laan, die aan het Departement toestemming
moest vragen voor de opvoering van
een toneelstuk, over de Zwolse NSB-ers die in de
zomer van 1945 de school moesten schoonmaken
na de ontruiming der Canadezen en Engelsen
onder bewaking van ex-verzetsmensen, die nog al
eens gauw met een handgranaat dreigden.
Toen de lerares mej. J.E.C, de Kok uit Utrecht
in Zwolle terugkwam, woog ze nog maar 87 pond.
‘Baumann zei me: Ga alsjeblieft gauw zitten!’
Leraar Tuin zat in het verzet tijdens de oorlog. En
de heer A. de Roos, onze conciërge, zag na de oorlog
de (toen) gevangen genomen Van Rossem
hem toefluisteren: ‘De Roos, hoe denken ze over
mij?’ De Roos antwoordde: ‘Och, dat gaat wel.’
Een aardige man, die meneer De Roos, maar juist
was zijn antwoord niet…
Slotbeschouwing
Men vroeg mij te schrijven over de Zwolse HBS tijdens
de oorlogsjaren. Ik ben mij er volledig van
bewust dat het een zeer onvolledig verhaal is
geworden. Ik mengde mijn eigen herinneringen
met de feiten die ik in de archieven vond. En
gelukkig waren velen mij behulpzaam door hun
verhalen aan mij door te geven.
Vijftig jaar geleden.
Het kwam weer terug …
Noot
* Bovenstaand verhaal is een bewerking van een artikel
dat in 1992 is verschenen in het herdenkingsboek
‘Vijfmaal zilver’ -125 jaar RHBS, MMS, RSC, Van der
Capellen scholengemeenschap Zwolle.
Het artikel is gebaseerd op archiefmateriaal en op
mondelinge en schriftelijke herinneringen van oudleraren,
oud-leerlingen en van de schrijver zelf, die
van 1941 tot 1948 leerling was van de Rijks HBS.
In het rijksarchief aan de Eikenstraat te Zwolle is
het archief van RHBS te vinden onder nr. 344.3. Van
de oorspronkelijke 18 meter is 3.75 meter bewaard
gebleven. 2.25 meter ging retour naar de school.
12 meter is vernietigd.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Herinneringen
De Tweede Wereldoorlog ligt nu al weer
een halve eeuw achter ons. De hele ellende
heeft bijna vijf jaar geduurd. En wat
zijn nu vijfjaren in een halve eeuw? Toch hebben
deze jaren een zeer diepe indruk gemaakt op degenen
die ze bewust hebben meegemaakt. Vooral
omstreeks de meidagen komt ons alles duidelijk
voor de geest: de spannende dagen rond de tiende
mei 1940, de honger – al hebben wij in Zwolle
nauwelijks echte honger gekend! – , de overtrekkende
vliegtuigen, het luchtalarm, de angst voor
razzia’s, maar vooral de enorme blijdschap, toen
we eindelijk werden bevrijd. Ik kan me niet voorstellen
een dergelijke massale vreugde-uitbarsting
daarna ooit meer te hebben meegemaakt; we
waren eindelijk vrij!
Nu vinden we dit vanzelfsprekend. En we zijn
dikwijls ontevreden, terwijl we het toch eigenlijk
zo ontzettend goed hebben. Daarom is het goed
terug te blikken op de tijd, waarin wij geknecht
werden door Hitler’s trawanten. En daarom is het
belangrijk, dat wij ons realiseren waar rassenhaat
– die in onze tijd weer zo opkomt- toe kan leiden.
Ik was een kind, toen de oorlog uitbrak. Daarom
hebben mijn leeftijdgenootjes en ik misschien niet
ten volle beseft wat onze ouders in die tijd hebben
afgetobd. Wat moet het voor moeders moeilijk
zijn geweest hun kinderen niet te kunnen geven,
wat ze nodig hadden. En dan die angst om mannen
en zonen, die elke dag kans liepen opgepakt te
worden om in Duitsland te werk te worden
Ank Meliesie-Appelhof
Klas3A van de RHBS in
1943. De foto werd genomen
op de binnenplaats
van het schoolgebouw
aan de Bagijnesingel
(foto: A. Meliesie).
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Klas3A van de RHBS in
een andere samenstelling,
nu gefotografeerd
in de tuin achter de
school. De kniekousen
die de meisjes droegen,
waren gemaakt van een
uitgehaalde sprei of van
zelfgesponnen schapewol
(foto:A. Meliesie).
gesteld. Om niet te spreken over mannen en vrouwen
die dagelijks hun leven waagden in de illegaliteit.
Wat dat betreft heb ik maar weinig meegemaakt;
datzelfde geldt eigenlijk voor een groot
gedeelte van de Zwollenaren. Als kind vond je het
best spannend. Er gebeurde nog eens iets! Bovendien
had je kans, dat een repetitie niet doorging,
‘Komt er oorlog?’
Ik herinner me nog, dat de ‘grote mensen’ dikwijls
ernstige gesprekken voerden en daarbij zeer zorgelijk
keken. Maar er gebeuren zoveel interessante
dingen in je kindertijd, dat je daar niet bij stilstond.
Gebeurtenissen in Duitsland, zoals jodenvervolging,
rassenhaat en het gebral van Hitler
omdat er luchtalarm was. En het laatste oorlogsjaar
had je maandenlang vrij van school. ‘Kolenvakantie’
noemden ze dat, omdat er geen brandstof
meer was om de klaslokalen warm te stoken.
Bovendien konden veel onderwijzers en leraren
niet meer vrij over straat lopen, omdat de moffen
– we noemden de Duitsers nooit anders en ik
moet bekennen, dat ik nog altijd over ‘moffen’
praat – behoefte hadden aan jonge mannen om
voor hen te werken.
Nee, dit wordt geen verhaal over lijden en ontberingen.
Hier volgen de herinneringen van een
Zwols meisje aan de periode, die zo’n diepe
indruk heeft nagelaten op de mensen die het allemaal
hebben meegemaakt.
gingen volledig aan ons voorbij. Wel weet ik nog,
dat op de bovenverdieping van een huis vlak achter
het onze, plotseling oude Duitse joden woonden.
Ze waren er opeens.
Het woord ‘oorlog’ hoorde ik steeds vaker en
ik werd soms wel een beetje bang. ‘Komt er oorlog?’
vroeg ik dan. En altijd was het weinig bevredigende
antwoord: ‘Dat is niet te hopen’.
En toen kwam de ochtend van de tiende mei.
Heel vroeg werd ik wakker, omdat mijn oudere
zus half huilend de slaapkamer van onze ouders
binnenliep: ‘Ik hoor steeds schieten en er zijn allemaal
vliegtuigen. Het is oorlog.’ ‘Ga toch slapen’,
zei mijn vader doezelig: ‘Dat zijn alleen maar oefeningen.’
Maar plotseling klonk een harde knal en
ook wij hoorden het onheilspellende gebrom van
vliegtuigen. We vlogen ons bed uit en renden naar
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
beneden. Daar werd direct de radio aangezet (wij
hadden radiodistributie) en door de luidspreker
hoorden we de sombere stem van de omroeper,
die sprak over schending van onze neutraliteit,
gesignaleerde vliegtuigen en gelande parachutisten.
Het was oorlog.
Later gingen we naar buiten, waar de mensen
bij elkaar stonden. Wij, de kinderen uit de straat,
waren al gauw over de schok heen en speelden
krijgertje rondom de groepjes pratende ouders.
De ramen werden beplakt met lange stroken plakband
om te voorkomen, dat het glas zou breken
als er een explosie zou zijn.
’s Middags zagen wij de Duitse soldaten voor
het eerst – en nog lang niet voor het laatst!- in de
Wipstrikkerallee. Ik heb geen idee, waar ze plotseling
vandaan kwamen. Ze waren zeker niet helemaal
uit Duitsland naar Zwolle komen lopen… In
camouflagepakken, met helmen, die waren bedekt
met bladeren en takken, slopen ze van boom tot
boom. Dus dat was nu de vijand!
’s Avonds sliepen we met ons vieren in de
voorkamer op matrassen. Voor zover ik me herinner
was het een vrij rustige nacht. De volgende dag
kregen we inkwartiering. We moesten een piepjonge
Duitse soldaat in huis nemen. Het was bijna
nog een kind. Mijn ouders kwamen met de jongen
in gesprek. Er was hem verteld, dat de Engelsen
ons land waren binnengevallen en dat de Duitsers
waren gekomen om de Britten te verjagen. Mijn
vader en moeder hebben hem duidelijk gemaakt,
dat daar geen sprake van was en dat de Duiters ons
land hadden overvallen! Ik verstond toen nog
geen woord Duits, maar de soldaat schijnt te hebben
gezegd: ‘Wat moet het voor jullie dan moeilijk
zijn om mij in huis te moeten nemen.’ Na deze
woorden was het onmogelijk de arme jongen
honds te behandelen. Zou hij de oorlog overleefd
hebben?
Bezetting
Het waren vreemde dagen. Het was stralend weer,
maar de stemming was somber, omdat duidelijk
werd, dat bezetting onvermijdelijk was; vooral
toen we hoorden, dat koningin Wilhelmina, prinses
Juliana en de kleine prinsesjes ons land hadden
verlaten. Burgemeester van Walsum hield via de
radio een emotionele rede, waarin hij het Koninklijk
Huis hevige verwijten maakte over deze
‘vlucht’. Hij zal daar later ongetwijfeld veel spijt
van hebben gehad. In elk geval is het hem niet in
dank afgenomen. Het is uiteraard in een opwelling
gebeurd.
Het werd 15 mei. Wij hoorden geruchten, dat
Rotterdam zwaar was gebombardeerd en dat
andere grote steden zouden volgen als Nederland
niet capituleerde. De vijf vreselijke oorlogsdagen
waren voorbij. Je zag veel mensen huilen. Optimisten
zeiden, dat het hoogstens een jaar zou
duren. Aan deze uitspraak klampte je je hoopvol
vast, omdat je het zo graag wilde geloven. Het is
maar goed, dat wij toen nog niet wisten, dat het
bijna vijfjaar zou duren, voordat we de rood-witblauwe
vlag weer konden uitsteken.
Het eerste jaar merkte je eigenlijk niet zoveel
van de oorlog. Er was nog niet zoveel gebrek aan
alles. Dat kwam pas later, toen de bonkaarten
kwamen en de mensen – ik geloof vanaf hun vijftiende
jaar – een persoonsbewijs kregen. Wel zag
je de gehate Duitse uniformen in de straten en
dikwijls marcheerde een kolonne Duitse soldaten
door de straten. Ze zongen uit volle borst; en
eigenlijk zongen ze allesbehalve lelijk. Ze zongen
liedjes als: ‘Heidemarie’ en ‘Erica’. (Onze Nederlandse
militairen zongen de vaderlandse versie:
Blonde Mientje heeft een hart van prikkeldraad.)
Veel erger waren echter de zwarte uniformen
van de NSB-ers. Die werkten op ons, Nederlanders,
als een rode lap op een stier. En dan de
Jeugdstormers met hun blauwe bloesjes en hun
zwart-oranje mutsen. Bij mij in de klas zat een
meisje, dat bij de Jeugdstorm was. Op hoogtijdagen
kwam ze in uniform op school. Ik had de
pech, dat ze naast mij in de bank zat. Ik ging helemaal
op het puntje zitten, zodat ik er bijna afviel.
Eigenlijk was het een heel lief kind en ze kon er
natuurlijk ook niets aan doen dat haar vader NSBer
was. Maar ze werd gemeden als de pest en niemand
vond haar zielig. Nu, achteraf, natuurlijk
wel!
Na verloop van tijd zag je mensen met een ster
lopen. Dat waren joden. In de binnenstad, vooral
in de Bitterstraat en omgeving, woonden veel
joden. Zij werden één voor één weggevoerd, maar
16 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Aan de Meppelerstraatweg
was al snel na de
oorlog voor de daar op
31 maart 1945 gefusilleerden
een kruis opgericht.
Later werd een
meer permanent herinneringsteken
geplaatst.
De Meppelerstraatweg
werd toen nog
omzoomd door weilanden
(foto: Gemeentearchief
Zwolle).
daar heb ik eigenlijk weinig van gemerkt. Wel verdwenen
er joodse klasgenoten en leraren.
Wij begonnen langzamerhand door te krijgen,
dat de oorlog wel langer zou duren dan een jaar.
De situatie werd grimmiger en ook het verzet
werd groter. Er verschenen illegale blaadjes. Ik
weet nog goed, dat die bulletins tussen de leuning
en de zitting van de stoelen werden verstopt.
Kruitschip
We zijn op een ochtend erg geschrokken. Dat was,
toen een kruitschip in de buurt van Zwolle werd
getroffen. Ik lag te dromen over een klein vliegtuigje,
dat een groot vliegtuig aanviel. Zou het een
voorspellende droom zijn geweest? Ineens hoorden
we een harde dreun. Mijn moeder riep, dat ik
naar beneden moest komen. Ik had daar weinig
zin in, want het was toch al gebeurd? Toen ik in de
gang kwam zag ik mijn vader, die zich in de WC
stond te scheren. Hij was zich juist aan het inzepen
toen de klap kwam en ging daar, op de volgens
hem meest veilige plek, gewoon mee door.
Wij hadden er geen idee van, wat er aan de
hand was. Van de meeste huizen waren de ruiten
gesneuveld. Bij ons was alles nog heel, waarschijnlijk
omdat de bovenraampjes open stonden. Het is
gek, dat je op spannende momenten soms de slappe
lach krijgt. Op de bovenverdieping van een
huis in onze straat stak een gezette buurvrouw
verdwaasd haar hele, in hardroze nachtpon gestoken,
bovenlichaam door het raam, waar geen glas
meer inzat. Het was een komisch gezicht.
Melk halen
Echte honger hebben wij niet gekend. Maar elk
jaar werden de levensmiddelen schaarser. Schoenen
waren niet meer verkrijgbaar; alleen via de
zwarte handel. Schoenzolen slijten en kindervoeten
groeien snel. Daarom gingen we klompen dragen.
Wij gingen op klompen naar school en dat
was best te doen, wanneer je er eenmaal aan
gewend was. Alleen als er sneeuw lag was het lopen
soms moeilijk. Er bleven dan dikke klonten onder
de klompen plakken, die je telkens moest verwijderen.
Zo kloste je in school met veel lawaai over de
houten vloeren. We verfden de klompen in verschillende
vrolijke kleuren. Het mooist waren de
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
fel oranje exemplaren, beschilderd met rood-witblauwe
vlaggen. Want je trachtte je vaderlandslievendheid
op allerlei manieren te tonen. De NSBers
waren op dat punt erg kinderachtig. Oranje en
rood-wit-blauw waren taboe.
Het brood zag er nauwelijks uit als brood. Het
was een donkere, kleiige substantie, waar we soms
uit balorigheid balletjes van maakten. Wij, Zwollenaren,
hadden het geluk midden tussen de boeren
te wonen, zodat er nog wel aan groente, fruit,
eieren, melk en soms vlees te komen was. Enkele
malen per week gingen we met de fiets de boer op
om melk te halen. Ik had het geluk, dat mijn fietsbanden
erg lang goed gebleven zijn, al hobbelde
het wel erg door de vele stukken, die op de binnenbanden
waren geplakt. Veel mensen moesten
het met houten banden doen.
Mijn grootouders hadden een bakkerswinkel
in de Voorstraat. Daar kwamen op vrijdag, als er
markt was, boeren uit de omgeving inkopen doen.
Mijn oma tracteerde ze in de kamer achter de winkel
op koffie. Daardoor kende mijn vader veel
boeren, waar we melk mochten halen. In weer en
wind fietsten wij naar Wijthem, Berkum, Haerst
en het Plankenloodsje. Mijn moeder had grote
zakken genaaid, die zij onder haar rokken droeg.
Daar stopte ze de melkflessen in, want als bij een
controle bleek dat je levensmiddelen bij je had,
dan was je ze kwijt.
Tijdens zo’n tocht heb ik eens iets vreselijks
meegemaakt, dat ik nooit zal vergeten. Ik fietste
over de Meppelerweg, waar het toen nog erg landelijk
was. De flats en huizen, die er nu staan,
waren er nog niet. In de verte zag ik een politieman
staan. Eerst wilde ik teruggaan, omdat ik
dacht, dat er controle was, maar niemand werd
aangehouden en bovendien had ik alleen maar
lege flessen bij mij. Ik reed dus door en plotseling
zag ik aan de kant van de weg een aantal lijken liggen.
Ik wilde niet kijken (ik had nog nooit een
dode gezien), maar het was of mijn blikken ernaar
toegetrokken werden. In die tijd zat mijn aanstaande
zwager in de gevangenis en ik heb de
gefusilleerde mannen één voor één aangekeken.
Toen ik terugfietste heb ik een grote omweg
gemaakt, omdat ik er niet nog een keer langs durfde.
Toen ik thuiskwam was ik helemaal overstuur.
Luizen en schurft
Dingen die we nu heel gewoon vinden, waren in
de laatste oorlogsjaren meestal onmogelijk. Zo lag
het verenigings- en uitgaansleven volkomen stil,
omdat je na acht uur niet meer de straat op mocht.
Bij elkaar op visite gaan was er dus niet meer bij;
behalve wanneer je bleef slapen. Buiten kon je je in
de donkere winterdagen moeilijk oriënteren. Je
probeerde je weg te vinden met behulp van een
zogenaamde knijpkat, waarvan het licht was afgeschermd
met donker papier. Ook een fietslamp
gaf weinig licht. Wat dat betreft was de sneeuw die
in de koude winter van ’44-’45 viel een uitkomst.
Daardoor kon je tenminste nog iets zien. Dat was
dan ook het enige voordeel, omdat de wegen
slecht begaanbaar waren en bijna niemand nog
goed schoeisel had. We liepen op klompen, waar
je de aangekoekte sneeuw vaak vanaf moest halen.
Verder leverde het wassen van kleren problemen
op omdat er geen goede zeep meer was. Ook
toiletzeep was niet verkrijgbaar; we moesten ons
wassen met kleizeep en dat schuimde niet.
Hoewel de propere Nederlandse huisvrouwen
alles deden om de boel zo schoon mogelijk te houden,
ontstonden er problemen: luizen en schurft.
Bij een luizenplaag moesten niet alleen de kriebelende
beestjes uit het haar verwijderd worden,
maar ook de neten. Dat gebeurde met azijn. Als de
neten namelijk achterbleven, had je zo weer een
kolonie van die parasieten. Ik heb zelf enige malen
luizen gehad en daarvoor behoefde ik me niet te
schamen; ik was niet de enige!
Schurft was nog erger. Ik heb het tweemaal
gehad en ik stak ook een bij ons logerend nichtje
aan (of andersom). Mijn moeder smeerde ons van
top tot teen in met een stinkende groene zalf, die
bij De Gaper werd verkocht. Daar zal ongetwijfeld
veel van die smurrie over de toonbank zijn gegaan.
De kleren die je had gedragen moesten grondig
worden gereinigd.
Dat waren van die onverwachte problemen
waar vooral huisvrouwen mee te kampen hadden.
Hongerwinter
Eindelijk kwam de landverwachte invasie. Op een
morgen kwam mijn tante die bij ons in de buurt
woonde, bij ons binnenrennen. ‘De Engelsen en
18 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Amerikanen zijn in Normandië geland!’ riep ze
uit. Iedereen was uitgelaten. Buren groepten bijeen
in de straat en we waren ervan overtuigd dat
de oorlog nog voor het einde van het jaar afgelopen
zou zijn.
Op een mooie dag in september was er
opnieuw grote opwinding. Parachutisten waren
bij Arnhem en Nijmegen geland. Nu kon het zeker
niet lang meer duren… Vlaggen werden tevoorschijn
gehaald, oranje strikken werden klaargelegd
en optimisten kochten bloemen om de
bevrijders te verwelkomen. Maar helaas, de bevrijders
kwamen nog niet. Het zuiden was vrij, maar
de rest van Nederland stond aan het begin van de
moeilijkste periode uit de oorlog.
Op straat was het erg stil, want er reden bijna
geen auto’s meer. Je kon op straat nu naar hartelust
rolschaatsen. En als de stadsbus, die door
middel van een gasgenerator werd voortbewogen,
voorbij kwam, kon je je zonder gevaar laten meetrekken,
want zo hard reed die bus niet…
Hoe erg de jodenvervolging was wist men toen
niet, maar we waren uiteraard wel op de hoogte
van het feit dat alle joodse inwoners van de stad
waren verdwenen. Ze waren weggevoerd of
ondergedoken. Ik had in die jaren pianoles bij
mevrouw Noordhof, die in de P.C. Hooftstraat
woonde, in de hoek van het pleintje. Na de oorlog
werd bekend dat daar een groot aantal joden was
ondergedoken. De pianoleerlingen, die het huis in
en uit liepen, hebben er nooit iets van gemerkt.
Wel heb ik eens een oudere man op de trap zien
staan, maar daar dacht ik verder niet over na.
Mannen waren niet veilig op straat. Ze konden
elk moment opgepakt worden om te helpen verdedigingswerken
te graven. Soms zag je groepen
mannen en jongens naar de Buitensociëteit marcheren,
waar ze tijdelijk werden ondergebracht.
Onze school aan de Bagijnesingel werd gevorderd.
Wij kregen les in de Naaischool op het
Assiesplein.
Echte honger hebben we nooit gehad, al werd
het voedsel wel schaarser. We aten vaak roggepap,
maar vaak waren er ook aardappelen, groente en
zelfs vlees, dat we bij de boeren haalden. Toch
hebben we een enkele keer eten bij de centrale
keuken aan de Vondelkade gehaald. We kregen
daar erwtensoep of één of andere smakeloze
stamppot. Je at het omdat je trek had, maar een
succes was het niet.
Inkwartiering
In de laatste oorlogswinter kregen we inkwartiering.
We moesten onderdak bieden aan vier militairen
van middelbare leeftijd. Ze werden ondergebracht
op de kamers van mijn zus en mij, zodat
wij op de zolderkamer moesten slapen. Van twee
van hen weet ik de naam nog: Siegler en Heinemann.
Heinemann was een grote blonde germaan
die duidelijk liet merken dat hij niets van de nazi’s
moest hebben. Hij vertelde vaak dat de berichten
gunstig voor ons waren. Wij zeiden echter niet
veel, omdat je niemand durfde te vertrouwen.
Siegler was een zielig mannetje, veel te oud om
nog dienst te doen. Eén van de overige twee was
een uitgesproken rotvent, een echte nazi. Heinemann
waarschuwde ons regelmatig voor hem.
Siegler had kennelijk veel behoefte aan huiselijke
• gezelligheid. Soms kwam hij met een smoesje in
de huiskamer en we vonden het te honds om
onaangenaam tegen hem te doen. Hij zat dan in
een stoel, onwetend van het feit dat tussen de leuning
en de zitting illegale krantjes of foto’s van de
prinsesjes uit Ottawa waren verstopt.
Met kerstmis kregen onze gasten-tegen-wilen-
dank allerlei lekkernijen. Op de morgen van de
eerste kerstdag, toen we wisten dat ze geruime tijd
weg zouden zijn (je kende hun doen en laten langzamerhand
wel) slopen mijn aanstaande zwager
en ik naar hun kamer. In de kast stonden trommels
met kerstkransjes. We namen enkele koekjes
uit de trommel waarvan we dachten dat die van de
‘rotmof was. Wij vonden dat geen stelen, net
zomin als men het in die tijd onrechtmatig vond
om hout en kolen te gappen; het was ons immers
allemaal afgepakt. De kransjes smaakten heerlijk!
In de namiddag werden er echter vurige kolen op
ons hoofd gestapeld. Siegler kwam binnen met
zijn trommel en bood ons gul een kerstkransje
aan. We kwamen tot de ontdekking dat we het lekkers
uit de verkeerde koektrommel hadden genomen,
’s Avonds, toen het viertal weg was om hun
kerstmaal te nuttigen (zij wel) zijn we weer naar
boven geslopen en hebben we kransjes uit een
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
andere trommel genomen en in Sieglers bezit
teruggelegd.
Zo ging het jaar 1944 voorbij en konden we
elkaar op 1 januari een ‘Gelukkig Nieuwjaar’ wensen
met steeds dezelfde opmerking: ‘Dat het nu
eindelijk vrede mag worden.’
Eindelijk vrij
Aan de lange koude winter kwam een einde. De
dagen werden langer en je kon het voorjaar al ruiken.
En we roken ook de bevrijding. De berichten
waren gunstig: de geallieerden stootten door en
ook aan het Russische front werden geweldige
vorderingen gemaakt. ‘Het gaat goed’, zeiden de
mensen tegen elkaar. NSB-ers en moffen werden
hoe langer hoe zenuwachtiger en daardoor
gevaarlijker. Regelmatig werden pamfletten aangeplakt,
waarop te lezen stond dat er verzetslieden
gefussileerd waren. We wisten dat er onderduikers
waren en dat er verzetsgroepen actief waren, maar
veel ging langs je heen, vooral als je jong was. Ik
weet echter nog wel dat een belangrijke verzetsleider,
bijgenaamd De Groene, begin februari in de
Assendorperstraat werd neergeschoten. Daar
werd druk over gepraat.
Aan het gerommel in de verte kon je met eigen
oren waarnemen dat de bevrijders naderden. Ik
heb nooit meer zo’n vreemde verjaardag gevierd
als op de dertiende april 1945. Veel visite kwam er
niet, omdat de Vechtbrug omhoog stond en niet
meer naar beneden kon. De Wipstrikbuurt was
vanuit de stad dus niet meer bereikbaar, ’s Avonds,
toen we even achter het huis stonden, hoorden we
granaten gieren. We renden naar binnen. Later
hoorden we dat enkele mensen waren gedooddoor
dit granaatvuur; dus in het zicht van de
bevrijding. Daarna bleef het rustig, griezelig rustig.
Toch kan ik me niet herinneren dat we bang
waren. We vertrouwden er ongetwijfeld op dat we
zonder bombardementen of zware gevechten zouden
worden bevrijd. In ieder geval gingen we naar
bed. Mijn zuster en ik sliepen op de zolderkamer
aan de voorkant, omdat de Duitse soldaten nog
steeds bij in ons huis waren. Midden in de nacht
De granaten die door
terugtrekkende Duitsers
in de nacht van 13 op 14
april vanaf de Gelderse
kantvandeljsselop
Zwolle werden afgeschoten,
vernielden ook huizen
in de Celestraat. De
foto werd na de bevrijding
gemaakt, toen uit
de kapotte ramen reeds
de Nederlandse driekleur
wapperde. Op de
achtergrond hetDominicanerklooster
(foto: Gemeentearchief
Zwolle).
20 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
werden we wakker: er werd hard ‘alarm!’
geschreeuwd en er was veel lawaai op straat. Toen
we voor het raam gingen kijken zagen we dat de
hele Brederostraat vol was met soldaten, die
bepakt en bezakt klaar stonden om weg te gaan.
Ditmaal was het beslist geen oefening! We raakten
er helemaal opgewonden van. Het zag er allemaal
erg chaotisch uit: de helden struikelden over hun
eigen voeten in de haast om weg te komen. En
daar gingen ze: een armzalige groep Duitse militairen
op leeftijd, die ongetwijfeld blij zullen zijn
geweest dat ze naar de Heimat terug konden gaan.
Het beeld van die wegsjokkende soldaten is voor
altijd in mijn hersens gegrift…
Vervolgens zijn we kennelijk-weer in slaap
gesukkeld, maar bij het ochtendgloren werden we
opnieuw gewekt. We hoorden hollende voetstappen
in de straat en er werd iets geroepen over
kolen. We hebben ons toen maar aangekleed en
zijn in het wilde weg achter anderen aangehold
naar een garage in de buurt, waar kolen lagen
opgeslagen. Ik geloof dat er geen steenkool meer
over was, maar dat interesseerde ons niet veel. De
winter was voorbij en de volgende winter zouden
we in een vrij land leven.
Toen gebeurde ineens van alles tegelijk. Ik
weet niet meer hoe we hoorden dat de Canadezen
op de Wipstrikkerallee waren gesignaleerd, maar
op een gegeven ogenblik stonden we aan deze weg
en zagen we de bevrijders. Het was voor ons een
groot wonder. Eindelijk was de langverwachte
bevrijding gekomen!
Ik kan me niet voorstellen dat ik ooit zo blij en
ook zo dankbaar ben geweest als toen. Voor het
eerst, na vijf jaar, wapperde de rood-wit-blauwe
vlag weer aan een groot aantal huizen. We liepen
op straat en praatten met bekenden en onbekenden.
Het bevrijdingsfeest was één grote verbroedering.
Op een gegeven moment bevond ik me in de
Tesselschadestraat. Daar stond een grote groep
mensen om enkele joden, die daar ondergedoken
hadden gezeten, heen. Er waren ook enkele Canadezen.
Aan de overkant van de ‘Nieuwe Vecht
stonden de mensen te reikhalzen,, omdat zij de
bevrijders wilden zien. Die buurt. was op dat
moment nog niet bevrijd, omdat de Canadezen
niet over de Vechtbrug konden komen. In een
sneltreinvaart werd een noodbrug aangelegd,
zodat de rest van de stad niet lang daarna de
bevrijders ook kon toejuichen.
Herberg De Hanekamp werd door de Canadezen
als onderkomen gebruikt. Toen we er door de
ramen keken, zagen we er witbrood liggen! Dat
hadden we in jaren niet gezien; laat staan geproefd.
’s Middags, toen een noodbrug over de Vecht
was gelegd, zijn we naar de stad gegaan. Daar was
het groot feest. Geallieerde tanks, volgeladen met
jonge mensen, reden door de straten. De vlaggen
wapperden en bijna iedereen droeg oranje. Er
waren echte sigaretten, die ik moest proberen te
bemachtigen voor mijn vader, die jarenlang zelfgefermenteerde
tabak had gerookt. Gelukkig
waren de bevrijders er erg gul mee.
De leefden in een roes. Elke avond gingen we
de stad in. Er werd gedanst op verschillende plaatsen
en we liftten, groen als we waren, met militairen
mee. Het kwam niet in ons hoofd op dat er
soldaten waren met minder goede bedoelingen,
totdat mijn vriendin en ik een hachelijk avontuur
beleefden, waardoor we wel voorzichtiger werden.
We zagen bevrijde verzetstrijders terugkomen,
kaalgeschoren en gekleed in een overall. Op het
grote Kerkplein hebben padvinders en padvindsters
(die eindelijk hun uniformen weer mochten
dragen) de uit een gevangenkamp ontslagen hopman
Huysman toegezongen.
En toen kwam de avond van de vierde mei,
waarop we hoorden dat heel Nederland vrij was.
Er werd feest gevierd; een feest zonder baldadigheden
of vandalisme. Dat er voor onze bevrijding
vele duizenden hun leven hadden gegeven en dat
er zo onnoemelijk veel is geleden – vooral door de
joden – dat werd ons later pas goed duidelijk.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 21
De bevrijding van Zwolle op 14 april 1945
Leo Major was verkenner in het Canadese
Regiment de la Chaudière. Hij is ereburger
van Zwolle, sinds hij op 14 april 1985 door
burgemeester G. Loopstra werd onderscheiden.
Hij ontving toen de erepenning van de stad.
Major, die na 1945 meerdere malen in Zwolle is
geweest, woont met zijn vrouw Pauline in Candiac
(Quebec), niet ver van de grens met de VS. Ook in
dit herdenkingsjaar zal het echtpaar Major in onze
stad de plechtigheden en feestelijkheden bijwonen.
De vertaling van Majors woorden houdt het midden
tussen een letterlijke en een meer vrije vertaling.
Verslag
Ik voelde die nacht vlak voor de bevrijding van
jullie mooie stad geen enkele emotie, omdat het ’t
zelfde was als elke keer bij ’t patrouillelopen of bij
een aanval in de oorlog.
Ik probeerde niet te denken. Dat was mijn
manier om geen angst te voelen; om nergens
anders aan te denken dan te slagen in al mijn
ondernemingen. Dat deed ik voor het eerst op Dday,
6 juni 1944, en diezelfde houding behield ik
elke dag, tot mijn laatste actie, later in Korea. Om
zoveel dagen oorlog te overleven zonder gek te
worden en je hoofd niet te verliezen. Mijn houding
moet, met Gods hulp, de juiste zijn geweest.
Ik ben er, per slot van rekening nog steeds, en zit
Leo Major
Vertaling
Wil Cornelissen
In de vroege ochtend
van 14 april 1945 moest
deze Duitser nog de wijk
nemen uit de stad. Hij
werd aan de Wilhelminasingel
door dr. Reinking
vanuit het raam
gefotografeerd
(foto: Gemeentearchief
Zwolle).
22 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Leo Major, met zijn
ooglapje, op 14 april
1945 aan de Wipstrikkerallee.
Hij is in het
gezelschap van, van
links naar rechts, de
heer Udves, de heer
Slendebroek en de heer
A. Beintema. De kinderen
komen uit het gezin
Kuipers; op de hurken
zit F. Kuipers
(foto: Gemeentearchief
Zwolle).
hier tegenover je om over de bevrijding te praten.
Ik ben ook de bevrijder van een kleine stad in
het meest zuidelijke deel van Nederland. Ik herinner
me de naam van dat plaatsje niet, maar wat ik
wel weet is dat ’t zo’n tien kilometer ten zuiden
van Breskens was. (Wellicht is dit Oostburg
geweest – vert.) De hele bevolking was door de
Duitsers geëvacueerd.
Hoe ’t ook zij, op een nacht viel een van onze
onderbezette compagnieën de vijand in die plaats
aan en zij werden geheel gedecimeerd. Niet één
man kwam terug. Diezelfde nacht zond mijn kolonel
mij er op uit om uit te zoeken wat er was
gebeurd. Ik ging op weg en kwam terug met 43
Duitse (krijgs)gevangenen; toen was die Nederlandse
stad in onze handen. Voor die actie ben ik
door Montgomery onderscheiden. Dat was in
1944, vele maanden vóór Zwolle. De tweede
bevrijding waarover ik kan vertellen, was bij mijn
Nederlandse familie Sleepenbeek in Nijmegen. Ik
J
noem hen mijn familie, omdat ik door hen als een
zoon werd behandeld. Het gezin bestond uit een
moeder, een vader die kapitein was in ’t Nederlandse
leger, drie dochters en een zoon van twaalf
jaar. Zij waren allen zeer gelovig en elke keer als ik
in Duitsland op patrouille ging, zeiden ze dat ze
voor mij zouden bidden dat ik de volgende morgen
terug zou komen. Het was voor mij daar een
rustpunt en dat bleef ’t voor mij gedurende vier
maanden. Toen de dag kwam dat we afscheid
moesten nemen, zeiden ze weer dat ze voor mij
zouden bidden. Maar toen ze zeiden dat ik voorzichtig
moest zijn, zei ik dat ik binnenkort een
Nederlandse stad voor hen zou bevrijden. Ik weet
niet waarom ik dat zei, omdat we eigenlijk richting
Duitsland gingen, maar zo was ’t. Misschien zei i

Lees verder

Zwolse Historisch Tijdschrift, uitgaven 1994

Door 1994, Zoek in ons tijdschrift

1< I JKEXEMPLAAR Historisch m •in
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Boven: De Thorbeckegracht
vlak voor de
afbraak van de Marsmanpanden,
ca. 1970.
Onder: De huidige situatie
op dezelfde plaats.
Foto’s: Dick Hogenkamp
Toen het nieuwe winkelcentrum bij de
Broerenkerk voltooid was, werden er plannen
ontwikkeld om ook de panden aan het
water op de kop van de Thorbeckegracht bij de
Diezerpoortenbrug onder handen te nemen. Deze
panden stonden bekend als de zogenaamde Marsmanpanden.
Na de Tweede Wereldoorlog waren
Zwolle vroeger en nu
D. Hogenkamp
deze, van oorsprong i8de-eeuwse pakhuizen sterk
verwaarloosd. Vanaf de Diezerpoortenbrug boden
ze een trieste aanblik.
In een van deze panden zat jarenlang Ten Doesschate
Kruiden met een eigen malerij. De heerlijke
kruidengeur verspreidde zich over het water van
de Thorbeckegracht tot ver in de omtrek. Kenners
konden ogenblikkelijk vertellen of er nootmuskaat
of peper gemalen werd.
De panden waren in de jaren zeventig in een
zodanige staat geraakt dat restauratie of renovatie
niet of nauwelijks meer mogelijk was. Voordat
besloten werd tot de bouw van appartementen die
er nu staan, ging er heel wat water door de gracht.
Het aanvankelijk gepresenteerde ontwerp harmonieerde
totaal niet met de structuur van de
bebouwde omgeving. Dankzij hevige protesten
van de Vrienden van de Stadskern en persoonlijk
‘ingrijpen’ van burgemeester Drijber, die van
mening was dat het bouwplan qua schaal en
karakter te zeer afweek van het bestemmingsplan,
werd uiteindelijk gekozen voor een architectuur
die zich in hoofdvorm voegde naar de aanwezige
bebouwing, zoals nu blijkt uit de verspringingen
in gevels en daken van het appartementencomplex,
de sterk verticale structuur, de kleur van de
baksteen en van de dakpannen. Het is vooral de
inbreng van Han Prins geweest, die met zijn schetsen
toekomstige veranderingen op deze plek
zichtbaar maakte en definitief afrekende met het
oorspronkelijk ontworpen glazen gedrocht.
Toen de appartementen in de verkoop gingen
bleek er zo’n grote belangstelling voor te bestaan
dat ze als warme broodjes over de toonbank van
de makelaar vlogen. De plek was en is zeer gewild
en het uitzicht is uniek. In december 1983 kwamen
de 31 appartementen voor bewoning gereed. Het is
jammer dat spuitgasten de kademuur alweer met
graffiti hebben bewerkt.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Redactioneel Inhoud
Met dit nummer begint de Zwolse Historische
Vereniging aan haar tweede decennium.
De redactie hoopt dat de vereniging
zich in de komende jaren door haar activiteiten
en natuurlijk ook door publicaties in dit
tijdschrift, in een nog grotere belangstelling zal
mogen verheugen.
Het vierkleurenomslag van het jubileumnummer
was helaas een eenmalige zaak. Nu prijkt, weer
in wit-zwart, het interieur van de Grote Kerk op
het omslag. Op het orgel van deze kerk zal meermaals
de muziek van Johann Carl Röhner te horen
zijn geweest, zoals blijkt uit het artikel van Frits
David Zeiler. Deze musicus zou twintig jaar lang
zijn stempel drukken op het muziekleven in Zwolle.
Hij componeerde, dirigeerde uitvoeringen en
werkte samen met Rhijnvis Feith door diens
gedichten op muziek te zetten. Tijdens het onderzoek
kwam een dichtbundel van Röhner te voorschijn,
die tot nu toe een stil bestaan in het Provinciaal
Overijssels Museum geleid had.
In de tijd dat Röhner zijn muziek ten gehore
bracht in de Grote Kerk, hing het door Bob Erdtsieck
beschreven rouwbord van Johannes van de
Linde daar al enige jaren.
Zo’n 100 jaar na Röhner deed een heel ander
fenomeen zijn intree in de stad: de hockeysport.
Willem van der Veen beschrijft het wel en wee van
de Zwolsche Mixed Hockeyclub, die zich van een
aanvankelijk zeer elitaire club waar hockey onder
wat primitieve omstandigheden werd beoefend,
ontwikkelde tot een goed geoutilleerde vereniging-
Wat de overige artikelen betreft, de redactie
heeft geprobeerd de inhoud gevarieerd samen te
stellen in de hoop dat er ‘voor elk wat wils’ is te
lezen. Veel leesplezier.
Zwolle vroeger en nu D. Hogenkamp
Meer dan negentig jaar hockey in Zwolle Willem van der Veen
De ‘joodse’ straatnamen in Schellerbroek Wil Cornelissen
Johann Carl Röhner (1774-1837) Frits David Zeiler
Zwolse fraters / 3 AafjeLem
De tamme spreeuw, Pieter van Noort (1621-1672) Lydie van Dijk
Een rouwbord in de Grote kerk Bob Erdtsieck
Literatuur
Agenda
Auteurs
10
13
26
28
30
33
34
35
Omslag: Interieur van de Grote Kerk te Zwolle. Houtgravure, gesigneerd W.B.,
eerste helft 19de eeuw. Provinciaal Overijssels Museum (inv.nr. 1989), Zwolle.
Foto: Provinciaal Overijssels museum.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Meer dan negentig jaar hockey in Zwolle
‘Een club der vrijage van de goede standen
Willem van der Veen
Een beeld uit de prilste
begintijd van de Zwolsche
Mixed Hockey
Club. In 1904 was de
(men mag wei aannemen:
vrijwel gehele)
club bijeen op het toenmalige
terrein in Frankhuis
bij de houthandel
Eindhoven. Links op de
achtergrond het huis
van de familie Van
Hall.
Zakelijk opportunisme was in 1902 een
belangrijke factor bij de oprichting van de
Zwolsche Mixed Hockeyclub. Dit is een
des te merkwaardiger geluid als men bedenkt dat
de hockeysport bijna een eeuw synoniem is
geweest met ver doorgevoerde amateurprincipes,
waarbij financiële belangen streng buiten de deur
werden gehouden.
Historische naspeuringen leiden naar één
bepaalde figuur: H.J.van Straten, die aan de Melkmarkt
een zaak in rijwielen en sportartikelen dreef
en die ook bestuurslid was van de thans 100-jarige
Zwolse sportvereniging ZAC. Het verdroot Van
Straten dat omstreeks de eeuwwisseling bij ZAC
alleen maar aan voetbal en wielerpolo werd
gedaan. Hij zag winst in een handeltje van hockeysticks,
dure kromme knuppels die uit Engeland
moesten worden geïmporteerd en waarmee
een voor die tijd gloednieuwe sport kon worden
beoefend.
Wat het spelletje precies inhield wist alleen Jasper
Warner, de legendarisch geworden Zwollenaar
die als één van de Nederlandse sportpioniers
kan worden beschouwd. Rond de eeuwwisseling
was hij voorzitter van ZAC en ook (van 1897 tot
1919) voorzitter van de Nederlandse Voetbalbond
die later het predikaat Koninklijk zou verwerven.
Jasper Warner had hockey in Engeland zien
spelen en toonde zich bereid het in Zwolle eens
met wat ZAC-leden te proberen. Van Straten
voelde er natuurlijk alles voor. Hij importeerde
een partijtje sticks (met onmetelijk lange haken,
twee platte kanten en een rubber ring in het midden
om de handen te beschermen) en vond al
spoedig een twintigtal afnemers die schuchter
tegen de ‘sinaasappel’ (de hockeybal was toen
oranje gekleurd) gingen slaan.
Dit opmerkelijk commerciële detail rond de
oprichting van de ZMHC, die daarmee de hockeysport
als eerste in Oost- en Noord-Nederland
introduceerde, kreeg ik in 1962 – bij het zestigjarig
bestaan van de club – van twee kanten te horen.
Het werd mij verteld in gesprekken met twee destijds
reeds hoogbejaarde oud-Zwollenaren, dr. L.
Bierens de Haan en N.J. Beversen die beiden vóór
1910 in Zwolle met de stick hebben gezwaaid.
Twee vrouwen
De hockeybal rolde voor het eerst op een klein
weilandje achter het huis van de familie Ten Doesschate
die toen in het Klein Weezenland woonde.
Wie kon men daar op zondagochtenden meestal
aantreffen? Natuurlijk Jasper Warner en verder
figuren als Jan Hoven (één van de pioniers van de
landelijke sportjournalistiek), S. ten Doesschate
en H. Deking Dura.
Vaak kwamen er ook twee jonge vrouwen, te
weten Nettie Bierens de Haan (oudere zuster van
een onzer zegslieden) en Mena de Vries. Zij kunnen
beschouwd worden als de eigenlijke oprichtZWOLS
HISTORISCH TIJDSCHRIFT
sters van de Zwolsche Mixed Hockeyclub. Deze
geëmancipeerde dames vonden het op dat stoppelveldje
bij Ten Doesschate allemaal heel knus en
gezellig – met veel thee en zo -, maar zij voelden
met enkele anderen de behoefte aan een échte club
met een meer geregelde, minder provisorische
beoefening van de hockeysport.
Heren konden – niet dan na strenge ballotage – lid
worden als ze de leeftijd van twintig jaar hadden
bereikt. Voor de dames gold een iets minder strak
omlijnde limiet. Voor haar gold de leeftijd waarop
ze bij de verschillende Zwolse families werden
‘gepresenteerd’ en dan mochten deelnemen aan
de bals en diners, teneinde voor een huwelijk-van-
Samen met o.a. luitenant Van Woelderen (de
latere burgemeester van Vlissingen) en J.D. van
Hall vonden de dames een redelijk geschikt terrein,
een weiland in Frankhuis vlakbij de houthandel
Eindhoven.
Denk niet dat sportfanatisme, atletisch vermogen
en hoog tempo daar toen gewaardeerd werden.
Hockey werd uitsluitend in gemengde vorm
beoefend, dus vrouwen en mannen (zeg in die tijd
liever dames en heren) knus door elkaar heen. Het
ging er rustig en gezapig aan toe. Als de aanvalslinie
zich eens een tijdje uitzonderlijke actief
betoonde, kon het gebeuren dat de backs doodgemoedereerd
een pijpje opstaken.
Witte wiev’n
De heren droegen lange kniebroeken en hoog aan
de hals gesloten truien. De pet op het hoofd ontbrak
vrijwel nooit. De dames waren gestoken in
lange witte gebreide truien en rokken van ribfluweel
die tot op de enkels hingen. Baronesse De
Vos van Steenwijk die in de beginjaren ook meespeelde,
vertelde me in 1962 in haar woning in De
Wijk dat voorbijgangers de handen van verbazing
ineen sloegen wanneer ze dames met zulk een
krankzinnig gedoe bezig zagen. Een boer noemde
ze ‘wiev’n met witte jakk’n’.
stand te worden klaar gestoomd. In de regel was
die leeftijd omstreeks achttien jaar.
Het is wel duidelijk dat hockey in die jaren uitsluitend
weggelegd was voor de gegoede standen,
wat heet!: de allerbeste Zwolse families. Bekijk de
volgende namen die uit enkele oude ledenlijsten
konden worden opgediept: jhr. C. Greven, S. van
Roijen, baronesse De Vos van Steenwijk-van Roijen,
A. baronesse Van Ittersum-van Reede, Jacques
van Reede, mevrouw Braakman-Quarles de Quarles,
ridder J. Bosch Van Rosenthal, J. Schaepman,
J. Doyer en H. van Velzen Coster, allen telgen van
de meest vooraanstaande Zwolse families.
De Pelikaan
Een historisch jaar in het bestaan van de ZMHC is
1906, toen de hockeyers van Frankhuis verhuisden
naar een veld bij De Pelikaan aan de Meppelerstraatweg,
de roemruchte uitspanning van de
familie Dijk. Precies zestig jaar later, in 1966, viel
dit pittoreske café ten offer aan het moderne verkeer.
De plek waar het stond, werd bedolven
onder de vele meters dikke zandlagen van de A 28.
Maar het sportterrein dat zijn naam aan deze uitspanning
ontleende, bleef tot de dag van vandaag
het domein van de Zwolsche Mixed Hockeyclub.
In datzelfde jaar 1906 legden de Zwolse hockey-
Eenfoto uit 1908 van
een (mixed) oefenpartijtje
op de Pelikaan.
Het ‘zwakkegeslacht’
zag er toen geen been in
om de bal in de lange
rokken op te vangen. Op
de achtergrond de toegangsweg
naar de Kranenburg.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
ers de eerste contacten met andere verenigingen.
Er werden, zoals dat toen heette, ‘matches aangegaan’
met elftallen uit o.a. Zutphen, Velp, en Den
Haag. Het eerste wapenfeit van betekenis was in
1909 het veroveren van de Nijmeegse Samovar, die
in dat jaar voor de eerste maal werd verspeeld.
De gezelligheid stond niettemin voorop. Na
In 1908, toen de ZMHC
zojuist naar de Pelikaan
was verhuisd, poseerde
het herenelftal in het
doel, dat groter van
formaat was dan tegenwoordig.
Van links naar rechts:
staand: S. van Royen,
Louis Bosch van Rosenthal,
E.]. C. Greven,
Jacques van Reede,
Albert Mouw, C.
Hermsen, J.E. baron De
Vos van Steenwijk, Ru
de Goeyen; zittend: Jo
Bosch van Rosenthal,
Jan Schaepman, Boy
Royer, Piet Lechner.
afloop versloegen de heren samen met hun tegenstanders
de dorst in de Grote Sociëteit in de Koestraat.
De dames werden daar niet toegelaten,
maar zij verzonnen een ander uitje. Ze gingen zich
bij banketbakker Baggelaar op de Melkmarkt te
buiten aan taartjes die ze zelf op de rekken in de
winkel konden uitzoeken en daarna in de opkamer
van Baggelaar mochten opeten.
Wanneer het mooi weer was, wandelde de hele
hockeyfamilie na de strijd op de Pelikaan naar de
uitspanning op de Agnietenberg, waar ‘dikke
melk’ werd gegeten en de jongelui een thans vergeten
spel beoefenden dat ze ‘wandspringen’
noemden. Volgens één van mijn zegslieden, de
heer A.D. Wentholt, hielden de hockeyers tedere
herinneringen over aan die tijd. Niet voor niets
betitelden ondeugende Zwolse tongen de ZMHC
in die dagen als ‘een club der vrijage van de goede
standen’.
Met de Jan Plezier
Tot 1915 werden uitsluitend wedstrijden in
gemengd verband gespeeld, maar in dat jaar nam
voor het eerst een herenelftal aan de oostelijke
competitie deel. Hete duels werden uitgevochten
met Deventer, Zutphen, Arnhem en Nijmegen,
maar over resultaten staat in zeer schaars overgebleven
clubannalen bijna niets te lezen. Die werden
in die jaren blijkbaar niet belangrijk geacht…
De Zwolse club werd in hockeykringen beroemder
door de ceremonie die na 1915 aan de wedstrijden
op De Pelikaan voorafging. Wanneer de gasten
– meestal per trein – in de stad waren gearriveerd,
togen zij naar het voormalige hotel De Keizerskroon
in de Kamperstraat, waar ze zich in
sporttenu staken. Daarna ging het in een Jan Plezier
in optocht naar het veld aan de andere kant
van de stad. De Zwolse hockeyers reden er op de
fiets achteraan, waarbij de sportschoenen aan het
stuur bungelden.
In een hoekje van het terrein stond een soort
prieeltje, afgeschut door drie doeken, waar in de
rust gezellig thee gedronken werd. Na afloop
besprak men in de gelagkamer van De Pelikaan
het verloop van de hockeystrijd onder het genot
van ettelijke glaasjes boerenjongens die door de
waardin, Moeke Dijk genaamd, zelf was gebrouwen.
Deze ceremonie bleef tientallen jaren bestaan
(overigens met een wisselend drankenpatroon),
tot in het begin van de jaren vijftig. Schrijver
dezes, die vlak na de Tweede Wereldoorlog ging
hockeyen, heeft nog een teug geproefd van deze
onvergelijkelijke sfeer – een mengeling van studentikoos
standbewustzijn, bravour en boerengemoedelijkheid.
Moeke Dijk
Als middelpunt van rust fungeerde daarin Dina
‘Moeke’ Dijk die met haar omvangrijke gestalte,
gehuld in een zwarte boerenjapon, een tegenwicht
vormde tegen de exclusieve toon die vroeger in
hockeykringen gebruikelijk was. Temidden van de
dubbele tot viervoudige namen, al of niet verlucht
met adellijke titels, voelde Moeke Dijk zich even
goed thuis als in later jaren, toen hockeyende Jansens
en Pietersens geen uitzondering meer waren.
Ze schonk rustig haar kopje koffie, bereid met
degelijke melk – zó van de koe -, tapte haar glaasZWOLS
HISTORISCH TIJDSCHRIFT
jes of verkocht een ‘reepien sukela’ uit het antieke
glazen kastje dat niet van de tapkast weg te denken
was.
Nieuwsgierig was ze wel, hetgeen ze in de praktijk
bracht door haar klanten op een handige, terloopse
manier uit te horen. Vaak stelde ze haar
huiskamer achter het café ter beschikking van de
hockeyers als er op de zondagmiddagen teveel
‘gewoon’ publiek in de gelagkamer zat. Op die
dagen werd er meestal bediend door de bejaarde
kelner Beekman die, als de feeststemming tot een
hoogtepunt was gestegen, weieens bereid bleek op
een stoel te klimmen om lichtelijk scabreuze liederen
uit de oude doos te zingen.
In de jaren vijftig kwam er een einde aan het
knusse, oubollige samenzijn bij Dijk. Op den duur
voelden de ZMHC-ers zich niet meer thuis in de
gelagkamer, waar de sfeer langzaam veranderde.
Een nieuw, agressiever cafépubliek mengde zich
op de zondagmiddagen tussen de Zwolse hockeyers
en hun gasten. Dat botste. Aangeschoten lieden
bemoeiden zich met de hockeyers, waardoor
vaak een onbehaaglijke stemming ontstond.
Enkele ZMHC-ers die meer te verteren hadden
dan de gemiddelde schooljongen, hadden er
genoeg van. Zij ontdekten ’t Pothuys, een van de
eerste bars van Zwolle. En tegelijk een van de sjieke
soort, gevestigd als hij was in het souterrain van
Grand Hotel Wientjes, het duurste etablissement
van de stad.
Deze horeca-gelegenheid-van-de-modernesoort
met zijn populaire barkeeper Ynze Conradi
– een échte heer die prima in hockeykringen paste
– bleef meer dan twintig jaar de vaste uitwijkplaats
na de wedstrijden. Totdat in de jaren zeventig het
eigen ZMHC-clubhuis, dat inmiddels op de Pelikaan
was gebouwd, een zodanige accomodatie
kreeg dat de ontvangst van gasten – heilig in de
hockeywereld – in eigen beheer genomen kon
worden.
Primitief
Terug naar de jaren twintig. Toen konden de
ZMHC-ers in hun stoutste dromen niet aan een
eigen clubhuis denken. Het was maar een primitief
gedoe op de Pelikaan, ondanks het feit dat het
herenelftal in de hoogste afdeling speelde. Kleedruimte
ontbrak nagenoeg en vele maanden van
het jaar graasden de schapen van Dijk op het veld.
Onder de leden moeten overigens voldoende
financiële middelen hebben gezeten, maar de club
merkte daar niet veel van. Kijk eens naar de
namen van een elftal dat omstreeks 1920 op de
oostelijke velden opereerde en waarvan de opstelling
bewaard is gebleven. Het bestond uit: J. Schaepman,
F.A.C. Gregory, jhr. J.F. Berg, jhr. H. Hora
Siccama, W. Loos, mr. J.W. Willinge Gratama,
ridder J. Bosch van Rosenthal, jhr. J.G. van Spengler,
W.C. Graaf van Rechteren Limpurg, S.M.S.
Reitsma en J.C. van Reede, de ‘grote kleine Sjakie’,
zoals deze gefortuneerde Zwollenaar werd
genoemd.
Ook de damesafdeling uit die tijd mag niet vergeten
worden. Enkele vooraanstaande speelsters
waren de dames Kloos-Thiebout, baronesse J.J.M,
van Boetzelaer-Royaards, Jentink-van Holthe en
A.E. Eeftinck Schattenkerk-Tjeenk Willink.
Nieuwe generatie
In de jaren twintig begon de glorie van de oude
‘Mixed’, die jarenlang een steunpilaar van het oostelijk
hockey was gweest, te tanen. Vele goede spelers
verlieten de middelbare school, gingen elders
studeren of werden opgeslokt door de handelswereld.
Daarbij liet de aanvoer van jong bloed zeer te
wensen over, zozeer zelfs dat in 1924 het trieste
besluit moest worden genomen het clubleven
Een ZMHC-feest rond
1934 in de gelagkamer
van De Pelikaan. Rechts
(op een stoel) ‘Moeke’
Dijk en de legandarische
kelner-zanger
Beekman.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
geheel stil te leggen. Een kleine vijfjaar bestond de
club alleen in naam. Maar als men aan het einde
van de jaren twintig eens bij het weilandje van de
Boschbleek in het Klein Weezenland ging kijken,
kon men daar de eerste levenstekenen van een
nieuwe, minder exclusief aristocratische hockeygeneratie
aanschouwen.
Telgen van de katholieke, kinderrijke familie
Oldenhof en hun yriendjes sloegen met zelf
gemaakte sticks (krom getrokken knuppels) tegen
een hockeybal. Spoedig daarna werd de ZMHC
met succes nieuw leven ingeblazen en werd er
weer druk gehockeyed op de Pelikaan. In een oud
jaarverslag staat: ‘Het terrein is oneffen, de kleedgelegenheid
zeer primitief, maar de mooie ligging
en de gastvrijheid bij Dijk maken veel goed.’
De club ging weer meetellen in het oosten en
bereikte in 1934 opnieuw de eerste klasse. Namen
uit die vooroorlogse jaren: Karel Remmers, Pim
Lankhorst, Jurriaan Tjeenk Willink, Henk Fernhout,
Hein Sluiter, Harry Koedijk, Coen Oosterwijk
en Pieter Potasse. In 1935 kreeg de ZMHC
zowaar een permanent onderkomen, een houten
kleedgebouwtje dat van de voetbalclub Swift was
overgenomen.
Merkwaardig genoeg was in de oorlogsjaren
van een vermindering van het clubleven geen
sprake. Dat had zelfs rechtstreeks met die oorlogsomstandigheden
te maken. Het Centrale Distributiekantoor
werd van Den Haag naar Zwolle verhuisd,
hetgeen een flinke import van goede westelijke
hockeyspelers veroorzaakte. De ZMHC
boekte een record aantal leden en was korte tijd
schier onverslaanbaar op de oostelijke velden.
Rampzalig plan
Na de bevrijding kwam er snel een einde aan deze
bloei en ging de ZMHC een van haar moeilijkste
perioden tegemoet, ondanks heldhaftig verweer
van de toenmalige voorzitter Wim Gepkens en de
jonge wedstrijdsecretaris Theo Föster. Juist in die
tijd zette schrijver dezes als jonge scholier zijn eerste
schreden op het hockeyveld en was dus in de
gelegenheid om de deplorabele toestand waarin
de club buiten haar schuld was komen te verkeren,
uit de eerste hand mee te maken. De gemeente
Zwolle had namelijk een voor de ZMHC rampzalig
plan opgevat om vlak achter de Pelikaan een
crematorium te bouwen. Uit overwegingen van
piëteit moesten de hockeyers van het toneel verdwijnen.
De treurende nabestaanden zouden weieens
geschokt kunnen worden door dravende
vrouwen en mannen met een schaars stukje bloot
been…
Er werd een nieuw onderkomen gevonden: het
Wilhelminaterrein in de Veeralleebuurt, waar de
Zwolse Lawn Tennisbond zojuist een aantal nieuwe
tennisbanen was gaan bespelen. Een even
onvermijdelijke als financieel armlastige stichting
moest zorgen voor de uitvoering van deze plannen.
Het oude hockeykleedhok werd alvast naar
de Veerallee verhuisd om ook de tennissers onderdak
te verschaffen. Op dit Wilhelminapark is in
clubverband nooit één hockeybal geslagen, sterker:
de operatie kostte de ZMHC bijna het leven.
Rond 1948 was er op de Pelikaan niets meer
over dan een paar vermolmde hockeydoelen. De
club kwijnde snel weg. De damesafdeling ging
geheel ter ziele en er kon nog slechts één herenelftal
op de been gebracht worden. Wonder boven
wonder mocht dit dankzij de inbreng van een
handjevol zeer ervaren spelers als Fons Toebosch,
Wim Quirijns, Hein Sluiter, Sjef van der Muur,
Jan Overmars, Frans Oldenhof en de uit Den Haag
afkomstige oud-international Paul van de Rovaart
in de hoogste afdeling uitkomen.
De gerenommeerde gastelftallen troffen in
Zwolle een accomodatie die elke beschrijving tartte.
Of liever: er was helemaal geen accomodatie.
De spelers moesten zich verkleden in de oude veestal
van Dijk, letterlijk tussen de dampende koeien
en in de stank van het persvoer. Wie zich na de
strijd wilde verfrissen was – in hartje winter – aangewezen
op de koperen pomp met houten zwengel
die buiten op het erf van Dijk stond.
Gelukkig ging de verhuizing naar het Wilhelminapark,
waar slechts ruimte voor één veld was,
op de valreep niet door. De gemeente zag haar
plannen voor het crematorium in de ijskast belanden
en de ZMHC kon aan de Pelikaan blijven.
Groei
Rond 1950 tekenden zich de eerste verschijnselen
af van de later zo onstuimige groei. Er verscheen
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Het hockeyveld aan de
Pelikaan, zoals het er
tot het eind van de jaren
vijftig bij lag. Middenachter
het houten clubhuisje.
Rechts de stal
van de uitspanning die
na de oorlog enige jaren
als kleedgelegenheid
diende.
een wekelijks clubblad dat de sfeer in de vereniging
zeer ten goede kwam, er werd een – overigens
nog bescheiden – houten clubhuis gebouwd en er
kwam een plotselinge toevloed van jeugdige leden.
Spelers als Theo Föster, Willem van der Veen,
Jarig Haasdijk, Wilfred Alberts en Jan de Gruyter
zorgden er in 1953 eerst voor dat de ZMHC in de
eerste klasse terugkeerde en zetten in 1958 de
kroon op hun werk met een oostelijk kampioenschap
en eervolle deelname aan de strijd om de
landstitel.
Het eerste dameselftal promoveerde in 1955
naar de eerste klas en werd het jaar daarop direct
reeds oostelijk kampioen met speelsters als Alette
Huytker, Toos de Jong, de zusjes Eeftinck Schattenkerk,
Elly van der Waarde en Els van Hees.
Sinds die tijd groeide de ZMHC uit tot een
strak geleide, goed geoutilleerde hockeyvereniging.
Zij bracht een aantal internationals en nationale
bestuurders voort, zij introduceerde kunstgras
in Zwolle en zij acteert met tussenpozen op
het hoogste landelijk niveau. Met een ledental uit
een brede laag van de Zwolse bevolking heeft de
ZMHC de oude betiteling ‘club der vrijage van de
goede standen’ ver achter zich gelaten.
SONNET OP DE PELIKAAN
Begraven onder dikke lagen
haastig opgespoten zand
die gestaag de wielen dragen
ligt mijn oude dromenland.
De kroeg mocht niet geweldig heten
met het hobbelig biljart,
laken tot de draad versleten,
en de kachel, roestig zwart.
Maar het was de eerste plek
waar ik vorst’lijk heb gezeten,
klappen op de schouder kreeg
en na zwoegen, rennen, zweten,
van rechtsbuiten tot linksback,
af en toe een wolk besteeg.
WILLEM VAN DER VEEN
10 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
De ‘joodse’ straatnamen in Schellerbroek
Wil Cornelissen Bij de herinwijding van de Zwolse synagoge
op 20 september 1989 hield de toenmalige
burgemeester van de stad mr. G. Loopstra
een indrukwekkende rede. Daarin schetste hij het
wel en wee van de Joodse Gemeente van Zwolle
door de eeuwen heen.
Aan het eind van deze redevoering maakte de
heer Loopstra (tegenwoordig voorzitter van de
Stichting Voortbestaan Synagoge) bekend, dat in
Zwolle-Zuid in Schellerbroek een aantal straten
genoemd zou worden naar joodse Zwollenaren,
die het slachtoffer werden van de vervolging.
De zes vernoemden zijn te beschouwen als een
‘vertegenwoordiging’ van al die honderden Zwolse
joden die in de Tweede Wereldoorlog om het
leven zijn gebracht. Deze zes zijn door de gemeente
gekozen uit een aantal dat was voorgedragen
door de Israëlitische gemeenschap. De doorgaande
straat heeft de naam Diasporalaan gekregen,
waarmee de verstrooiing van de joden buiten
Palestina wordt aangeduid.
De straten zijn – van west naar oost – genoemd
naar:
Izak Os
27.12.1870 Zwolle – 9.7.1943 Sobibor
Izak Os, mijn grootvader, op latere leeftijd voor
veel Zwollenaren, ook buiten de familie ‘oom
Izak’, was handelsman. Met zijn vrouw Lea Os-
Spits en hun vijf kinderen heeft hij op vele adressen
gewoond. Op de kaart van het bevolkingsregister
Boven: Gezicht vanaf de brug over de Zandwetering
bij de Bierton in de richting van de stad. Op deze
weilanden verrees de nieuwbouw van de wijk Schellerbroek.
In de verte is links Stork Dieselmotoren te
zien. Rechts van de Peperbus staat het huis van
D. Sluiter, vroeger aan het Schellerpad geadresseerd,
thans Pilotenlaan 64. De foto dateert uit 1972.
Onder: Plattegrond van de wijk Schellerbroek
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 11
staan vermeld: Wilhelminasingel, Diezerstraat,
Spoelstraat, Bitterstraat, Eiland, Jufferenwal, Roggenstraat,
Thorbeckegracht, Deventerstraat, Tuinstraat,
Derk Buismanstraat. Deze reeks straatnamen,
aangevuld met de familieverhalen, geven een
(onvolledig) beeld van de op- en neergang van de
handel. Soms verdiende opa goed, maar soms ging
ook alles verkeerd. Hij staat te boek als ‘koopman
in emaille goederen’ en de potten en pannen kan ik
mij uit m’n jeugd nog wel herinneren. Maar ook in
andere zaken is wel gehandeld als dat zo uitkwam.
Enigszins ongewoon voor iemand in zaken is
het feit, dat Izak Os zich al in een heel vroeg stadium
aansloot bij de SDAP. Bekend is het verhaal
(hij vertelde dat zelf zo graag), dat hij dan wel niet
behoorde bij de twaalf oprichters van de partij –
zij werden spottend de twaalf apostelen genoemd
– ‘maar ik was dan toch zeker de dertiende’. Hij
heeft ook nog een aantal jaren voor SDAP in de
Zwolse gemeenteraad zitting gehad.
Doodziek is hij, samen met zijn vrouw, als een
der laatste joden uit zijn huisje in de Derk Buismanstraat
gehaald.’
David Spanjar
12. 6.1886 Zwolle – 27.11.1943 Auschwitz
Een bekende bakker. Zijn winkel, Praubstraat 1
(ongeveer op de plaats waar nu de VW is gevestigd),
was goed beklant. Vooral op zondagmorgen
stond de zaak vol met joodse en niet-joodse Zwollenaren,
die allemaal vers brood en/of gebak kwamen
kopen.
David Spanjar was een van de joden die bijna
iedere dag naar de ochtenddienst in sjoel gingen, ’t
Was er nooit erg vol, maar er was wel minjan.2
Spanjar was niet de enige kosjere bakker in
Zwolle. Er waren ook nog de zaken van Andries
Troostwijk en Abraham Wolff.
Hartog Stibbe
2. 6.1886 Zwolle -19.10.1942 Auschwitz
Siegfried Hartog Stibbe was musicus. Hij is lange
tijd concertmeester van het Berlijns Philharmonisch
Orkest geweest. Zijn eerste opleiding kreeg
hij op de Zwolse muziekschool.
In Duitsland liet hij zich Henri noemen.
Omdat hij als klassiek musicus niet dik werd
betaald, leidde hij ook een zigeunerkapel, waarmee
hij ’s avonds laat in restaurants speelde. Als
leider hiervan had hij veel succes.
In de jaren dertig kwarri faij terug naar Nederland.
Hij heeft toen nog een tijdje in de Van Hattumstraat
2a in zijn geboortestad gewoond. Later
is hij naar Amsterdam verhuisd. Vandaar is hij
naar Polen gedeporteerd.
Flora Bilderbeek
2. 8.1883 Zwolle -19. 2.1943 Auschwitz
Eigenlijk Flora Bilderbeek-Denneboom. Zij was Laatste foto van Izak Os
Op heden den iC–^-2—*>>^ <-^ ^-^*-*-»^»--i^w^<^^^— ><^*^-^-* des jaars negentienhonderd negen en dertig, verschen/i voor nrffAmbtenaar van den burgerlijken :Stand der gemeente Zwolle, in het openbaar in het gemeentehuis: Deel van de huwelijksakte van Flora Denneboom en Onder: Hartog Stibbe David Bilderbeek (2/juli 1939) 12 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT Links: Ter Pelkwijkpark nr. 5, waar Hendrina Broekman haar pianolessen gaf. Foto: W. Cornelissen Rechts: Burgerlijke stand uit de Zwolse Courant van 4.1.1943 een in Zwolle zeer bekende vroedvrouw. Er moeten nog veel Zwollenaren zijn, die door haar op de wereld zijn geholpen. Haar laatst bekende adres was Rodetorenplein 9. Zij is nog in 1939 getrouwd met David Bilderbeek. Hendrina Broekman 9. 4.1889 Zwolle - 3. 9.1943 Auschwitz Hendrina Broekman was pianolerares. Ze woonde eerst in de Kamperstraat op nummer 8, boven de zaak van Olland. Later gaf ze lessen in haar huis Ter Pelkwijkpark nr. 5. Zij was een ongetrouwde, statige, beetje dikke dame 'met prachtig haar'. Haar twee broers hadden een veilinghuis: 'De Witte Roos' op de Melkmarkt op nr. 20. Mirjam van Zwaanenburgh 1.1.1943 Zwolle - 23. 7.1943 Sobibor Mirjam Chaja van Zwaanenburgh was de kleindochter van de laatste opperrabbijn, Samuel Juda Hirsch. Haar ouders waren Nathan van Zwaanenburgh en Jenny Hirsch. Haar vader was secretaris BURGERLIJKE STANTD Ondertrouwd: 4 Jan F. W. Feith, van Rossumstraat 21 en M. de Jong. van Ittersumstraat 51 Getrouwd: 4 Jan B. Flikken en N Talma, Sophiastraat 37. Geboren: 31 Dec Willem Marinus, z. van J. Zwart en E. van Wingerden Hattem — 1 Jan. Mirjam Chaia. d' van N. van Zwaanenburgh en J Hirsch, Schoutenstr 14. — 2 Jan. Rensje, d. van G. Beernink en L Dekker, Gennestraat 15. — Johanna Gerridina. d van D. Heidoorn en J. Bosch. Assendorperdijk 5 — Pieter Christiaan Wilhelm, z. van P. van den Akker en W van der Horst, Molenweg 125. — Marrigie d. van K. Vis en J. Souwman, Vollenhove. — Hendrik je d. van G van het Hul en A Popping. Thomas a Kempisstraat 31. — 3 Jan. Lambertus. z. van K Huisman en A. Grevelink. Lindestraat 75 — Hendrika Maria Francisca. d van A. Th Overmars en M Visscher, Achterom 140.— Hendrik, z. van M. Riesebosch en J. Withaar, Molenwes 90 — 4 Jan. Maria Agatha Elisabeth. d van J. H Basseijn en van de Zwolse joodse gemeente. Het gezin woonde in de Schoutenstraat op nr. 14, naast de synagoge. Mirjam is een halfjaar oud geworden. Ik heb de stellige indruk dat de Mirjam van Zwaanenburghstraat de enige straat in Nederland is, die naar een baby is vernoemd... Noten 1. Zie ook W. Cornelissen, Izak Os (1870-1943), in: Zwols Historisch Tijdschrift 2 (1992) 47-50. 2. Tien volwassen mannen, een minimum aantal dat aanwezig moet zijn om dienst te kunnen houden. ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT Johann Carl Röhner (1774-1837) Een muzikant met hartstocht Sinds de laatste restauratie wordt de Zwolse Broerenkerk met enige regelmaat gebruikt voor concertuitvoeringen. Daarmee is een oude traditie in ere hersteld. In het begin van de vorige eeuw kon de burgerij in dezelfde omgeving namelijk kennis maken met 'het alom beroemde Meesterstuk van den grootsten der Toonkunstenaren', Joseph Haydn's 'Schöpfung'. De première vond plaats op 2 december 1803 en had zoveel succes, dat een herhaling volgde in maart 1804.' De leiding berustte bij de Kamper organist en 'muziekdirecteur' Cornelis Berghuijs, die de in 1801 in Amsterdam geïntroduceerde Nederlandstalige versie van Johannes Kinker gebruikte.2 Behalve de dirigent kwam ook een deel van de instrumentalisten (en vocalisten) van buiten Zwolle; het Deventer muziekgezelschap 'Unis par les sons de la musique' had in 1803 natuurlijk niet zonder bedoeling de partituur van Haydn's oratorium aangeschaft.3 Trouwens, ook de enkele jaren eerder overleden Zwolse 'primarius' Johann Gottlieb Nicolai had deze muziek in zijn bezit.4 Naast de Broerenkerk werden ook de Bethlehemse Kerk en de Grote Kerk voor uitvoeringen in grote bezetting gebruikt, terwijl de Nieuwe Concertzaal in de Bloemendalstraat geschikt was Frits David Zeiler Interieur van de Grote Kerk te Zwolle. Houtgravure, gesigneerd W.B., eerste helft 19de eeuw. Provinciaal Overijssels Museum (inv.nr. 1989), Zwolle. Foto: Provinciaal Overijssels museum. ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT ir., ''érf/*»"P% de het spoor van zovele musicerende landgenoten en kwam in Nederland terecht (zijn broer Georg Wilhelm zou hem een jaar of tien later volgen). Begin 1797 vinden we hem in dienst van de Bataafse Republiek als 'Musicant by de tweede halve Brigade Infantery', die in Arnhem in garnizoen lag. Daar had hij de 'jongedochter' Anna (ook: Johanna) Maria Bergman leren kennen, die hij op 19 februari 1797 huwde. Zij kregen vier kinderen, van wie Johann Ludwig Moritz (1798) en Carolina Elisabetha (1800) in Arnhem, Friederica Amalia (1803) en Georg Wilhelm (1806) in Zwolle werden geboren. De beide zoons zouden net als hun vader beroepsmuzikant worden.6 Een musicus was in die tijd een generalist. Hij moest niet slechts één instrument beheersen, maar naast het 'klavier' (orgel, clavecimbel en spoedig ook fortepiano) ook tenminste de viool kunnen bespelen, liefst de fluit, daarbij goed kunnen zingen, improviseren en ensemblespelen.7 Muziektheoretische kennis, vaardigheid met directie en enige compositorische gaven strekten tot aanbeveling. Röhner beheerste het allemaal, toen ej9 r££.>?% preoZ
Autograaf van de cantate
‘Het Onweder’ op
tekst van Rhijnvis Feith.
Toonkunst-Bibliotheek,
Amsterdam. Foto: F.D.
Zeiler.
Eigenhandig geschreven
titelblad van de cantate
‘Het Onweder’, 1806.
Toonkunst-Bibliotheek,
Amsterdam. Foto: F.D.
Zeiler.
voor kamermuziek en vocale muziek, waaronder
opera, van wat bescheidener omvang. Al met al
komt een beeld naar voren van een tamelijk levendig
muziekleven in de Overijsselse hoofdstad kort
na 1800.5 Een man vooral zou er gedurende bijna
twintig jaar zijn stempel op drukken: Johann Carl
Röhner.
Een nieuwe ‘muzijk-directeur’
Johann Carl Röhner werd op 18 juni 1774 geboren
in Coburg als oudste zoon van de boekdrukker
Johann Moritz Röhner en Catharina Johanna
Ostertag. ‘Carl’, zoals zijn roepnaam luidde, volg-
/ur
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
hij in 1801 op de vacature-Nicolai solliciteerde, en
zal met hoge verwachtingen in Zwolle zijn binnengehaald.
8
De nieuwe ‘muzijk-directeur’ kon voortbouwen
op de basis, die onder zijn voorganger voor
het Zwolse muziekleven was gelegd. Hoe de contacten
met zijn Kamper collega Berghuijs waren, is
niet bekend, maar de indruk bestaat dat pas na
diens overstap naar Deventer Röhners activiteiten
tot hun volle ontplooiing konden komen. De
Zwolsche Courant maakt begin 1803 voor het eerst
melding daarvan: op 11 januari zou de organist in
de Nieuwe Concertzaal ‘een vocaal en instrumentaal
concert geven, met eigen composities voor
viool, clarinet en pianoforte’. Daarna zou Röhner
vele seizoenen lang niet meer ontbreken, noch in
de reeksen in de concertzaal (waar in 180618 voorstellingen
werden gegeven), noch bij muzikale
manifestaties elders in de stad.9
Dat de lijst na 1810 grote lacunes vertoont, is
vermoedelijk te wijten aan onze bron. We moeten
er trouwens rekening mee houden, dat de vermelding
van musici en te spelen werken lang niet
M ü % IJ K A A L
ZAK-WOORDENBOEK.
V E R K L A R I N G < » BESCHRIJVING) VOCALE IK INSTRUMENTALE TOONKUNST IN O&SltUftt ZIJNDE, KUNSTTERM&N EN INSTRUMENTEN. si an al In jnsx en unpnsmmmt der Hlu/.IJK locgcivyd. D O O R J. C. Ji Ó JJ N £ II, XomipenJtnt dtr ^itrie Kim f* cm è*t Kanttt* tijk Ntd*rlmn4Ctbc tttftituut, Ut»iijh~ Oi' te~ tuur $* Orgfitt it Z&otti. re Z m i 1 E, • v D i m V A M S r È o s i 1, 8 2 o . altijd volledig is, zodat Röhner waarschijnlijk bij veel meer uitvoeringen betrokken is geweest dan we uit de aankondigingen kunnen opmaken. Tot de belangrijkste werken die onder Röhners leiding in Zwolle tot klinken werden gebracht behoorden Haydn's 'Jahreszeiten', vermoedelijk opnieuw in een Nederlandse vertaling, in 1805 in de Bethlehemse kerk, en Mozarts 'Zauberflöte' in 1806 in de Nieuwe Concertzaal. De laatste uitvoering betrof niet de gehele opera, doch wel de 'voornaamste stukken' daaruit. In 1808 waren opnieuw hoogtepunten uit 'De Schepping der Waereld' te horen. Bij dezelfde gelegenheid bespeelde Röhner 'het nieuw uitgevonden instrument het Melodium'. Röhner als componist10 Regelmatig ook kon de Zwolse burgerij kennis nemen van composities van zijn muziekdirecteur zelf. We zagen al, hoe hij in 1803 kamermuziek van eigen hand ten gehore bracht. Begin 1805 volgde de opera 'De Storm of het betooverde eiland', in maart 1807 de cantate 'Het Onweder' op tekst van Rhijnvis Feith (herhaald op 25 juli d.a.v. en in maart 1809), begin 1810 de opera 'Meifort en Clare', eveneens op tekst van Feith, op 1 april 1817 de opera 'Het kleine Duimpje en de Reus Fayel' en op 6 april 1819 de wederom door Feith berijmde cantate 'De verlossing van Nederland'. Gemiddeld eens in de drie jaar leverde Röhner dus een groot vocaal werk af, terwijl hij in dezelfde periode nog een drietal missen moet hebben gecomponeerd (waarvan de nos. 1 en 3 bewaard zijn) alsmede tientallen liederen. De meeste daarvan zijn in druk verschenen bij J.B. Nolting in Amsterdam; het Haags Gemeentemuseum bezit 22 nummers van deze uitgever, met titels als 'A ma lyre', 'Verlangen' en 'Abendlied', het laatste met opdracht aan Georg Wilhelm. Helaas zijn maar weinig werken gedateerd of van een opusnummer voorzien. Dat geldt evenzeer voor de instrumentale werken, met uitzondering van de 'Simphonie a grand orchestre' (in D) opus 3 uit 1802, de 'Musique militaire pour Ie piano' uit 1820 en de 'Potpourri pour flüte principale' uit 1821. Van Rohner's versie van 'Het Onweder' is de autograaf bewaard gebleven, die via het genootschap Felix Meritis bij de Maat- Titelblad van Röhners 'Muzijkaal Zak- Woordenboek', 1820. Particuliere collectie. Foto: F.D. Zeiler. 16 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT Uit de liederencyclus 'Fanny' van Röhner en Feith, 1808. Toonkunst- Bibliotheek, Amsterdam. Foto's: F.D. Zeiler. schappij tot Bevordering der Toonkunst terecht is gekomen.'' Opvallend is de dubbele bezetting van een groot aantal instrumentgroepen (waaronder de altviolen) en de vooraanstaande rol van de blazers, die het natuurgeweld in deze half geestelijke, half op een pastorale lijkende cantate zo krachtig mogelijk moeten oproepen. Op de keerzijde van het titelblad heeft Röhner geschreven: 'De inleiding stelt eenen schonen zomerschen dag voor. Dann spoedig zwellen donkere onweerswolken te zamen en bedekken den gezichtseinder. Reeds rollt van verre de donder en van lieverlee nadert het onweer. Bliksems doorkruisen zich, de stormwind huilt en de donder ratelt. Van langzamerhand trekt het onweder over; de Bliksems worden flaauwer, de donder bromt in de verte en de Wind gaat liggen. Vrolijk verheldert zich de hemel en alles gevoelt nieuw leven en juicht van vreugde in de opnieuw bezielde natuur. J.C. Röhner.' (Volgt eenzelfde tekst in het Duits.) tï.* fc. V V HII|JN IS V KITII: v *B?;IH0 cd ! IHH S"S' A X!' I1I,W(!KVj A% ' V . HOÏfXF. tl' il S i" jl irï. R . ' N Ï 01' II KT (ll'.AI' VAX ElM'Allll . SS» A».-/f, .stf,,miam,--:/rhMll/ir *ir.ir m/b, t/7ft.è wmtr een /u.rA 1 fijt „•&**.* vanJ* trim/ Jfn ?*,i£ .. H hlirt Jhtrrtn fiAr.f9Cwftil/ il Met i/e. Htti/ti ü pil *> üicr Je
Uit het feit, dat ‘Het Onweder’ meer dan een
keer is opgevoerd (en in 1827 nogmaals in een
Duitstalige versie in première is gegaan), kunnen
we opmaken dat het werk in de smaak is gevallen.
Het was in elk geval een langer leven beschoren
dan de toonzetting door Röhners voorganger
Nicolai, waarvan we slechts een vermelding over
hebben. Vooral de dichter zal er tevreden mee zijn
geweest. De samenwerking tussen Feith en Röhner
was trouwens over de hele linie hecht en
vruchtbaar. Hierboven noemden we al de opera
‘Meifort en Clare’ uit 1805 en de cantate ‘De verlossing
van Nederland’ uit 1819. Daarnaast dient
nog vermelding de liederencyclus ‘Fanny’, gedrukt
in 1808 te Amsterdam.’2
Het dramatische jaar 1820
Aan waardering zal het Röhner niet hebben ontZWOLS
HISTORISCH TIJDSCHRIFT 17
broken. ‘Unis’ bijvoorbeeld schafte zijn symfonie
in D al een jaar na verschijning aan, tegelijk met
werken van o.a. Berwald en Fodor.13 Het is een
opgewekt, goed uitgewerkt stuk dat de invloed van
Haydn verraadt zonder tot namaak te vervallen.
Röhners muzikale jargon is in het algemeen trouwens
levenslustig te noemen, zelfs al zijn de
onderwerpen droef-romantisch.14
Wat dat betreft was hij een typische overgangsfiguur
tussen classicisme en romantiek,
waarop ook zijn werken vol storm, onweer en
sprookjesfiguren wijzen. Overigens was de muzikale
uitbeelding van onweer of ‘batailles’ geen typisch
verschijnsel van de romantiek; de orgelvirtuoos
Abt Vogler had in 1786 al eens een demonstratie
daarvan in de Grote Kerk ten beste gegeven.
15
De Belgische musicoloog Gregoir vermeldt in
zijn lexicon uit 186416 drie werken van Röhner: het
populaire lied Corine a Oswald, het in 1820 te
Zwolle uitgegeven ‘Muzijkaal Zak-Woordenboek’
17 en de in hetzelfde jaar ingezonden cantate
‘De verlossing van Nederland’.18 Deze werd door
de jury van het Koninklijk Instituut als volgt
beoordeeld: ‘Dat de klasse den welverdienden lof
aan de samenstelling dezer cantate niet mogt weigeren,
en dezelve alleszins waardig keurde in
tegenwoordigheid van Zyne Majesteit, en hoogst
deszelfs huis te worden uitgevoerd, ofschoon men
misschien niet zonder grond, zou kunnen aanmerken,
dat dezelve met de hedendaagsche kompositien
niet overal gelijken zang houdt, en vooral
verscheidene aria’s in een’ eenigzins verouderden
stijl geschreven zijn, waartoe de woonplaats van
den kunstenaar en de mindere gelegenheid om
goede nieuwe muzijk te hooren welligt aanleiding
geven, dat echter vele stukken die vol vuur en
kracht zijn en waaronder men vooral de meeste
kooren mag rekenen, wanneer zij wel werden uitgevoerd,
de aandacht des kunstenaars op eene
waardige wijze zouden bezighouden, en vaderlandsch
gevoel bij het kunstminnend publiek zouden
opwekken en ontvonken.’ Was getekend:
Fodor, Wilms en De Vos, de eerste twee de meest
vooraanstaande componisten van hun tijd, de
laatste behalve amateurmusicus ook een invloedrijk
criticus te Amsterdam. Behalve lof van de jury
;*3 2. J’k .È. XZ XJ Jt
w^
(//’?/ML (.’./’c/li’+ii/’t
f(‘*c,^c •/. ^ M<*y'Sf£% SSg^5«aft V f o 1, r v o I ' K J Titelblad van Röhners symfonie in D, een van zijn populairste werken, uitgegeven in 1802. Toonkunst-Bibliotheek, Amsterdam. Foto: F.D. Zeiler. 18 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT Berichten uitdeZwolsche Courant over Röhners muzikale activiteiten: Haydns 'Jahreszeiten' (1805) en de in samenwerking met Feith geschreven cantate 'Het Onweder' (1809) en opera 'Meifort en Clare' (1810). Gemeentearchief Zwolle. Foto's: T. Rudolphij. verwierf Röhner met dit werk ook een koninklijke onderscheiding in de orde van de Nederlandse Leeuw en het correspondentschap van het Koninklijk Instituut. Deze nationale bekendheid viel hem ten deel op het moment, dat zijn persoonlijk leven een dramatische wending had genomen. Bij brief van 24 augustus 1820, verzonden vanuit Den Haag, had hij ontslag genomen als stadsmusicus.19 Wat bewoog hem, om een behoorlijk betaalde positie20 in een plaats, waar hij als uitvoerend musicus, componist en pedagoog zeer werd gewaardeerd, zomaar op te geven? Het antwoord is even eenvoudig als menselijk: zijn liefde voor Sophie.21 Anna Sophia Thorbecke was het tweede kind van Jan Everhard Hendrik Thorbecke (1756-1825) en Johanna Geertruyda Ritberg (1758-1805) en als zodanig een nichtje van Johan Rudolf, de latere staatsman. Zij werd geboren op 8 januari 1785 en was dus bij de komst van Röhner naar Zwolle 16 jaar oud. Waarschijnlijk heeft zij les genomen bij de nieuwe 'muzijk-meester'; van haar muzikale gave getuigt de enige van haar bekende afbeelding, waarop zij in het ouderlijk huis aan de Dijk haar broers en zuster met klavierspel onderhoudt.22 In 1812 wordt zij 'rentenierse' genoemd; zij is dan ongehuwd.23 De relatie tussen Carl en Sophie moet zowel in de stad als in familiekring een schandaal hebben veroorzaakt. Weliswaar past een dergelijke getuigenis van 'Sturm und Drang' in ons beeld van de romantiek, maar in de brave Biedermeiertijd was verbeelding natuurlijk iets heel anders dan de dagelijkse werkelijkheid. De eigentijdse bronnen zijn merkwaardig stil over de zaak en latere geschiedschrijvers, zoals Van Apeldoorn, gaan na een niet erg ter zake doende anecdote maar snel over naar Röhners opvolgers.24 We zullen echter proberen de bij het drama betrokkenen na meer dan anderhalve eeuw enig recht te doen. Vrijplaats Freiburg Na de nodige omzwervingen kwamen Carl en Sophie in het Zuidduitse Freiburg terecht. Daar verwierf de gewezen 'muzijk-directeur' zich een goede positie bij het stadstheater. Vanaf het seizoen 1825-26 was hij 'Kapellmeister' van het theaterorkest, een functie die met enkele onderbrekingen tot 1834-35 werd voortgezet en die in laatstgenoemd jaar werd gecombineerd met die van algemeen muziekdirecteur. Alle toen bekende opera's stonden in Freiburg op het repertoire; Röhner dirigeerde er onder meer Webers 'Freischütz' en Rossini's 'Tancredi' en 'Othello'. Ook voor enig eigen werk was nog plaats. Zo gingen Duitstalige versies van de opera 'De Storm of het J. C, RBHNK&, Jtujj HJyficui en Otftntit, ruift! by' deteb bekend, iu oodet JJDC directie, en «et de tdüfentic *«neen gtoote metltt»LJ«fhehbeM «Ibler,op Dlnürdttdcn 9 de«r dei «»ond> ow 5 naren, in de feihtetUfttfciie Ker*,
?»} wotdeo uitgev*«n htt gtoote eo beroemd» ,G<»;lr/>»< //«• fitt/ttk «in dnjgrooifttD der Toontutficuirtii J HAVDN, j g f , De ewft* Mm» t* ft * 41® ét twetdt u Die plttMM gtMevea (• bef>tcfctn vetvtrtfMi ttehop Moedig
den gfte 4èt mfcWtfi vut s tot o wn de Bahlehtmfche Kctkterf.
•De T# f » É t e fc Wö^ritOiiMiKRöfl*1»
m btkoewn.
B U t N D Ü A K t N 6.
Met Permifit v » d(n Heer BURCEMEtSTEtt
Stad , ui de Orgwht ra MuCe* Dlircteor J. C. 1(
de £el kebbt» op DWvgj4»t den 38 M«>rt ‘f ivondi te
texen uur, ia de poote Kerk •, rnet nüfteurit m d t mmr’
n»UD(te Utfhtbber» té MalMk, n eeacocd b«k«tOtrtar
f«r, «ft te vt#m
HIT ONWEKlJtR’. etiie Gmttlyke Cioiètt vtn den
Heer f>. ftitft, ca moot fco^togenyróide Orftslat opMu.
fiek febricttt. . , ,
Be Eotre vóór dés «rite p^sto ii . ƒ 1 : 4 : 0
Voor de Tweede p)«»u . . , /o : 14 : •
. En voot & D«rle pint» , . . . / o .- » 8 o
De Biilet.ee ïjfo te bfkwnto teo Holte T* J.
*o 00* bjr M Etm<. .... , Die f'!n:zcn icriocn M (Kfprteken, fctratfcn tl d»g iicn »8 Murt '«rtxrtiten» vlo 8 tot 11 uur ft>.. ,
Kerk vetvoefea, iÉttt berttende 3 ftoivtrt dur voor.
De mgtfli ii 0^ * Markt by «e Hoof^rtgr.
NB. |Ut»nt)>ry)2tldeHcet
RoBMER.Mflick Directeur eo Otgttiit ilbici, decei hek
tau EEN G&OüT VOCAL co 1NSTROMENTAL
CONCE&T, Op de Nüuwta Ceaetrizwl te geveo, ia
Bet wei W üe Opera Milferi eo C!m»% v«n tiea Heeic R.
Fiith, eo door tjoveflftooemde o/f MuStk geb)t|t, tal ua.
fAOerd wfltddeeOO- *
Het Entr< voo« Uder Perfooo ia. / r — 4 — De Billetteo 1¥P ft «ekutma, lea bulse v a f. e. aer, «o by dm Ê«t«. Den unvu| u te o u u n ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 19 betooverde eiland' ('Der Sturm') en de cantate 'Het Onweder' ('Das Ungewitter') in 1827 resp. 1828 in het Freiburger Theater in premiere.25 Van verdere compositorische activiteit vernemen we nauwelijks iets, al blijkt uit een brief van Sophie uit 1843 dat er na Carls dood veel 'mooije heerlijke Compositionen' onuitgegeven zijn blijven liggen. 26 Johann Carl Röhner stierf in Freiburg op 24 september 1837 na een slopende ziekte, die hem 14 weken aan het bed gekluisterd had gehouden. In de laatste maanden van zijn leven heeft hij getracht zich met zijn familie te verzoenen. Hoe de verhouding met zijn kinderen was, en of hij met hen nog contact heeft gehad, is niet meer te achterhalen. Dat het niet boterde tussen Sophie en de in Zwolle achtergebleven eerste vrouw van Carl, van wie hij nooit officieel gescheiden is, valt te begrijpen; beiden noemen zich naderhand 'de weduwe Röhner'.27 'Leeft dan die Ahrnemsche nog, gy verstaat my wel, wie ik meene', schrijft Sophie in 1843 aan haar zwager in Deventer. Met deze Georg Wilhelm was een moeizaam hernieuwd contact tot stand gekomen. Naast het familieschandaal moeten ook de botsende karakters van de beide muzikale broers de verhouding hebben vertroebeld. Of was de een jaloers op het onmiskenbaar grotere talent van de ander? In Carls hekeldicht 'Der Bruder' wordt G.W. als egoïst neergezet: 'Doch diese Bruder hegte nicht gleichen Bruder Sinn. Er liebte nur sich Selbsten, Sein Wahlspruch hiess: Gewinn. Leichtsinnig brach er immer was heilig er versprach, kam seinen Worten nimmer so wie er sollte nach.' Desondanks verzekert Sophie haar zwager keer op keer, dat Carl hem zeer was toegenegen: 'Want heeft ooit een Broeder met Liefde aan een Broeder gehangen, dan is 't gewis, myn Dierbare Zalige Röhner...' Zij is ontroostbaar door zijn dood:'... troosteloos laufe ich hin und her, eenzaam en verlaaten, want wy.waren ja een Hart en e e n e Ziel ... ik overleeve zijn Dood niet lange, bald lieber theurer Carl bin ich bey Dir ..." Toch zou zij hem nog meer dan twintig jaar overleven. Ze stierf in Freiburg in 1859. Misschien kunnen we haar en haar talentvolle Röhner na al die jaren toch de eer bewijzen die hen toekomt, en uit 'die mooije heerlijke Compositionen' weer eens iets in Zwolle tot klinken brengen. Noten 1. Zwolsche Courant, 26 november 1803 en 17 maart 1804. Vgl. Th.M. van Mierlo en J.C. Streng, 'Kerk en klooster na de hervorming', in: A.J. Gevers en A.J. Mensema (red.), De Broerenkerk te Zwolle (Zwolle 1989) 37-76, i.h.b. 53. 2. Johannes Kinker (Nieuwer-Amstel 1764 - Amsterdam 1845) was dichter, taalkundige en filosoof; in de laatste hoedanigheid een tegenstander van de opvattingen van Rhijnvis Feith. Cornelis Berghuijs (Kampen 1762 - Alkmaar 1816) was werkzaam in Apeldoorn, IJsselstein, Kampen, Deventer en Alkmaar. Over hem: F.D. Zeiler, 'Cornelis Berghuijs (1762-1816), stadsorganist van Kampen en Deventer', in: J. Folkerts et al., Overijsselse biografieën 2 (Meppel/Amsterdam 1992) 17-20. 3. GA Deventer, Archief'Unis par les sons de la musique' 1, Catalogue van Musicq Werken gehoorende aan dit Musicq-College, jaar 1803. Sophie Thorbecke als ongeveer vijftienjarige aan de piano in het huis op de Dijk. Particuliere collectie. Foto: J.P. de Koning, Gemeentelijke Fo todienst Zwolle. 20 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 9 f rfcr<.. Jlncfcnü, Over hem: H.C.J. Wullink en F.D. Zeiler, 'J.G. Nicolai, stadsmusicus en organist', in: Zwo/s Historisch Tijdschrift^ (1992) 94-104. J.G.A. ten Bokum, Muziek in de IJsselsteden. Beschrijving van het muziekleven in Deventer, Zutphen, Zwolle en Kampen in de 19de en het begin van de 20ste eeuw met bijzondere aandacht voor de familie Brandts Buys. (Utrecht/Antwerpen 1988). F.D. Zeiler, 'Door de klanken der muziek vereend.' Muziekleven in Overijssel 1740-1810. Zwolle, Tentoonstellingsdienst Overijssel 1991. De huwelijksakte is te vinden in GA Arnhem, Retroacta BS 170, Huwelijken 1796-1800. De ondertrouw is geschied op 3 februari, het eerste, tweede en derde gebod zijn van resp. 5,12 en 19 februari 1797. Tegelijk met Carl trad zijn collega Johan Hierschwig, afkomstig uit Wenen, in het huwelijk met de zuster van Anna Maria, Johanna Sabina Bergman. De beide oudste kinderen zijn gedoopt in de Evangelisch Lutherse kerk te Arnhem (GAA Retroacta BS 164, Doopboek 1648-1811, fol. 240 en 243). De verdere genealogische gegevens werden mij ter beschikking gesteld door G.J. Röhner te Utrecht, die tevens inzage verleende in de voor Johann Carl van belang zijnde stukken in het familiearchief. Hiervoor zeg ik hem graag mijn hartelijke dank. 7. Een goed voorbeeld van deze veelzijdigheid vormt de Zwolse amateurmusicus J.C.E. Schlüter, die in !797) overigens zonder succes, solliciteerde naar de betrekking van organist bij de Doopsgezinde gemeente in Almelo. Hij speelde klavier, fluit viool en was voorzanger en hulporganist in de Lutherse kerk in Zwolle. RAO, Arch. Doopsgezinde gemeente Almelo 26. 8. De benoeming door de municipaliteit is van 5 october 1801 (GAZ AAZ01-00109, fol. 561). 9. GA Zwolle, AAZ01-04578 (Patentregister, 1806 blz. 463). Zwolsche Courant, 8 jan. 1803; 5 jan. 1805; 6 apr. 1805; 8 jan. 1806; 26 mrt. 1806; 19 juli 1806; 8 jan. 1807; 18 mrt. 1807; 25 juli 1807; 6 apr. 1808; 28 feb. 1809; 24 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 21 SH OVtrA£i.' Dichtbundel van Röhner, 1802, Provinciaal Overijssels Museum, Zwolle. De tekeningen zijn alle gesigneerd metA. Bergman; zij was Röhners eerste echtgenote. a. Titelblad. b. Gedicht op Röhners eerste symfonie, waarschijnlijk de in 1802 verschenen symfonie in D. c. Een der vele gedichten, gewijd aan de belevenissen aan boord van het marineschip 'Haarlem'. d. Tekeningen van A. Bergman bij het gedicht 'Der gehobene Schatz'. Foto's: F.D. Zeiler. mrt. 1809; 16 jan. 1810; 10 apr. 1810; 28 mrt. 1817; 30 mrt. 1819; 4 en 8 feb. 1820. 10. Zie bijlage: Composities van Johann Carl Röhner. 11. Toonkunst-Bibliotheek Amsterdam T 3959/Ms- Roe-i. 12. De eerste druk van 'Fanny' dateert overigens al van 1787. Persoonlijke mededeling van R. de Bree, Zwolle. 13. Als noot 3. 14. Bij een zeldzame uitvoering van de liederencyclus 'Fanny' in 1974 in Zwolle viel het de toehoorders op, 'dat de tekst zo droevig, maar de muziek zo vrolijk was'. Persoonlijke mededeling van H.J.H. Knoester, Zwolle. 15. GAZ, Resoluties S. en R., 30 dec. 1785. Ten Bokum, 16. 16. GJ. Gregoir, Biographie des artistes-musiciens néerlandais des XVIIIe et XlXe sièdes, et des artistes étrangers, résidents ou ayant résidés en Néerlande a la même époque, (Anvers 1864) 151-152. Het citaat uit het juryrapport van 1820 is uit dit biografisch woordenboek afkomstig. 17. Een exemplaar hiervan bevindt zich in FA Röhner 13. Bij brief van 3 oktober 1819 droeg Röhner de rechten op zijn 'Toonkunst- woordenboek' over op de boekverkoper D. van Stegeren te Zwolle; in 1855 gingen deze weer over op de Erven J.J. Tijl (GAZ BA 026, Archief Tijl, doos 1). 18. De autograaf van dit werk is bewaard gebleven in de bibliotheek van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, de opvolger van het Koninklijk Instituut. Onder het nummer W 277 bevindt zich zowel een band met partituur (406 bladzijden, 3 delen, 18 'nommers') als een grote bundel partijen. Op een achttal zangpartijen staan de namen van de solisten genoteerd, waaronder Ramaer, Schaapman, Doijer en Helmich. 19. GAZ AAZ02-00053, Resoluties B & W, 16 sept. 1820; GAZ KA017-009, Acten van de Kerkeraad, fol. 396, 20 sept. 1820. 2 2 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT Autograaf van de cantate 'De verlossing van Nederland' op tekst van Feith, waarmee Röhner in 1820 een prijs verwierf van het Koninklijk Instituut van Wetenschappen, Letterkunde en Schoone Kunsten. Bibliotheek KNAW, Amsterdam. Foto's: F.D. Zeiler. 20.GAZ KA017-413, Lijst van tractementen van het kerkelijk personeel, 1810. Röhner staat voor f500 op de loonlijst (hij was in 1801 begonnen met f450). Vgl. GAZ AAZ02-00010, Resoluties Gemeenteraad, 134- 135, 12 sept. 1818, waarbij Röhner een extra vergoeding krijgt toegezegd voor het stemmen en spelen ter gelegenheid van het uitdelen van prijzen aan de leerlingen van de Latijnse school. 21. Biografische gegevens uit: GAZ, fiches op achternamen 1800-1899; FA Röhner; Genealogie Thorbecke. Nederlands Patriciaat. Genealogieën van bekende geslachtenjo (1986), 340-367. 22. De kinderen Thorbecke in het huis aan de Dijk, ca. 1800 (de gebruikelijke datering, ca. 1810, is gezien de leeftijd van de kinderen onwaarschijnlijk). Afgebeeld zijn v.l.n.r. Sophie, Lubbertus, Friedrich Wilhelm, Franz Heinrich en Katharine. Part. coll., kopie aanwezig in GAZ, neg.nr. 72RO38.D. 23. GAZ AAZ01-06039, Register van alle huizen, 1812, fol. 133-134. Röhner wordt hierin op fol. 42-43 vermeld, inwonend bij horlogemaker Frederik de Haen in de Waterstraat. 24. J.C. van Apeldoorn, Het orgel in de Groote- of St. Michielskerk te Zwolle (Zwolle 1896) 28. Vgl. ook noot 17. De Zwolsche Courant maakt van het ontslag geen melding. 25. W. Schlang & O. Ritter von Maurer, Das Freiburger Theater (Freiburg 1910) 41,53,119-120. 26. FA Röhner 34, Brief van J.C. aan G.W. Röhner, 1837. Ibid. 35, Afscheidsgedicht 'Der Bruder', 1837. Ibid. 36, Brieven van A.S. Thorbecke aan G.W. Röhner, 1838,1842-43. Stadtarchiv Freiburg, Bestand Hinterlassenschaftsakten H 2762. 27. GAZ Overlijdensakten 1846 no. 479, 30 nov. 1846: Johanna Maria Bergman, oud 71 jaar, geboren te Arnhem, dochter van Johan Lodewijk Bergman en Johanna Elisabeth Franken, zonder beroep, weduwe van Karel Röhner, overleden 26 nov. te 22.30 uur in de Papenstraat te Zwolle. Het bestand echtscheidings- procedures 1813-1838 uit het archief der Rechtbank van eersten aanleg te Zwolle (RAO, inv.nr. 79) bevat geen materiaal over een eventueel door haar of Röhner begonnen procedure. Bijlage Composities van Johann Carl Röhner (Coburg 18 juni 1774 - Freiburg 24 september 1837) Instrumentale muziek Het eerste werk aanwezig bij TA en RAU; de overige in GM - Simphonie a grand orchestre (in D) opus 3. Hummel, Berlin / Grand Magasin de Musique, Amsterdam 1802 - Air favori varié pour Ie violon principal avec accompagnement de deux violons, viola et violoncelle. Nolting, Amsterdam z.j. - Caprice et variations pour flüte principale avec accompagnement de deux violons, alto et basse. Steup, Amsterdam z.j., no. 205 - Musique militaire pour Ie piano; contenant une marche, 3 pas redoubles et une valse. Steup, Amsterdam 1820 - Ouverture a grand orchestre. Simrock, Bonn / Cologne z.j., no. 1514 - Potpourri pour flüte principale avec accompagnement de deux violons, deux hautbois, deux cors, alto et basse. Steup, Amsterdam 1821 - Potpourri pour la flüte avec accompagnement de pianoforte. Steup, Amsterdam z.j. - Sonate pour Ie pianoforte avec accompagnement d'un violon. Nolting, Amsterdam z.j. - Marche pour la flüte de St. Jean (voor piano). Steup, Amsterdam z.j. ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT Liederen, uitgegeven bijf.B. Nolting te Amsterdam Alle in druk aanwezig in GM; de nrs. 28 en 30 tevens bij TA, de nrs. 33 en 48 in FA Röhner 28 L'Absence uitgave nr. 239 29 L'Attente 240 30 Corine a Oswald 241 31 Mon dernier mot... si! 242 32 La pensee 248 33 Mesadieux 249 35 Un jour dans unegrotte obscure 253 36 Regrets d'une mère sur la mort de son jeune enfant 254 37 Atoi 255 38 Souvenir 256 39 Amalyre 257 40 La malheureuse 258 2 Verlangen 265 (1819) 43 L'amitié 267 44 Le vaucluse 268 45 Que Ie jour me dure 269 46 Les quatres saisons 270 48 L'enseignement mutuel 280 48 Ma philosophie 287 4 Abendlied (tekst van Cramer, opgedragen aan G.W. Röhner) 289 5 Minnesold 290 6 DieErscheinung 291 Liederen, uitgegeven bij anderen Alle aanwezig in GM; 'Fanny' tevens bij TA, UBA en POM - Aan Nederland (volkslied, tekst L. Rietberg). Steup, Amsterdam z.j. - Wiegenlied. Vermaazen, Amsterdam z.j. - Fanny (liederencyclus, tekst Rhijnvis Feith). Allart, Amsterdam 1808 Overige vocale muziek De eerste drie werken aanwezig bij TA; 'Het Onweder' in afschrift in RAO; de cantate 'De verlossing van Nederland' in bibliotheek KNAW; de opera 'Het kleine Duimpje' in UBA; van de overige werken slechts vermeldingen aangetroffen - Het Onweder, cantate op tekst van Rhijnvis Feith. Autograaf, 1806. In 1827 in Duitstalige versie 'Das Ungewitter' in Freiburg opgevoerd. - Missa no. 1. Handschrift (niet van Röhner) z.j., afkomstig uit de Mozes en Aaronkerk te Amsterdam. - Missa no. 3. Handschrift, 1847, herkomst als no. 1. - De verlossing van Nederland, cantate op tekst van Rhijnvis Feith. Autograaf, ca. 1819. - De Storm of het betooverde eiland. Opera, 1805. Vermeld in ZC; in 1826 in Duitstalige versie 'Der Sturm' in Freiburg opgevoerd. - Meifort en Clare. Opera, tekst Rhijnvis Feith, 1810. Vermeld in ZC. - Het kleine Duimpje en de reus Fayel. Opera op tekst van Hendrik Kraijenstein, 1814. Vermeld in ZC. Diversen Aanwezig in POM, afdeling documenten - Gedichte von Joh. Ca. Röhner. Autograaf, met tekeningen van A. Bergman, Zwolle 1802 Aanwezig in FA Röhner 13 - Muzijkaal Zak-Woordenboek, bevattende eene beknopte verklaring en beschrijving der voornaamste, thans bij de vocale en instrumentale toonkunst in gebruik zijnde, kunsttermen en instrumenten. Dirk van Stegeren, Zwolle 1820. Afkortingen: KNAW Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, Amsterdam TA Toonkunst-Bibliotheek, Amsterdam UBA Universiteitsbibliotheek, Amsterdam GM Haags Gemeentemuseum, Den Haag FA Familie-archief Röhner, Utrecht RAO Rijksarchief Overijssel, Zwolle RAU Rijksarchief in Utrecht, Utrecht POM Provinciaal Overijssels Museum, Zwolle ZC Zwolsche Courant (aanwezig in Gemeentearchief Zwolle en Rijksarchief in Overijssel, Zwolle) restant bijschrift pagina 22: a. Begin van het eerste koor. c. Partij voor altstem, blijkens het opschrift gezongen door 'juffrouw Ramaer' (mogelijk familie van een in Zwolle woonachtige arts). ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT Zwolse fraters/3 Aafje Lem Op deze manier komt de naam voor in een charter van 2 mei 1415: Gherardus Vollenhoe. De geschiedenis van de moderne devotie in Zwolle is ons onder meer in de kroniek van het Zwolse fraterhuis overgeleverd. ' De periode van bijna een eeuw die volgt op de stichting van het Zwolse huis rond 1384, wordt in deze kroniek uitgebreid beschreven, met als leidraad de levensgeschiedenissen (vitae) van de in die tijd in het huis verblijvende fraters. Sommige van deze fraters zijn slechts in een enkele zin of korte paragraaf vertegenwoordigd in de kroniek; andere hebben door hun levenslange toewijding een stempel gedrukt op de geschiedenis van het huis. In de beide voorgaande artikeltjes over de Zwolse fraters 2 is steeds sprake geweest van fraters en andere personen uit die eerste groep: mannen die slechts zijdelings hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van het fraterhuis: Tilmannus Honf bijvoorbeeld, die een groot deel van zijn leven niet in het Zwolse, maar in het Harderwijkse fraterhuis heeft doorbracht; Wessel Gansfort, die nooit deel heeft uitgemaakt van het fraterhuis, maar door zijn karakter en levenswijze een stempel heeft gedrukt op de periode waarin hij leefde en de mensen die met hem in contact kwamen. Daarnaast zijn er de fraters uit de tweede groep: zij duiken in allerlei verhalen in de kroniek telkens weer op. Gedurende tientallen jaren verrichtten zij vele functies zowel in als buiten het fraterhuis en hebben zo diens geschiedenis mede bepaald. Een van deze fraters is al eens kort ter sprake geweest, maar zijn leven verdient meer dan een terloopse vermelding. Het gaat om Gerardus (Gheert) van Vollenhoe, die in de ruim 40 jaar dat hij deel uitmaakte van de communiteit, zijn sporen heeft nagelaten. Gerardus bezocht eerst de Zwolse school. Zijn schooltijd moet gevallen zijn aan het begin van de vijftiende eeuw, want toen er in 1415 statuten werden gemaakt voor het fraterhuis, was hij al toegetreden tot de broederschap; uit de stukken blijkt dat hij een van de medebepalers van deze huisregels was.3 Aan het eind van het j

Lees verder