Categorie

2008

Zwolse Historisch Tijdschrift 2008, Aflevering 2

Door 2008, Aflevering 2, Afleveringen, Jaartal, Overig, Zoek in ons tijdschrift

54 | jrg. 25 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
Annèt Boot mavan
Hulten en
Wim Huij mans
GEMEENTE
ZWOLLE
ARCHIEF
(Collectie HCO)
Groeten uit Zwolle
,,.
Diezerplein
Post tempel: 7 augustus 1926
Christiaan
Het Diezerplein is eigenl ijk een zijs traat van de
Diezerkade, die uitmondt in het afgebeelde pleintje.
De opname i gemaakt omstreek 1915. Het
huizenblok achte r het groepje men en, Diezerplein
29 tot en met 39, was toen gloed nieuw. De
huizen werden in 1909 ontworpen door de bekende
archite t G.G. Po t, die n groot aan hanger
van de Jugends til wa . H t huizenblok taat er
egenwoordig nog en het i ook nog ·teed een
knu pleintje met een aan tal winkel , maar de
omg ving is verder wel veranderd. p de afbeel ding
kijkt men rechts de Langenholterweg in en
links de Diezerweg. De Langenholterweg bevindt
zich nog op die plek, maar de bebouwing i tegen woord
ig grotendeel modern. De Diezerweg
be taat helemaal niet meer. De straat die zich nu
links van het huizenblok bevindt heet Br, illestraat,
deze loopt met een knik om hel voorplein
van de daar, meteen naast het Diezerplein gelegen,
grote A !-vestiging.
Dieze transformeerde in de tweede helft van de
negentiende eeuw van een agra risch gebied in een
tadswijk. Een naam als de Langcnholterwcg verwij
t nog naar een doorgaande weg, die van het
landelijk Diezc naar de nabijgelegen buurtschap
Langenholtc voerde. 1 n Diez verrezen v ornamelijk
eenvoudige huizen, goedkope arbeider woningen
die in de jaren zestig en zeventig van d
twintigste eeuw weer ma saai g saneerd werden.
oms verdwenen niet all en de huiz n, maar werd
de hele traat van de kaart geveegd. it gebeurde
bijvoorbeeld met de Eind traat, een zijweg van de
liddelweg. ln dit themanummer kunt u all
lezen ver deze verdwenen traat in Dieze.
zwols historisch tijdschrift jrg. 25 – nr. 2 | 55
Redactioneel
De Ei ndstraat. Behoorlijk wat ederlandse
plaatsen kennen een straat met deze
naam: Venraij, Breda, Dru nen, Schinveld
en zo nog een ha nd vol meer. Wist u dat Zwolle
ook een ind traat heeft gehad? Van 1882 tot 1965
lag deze traat aan het ei nde van de stedelijke
bebouwing van Dieze, op de plek waar nu de
St. Miclnëlskerk en de AJd i aan de bisschop Willebrandslaan
zijn gebouwd. Hoogstwaarschij nl ijk
kent u de Eindstraat niet en weet u al helemaal
niets va n de gesch iedenis van deze straat.
De Ei nd traat krijgt langzamerhand wel een
steeds duidelijker plek op de Zwolse historische
plattegrond. Bij de open ing van het Historisch
entrum Overijssel vond een reünie van oudbewoner
plaats. Buurtg noot Leo Schotman
bleek van alles verzameld te hebben over de straat.
Foto’s, verha len, interviews met oud-bewo ners,
wat al niet. Tot een publi catie was het echter nooit
g komen. Daar brengt dit themanummer van het
Zwols J-/istorisch Tijdsc/ 1r~~ vera nder ing in. Een
van onze redacteuren, Jan van de Wetering, heeft
het materiaal in overleg met Leo Schotman
bewerkt en aangevuld met historische informatie
over Dieze. Het heeft geleid to een mooi themanummer
over het vo lksleven in een bij na vergeten
straat in Dieze.
Want weet u hoeveel privaten er op zevenentwintig
arbeiderswon ingen tenminste aa ngelegd
moe ten worden bij de aa nleg va n de indstraat in
1882? \ et u wa nneer deze straat pas deze naam
kreeg? Of weet u de wi nnaar van de wielerwedstrijd
van Eindstraatbewoners in 1952? Kent u het
kindersp I slof-slof? Hebt u al kenn is gemaakt met
de fam ilie Van Marle, of K rnet en Apeldoorn?
Weet u iets van de herinneringen van mevrouw
Dekien J-lofs ver haar jeugd in de indstraa t?
ce? Dan wensen wij u veel leesplezier!
Inhoud
Groeten uit Zwolle Annèt Bootsma – van Hulten en Wim Hu ijsmans
Inleiding Jan van de Wetering
Terug naar de Eindstraat
Volksleven in een bijna vergeten straat in Vieze ( J 882 – 1965)
Leo Schotrnan en Jan van de Wetering
Ee11 paard itr de 111i11
Het begi11 v,m de Ei11dstraat
De Ei11dsrraa1, l 882 – l 930
De Ei 11dstrnat, 1930- 1965
Ki11derspele11
Oorlog op li et Zwartewegje
Straatleve11
Trammelant
Bijvoorbeeld de familie …
Bijvoorbeeld de familie Go ris
Bijvoorbeeld de familie Di11kelberg
Bijvoorbeeld de familie Hakke11/war
Bijvoorbeeld de familie Apeldoorn
Bijvoorbeeld de familie peek
Bijvoorbeeld de familie De R11iter
Bijvoorbeeld de familie Va 11 Marle
De geschiedenis van Dieze in vogelvlucht
t5e marke Dieze
De Nie11wstad
De koemelkers va11 Dieze
A11gs1ig 11oodgesclrrei
‘Maatschappelijke toesrm,de11 der arbeiders’
Dieze als moesh1i11 va11 Zwolle
Voor11itga11g: de droog11wki11g der Diezer 11wrke
Wa11dele11 door Dieze
Dieze i11 de jare11 dertig
Een soort Jordaan Herin11eri11gen van Dekien Hofs
Geborgen
Scl,ool
Platteland
Het einde van de Eindstraat
Mededelingen
Auteurs
Omslag: Musicerende jonge/ui i11 de Ei nrlst rnnr 0111st reeks 1950.
54
57
75
101
102
56 | jrg. 25 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
Jan an de Wetering
Leo c/101111n11 nn,1 de
de Bisschop \ Ville brandlnn11,
11,et 11itzic/1t
op de plnnts wnnr de
Ei11dstrnnt ooit Ing.
Links de 11oon1111/igc
t. Micha ëlskerk.
Inleiding
0 peen v orjaar dag, nu al weer en paar jaar
geleden, werd bij mij aan de deur gebeld.
Toen ik opendeed, zag Lk een mij onbekende
wat oud re man voor de deur taan met een map
onder zijn arm. Leo chotman wa de naam. Hij
viel maar meteen met de deur in huis: ‘U weet aUe
van Dieze en nou wilde ik weten of u mij ook nog
wat kunt vertellen ver de Eind traat.’
Mijn belang telling voor Dieze wa zonder
m r aanwezig: mijn moeder i in Dieze geb ren en
g t •en en mijn vader wo nde aan de Midd ]weg,
waar zijn vader al melkb er de ko t v rdiende.
Maar d ind traat? ou nee, van die traat had ik
\ erkelijk nog nooit geho rd en al had ik in Vergeten
Levens1 een heel ho fd tuk aan Dieze gewijd,
e n échte Diezekenner was ik allermin t. Ik had er
z lf nooit gewoond. Teleu rge teld vertrok hij weer,
maar zijn vraag hield mij b zig. Daarom pakte ik er
een plattegrond bij, maar hoe ik ook zocht, in de
do lhofvan tra ten in Dieze kon ik geen Ei nd traat
vinden. De straat bestond gewoon niet’.
Ik vergat de zaak, t t Leo Schotman maanden
later d or toeval weer op mijn weg kwam . Bij die
gelegenheid be loot ik een goed naar zijn map met
aantekeningen over de fand traat te kijken. e
straat had wel degelijk be taan, maar de huizen die
er stonden waren in de jaren ze tig van de v rige
eem afgebroken. Schotman had verhalen verzameld
over het leven in di lraat van arbeiders, kleine
handelaren en hun g zinnen. Dat alles in een tijd
die werd g kenmerkt door armoede en de onafgebroken
strijd van de bewoners 0111 het hoofd boven
water te houden. ok had hij foto’ , die jui t door
hun amateuristis he karakter ntr erden.
Het aard ige wa dat veel van zijn materiaal nu
een niet was verzameld via hi torisch onderzoek in
archieven, maar rechtstreek wa pgetekend uit de
mond van de men en die ooit in de Eind traat
gewoond hadden . Tot op de dag van vandaag verzamelt
Leo Schotman alle wat met die vergeten
traat uit Zwolle te maken heeft. Ter gelegenheid
van de open ing van het Hi tori eb Centrum Overijs
el (dat ook i11 Dieze ligt) in 2006 organi eerde hij
een reünie van oud-bewoner van de Eindstraat en
dat wa voor iedereen die erbij wa een gedenkwaardige
bijeenkom t.
lk begon te lezen in de aanzet voor e n verhaal
over de indstraat dat hij al had geschreven. Zijn
inleidende woorden troffen mij meteen: ‘Toen ik,
ja ren terug, bij na klaar wa met het schrijven van de
geschiedeni ov r de luchtoorlog rond Zwolle2,
be loot ik dat, al de tijd mij gegev n zou zijn ik
graag iet uit mijn jeugd aan het papier wilde toeve
rtrouwen. Over het onderwerp hoefde ik niet
lang na te denken, want mijn gedachten gingen
vaak terug naar de buurt , aar ik geboren en geto gen
was: Dieze. Dat het de indstraat moe t worden,
tond va t, want hier had ik vrienden en leerde
Lk wat vriend chap wa . Hoewel ik er nooit
gewoond heb, leef ik voort met mijn herinneringen
aan een straatje waar ik heb gevochten en heb lief
gehad. Het ver ch ilde niet van andere tratcn, al
kreeg het door anderen de naam van een achterbuurt
opgelegd. Voor mij bleef het een traat waar
het ociaal gevoel leefde zoals nergen anders.’3
Leo chotman vroeg mij zijn materiaal te ordenen
en er een mooi verhaal van te maken. et
re ultaat treft u hierbij aan. De d or hem verzamelde
verhalen over de vroegere bewoner van de
Eindstraat heb ik aangevuld met wat hi t ri che
informatie over Diez .
zwols historisch tijdschrift jrg. 25 – nr. 2 | 57
Terug naar de Eindstraat
Volksleven in een bijna vergeten straat
in Vieze ( 1882 – 1965)
In het najaar van 193 trok er van uit h t oo ten
een torm over Zwolle, zo tormachtig dat het
water bijna lett rlijk uit de gracht n werd
geblazen in de ri htjng van h t Zwarte Water. De
ch pen di in de grachten aangemeerd lagen,
kwam n op ommige plekken bijna droog te liggen.
Zo ook in het KJein rachtje, waar de tjalk
van Derk Kornet door de lage water tand dreigde
om Le laan. 1 n allerijl moest zijn gezin van boord
en tijdelijk Id rs onderdak zoeken. Deze noodgreep
raakte direct de broodwin ning van Kornet.
‘ Z mer lr k de fam ili e er met het sch ip op uit
om mei ha ndel de kost te verdienen in de wijde
omgeving van Zwolle. Kom t hi Id zich bezig met
het opkopen van lompen en metalen en nog veel
meer. Vooral bij boeren was altijd wel iets van zijn
gading te vinden. Lompen, kippen of konijnen,
het maakte hem niet uit, hij kon letterlijk al le
gebruiken, als er maar handel in zat.
De torm versnelde zijn be lis ing de tjalk van
de hand te doen, de boot was toch al in lechte
taal. iel lang daarna verhui de het gezin, met
zeven kinderen naar de Eind traat, een dubbele
rij arbeiderswo ningen gebouwd aan het eind van
de negenti nde eeuw. De traat deed zijn naam eer
aan: p die plek eindigde de tedelijke bebouwing
van Dieze. Het wa niet het einde van Dieze zelf,
want dat omvatte toen n g de landerijen van
onderme r d Oo ter- en We ter nk, Holtenbr
ek, Langen holte n de Aa-landen.
Een paard in de tuin
De amilie K rncl kwam op nummer 27 te wonen,
het all rlaat re hui , helemaal aan het eind van de
indslraat. Vanuit hun raam kond en ze de tuin derijen
zien van de tuinder en daara hter de naast
elkaar gelege n !gemene Begraafplaat en de
R om Katholi k Begraafplaat . AJ na drie maanden
verhui de het gezi11 naar nummer 10. Als ze
ri hri ng rad li pen dan kwamen ze op d iddelweg
terecht. og verder richting tad volgden dan
al die andere trat n die het oudst bebouwde deel
van Diez ormd n, zoal de La ngenh lt 1-weg, d
Berkum traat en de Warmo straat.
D verhuizing naar de Eindstraat bracht g n
verandering in de werkzaamheden van Derk Kornet.
Hij bleef handelen in lompen, metalen en
alJe wat maar lo en va t za . Dat ere n handelaar
bij wa g komen (er woonden r meer), bl f ni t
onopgemerkt in de straat. Zo kwam Kornet op
zekere dag met een gekocht paard thui , dat hij
vervolgen dwar door de ga ng en de hui kamer
naar d tuin bracht. Daar s aide hij het dier enige
ijd tot hij er een goede prijs voor kJ-eeg. Kornet
zou tot 1961 in de · ind traat bl ijven wonen. -en
jaar daarvoor was zijn huis onbewoonbaar verklaard.
Dat lot trof niet alleen zijn hui s, maar ook
dat van de mee te andere bewoner van de · indtraat.
De dagen van de traa t waren geteld.
L o chotman en
Jan van de Wetering
M lkboer fnnp \Volters
i11 rle Ei11rlstrnnt, 11nnst
he111 Trijntje Di11kelberg,
op de stoel Derk
Kornet. n. 1950- 1960.
58 | jrg. 25 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
Op deze plnt teg roll(l
(jnnr 011beke11rl) is rle
Ei11ristmnt ( 0111cirkeld)
i11ge1eke11ri rec/11sbove11
rle 1iddelweg. Bo11e11
rie Eindstmnt loopt
het Zwa rtewegje ( ook
Achter- of \llooie11wegje
genoemd).
Het begin van de Eindstraat
In het midden an de nege ntiende eeuw woonden
ruim 11.000 van de in totaal bijna 19.000 Zwollenaren
in het en trum, du binnen de ring va n de
tad grachten. Daarmee wa d binnenstad bomvol.
De geleidelijke toename van het aantal inwoners
k n all en w rden opgevangen door wonin gen
buiten de stad grachten t bouwen. Dat deed
Zwol! dan ook, in As endorp (vooral na de kom t
van de entrale Werkplaat van de sp orwegen
rond L 70), in de Kamperpoort en ook in Dieze.
Tijden een raadsve rgaderi ng in 1843 vatte burgemee
ter Vo de Wael de noodzaak to tadsu itbreiding
n daarme de vera nderende verhouding
tu en de binnensta I en de bu itenwijken bondig
amen: ‘Op de voor teden worden than deze lfd
neringen en bedrijven uitge efend waarmede d
b w n r der tad hun leven onderhoud verdienen.
De tijd is du daar, om de kring om de tad te
vergr ten en niet evem el zo, als dit in oude tijden
gebruikelijk, a , do r het gra ven van brede grachten,
of h t pwerpen van h ge wallen n bolwerken
. it om h t nieuwe gro ndgebied tegen vijan-
«n da• bol nld 11I d”• yerd
l lt ~kh allh•o, nadorbu.d ,o,IJt lo
•tt, dl” hft vr t nt r rnuklr,
lie t , orslrk ,:un 1111 hacl dt ma,._
rh u eu utt1tnódt1d t f!ns mr:c t 11:a.n
nur de Eindura,1. ~•n 10 hlJ die 11no1
r-m, mtt !l~n • • nv<-crn . \ •orc,ru ct.tu l, r,. ~r d hil hvre da11:rn lalirr. hJdtl'O hrt ~·rrhool, ""~ onb, ho rt o. Ho:,a.st e! •. o,
DOUU :tt hlt:T hah•tf’ rd1 &o’lll’ t l dr c'”‘””
flll~ ,·uo l”‘l, ,1r-rdrlt!t”1! vriJh•ld-:,lrd •I• 1 •Ic h lr
De ‘Zwolse Co11m11t
de Ei11rls1mat op de
knnrl, 6 111nart I 95ï.
zet
70 | jrg. 25 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
\ Vim (de’ iesse ‘) Rijke
en zij11 echtRenotc.
Bijvoorbeeld de familie …
Le chotman is in Dieze opgegroeid. Hoewel
hij nooit in d Eind traat heeft
gewoond, had hij wel veel contact met d
bewoner ervan. De tuin van zijn ouderlijk hu is
grensde namelijk aan het Zwartewegje, ook wel
looienwegje genoemd, en al je dat wegje afliep
kwam je al nel bij de Ei ndstraat terecht. Ook zijn
m eder had veel c ntact met d men en uit de
Eindstraa : tijden de Tweede Wereldoorlog versteld
zij kleren voor hen. Ook na zijn ve rtrek uit
Di ze onderhield Leo Schotman con tacten met
zijn j ugdvrienden. V or dit artikel voerd hij de
afgelopen jaren vele gesprekken met oud-bewoners.
De vele heri nneri ngen en anekdotes geven
een goed beeld van het I v n in de Eind traat in de
jaren tu en 1930 en 1965.
Bijvoorbeeld de famili e Goris
Het gezin an Leonardus en Fennigje Goris heeft
bijna het langst van allemaal in de Eindstraat
gewoond. Ze kwamen er in de jaren twintig. In
hun hui op nummer 6 oefende Leonardu zijn
beroep uit van bl ikslager en loodgieter. Hij werd
in de buurt geprezen om zijn v, kman chap. Tijdens
de oorlog hielp hij de hele buurt vooruit met
het her tel len van uiteen lopende zaken als lekke
pa nnen en ketels, en het vervaa rdigen van kachel pijpen
en fietsendrager . De familie ori zou in
wisselende amenstell ing tot 195 in de Eindstraat
blijven wonen. ln augu tu 19 0 werd hun
woning onbewoonbaar verklaa rd.
zwols historisch tijdschrift jrg. 25 – nr. 2 | 71
Bijvoorbeeld de familie Dinkelberg
Ook de familie Di nkelberg woonde erg lang in de
Eindstraat, van 1927 tot 1962 op nummer 7. Het
wa met elf kinderen een groot g zin. -n dat
breidde zich alleen maa r uit toen de oudsten verkering
begon nen te kr ijgen. Daarom moe en ze
er in 1960 zelfs een tweed woning bijhuren. Martinus
inkelberg wa van beroep grondwerker.
amen met zijn vrouw joukje moest hij hard
werken om al die monden te voeden. Veel Eind straatbewoners
her inneren zich haar al oma Dinkelberg
of tante Jo. Ze wa een sociaal voelende
vrouw die altijd klaar tond om haar medemen en
met raad n daad terzijde te staan.
Bijvoorbeeld de familie Hakkenhaar
Op Eindstraal 13 woonde sinds 1941 de fam ilie
Hakkenhaar. Het gezin bestond toen uit vader
Will m moeder Marie, ook wel opoe Bol le
genoemd, en vier kinder n. Marie Hakkenhaar
was de onb zoldigde vr edvrouw van de traat.
Als er een kind op kom t wa , werd opoe Bol le
gevraagd te a isteren bij de blijde gebeurten is,
oms bijge taan door andere buurvrouwen.
Links: Joha11 Dinkelberi
,net accorrfeo11 in de
Einrlstmat, ca. J 950.
Rechts: jo11kje Dinkelberg.
Zij werd wel de
koni11gi11 van rle Eindstmat
genoemd.
\ Ville111 en Marie Hakken/
war. Marie was de
011/Jezoldigde vroedvrouw
i11 rfe Ei11dstraat.
72 | jrg. 25 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
Piet cliippers 111et tn11te
Jo Apeldoorn, en. 1950.
1et al veel andere Eind traatbewon rs had
het gezin in de o rl gsjaren en radio verstopt. In
dit geval tu sen de loerdelen van de laapkamer.
Op een av nd dat Willem naar de radio had
geluisterd, vergat hij de vloerdelen weer in h t gat
te leggen, waardoor zijn vrouw Marie met haar
voet in het gat tapte en dwar door het plafond
dreigde te vallen. Een van de dochter vertelde dat
zij in die tijd er dag lijk op uit 111 e t m igarettenp
uken te zoeken, waarvan haar vader ve rvolgen
weer nieuwe igarell n draaid .
Bijvoorbeeld de familie Apeldoorn
Jaap Apeldoorn werkte bij ver ch illende bedrijven,
ond r andere bij de vu ilnisstortplaat We tervcld.
Hier vond hij peen dag een goed regen pak.
jaap, die vi sen al hobby had,, a er erg blij
mee. Zodra aan het water de eer te regendruppels
vielen, t nd Jaap al met zijn regenpak klaar. Zo
ook op een keert n hij met C bus peek, kuit
de Eind traal, uit vis n ging. D vissen b t n
goed maar het weer veranderde nel, z dat ze
be loten maar op te breken. Voordat h t zover
was viel de regen met bakken uit de hemel. Cobu ,
die geen regenpak aan had, wa t t op zijn huid
doorwe kt. Terwijl jaap de staken uit de gr nd
tr k zei hij vol tr t legen zijn vi maal: ‘Ik eb een
goed regenpak, ik wörrc niet nat, mar iej w I.’
Al of het zo gebeuren m est, knapte op hetzelfde
moment de taak waar Jaap aan trok n hij buitelde
achterover in de Ve ht. a hem op het dr ge
getrokken te hebben , wa de eer te reactie van
Cobu : ‘ Ie eb nou wel een regenpak an, maar ic
bint natter dan ikke.’
zwols historisch tijdschrift jrg. 25 – nr. 2 | 73
[edereen in de Ei ndstraat wist dat Jaap graag
mocht peuren (vi en op paling), jammer dat hij
geen eigen b ot had. Jaap be I ot er een te kopen.
Na veel zoeken had hij zijn oog laten vallen op een
grote roeiboot, maar toen Jaap na en ige keren
peuren erg weinig ving, kwam hij erachter dat de
boorden van de boot veel te hoog boven het water
uit lagen, \ aardoor de paling van de peur viel.
Goede raad wa duur. Hij bes loot om dertig centimeter
van de b orden af te zagen, zodat de boot
lager op h t water kwam liggen. Het du urde niet
lang of hij had weer goede va ngsten en dat mocht
iedereen in de Eindstraat weten ook. Daarmee
bracht hij zijn buurtgenoten Gerard de Jong en
Olly Hendrik op een idee. Z vroegen aan Jaap of
ze de boot een keer mochten lenen. Met enige
tegenzin v nd Jaap het uiteindel ijk goed. Toen de
beide mannen op de Vecht hun hengel uitgooi den,
waren zij zich er niet van bewust dat de boot
door de verlaagde boorden niet berekend was op
twee per onen en veel te diep in het water lag. Elke
keer dat zij zich bewogen of chommelden, kwam
er een paar liter water over de rand van de boot.
u is elke liter een kilo en dat tikte dus vlug aan.
Zij waren zo verdiept in het peuren da t zij zich er
pa van bewust waren dat de boot zonk toen het al
te laat was. De boot verdween onder wa ter en met
veel hulpgeroep en ge partel, kwamen de twee vi –
ser aan de wal.
Jaap Apeldoorn werkte het laatst bij de loop
van de ude IJssel entrale, aan het Almelo ekanaal.
Hier kreeg hij een ernstig ongeval dat een
inde maakte aan zijn werkjaren. adat hun
woning in de Eind traat onbewoonbaar wa verklaard,
verhuisde het gezin in l962 naar Mu –
chenhage21 in de Kamperpoort.
Bijvoorbeeld de familie Speek
erard Speek, childer van beroep, en zijn vrouw
Dien woonden in de Akkerstraat. oen hun gezin
zi h alsmaar uitbreidde, vertrokken ze in oktober
1940 naar de Eind traat, waar kort daarvo r de
woningen met de n ven hui nummer vergroot
waren. let toe temming van tandart iks, die
toen de eigenaar van de pand n wa , betrokk n zij
het hui met nummer 15. Het vergroten van de
woning wa geen overbodige lux want erard en
Dien hadden lf kinderen, zeven jongen en vier
mei je . Het wa. een hele toer om het gezin draaiende
te houden en de kinderen werden dan ook al
jong aan het werk gezet. De oud te jongens trokken
er voor dag en dauw op uit om kle ine noekvisje
te vangen, die ze verkochten aan de Zwolse
hengel portwinkels. om vingen ze wel zo’n driehonderd
visje op één morgen. De m i jes werkten
mee in de huishoudi ng, wat erg zwaar wa .
Ook in de andere gezinnen in de Eind traat wa
het kinderaantal trouwens groot. ezin nen met
acht kinderen of meer waren geen uitz ndering.
“en van de kinderen peek kan zich zijn kindertijd
nog goed herinneren: ‘Je kunt ru tig zeggen
dat we meer bu iten waren dan in hui , zowel
in de zomer als in de winter. Vaak gingen wc m
de jongen uit de traat Dieze in 111 slootje te
springen, kievitseieren te zoeken of gewoon op
avontuur. Dat was in de jaren vijftig heel gemakkelijk,
omdat de indstraat en de w ilanden van
Dieze aan elkaar grensd n. Binnen enkel minu ten
stond je op het platteland. Verderop gingen we
trouwens ook wel, bijvo r eeld snoek vangen in
de Wijde Aa. We waren erop gekleed. M tal
droegen we klompen, zowel door de week als op
zondag. Bijzonder waren ook de contacten met de
boeren in de buurt. Vooral de tuinder aan de
iddelw g, waar we vaak groente ko hten omdat
ze die daar onder de veilingprijzen verkochten.
Falllilie peek op her
Achtenvegje ( Vlooie11 –
wcgje) 111et op de achtergrond
liet rool/lskMholieke
kerkhof Op
de foto stnn11 011rler111eer
Marie, 1 inie, \ Viebe,
Henk, Aleirl e11 Cony
Speek.
74 | jrg. 25 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
Melk haa lden we bij de veeboeren verderop in
Dieze, vooral bij chutte op de Hogenkamp.
Vech ten deden we ook wel hoor, vooral met
kinderen uit de andere straten. We gooiden elkaar
verrot met tenen, graspollen en alle waarmee je
gooien kon. Ook was er wel lichamelijk contact en
dan sloeg je er op lo . Maar ach, de volgende dag
ging je weer gewoon met elkaar om. Er bleef geen
haat achter. Mee tal wa het gezell ig in de Ei ndtraat.
Als er iets te vieren viel kwam het draaiorgel
er aan te pas, en dan dan te iedereen op straat. En
dan had je ome Kees ie, een bekend Zwols volkstype.
Hij was een graag g ziene ga tin de straat.
Ook de oorlogstijd za l ik niet gauw vergeten.
De straat was verdeeld. Er waren een paar SB’
ers, maar ook men ·en die onderduikers hielpen.
Bij ons thu i woonden geruime tijd twee joodse
mei jes, maar het fijne weet ik er niet van. Wel dat
mijn vader naar Duitsland moest om te werken en
dat wij als kinderen toen voor de ko t moe ten
zorgen.
oms heb ik nog wel een klein beetje heimwee,
niet naar de woningen, maar naar de saamhorigheid.
Dat i iet wat ik nu in deze tijd mis.
Als ik een cijfer moet geven voor het wonen in de
Eindstraa t, dan geef ik een tien.’
Bijvoorbeeld de familie De Ruiter
Op 7 maart 1941 kwam d familie De Ruiter vanuit
Wezep in de Eindstraat wonen, op nummer
21. Het gezin bestond uit Albert de Ruiter, zijn
vrouw Alie n hun zeven kinderen. In de Eindtraat
werden r nog en twee geboren. Albert
verdiende zijn brood onder andere in de bouw, de
laat te ja ren bij chagen Wegenbouw. Met een
groot gezin in een klein huis wa het vaak improvi
eren geblazen. Dochter Jenny herinnert zich:
‘Er waren boven vijfledikanten, verdeeld over drie
slaapkamers. Een paar kinderen moesten op de
laapkamer van de ouder lapen. Achteraf verbaas
ik me er ver dat er met de regelmaat van een
klok ook nog mensen te logeren kwamen. Voor
hen tond altijd een matra klaar in de kast onder
de trnp. Ook gebeurde het wel een dat er een logé
in de kast moe t !apen, met het hoofd naar de
openstaa nde deur.’ De familie De Ruiter erh ui –
de na 21 jaar van lief en leed naar de umatratraat.
Bijvoorbeeld de familie Van Marle
De fami.lie Van Marle verhuisde in 1935 van Kampen
naar Zwolle. Hun eerste hui tond in de
Kamperp ort, maar op 15 juni 1940 verhuisden
zij naar Eindstraat 17. Het gezin be tond uit tien
personen, vader Jaap, 1110 der Grietje en acht kinderen.
Vader van Marle verdiende de ko t voor
zijn gezin met allerlei los werk. Zo werkte hij als
sjouwerman bij her lo en van schepen met hout,
cement en kolen . Ook was hij geru ime tijd
schi llenophaler.
In de vroege morgenuren tr k hij oms met
een of meer van zijn kinderen erop uit om lang de
huizen schi llen en oud brood op te halen. De
opbreng t verkocht hij aan de boeren in de
omtrek, die het al veevoeder gebruikten. Een
deed een van de ki nderen stenen onderin de zakken
om het geheel zwaarder te mak n en zo een
paar cen ten meer te beuren. De eer te k er lukte
het hem dat, maar toen hij het n geen probeerde
viel hij al snel door de mand. Met een waar huwing
en zo nder extra geld werd hij door de nijdige
boer weggestuurd.
Dat het erg moei lijk was om een gro t gezin in
de oorlog te voeden en te kleden, laat zich raden.
Er wa nauwelijks genoeg eten en kleding voor de
gewone dagen en aan fi tdagen en verjaardagen
werd in die tijd bijna niet gedaan. Toch gingen z
niet ongemerkt voorbij. Een van de zonen herinnert
zich dat hij voor het Sinterklaasfee t van de
achter hen wonende boer Dekker wat tro en een
wortel kreeg. Deze pullen deed hij thuis in zijn
eigen klomp. Die avond w rd hij wakker door een
knagend geluid. Het bi ek een van zijn broertje te
zijn, die door de honger g dreven de wortel aan
het opeten was.
Het gezin woonde tot eptember 1961 in de
Eindstraat, toen moe ten ook zij door de naderende
afbraak verhuizen en wel naar de Fran Hal –
traat.
zwols historisch tijdschrift jrg. 25 – nr. 2 | 75
De geschiedenis van Dieze in vogelvlucht1
De Eind traat h eft in de korte tijd van zijn
be taan, 1882 tot 1965, zijn eigen geschiedenis
gehad, om lijkend op die van
andere straten in de buurt, maar soms ook daarvan
af, ijkend. De Eind traat taat niet model
voor het leven v,n Dieze in die tijd, maar het is er
wel nadrukkelijk mee verb nden. Geen enkele
straat i immer e n iland, ook de ind traat niet.
De kostwinner verdienden merendeel hun
brood in Dieze of andere delen van Zwolle en hun
kinderen zwermden ui l over de hel bu urt. En niet
t vergeten, zowel het begin als het einde van de
Einds traat markeert nadrukkel ijk een ontwikkeli
ng fa e van Dieze. Hel begin valt samen met de
opkomende aa ndacht voor sociale woningbouw
in arbeiderswijken. De Eindstraa was een van de
trat n in Dieze die daaraan hun bestaan te da nken
hadden. Het einde va lt amen met de moderniser
ing van grote delen an Zwolle in de jaren
zestig. Veel van de hu izen in Dieze waren letterlijk
onbewoonbaar geworden en rijp voor de loop.
Tijden de jar n van de Ei nd traat veranderde
Dieze van een eeuwenoud la ndbouwgebied met
een bescheiden aan tal arbeider woni ngen in de
Nieuwstad tot een modernere wijk, waarin teed
meer boeren plaat maakten voor arbeid rs en
andere niet-agrarië rs. Daarom geven we hier een
bescheiden ov rzicht van de geschieden is van Dieze.
Tegenwoordig heet de wijk als geheel de Diezerpoort.
Die wijk wordt dan weer verdeeld in DiezeWest,
Dieze-Oo t en de Indische buurt. Veel
bewoners onderscheiden binnen Dieze-West nog
weer de bomenbuurt (Bollebieste) en de schildersbuurt.
Dat was vroeger ander . Dieze werd meest-
De ie111vstnd i11 Dieze,
1111 Tho111ns n Kempisstmnt.
p de grond
voor de huizen liggen
mesthopen. Teke11i11g
door Gerard ter Borch
jr., en. /6 2. ( it: Ten
1-/ove, eschiede11is van
Zivolle)
76 | jrg. 25 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
al aangeduid al Buiten de Diezerpoort. En dat
gebied wa weer ve rdeeld in rvee goed van elkaar
te ond r chciden delen: het ene deel be tond uit
het grote landbo uw- en weidegebied van de marke
Dieze ( waarover verderop me r ). Het andere deel
, erd de ieuwstad g noemd (ook wel de Ny tad ).
Hier werden al in d late middeleeuwen huizen
gebouwd, bedoeld al uitbreid ing van de tad
Zwol! . amen met A endorp en de Kamperpoort
behoorde de icuw tad tot de drie voor teden
van Zwolle. De twee verschill ende delen van
Dieze waren niet alleen verschillend van karakter
De ourlste pin/Ie rond vn11 Zwolle uit 1565, getekend rloor Jn cob vnn Deventer.
Bo ven Zwolle i · go ed te zien hoe leeg Dieze nog was. Toch is de ie11 wstarl al
rluirlelijk n1111wez ig. 1111111,er 6 geeft de plnats an11 va11 de l111 idige Thomns a
Ke111pisstm111 e11 de 11l1111111ers 4 e11 5 ge1,e11 de h11idige La11genholterweg na 11.
(boeren in de marke n arbeiders en kleine handel
lieden in d i uw tad ), maar ook wat betreft
de opper lakt van hel gebied. De marke nam
meer dan negentig pro en van d grondoppervla
kte in be lag, de ieuws ad nauwelijk tien
procent. De mark omvatte niet alleen het gebied
van Dieze uit onze tijd, maar ook Hol tenbroek,
e n d el van Langenholte de oster- en de
\ s erenk en de Aa-la nden. De Nieuwstad werd
gevormd d o r de huidige Diczerkade, de Th ma
a Kempi traat, de Achtergracht en wat traten
daara hter. E n daarvan wa de angenholterweg,
waarvan alle n het voorste deel bebouwd wa .
E n ander verschi l tu en deze twee oudst
delen van Dieze i de omvang van de b volking.
Om en voorbeeld te geven: in 1795 w onden 283
boeren in de marke Dieze en 1.168 men en in de
‘ ieuw tad (ter vergelijk: in hel centrum van
Zwolle wo nden toen 12.220 mensen ). Me nam
het gebied van de marke wa du zeer dunbev 1kt.
In de arch ieven zijn de gr nzen tu sen de m, rke
Di ze en de ieuwstad lang niet altijd ch rp
afgebakend. Z werd de Dui teresteeg, de tegen woordige
choolstraat, nu een tot Dieze gerekend
dan weer tot de ieuw tad. om , om het
helemaal ingewikkeld te maken, werden beide
stad delen amen ook wel Voor de Diezerpoort, f
Buiten de Diezerp ort geno md.
De marke Dieze
Diezenaren zijn er al eeuwenla ng. De naam Dieze
komt vo r het eer t voor in een oorkonde uit
1278; in die tijd wa de bi chop van trecht de
land heer van verij se l. 1 n l 384 voegde bi hop
Flori van Wevelink.hoven 12 de marke Dieze toe
aan ‘de vrijheid van Zw lle’, da t ~ il zeggen het
gebied buiten de tad muren. Daa rdoor werd het
tad re ht van Zwol! ook in Dieze van toepa –
sing. itgang pun t· van een marke wa · het
gemeenschappelijk grondbezit; iedere eigenaar
had recht op e n de I van de grond (een ‘ware’ of
‘ waardeel’ genoemd). Deze eigenaren werden de
‘gewaarden’ of d ‘erfgenamen’ genoemd. Een
marke, ook die van Dieze, werd forme I gezien
be tuurd d or een ‘ markerichter’ en twee ‘he mraden’,
g k zen d r de erfgenamen. Hel dagelijk
be tuur was in handen van de ‘enkheer’. Het
zwols historisch tijdschrift jrg. 25 – nr. 2 | 77
markebe tuur bewaakte de zaken van algemeen
belang in Dieze: het beheer an d dijk n, de !oen,
d wegen en niet te ve rgeten de gemeen chappelijke
weiden.
In het ar hief van het Historisch Centrum
Overij el bevindt zich het Markeboek van Dieze.
Het omvat de jaren tu. en 159 J en 1850. Al te
opwindende litcrat1.1ur is het niet, maar dat wa
ook allermin t de bed el ing van de diver e schrijver
. Iall\ geze t noteerden ze jaar in jaar ui l
in~ rmati over het onderhoud en het behe r van
de ma rk . Het belang van het boek wordt op de
eer te bladzijden stevig aangezet: ‘Desse Markensedul
I n oort oprichting akte] van Dieze all
·il tiJdt wc en nde b waert worden bij den Dijck,
gh reven in der tijdt van Diese 18 fe bruari 1591’.
Uit de vers lagen in het larkeboek blijkt dat d
eer te prioritei lag bij het droog houden van Dieze.
Een groot deel van de polder werd regelmatig
overstr omd, ten gevolg van doorbraken van de
dijken la ng hel Zwartewater.
i t t tellen zijn de vermeldingen van d
repa ratie aan d dijken. Een paar voorbeelden: na
een tor111 in 1765 taat in het Markeboek opgetekend
da t door ‘de langdurige storm en aanhoude
nde hoge wa ter, de dijk langs het Swarte Water
grotelijks be chadigd was geworden.’ En kele ja ren
later was het weer raak door een zeer zware torn,
die p 21 november 1776 over ederland tr k. Er
was een gro t ga t in de dijk bij Westerveld ge lage
n. · e chade was zo gr ot dat de landerijen van
d bewoner van Dieze en andere buurt chappen
‘bl ijven bloot leggen te ebbe en te vloed .’ De erfgenamen
van ieze en angenh !te droegen hun
markcrichter op zo spoedig mogelijk de oever
met ‘een bes lag’ ( rij werk) te repareren, al was het
maar voorlopig.
Een bela ngrijke taak van de nkheer was het
t czicht p het weiden van het v e op de gemeenchappelijke
weiden van Dieze. Dat weiden wa
aan strenge regels gebonden. Va rken mochten
alleen gekJamd op de markeweiden rondlopen.
Dat wil zeggen dat ze een ring van ijzerdraad door
hun ncu gestoken kregen om het wroeten te
beletten. ok waren er ver ch illen tussen de boeren
tanden: de ‘ meijermannen’ (de wat grotere
boeren) mochten vier varken laten weiden, de
‘kotter ‘ (d k uterboeren) lecht twee. o g –
brok n v e loot de enk.heer

Lees verder

Zwolse Historisch Tijdschrift 2008, Aflevering 3

Door 2008, Aflevering 3, Afleveringen, Jaartal, Zoek in ons tijdschrift

Jasper Warner
Steven ten Veen
25e jaargang 2008 nummer 3/4 – 7,50 euro
Annèt Bootsma-

Groeten uit Zwolle
van Hulten en
Wim Huijsmans

Philosofenallee Poststempel Zwolle 1924
afzender je Broertje Albertus Groen
De Philosofenallee loopt parallel aan de Nieuwe Vecht en vormt de verbinding tussen de Menis­tenstraat en de Wipstrikkerallee. Het is een lom­merrijke laan. Over de oorsprong van de naam tast men in het duister. De eerste huizen werden er in 1896 gebouwd. Er verrezen in de loop der jaren twee soorten woningen: arbeiders- en bur­germanswoningen. Rond 1915 was de allee vol gebouwd.
Op de prentbriefkaart kijken we in de allee in de richting van de Wipstrikkerallee. Een grote groep kinderen is voor het kiekje midden op straat gaan staan. Er is geen verkeer te zien behalve een fietser, die ook maar even gestopt is voor de foto­graaf. In de Nieuwe Vecht liggen enkele vracht­schepen afgemeerd. Links van de bomenrij loopt langs het water een jaagpad.
Voor 1910 konden de bewoners, zeker bij regenachtig weer, niet met droge voeten thuis komen. Daarover klaagden zij bij het gemeen­tebestuur. De allee was namelijk onverhard. De vele melkrijders, die dagelijks met paard en wagen de melkbussen kwamen afleveren bij de in 1903 opgerichte stoomzuivelfabriek ‘Hoop op Zegen’, veroorzaakten diepe sporen en reden de weg finaal kapot. De allee is rond 1910 -tot groot genoe­gen van de bewoners -bestraat. De melkfabriek werd in 1981 afgebroken. Op die plek staat nu de Menistenflat, een appartementencomplex voor senioren.
Ook in 2008 draagt de Philosofenallee nog steeds met recht haar naam. Het is er goed en aan­genaam wonen.

Redactioneel Inhoud

V
oor u ligt het nieuwste nummer van het Zwols Historisch Tijdschrift en zon­der overdrijven kan worden gesteld dat de inhoud ervan weer bijzonder gevarieerd is. Verschillende auteurs brengen u via voetbal en andere sporten, de Zwolse plaats van herinnering van een CDA-Tweede Kamerlid, niemand minder dan de beroemde Victor Hugo, een weemoedige Zwolse pastoor en de Drentse liefdadigheidskolo­niën naar de aankondiging van de op handen zij­nde presentatie van De Zwolse canon. Gevarieerd dus zeker, maar zoals altijd ook weer met een voor ons blad zo doorslaggevend bindend element: Zwolle en zijn rijke geschiedenis. Wij wensen u veel leesplezier.
Groeten uit Zwolle Annèt Bootsma – van Hulten en Wim Huijsmans 106
Jasper Warner Steven ten Veen 108
Zwolle, een cruciale plaats in mijn leven De plaats van herinnering van Eddy van Hijum Frank Inklaar 128
Het bezoek van Victor Hugo aan Zwolle in 1861 Jan Taco te Gussinklo 131
Een Nieuwjaarsgroet van een pastoor aan zijn koster Een koster moet nu eenmaal méér in de kerk zijn, dan bij zijn vrouw Harry Stalknecht 137
Zwolle en de landbouwkoloniën Het algemeen erkend weldadig karakter onzer natie Wil Schackmann 139
De Zwolse canon Frank Inklaar 146
Recent verschenen 148
Nieuwjaarswens 150
Mededelingen 151
Auteurs 154

Omslag: Het bestuur van ZAC kort na de oprichting. In het midden, met de voorzittershamer voor hem, Jasper Warner.

Jasper Warner

Steven ten Veen
Jasper Warner, 1870­1942. (Archief ZAC, HCO)

O
p 26 december 1918 was Jasper Warner precies 25 jaar lid van het bestuur van de Nederlands(ch)e Voetbal Bond (NVB), waarvan hij in 1897 ook voorzitter was geworden. Het nummer 3 in Zwolle (Warner was een van de eerste Zwollenaren die een telefoonaansluiting kreeg) werd op die Tweede Kerstdag echter door niemand gebeld om hem te feliciteren en ook in de dagen daarna bleef het in huize Warner aan de Emmawijk stil. Geen bloemen, geen telegram­men, geen toespraken en geen stukjes in de krant. Het zilveren jubileum van de bondsvoorzitter was domweg door iedereen vergeten. Behalve door de jubilaris zelf! Direct na de jaarwisseling stuurde Jasper Warner een uitnodiging naar zijn meest intieme voetbalvrienden om op 11 januari 1919 plaats te nemen aan een feestelijke dis in hotel De Oude Doelen in Den Haag ter gelegenheid van zijn 25-jarig lidmaatschap van het bestuur der NVB.

‘Had Warner maar een impresario gehad, dan zou de Nederlandsche dagblad- en sportpers niet dat droevige figuur hebben geslagen, dit jubi­leum te vergeten; dan zou ook het bondsbestuur intijds zijn ingelicht en derhalve behoed zijn voor een onvergeeflijken blunder; dan zou Warner den 26sten December in Zwolle het middelpunt zijn geworden van een algemeene hulde met speeches en autoriteiten en bloemen van bonden en clubs, met geschenken van vrienden en met allemaal mooie, opzichtige, deftige dankbaarheid. Warner heeft er in gegnuift, dat men dat zoo lekkertjes vergat en toen de fatale datum goed en wel voor­bij was heeft hij zijnerzijds van dankbaarheid blijk gegeven’, schreef de redacteur van Het Sportblad vijf dagen na dat feestmaal in Den Haag.

No-nonsense bobo
Een no-nonsense bobo zou Jasper Warner anno 2007 wellicht worden genoemd. Hij hield er niet van om in het middelpunt van de belangstelling te staan, relativeerde de rol die hij in de ontwikkeling van de voetbalsport in Nederland had gespeeld, bleef altijd bescheiden. Jhr. Jan Feith beschreef in 1914 het karakter van Warner in een bijdrage voor het nooit verschenen Gedenkboek ter gele­genheid van het zilveren jubileum van de NVB (de oorlog verhinderde de uitgave) op de volgen­de manier: ‘Heeft hij zijn doel bereikt, dan komt het niet bij hem op zich te laten voorstaan op zulk een overwinning. Het is immers niet de triomf der persoonlijke eer waaraan hij dacht. Hij stelde zich een doel, hij ging er recht op af; zoo bereikte hij dat ook.’ En veertien jaar later, in 1928 toen Warner betrokken was bij de organisatie van de Olympische Spelen in Amsterdam, typeerde Leo Lauser in De Revue der Sporten hem als een ‘een­voudigen werker, een geestdriftigen zwoeger, een soort beschaafde pikbroek, een kerel met handen aan z’n lijf, met hersens in z’n kop en met een warm kloppend hart.’ ‘Als Warner zich voor iets of iemand gaf, dan deed hij dat met geheel zijn ziel en geheel zijn wezen. Een fikschen Hollander… dat is deze Zwollenaar’, aldus Lauser in het toen populaire sportblad.

Fascinatie voor sport

Jasper Warner werd op 5 februari 1870 geboren in Assen als zoon van Johannes Adrianus Warner en Jantien van Opijnen. Zijn vader, die in de Drent­se hoofdstad als ijzergieter werkte, was in 1843 in Zwolle geboren maar de Warners waren oor­spronkelijk afkomstig uit Amsterdam. Op 9 april 1875 overleed moeder Jantien, nog maar 31 jaar oud. Voor haar weduwnaar was dat waarschijn­lijk aanleiding om nog datzelfde jaar met zijn kinderen – een jaar na Jasper was nog een zoon, Theodorus Leonardus, geboren – naar Zwolle te verhuizen. Zij betrokken een woning in de Vecht-straat. Uit het bevolkingsregister van de gemeente Zwolle blijkt, dat het moederloos gezin in 1876 terugkeerde naar Assen om zich een jaar later toch weer in Zwolle te vestigen. Nog één keer zou War­ner sr. zijn geboortestad voor een korte periode verlaten, namelijk in 1884 toen hij twee maanden in Kampen woonde. Van ijzergietersknecht was hij inmiddels opgeklommen tot fabrieksbaas bij de Zwolse ijzergieterij Wispelwey. De sterk ver­beterde maatschappelijke positie van zijn vader maakte het voor Jasper, die goed kon leren, moge­lijk om in Zwolle naar de HBS te gaan. Zijn jonge­re broer Theodorus Leonardus had minder geluk. Hij overleed op 1 juli 1891, een maand voordat hij twintig zou zijn geworden. Vijf jaar later, op 20 maart 1896, stierf vader Johannes Adrianus.
Op de HBS heeft de fascinatie van Warner voor sport zich ontwikkeld. Allereerst was dat het roei­en. Met het schooldiploma op zak en een baantje op een handelskantoor schafte de jonge Jasper zich al snel een skiff aan, waarmee hij als het weer het maar even toeliet op het Zwartewater te vin­den was. Geen wonder dus dat hij in 1887 mede­oprichter en voorzitter van de Zwols(ch)e Roei- en Zeilvereniging was.

Voetbal, vanuit Engeland naar ons land over­gewaaid en in 1879 in Haarlem voor het eerst beoefend door een stuk of vijftig jongens, trok Warner ook geweldig aan. Het spel zou in Zwol­le worden geïntroduceerd door Pim Adrian, die door zijn vader, een bekende gymnastiekleraar in Amsterdam, naar de hoofdstad van Overijssel was gestuurd om zich op de HBS rustig aan zijn stu-

Het botenhuis van de door Jasper Warner mede opgerichte Zwol­sche Roei- en Zeilver­eniging aan het Zwar­tewater, 1893. (Foto
G.J. Wispelwey, collectie HCO)
Pim Adrian, die de voetbalsport in Zwolle introduceerde en in 1893 het initiatief nam tot de oprichting van ZAC. (Archief ZAC, HCO)

die te kunnen wijden. Op 1 oktober 1893 richtte Adrian in het botenhuis van de Zwolse Roei- en Zeil samen met onder andere Jasper Warner de Zwols(ch)e At(h)letische Club (ZAC) op. Helaas is van de eerste tien jaar van Zwolle’s oudste voet­balclub weinig bekend, omdat het archief letterlijk in vlammen opging bij een brand in de woning van secretaris J.H. Deibel (de latere directeur-hoofd­redacteur van de Middelburgsche Courant). In het allereerste seizoen van zijn bestaan was Warner ‘half-back’ in het elftal van ZAC, dat in een soort minicompetitie met PW uit Enschede en Celeritas uit Kampen speelde. Maar behalve voetballen en roeien deed Warner ook fanatiek aan schaatsen (voorzitter Zwols(ch)e IJsclub), boksen (onder andere tegen Transvaalse jongens die in Zwolle studeerden) en bandy, een soort hockey op het ijs. Hij was betrokken bij de oprichting op 13 oktober 1898 in hotel Krasn­apolsky in Amsterdam van de Nederlands(ch)e Hockey- en Bandy Bond en werd penningmeester van het bestuur. Een jaar later echter al trokken de bandy-ers zich terug en bleef alleen het veldhoc­key over. Ook Warner verliet als liefhebber van bandy de jonge bond, maar zou toch weer in con­tact met het veldhockey komen. Dat gebeurde in 1902 toen op een weilandje achter het huis van de familie Ten Doesschate aan het Klein Wezenland (nu Burg. Van Roijensingel 9) met sticks met een heel lange krul geprobeerd werd hockey te spelen. Natuurlijk was Warner, verzot op alles wat maar met sport te maken had, daar ook bij. En uiter­aard was hij op 10 december 2002 betrokken bij de oprichting van de Zwols(ch)e Mixed Hockey Club (ZMHC), waarvan hij ook de eerste voorzit­ter werd.
Zeilen was eveneens een geliefde bezigheid van Warner. Met een zogenaamde sherpie, een platbodem middenzwaard scheepje, deed hij vaak aan wedstrijden op het Sneekermeer mee. Vanaf 1904 maakte hij in zijn vakanties lange tochten op de Wadden, waar hij ook op zeehonden ging jagen. Niemand die zich daar toen druk over kon maken…
Samen met een van zijn jeugdvrienden, M.Th.F. van der Biesen, richtte Jasper Warner in 1898 een agentuur-en commissiehandel, benevens assu­rantiebedrijf op het gebied van landbouwrisico’s, de Onderlinge Boerenbrandwaarborg Maatschap­pij, op. Het zou het startpunt van een zeer succes­volle onderneming zijn. Maar altijd combineerde Warner zijn commerciële activiteiten met allerlei functies in het maatschappelijk leven. Niet alleen in de sport, maar vooral op economisch gebied, zoals het voorzitterschap van de Vereniging van Kamers van Koophandel in Nederland en het lidmaatschap van de Postraad. Tijdens de Eer­ste Wereldoorlog, toen Nederland zich neutraal opstelde en buiten het slagveld bleef maar wel rekening met rampzalige scenario’s moest hou­den, kreeg Warner van de overheid een reeks van taken toegewezen. Zoals regeringscommissaris voor de graanverdeling in Overijssel en regerings­commissaris voor het departement van oorlog om in geval van kustontruiming voor de geëvacueerde bevolking van de kuststroken te zorgen.

De Nederlandse Voetbal Bond
In dit verhaal gaat het echter voornamelijk over de rol die Warner in de sport en dan met name het voetbal heeft gespeeld. De bakermat van het voetbal ligt in Engeland, waar in 1863 de Football Association werd opgericht. In Haarlem speelden in de winter van 1879-1880 zo’n vijftig jongens in de leeftijd van 13 à 14 jaar een spelletje dat het midden hield tussen voetbal en rugby. Het leid­de al in 1879 tot de oprichting van de Haarlem­sche Football Club, nu de Koninklijke HFC. De Koninklijke UD, Utile Dulci, is nog vijf jaar ouder, maar werd als cricketclub opgericht en het zou nog jaren duren voor er in Deventer bij UD ook voetbal werd gespeeld.
Grote man bij HFC in Haarlem was Willem (meestal Pim genoemd) Mulier, die als oprichter van de Nederlands(ch)e Voetbal- en At(h)letiek Bond kan worden beschouwd. Die gebeurtenis speelde zich af op zondag 8 december 1889 in café Central in Den Haag. Mulier was er de man niet naar om lang aan het roer van die jonge bond te blijven. ‘Ik heb er steeds van gehouden dingen in elkaar te timmeren, even aan het hoofd te blij­ven, als het niet anders kon en – als ik meende de zaak over te kunnen geven – de portefeuilles in vertrouwde handen over te dragen. Ik ben ner­gens jaren in blijven hangen’, aldus Mulier in een gedenkboek van de NVB.
Op 26 december (Tweede Kerstdag) 1893 werd de toen 23-jarige Warner als afgevaardigde van de nog geen drie maanden daarvoor opgerich­te ZAC naar een vergadering in Haarlem van de Nederlandse Voetbal- en Atletiek Bond gestuurd. Dat de Zwolse club zich al zo snel bij deze Bond had aangesloten, mocht als een bijzonderheid worden beschouwd, omdat deze zich toen uitslui­tend bemoeide met de sport in het westen van ons land. In de eerste vier jaren van de NVB bestond er alleen voor Noord- en Zuid-Holland, Utrecht en Wageningen een competitie. Het was eveneens bijzonder dat op de vergadering in Haarlem een jongeman uit Zwolle verscheen. De manier waar­op Mulier die toen de NVB nog leidde van zijn aanwezigheid gebruik maakte, beschreef Warner later in een interview met de krant De Maandag-

Het Klein Wezenland omstreeks 1900. Tweede huis van links is num­mer 9, het zomerverblijf van de familie Ten Doesschate, waarachter gehockeyd werd. (Collectie HCO) Het zaalrijdersteam van ZAC dat bij de Neder­landse kampioenschap­pen van 1896 in Den Haag de tweede plaats behaalde. Jasper War­ner draagt het vaandel, rechts naast hem Frans Esser. (Archief ZAC, HCO)

morgen: ‘Toen was ’t Mulier, die de aandacht van de vergadering vestigde op onze organisatie in Zwolle, of hetgeen onder het algemeene begrip van “Het Oosten” werd saâmgevat. En meteen drong Mulier er toen op aan, dat ik in het bestuur zou worden opgenomen. Dit gebeurde dan ook. Ik werd bestuurslid en spoedig daarna aangesteld tot tweeden secretaris.’
De structuur van de Nederlandse Voetbal- en Atletiek Bond was in die eerste jaren echter nog erg zwak. De reglementen bepaalden bijvoor­beeld dat, om een winnaar te krijgen, bij gelijkspel moest worden verlengd. Toen dat in de praktijk tot problemen leidde, werd besloten dat bij gelijk­spel scheidsrechter en beide aanvoerders mochten beslissen òf er doorgespeeld zou worden en zo ja, hoe lang. De meeste stemmen golden… Ook de samenwerking tussen atletiek en voetbal leverde veel problemen op, waardoor in 1895 tot verdriet van onder andere Mulier en Warner werd beslo­ten dat de Bond zich voortaan alleen met het voet­balspel bezig zou gaan houden.
Bestuurlijk waren er ook regelmatig strubbe­lingen, die er in 1897 toe leidden dat het groot­ste deel van het bestuur, waaronder Warner, opstapte. Mulier, de ‘vader van het Nederlandse voetbal’, werd tijdelijk voorzitter ‘teneinde den wagen weer in het goeden spoor te brengen.’ En in Zwolle dacht Warner dat zijn carrière als lande­lijk voetbalbestuurder verleden tijd was. Tot hij op de avond van de derde oktober 1897 een lang tele­gram kreeg, getekend door Mulier, met de bood­schap dat Jasper Warner op de algemene vergade­ring in Arnhem tot voorzitter was benoemd en dat hij die benoeming moest aanvaarden. ‘Die benoe­ming nam ik aan. Ik voelde voor de beweging; ik had er me in de voorafgaande jaren voldoende ingewerkt; ik durfde het aan’, aldus Warner later in een interview. De periode Warner in de NVB was aangebroken en zou 22 jaar, tot 1919, duren.

‘Eenonfeilbaar bewijsvangroeiendebelangstelling’
Voetbal stond anno 1897 nog in de kinderschoe­nen. De Bond telde slechts zo’n 1800 leden, aan de competitie deden 32 verenigingen mee en het eindcijfer van de rekening die penningmeester Tromp dat jaar opmaakte bedroeg ƒ 1395,85, met een batig saldo van 250 gulden. Maar de belang­stelling voor het spel groeide en de eerste (onof­ficiële) interland was al gespeeld. In Rotterdam verloor een Bondselftal op 6 februari 1894 met 1-0 van de Engelse club Felixstowe. Een van de spelers van dit ‘Nederlands elftal’ was de latere minister J.B. Kan, vader van conferencier Wim Kan. Op de velden van de grotere clubs begonnen de eerste sporen van tribunes – banken en plan­ken – te komen en, vermeldde het Gedenkboek 40 jaar NVB, zelfs begon het publiek hier en daar al onhebbelijk te worden. ‘Een onfeilbaar bewijs van groeiende belangstelling.’

Voetbal was eind negentiende eeuw een sport voor heren uit de betere kringen, maar ook de arbeidende klasse begon zich meer en meer voor het spelletje te interesseren. Binnen de Bond leid­de dat tot de principiële discussie of er meer pro­paganda voor het ‘volksvoetbal’ moest worden gemaakt. Een voorstel daartoe, kort na 1900, van ir. J.W. Kips werd verworpen. Men zag er niets in, want de arbeiders zouden ruwer en grover spelen en voor clubs uit andere kringen zou het om aller­lei redenen aangenamer zijn niet tegen volksclubs uit te komen. Het gevolg van deze discussie was, dat men begon te spreken van ‘voetbal voor betere standen’ en ‘voetbal voor intellectuelen’. Blauw Wit kwam op de algemene vergadering van 1902 met het voorstel om bij de indeling van de compe­titie geen rekening te houden met de maatschap­pelijke stand van de leden van de aangesloten verenigingen. Warner reageerde daarop met een antwoord dat karakteristiek was voor zijn stijl van besturen. Indeling naar stand zou, beloofde hij, niet plaats hebben, maar als er speciale verzoeken van bepaalde clubs kwamen, zou het bestuur zien of er rekening mee gehouden kon worden. Waar­mee de Bondsvoorzitter, ‘eenigszins tusschen de klippen doorzeilde’, een kunst die hem volgens sportjournalist D. Hans ‘uitstekend was toever­trouwd.’

Het elftal van ZAC in 1893. De man tweede van links (staand) is Jasper Warner. De anderen op de foto zijn Dura, Smit, Esser, Net­scher, Van Nieuwland, Erasmus, Lok, Volkers, Jacobs en twee broers De Greve. (Archief ZAC, HCO) Het bestuur van ZAC kort na de oprichting. In het midden, met de voorzittershamer voor hem, Jasper War­ner. Links van hem penningmeester J.C. Elemans en rechts secre­taris W.J. Deibel. De andere bestuursleden zijn J.W. Tjeenk Wil-link, C.F. Esser en W.A. Moolenbeek. (Archief ZAC, HCO)

Maar behalve deze ‘klassenstrijd’ kreeg het voetbal ook met aanvallen van buiten af te maken. Bijvoor­beeld uit de medische hoek. De Amsterdamse arts
E. van Dieren omschreef in 1907 het voetbal als een lichaamafbeulende en geestverruwende sport. ‘De kromme ruggen, de lang uitgerekte voorover gebogen halzen, de vooruitstekende kinnen, de sjokkende onveerkrachtige gang, waardoor zich tegenwoordig zooveel jongelieden van beiderlei geslacht kenmerken’, waren volgens hem onder andere te wijten aan de voetbalsport. Ook door de overheid werd aanvankelijk met argusogen naar het voetbal gekeken, vooral toen de sport zich naar de arbeidende klasse uitbreidde. In een feestgids ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van ZAC in december 1903 schreef Warner over de vooroordelen die sport in het algemeen en voetbal in het bijzonder in het begin van de twin­tigste eeuw opriepen. Aan de ene kant plaatste hij de leerlingen die als jonge heethoofden door een soort sportmanie bevangen schenen en aan de andere kant de leraren die zich vierkant tegen sport verklaarden zonder het goede in de bewe­ging te begrijpen of te willen begrijpen. Maar tege­lijkertijd bespeurde hij een verandering ten goede. ‘Men begint te begrijpen dat sport, met andere woorden lichaamsbeweging in open lucht, onder goede begeleiding een aanvullend gedeelte van het onderwijs is en dat de onderwijzer, door zich wat meer met sportbeweging te bemoeien, in staat is voor een behoorlijk maathouden te zorgen. Ook voor hen die de schooljaren achter de rug hebben, blijft het steeds eene zeer mooie gelegenheid om door beweging in open lucht aan hun lichaam te herstellen, wat men door een zittend leven beder­ven kan’, aldus Warner in de feestgids van de ver­eniging waarvan hij erevoorzitter was.
Pas rond 1910 begon men in te zien, dat voetbal als een sociale behoefte moest worden beschouwd. In feite was er sprake van erkenning van de kant van de overheid toen de NVB bij Koninklijk Besluit van 17 juni 1912 de bevoegdheid kreeg tot het verstrekken van certificaten van voldoen­de geoefendheid aan militie-verplichtingen. Het belangrijkste signaal dat de overheid de maat­schappelijke betekenis van voetbal erkende, kwam echter een jaar later op 5 oktober toen koningin Emma de zogenaamde onafhankelijkheidswed­strijd tussen Sparta en de Rest van Nederland op het veld van Ajax in Amsterdam bezocht.

‘De gemoedelijke’
Jasper Warner werd in de voetbalwereld ‘de gemoedelijke’ genoemd (in Zwolle had hij de bij­naam ‘Jas’), maar van gemoedelijkheid was tijdens de algemene vergaderingen van de Bond nimmer sprake. ‘De NVB is altijd een strijdbond geweest. Wij herinneren ons geen algemeene vergadering waar niet heftig geworsteld is over zekere punten, wij herinneren ons geen jaar, waarin veler gemoed niet in vuur en vlam heeft gestaan’, schreef Hans, die als redacteur van Het Sportblad, jarenlang het officieel orgaan van de Nederlandse Voetbalbond, zelf actief aan die strijd meedeed. Als ‘persoonlijk lid’ van de Bond debatteerde hij volop mee, hield hij interpellaties en diende hij amendementen in. Voortdurend moest Warner brandjes blussen en compromissen sluiten, en vaak ook moet hij na weer zo’n algemene vergadering met hoogoplo­pende ruzies, schorsingen en verzoeningen met een bezwaard gemoed vanuit Amsterdam naar zijn woonplaats Zwolle zijn gereisd.

‘Zeker, het werk voor den toenmaligen NVB heeft heel veel tijd gekost, doch ik kan thans ver­klaren, dat ik er geen oogenblik spijt van heb gehad, het tegendeel is waar. Het bracht mij een zeer groot aantal vrienden en al had men ook in sommige kwesties groote verschillen en vocht men voor zijn meening, het resultaat was steeds dat men de beslissingen aanvaardde en aan de uit­voering volledig meewerkte’, aldus keek Warner in een bijdrage aan het KNVB-jubileumboek 1889­1939 op zijn loopbaan bij de voetbalbond terug.
Een van de strijdpunten was de discussie over de vraag of de voetbalorganisatie centraal of decen­traal moest worden bestuurd. Verschillende clubs en bonden die zich in regio’s en steden hadden gevormd, voelden er niets voor om zich aan een centraal gezag te onderwerpen. De Haags(ch)e Voetbal Vere(e)niging (HVV) was bijvoorbeeld van plan om een Europees kampioenschap uit te schrijven en in Rotterdam was buiten de NVB om een competitie om een zilveren bal georganiseerd. Twee jaar na zijn aantreden werd de principiële strijd in het voordeel van de centralisten beslist, reden voor Warner om snel een bezoldigd secre­taris-penningmeester (J. Hekkenberg) aan te stel­len. ‘De opbouw en de ontwikkelingsperiode gaf telkens moeilijkheden en er bleven in dezen tijd verscheidene groote en kleine conflicten. Het ging met de vrijwillige krachten op den duur niet, want velen gaven bijna al hun vrijen tijd aan het Bonds­werk en de administratie, doch als er een geringe stagnatie door ziekte of wat ook tusschen kwam, liep de machine slecht en gaf het moeilijkheden’, aldus Warner in het KNVB-jubileumboek 1889­1939. Vooral door het werk van Hekkenberg was volgens hem het solide fundament gelegd voor de Bondsorganisatie.
Een ander strijdpunt hield verband met de opvat­ting van het spel. Er kwam een stroming op gang die de nadruk wilde leggen op de sociale waarde van het voetbalspel, die meer wilde letten op spel-verbreiding dan op spelontwikkeling, die meer voelde voor propaganda dan voor verbetering van de spelkwaliteit. Warner vond het allemaal maar onzin en sprak niet zonder ironie over ‘de idea­listen, theoretici en philosofen die het er zoo dik oplegden en van het voetbalspel een verschijnsel met sociale strekking en beteekenis wilden maken.’ In de debatten die tijdens Bondsvergaderingen over dit onderwerp werden gevoerd, trof Warner regelmatig tegenstanders die voortreffelijk kon­den spreken. De Bondsvoorzitter zelf kon beslist geen groot redenaar worden genoemd, maar vaak lukte het hem om met een enkele gemoedelijke en praktische opmerking het vertrouwen van de ver­gadering te winnen.
Warner ergerde zich aan de kritische toon die de sportpers jarenlang tegenover het bestuur van de voetbalbond aansloeg. Het grapje dat hij er tijdens een van de algemene vergaderingen over maakte (‘Zelfs mijn kleermaker moest het ontgelden, doch de man heeft er geen nadeelige gevolgen van ondervonden’) ten spijt. In het begin van de twin­tigste eeuw werd het voetbal intensief gevolgd door bladen als De Nederlandsche Sport, De Athleet, De

Jasper Warner met het vaandel van ZAC. (Archief ZAC, HCO) Het ZAC-stadion aan de Oude Veerweg in 1917. De Zwolse Gym­nastiek Vereniging defileert ter gelegenheid van hun veertigjarig bestaan. Dankzij Jasper Warner, hij kocht in 1911 de grond, kon daar het ZAC-veld aangelegd worden. (Archief ZGV, collectie HCO)

Sportkroniek, Het Sportblad en De Maandagmor­gen. Maar ook de ‘serieuzere’ pers zoals De Haag­sche Post en De Nieuwe Rotterdamsche Courant besteedde veel aandacht aan de steeds populairder wordende voetbalsport. De sportredacteur van die laatste krant, H.A. Meerum Terwogt, was in zijn vrije tijd als scheidsrechter op de voetbalvelden te vinden. Toen hij zich in april 1917 weer eens onbarmhartig scherp in zijn krant had uitgelaten over het beleid van de NVB, besliste Warner dat Terwogt voorlopig niet meer als scheidsrechter bij bondswedstrijden zou worden aangesteld. Het leverde de pers alleen maar nog meer munitie op tot kritiek. Warner zocht overigens snel verzoe­ning met de ‘fluitende’ redacteur van De Nieuwe Rotterdamse, een verzoening die werd bezegeld met een toast op een betere verhouding tussen het Bondsbestuur en de pers.
Uit de notulen van algemene vergaderingen lijkt het dat Warner regelmatig overwoog het voor­zitterschap op te geven, dat het hem welkom zou zijn als iemand anders die zetel zou opeisen. Het is echter de vraag hoe serieus die uitspraken moe­ten worden genomen, want feit is dat niemand zich voor het voorzitterschap kandideerde en dat Warner steeds met overgrote meerderheid van stemmen werd herkozen. Bijvoorbeeld op de alge­mene ledenvergadering van 8 juli 1906 in Hotel Parkzicht in Amsterdam. Voorafgaande aan de bestuursverkiezing zei Warner dat hij nogal eens kritiek had gelezen en dat die niet altijd even wel­willend was. Hij wenste dan ook uitdrukkelijk mee te delen dat hij, als hij eventueel gekozen zou worden, dit niet als een verleende dienst van de algemene vergadering wenste te beschouwen. ‘Als ik een benoeming weer aanvaard dan is het alleen omdat ik ervan overtuigd ben, dat ik de NVB daarmee een zeer grote dienst bewijs. Mocht u een andere opvatting hebben dan zult u me er een plezier mee doen mij niet te benoemen en naar een ander om te zien. De waarneming van een bestuursfunctie geeft tegenwoordig zooveel werk, dat ik mijn tijd eventueel beter in eigen zaken kan aanwenden, wanneer men mijn aanwezigheid aan de bestuurstafel niet voldoende waardeert en elke gelegenheid te baat neemt om er onaangename kritiek op na te houden.’ Waarmee Warner, die voorzitter wilde blijven en ongetwijfeld wist dat hij herkozen zou worden, zijn positie binnen de voet­balbond alleen maar versterkte. De ‘hulp’ die M. Mauritz, de afgevaardigde van de Brabantse Voet­bal Bond, hem tijdens die ledenvergadering bood, was eigenlijk helemaal niet nodig, maar zette War­ner nog steviger op de voorzittersstoel. ‘Het komt niet te pas dat men vertelt iemand die al zoveele jaren den Bond bestuurd heeft alleen uit piëteit te handhaven. Een dergelijk geschrijf is meer dan treurig en ik wens mijn verontwaardiging daar­over te uiten’, aldus Mauritz, die met een krachtig applaus bijval van de vergadering kreeg.
Een jaar later deed Warner dit theaterstukje nog eens dunnetjes over tijdens de algemene verga­dering die op 7 juli wederom in Parkzicht werd gehouden. ‘Ik heb me jarenlang mogen verheu­gen in een herbenoeming terwijl ik steeds heb gezegd: ik doe het liever niet. De aanneming van eene bestuursfunctie begint inderdaad zooveel inspanning te kosten, dat ik er dikwijls, vooral in den laatsten tijd over heb gedacht om mijn man­daat ter beschikking te stellen. Ook nu weer heeft dit plan bij mij voorgezeten en ik zou daarom de vergadering graag in overweging willen geven lie­ver een ander te benoemen, wanneer men meent dat men een geschikten opvolger in het oog heeft. Het is voor mij misschien toch maar een kwestie van acht maanden, misschien een half jaar of mis­schien ook weer een heel jaar, doch ik moet mij het recht voorbehouden, indien dit met mijne zaken noodig is, tusschentijds te bedanken. Heeft men het oog op een ander en wil men eens een ander, laat men dan vooral niet schromen dien te benoemen.’ Maar een ander diende zich niet aan en met 41 van de 53 uitgebrachte stemmen werd Warner herkozen. En wat misschien acht maan­den, misschien een half jaar of misschien ook weer een heel jaar zou zijn, werd in werkelijkheid nog twaalf jaar!

In die periode viel ook de Eerste Wereldoor­log (1914-1918). Van de bittere strijd die aan de fronten werd geleverd en honderdduizenden het leven kostte, heeft men in het neutrale Nederland weinig gemerkt. Maar door de regering was wel de mobilisatie van het leger afgekondigd, waardoor het openbare leven inclusief de sport zijn gewone gang niet kon gaan. Een van de eerste besluiten van het bestuur van de NVB was de instelling van
Cartoon van Jasper Warner op oudere leef­tijd, vermoedelijk in de jaren dertig getekend door Sietze Henstra. (Familie Warner)
Jasper Warner ver­richt de aftrap voor een belangrijke voetbal­wedstrijd, jaren dertig. (Collectie HCO) De interland Neder­land-Duitsland op 24 maart 1912 in Zwolle. (Uit: Het Geïllustreerd Tijdschrift, 1912)

een noodcompetitie, omdat veel clubs hun spelers vanwege de mobilisatie naar kazernes hadden zien vertrekken. Bovendien werden competities voor militairen ingesteld en werd het leger van ballen voorzien, 602 stuks om precies te zijn.
Op 22 oktober 1919 kwam een eind aan de perio­de Warner. Onder zijn leiding was de Nederlandse Voetbalbond gegroeid van rond 1800 naar 15.683 leden, het aantal clubs van 32 naar 164 en het aantal spelende elftallen van 32 naar 164. En wat minstens zo belangrijk was, voetbal had zijn maat­schappelijke betekenis en waarde bewezen. ‘Het voetbalspel is geworden van een vermaak voor enkelen uit de gegoede kringen van ons volk, tot een nationale sport, waaraan het geheele volk deel heeft’, sprak ir. J.W. Kips, die de voorzittershamer van Warner overnam. Omdat hij bij zijn tienja­rig lidmaatschap al tot erelid van de Bond was benoemd, besloot men om de vertrekkende voor­zitter te huldigen door de stichting van het Jasper Warnerfonds, bestemd om als grondslag te dienen voor de verkrijging van een eigen gebouw voor de NVB. Het beheer van het fonds werd uitgevoerd door een commissie, die bestond uit de voorzit­ters van de drie oudste clubs in ons land, K.J.J. Lotsy van de Haarlemse Football Club (HFC), F.L. Kleijn van de Haagse Voetbal Vereniging (HVV) en S. Coldeweij van Utile Dulci (UD) in Deventer.
Een eigen behuizing kwam er in 1921 toen de NVB een pand kocht aan de Spiegelstraat in Den Haag. Het Jasper Warnerfonds schonk de stoffering en de meubilering van de bestuurskamer.

Interlands in Zwolle
Precies 45 keer had het Nederlands elftal gespeeld toen Jasper Warner aftrad als voorzitter van de NVB. En uiteraard had Warner, die opportunis­me niet schuwde, er voor gezorgd dat zijn woon­plaats Zwolle daar ook een aandeel in kreeg. Twee officiële interlands werden in Zwolle gehouden en het zouden er tot aan de dag van vandaag ook de enige twee blijven. Op zondag 24 maart 1912 stonden op het ZAC-veld aan de Oude Veerweg de elftallen van Nederland en Duitsland tegenover elkaar en op zondag 20 april 1913 was hetzelfde ‘stadion’ het strijdtoneel van een echte Nederland
-België. Stadion staat tussen aanhalingstekens, omdat de accommodatie die ruim vijf jaar gele­den verdween om plaats te maken voor een villa­park op geen enkele wijze te vergelijken viel met het Oosterenkstadion van FC Zwolle of laat staan de Arena of de Kuip. In het begin van de twintig­ste eeuw dromden de toeschouwers nog gezellig dik samengepakt langs de lijn en na afloop van de interland tegen Duitsland kon de voorzitter van ZAC, mr. Willinge Gratama, trots melden dat Zwolle met het sportterrein aan de Oude Veerweg vele grote steden voor was en dat zelfs Amsterdam nog altijd geen behoorlijk terrein had. Aan wie anders dan Jasper Warner had Zwolle en ZAC in het bijzonder dat ‘voetbalstadion’ te danken. Op 14 november 1911 kocht de NV Maatschappij tot Exploitatie van het Sportterrein ‘Zwolle’ te Zwolle een stuk grond ter grootte van 3.17.10 hectare in de buurt van de Katerveersluis met de bedoeling om ZAC aan een degelijk veld te helpen. Warner had deze vennootschap opgericht en was er ook directeur van. ‘Geheel con amore’, dus zonder beloning zoals in de statuten uitdrukkelijk werd vermeld. De verkopende partij waren de joodse broers Aäron Israel en Isidore Letter, vleeshou­wers in Zwolle, die het weiland waarvoor zij een bedrag van 13.500 gulden kregen een jaar eerder van hun vader Karel Letter hadden geërfd.
Op zondag 17 maart 1912 werd er de eerste wedstrijd gespeeld, ZAC tegen GVC uit Wagenin­gen. Een kaartje voor de eerste rang kostte dertig cent, voor de tweede rang vijftien cent. ZAC ver­loor met 1-3, maar belangrijker was dat Zwolle een ‘stadion’ had gekregen. De Provinciale Overijssel­sche en Zwolsche Courant vond dat zo belangrijk, dat de voorpagina van de krant van de dag voor die eerste wedstrijd ermee werd geopend. ‘Hoe wordt voetbal gespeeld?’ luidde de kop boven het arti­kel, waarbij een plattegrond was geplaatst van het sportterrein aan de Veerallee. Een bewijs dat voet­bal in die jaren nog altijd in de kinderschoenen stond. ‘Op iedere doellijn is door palen een “doel” aangeduid. Iedere partij verdedigt het doel, opge­steld op de helft waar zij bij het begin van het spel stond en tracht den bal in het doel der tegenpartij te krijgen. De vijf voorspelers vallen in hoofdzaak aan, de doelverdediger en de achterspelers verde­digen, terwijl de middenspelers zoowel aanvallend als verdedigend optreden…’, zo kregen de abon­nees van de Zwolse uitgelegd.

De interland tegen Duitsland een week later op 24 maart 1912 was in feite de officiële ingebruikne­ming van de nieuwe accommodatie. Dat de wed­strijd volgens de Zwolse Courant zo’n 12.000 toe­schouwers trok, valt eigenlijk niet voor te stellen.
Met duizenden tegelijk arriveerden de voetballief­hebbers met extra treinen op het station in Zwolle vanwaar het nog een wandeling van een kilometer of vier naar het ‘stadion’ was. Hooligans beston­den toen nog niet, de supporters waren enthousi­ast en gedroegen zich zeer gedisciplineerd. ‘Er was maar één roep: terrein en regeling waren keurig in orde’, meldde de Zwolse de dag na Nederland-Duitsland, die in een 5-5 gelijkspel eindigde.
Voor Zwolle was het voetbalfeest van die eer­ste interland al op zaterdag begonnen. In de Sche­penzaal van het stadhuis werden voetballers en officials officieel ontvangen door het stadsbestuur. Burgemeester mr. I.A. van Roijen toonde zich wat onwennig met het gebeuren. ‘Zwolle staat thans in het teeken der sport. Wat dat beteekent ont­gaat ons ouderen, die zijn uit den tijd der houten rijwielen, min of meer, maar te oordelen naar de kolommen, die de pers beschikbaar stelt voor de sport, beteekent het niet weinig’, aldus de burge­meester. Warner reageerde er gevat op. ‘Wij zijn van wat later dan de houten rijwielen, uit de tijd van de ijzeren, met de solide banden. Als jongelui hebben wij met animo voetbal gespeeld, wij zijn er van blijven houden, zagen er echter iets meer in dan jongenswerk: een spel voor de groote menig­te, van groot belang voor de lichamelijke opvoe-

De voor de Eerste Wereldoorlog fameuze voetballer J.M. (‘Bok’) de Korver speelde op 20 april 1913 in Zwolle zijn dertigste interland. De Korver speelde jarenlang voor Sparta. Hij wordt hier door Jas­per Warner, in zijn hoe­danigheid als voorzitter van de NVB, gehuldigd. (NVB gedenkboek 1929)

ding van ons volk. Door steeds meerderen, in wel alle kringen, wordt thans voetbal gespeeld, wel een bewijs dat de sociale waarde van het spel hooger is dan van andere zijde wel eens wordt betoogd’. De NVB-voorzitter was er zich ook al van bewust hoe belangrijk een groot sportevenement zoals een voetbalinterland voor de uitstraling van een stad kon zijn. ‘Zwolle heeft meer kracht en energie, dan men ook in onze stad zelf wel eens zegt en denkt, dat kon nu eens worden getoond.’
Tussen twee rijen fakkeldragers door verlieten de voetballers en officials het stadhuis vanwaar het voorafgegaan door het Zwolse Dilettanten Orkest via Sassenstraat, Kerkstraat, Diezerstraat, Grote Markt en Luttekestraat in optocht naar Odeon ging. En overal stonden de mensen in dikke rijen hun helden toe te juichen, op verschillende plaat­sen was Bengaals vuur ontstoken en er werden zelfs bloemen gestrooid op de hoofden van de spelers. ‘Er was een geestdrift, die de dagen van Jan Olieslagers in herinnering terugriep’, aldus de Zwolse. Met zijn vliegdemonstratie had Olieslager op 7 september 1910 in Zwolle voor een ongekend enthousiasme gezorgd.
In Odeon werden met name de gasten uit Duitsland getrakteerd op een voorstelling, die als specifiek Hollands moest worden beschouwd. Dus kwamen er wijde broeken, knipmutsen en klom­pen aan te pas. De journalist van de Zwolse, die er uitgebreid verslag van deed, had de voorstelling als ‘zeer realistisch en hartbrekend’ ervaren. Ruim­hartig bekende hij, dat hij van een van de liedjes de inhoud vergeten was, maar niet van het slotlied dat de lof van het voetbalspel zong en, zo schreef hij, een applaus oogstte, dat de soliditeit van het schouwburggebouw op een zware proef stelde. De elftallen werden daarna naar bed gebracht, de Hollanders in De Keizerskroon, de Duitsers in Het Heerenlogement. Er moest de volgende dag immers ook nog gevoetbald worden…
Een jaar later, op 20 april 1913, bij de interland tegen België die door onze zuiderburen met 4-2 werd gewonnen, ging het er allemaal wat min­der uitbundig aan toe. De Belgische voetballers arriveerden trouwens ook pas op zondagmor­gen, per trein. Warner was ter begroeting op het station aanwezig. Na afloop was er in Odeon wel een officieel diner met Warner aan het hoofd van de tafel en Eduard baron De Laveley, president van l’Union Belge, aan zijn rechterhand. Er werd getoost op de koningin, op het welzijn van de Bel­gen en op Jasper Warner, de grote organisator van de dag. En die laatste dronk vond volgens de ver­slaggever van de Zwolse meer dan gewone bijval en het ‘lang zal hij leven’ klonk, naar het hem voor­kwam, warmer dan anders.

Plan 1913
Nog geen vier maanden later wandelde Warner in Zwolle zij aan zij met de jonge koningin Wil­helmina over de grote Overijsselse Nijverheids Tentoonstelling, waarvan hij de spil van de orga­nisatie was. Voor deze tentoonstelling, die werd gehouden in het kader van de viering van de honderdjarige onafhankelijkheid van Nederland, had de gemeente de tuinen achter huize Eekhout beschikbaar gesteld. Deze werden in een prach­tig wandelpark herschapen. Bekende onderne­mingen uit heel Overijssel zoals Van Heek en Co uit Enschede, de Gebr. Stork en Co uit Hengelo en de Gebr. Palthe uit Almelo hadden een stand op de tentoonstelling. Uiteraard was de Zwolse nijverheid ook goed vertegenwoordigd, onder meer door de Erven J.J. Tijl, IJzergieterij Wis­pelwey, bicuitfabriek E. Helder en Co, Doijer en Van Deventer en O. de Leeuw. Op donderdag 31 juli werd ‘Plan 1913’, zoals het evenement werd genoemd, officieel geopend door de commissaris van de koningin in Overijssel mr. A.F.L. Graaf van Rechteren Limpurg Almelo. In de restauratietent waar blijkens een advertentie in de Zwolse Courant uitsluitend de zuivere limonades van P. Nekkers, Praubstraat 10 Zwolle, verkrijgbaar waren (‘de limonades staan onder scheikundige controle van den Heer G.B.J. de Barbanson, Scheikundige Zwolle’), werd ’s avonds door de officiële geno­digden uitbundig gedineerd en op het hoogtepunt van de maaltijd met juichende instemming beslo­ten om een telegram van hulde naar de vorstin te sturen. Die kwam samen met haar echtgenoot prins Hendrik op maandag 4 augustus ‘Plan 1913’ met een bezoek vereren. Jasper Warner leidde de koningin over het tentoonstellingsterrein rond, terwijl burgemeester Van Roijen prins Hendrik gezelschap mocht houden. Het illustreert de posi­tie die Warner in Zwolle had ingenomen, namelijk die van een van de meest gewaardeerde burgers van de stad.

Landgoed Beltgraven en golf Jasper Warner vergezelt
Zakelijk ging het Warner zeer voor de wind. De koningin Wilhelmina
in 1898 mede door hem opgerichte Onderlinge bij haar bezoek op 4
Boerenbrandwaarborg Maatschappij groeide uit augustus 1913 aan de
tot een bloeiende onderneming. Een jaar later, op Provinciale Nijver­
13 maart 1899, was hij in het huwelijk getreden heids-Tentoonstelling
met Carolina Wilhelmina Elhorst. De zes jaar jon- in Zwolle. (Collectie
gere bruid, die in Lonneker was geboren, was van HCO)

Advertentie van het bedrijf van Jasper War­ner in de gids voor de Overijsselse Nijverheids Tentoonstelling, Plan 1913. (Collectie A. Bootsma)
Emmawijk 1, waar Jasper Warner woonde en ook kantoor hield. (Foto Eelsingh, collectie HCO)

gegoede komaf, zoals ook blijkt uit de getuigen die zij naar het Zwolse stadhuis had meegenomen. Het waren haar broers Hendrik Jan, die predikant in Den Haag was en Feiko, eerste luitenant der infan­terie. Voor de bruidegom traden zijn zakelijke vrienden Maarten Theodoor Frans van der Biesen en Dirk Pieter Linthout als getuigen op. Het jonge paar betrok een woning aan de Thorbeckegracht, eerst op nummer 125, later op nummer 81. Voor hij trouwde woonde Warner in de Warmoesstraat, de Korte Smeden en aan de Grote Markt. Uit het huwelijk werden twee kinderen geboren, Jan (21 maart 1902) en Jacomine (14 oktober 1904). De successen met zijn assurantiebedrijf stelde Warner in staat om een statig pand aan de Emmawijk op nummer 1 te betrekken, waar tevens het kantoor van zijn bedrijf werd ingericht.
In 1916 kocht hij het landgoed Beltgraven, een ongeveer vijftig hectare groot gebied op de Noord-Veluwe dat aanvankelijk tot de Domeingronden behoorde, maar in 1848 in het bezit kwam van de gemeente Oldebroek die het nog datzelfde jaar doorverkocht aan de plaatselijke notaris A.J. van Asselt. Na wisseling van verschillende eigenaren mocht Warner zich in 1916 de landheer van Belt-graven noemen. In de zomermaanden woonde hij er met zijn gezin in de stilte van de natuur, eind augustus werd in het huis aan de Emmawijk het stadsleven van Zwolle weer opgezocht.
Op Beltgraven was het aangenaam leven. De villa waarin de familie woonde, was van allerlei gemak­ken voorzien, zoals waterleiding en gas dat voor zowel het stoken als de verlichting werd gebruikt. Rond het huis had Warner door de Zwolse hove­nier De Groot een fraaie tuin laten aanleggen, waarin eekhoorntjes in de bomen klommen en allerlei soorten vogels uitbundig floten. Een grote moestuin zorgde er voor dat er altijd verse groen­tes waren en de kippen leverden het eitje bij het ontbijt. Sportman als hij was, had Warner ook een tennisbaan laten aanleggen en in 1924 kwam daar zelfs een golfbaan bij. Dankzij zijn vriend U.J. Reinders, directeur van Reinders slaoliefabriek, was hij met die toen in Nederland nog nagenoeg onbekende sport in aanraking gekomen. Rein­ders bezat ook een bedrijf in Ierland, werd daar door het golfvirus aangestoken en nam een set clubs mee naar huis. Om het spelletje daadwer­kelijk te kunnen spelen, schakelde hij de familie Van Pallandt in. Op hun landgoed bij Junne aan de weg van Zwolle naar Hardenberg werden twee lege jampotjes in de grond gestopt, die als holes fungeerden. Warner deed ook mee en raakte zo enthousiast dat hij samen met zijn vrienden een paar holes op Beltgraven maakte. Een ‘pro’ werd ook snel gevonden, want het toeval wilde dat ZAC in die jaren werd getraind door de jonge Engels­man Fawcett, die een groot liefhebber van golf was. Met hem maakte Warner het plan voor een negen holes baan.

In het maandblad voor de amateursport De Corint- ham dat van 1924 tot 1932 werd uitgegeven, werd in oktober 1928 aandacht besteed aan de Zwol­sche Golfclub, die vier jaar daarvoor op initiatief van Warner was opgericht. ‘Er wordt twee keer per maand geoefend onder de kundige leiding van Mr. Douglas Monk van de Hilversumsche Golf­club, en het spelpeil gaat dan ook in een bevre­digend tempo omhoog.’ In het artikeltje wordt ook nog gemeld, dat leden van andere verenigin­gen van harte welkom zijn. Maar automobilisten wordt wel aanbevolen zeer langzaam te rijden bij het passeren van andere vehikels. ‘Daar de weg wel heel goed, doch smal is, en de heide ter zijde ver­raderlijke kuilen bevat.’
Een van de enthousiaste golfers op Beltgraven was mevrouw S. Daendels-van Rijck. Van haar kwam het initiatief om in haar woonplaats Hattem een golfbaan aan te leggen. Warner steunde die plannen en werd na de oprichting op 14 septem­ber 1930 zelfs de eerste voorzitter van de Hattem­sche Golf- en Country Club, die nog altijd bestaat. De baan nabij het Apeldoorns Kanaal tussen Hat­tem en Wapenveld werd op 11 april 1931 feestelijk geopend, waarbij de heren Snouck Hurgronje en Del Court als vertegenwoordigers van het Neder­landsch Golf Comité een zogeheten ‘four-ball match’ speelden tegen twee profs, de heren Blans­jaar en Van Dijk. ’s Avonds was er een feestelijk diner in Grand Hotel Wientjes in Zwolle.

Olympische Spelen 1928

Als voorzitter van de NVB was Warner in con­tact gekomen met F.W.C.H. Baron van Tuyll van Serooskerken, die lid was van het Internationaal Olympisch Comité. De droom van de baron was, dat in Nederland een Olympiade zou worden gehouden. Al in 1912 werd ons land door hem kan­didaat gesteld voor de organisatie van de Olympi­sche Spelen, maar ook al omdat een Nederlands Olympisch Comité nog moest worden opgericht, bestond daarvoor onvoldoende draagvlak. Toen

Het landgoed Beltgra­ven, waar het gezin Warner in de zomer­maanden woonde. (Uit: Clubblad Golfclub Zwolle nr.7, 2004)
U.J. Reinders, ook een van de grote mannen uit de geschiedenis van ZAC. Via Reinders kwam Jasper Warner in aanraking met de golfsport. (Archief ZAC, HCO) Jasper Warner met zijn kleinzoon Jasper op Beltgraven. (Familie Warner)

Kop van het program­ma van de Olympische Spelen 1928 te Amster­dam. (Wikipedia)
Het Nederlands Olym­pisch Comité in 1928. Bovenaan rechts Jasper Warner. (Uit: Het offi­ciële Gedenkboek van de negende Olympiade Amsterdam, 1928)

dat NOC er kort na de Eerste Wereldoorlog was gekomen, kon Van Tuyll van Serooskerken serieus werk van zijn lobby maken. Uiteindelijk lukte het om met Amsterdam de organisatie van de Spelen van 1928 toegewezen te krijgen. De baron zou dat sportfeest zelf niet meemaken, want hij kwam op 13 februari 1924 plotseling te overlijden, amper een maand nadat het zogenaamd Comité 1928 was opgericht dat met de organisatie van de Spe­len werd belast. Warner, die lid was van het NOC, was vice-voorzitter van dat Comité.
Uitgerekend was, dat de Spelen in Amsterdam een slordige twee miljoen gulden zouden gaan kosten. De helft van dat bedrag zou uit een loterij moeten komen, maar de minister van Financiën weigerde op principiële gronden om daarvoor een vergun­ning te verlenen. In plaats daarvan wilde hij voor om gedurende vier jaren het NOC jaarlijks een subsidie van maximaal 250.000 gulden toe te ken­nen. Het voorstel leidde in de politiek tot heftige debatten, waarbij voor- en tegenstanders elkaar in de haren vlogen. Vooral vanuit confessionele hoek kwam er veel kritiek. Daar werd gezegd dat de Spelen alleen maar tot zondagsontheiliging en toeneming van de onzedelijkheid zouden leiden. Uiteindelijk werd het voorstel op 6 mei 1925 door de Tweede Kamer verworpen, waarmee het NOC plotseling met een levensgroot gat in de begroting zat. Om uit de impasse te komen, werd een kleine commissie van actie opgericht, die volmacht kreeg ‘tot het nemen van die maatregelen welke wen­schelijk zijn om de noodige gelden te verkrijgen’. Leden van die belangrijke commissie waren War­ner, A.B. van Holkema en mr. A. Baron Schim­melpenninck, die na het overlijden van van Tuyll van Serooskerken voorzitter van het NOC was geworden. Onder meer dankzij de hulp van par­ticulieren en instellingen, een premielening van de gemeente Amsterdam, een flinke bijdrage uit Nederlands-Indië en allerlei acties van plaatselijke commissies lukte het om het gat in de begroting te dichten.
‘De buitenwereld beseft niet half hoe intensief er door het Comité 1928 en hun medewerkers is gearbeid om de enorme organisatie voor elkaar te krijgen, hoeveel dagen en weken de leiders hebben opgeofferd aan hun belangeloos werk voor deze nationale sportzaak, die zo’n enorme voorberei­ding kost’, zei Warner kort voor de Spelen in een interview met de legendarische sportjournalist

M.J. Adriani Engels voor het blad De Revue der Sporten. Hij keek vooral met veel voldoening terug op het werk in de zogenaamde kleine commissie. ‘De steun door de burgerij was voortreffelijk, het geld kwam overal vandaan binnen en dat meele­ven van ons volk sterkte ons in onze overtuiging, dat we iets deden in ons nationaal belang.’ Geen woord van kritiek in het interview in de rich­ting van de partijen die het de organisatie van de Olympische Spelen financieel zo moeilijk hadden gemaakt. Dat paste niet bij het karakter van War­ner. Tegenslagen hoorden bij het leven en waren er om overwonnen te worden.
De Spelen van Amsterdam hebben uiteinde­lijk zo’n 3,3 miljoen gulden gekost, een dik mil­joen meer dan aanvankelijk was geraamd. Voor de organisatie leidde dat tot een tekort van bijna drie ton, dat ruimschoots werd gedekt door het garantiefonds van 900.000 gulden. Grappig is om te constateren dat het mega-evenement de gemeente Amsterdam nauwelijks iets heeft gekost. Heel genereus had de hoofdstad het NOC gehol­pen met een subsidie van 250.000 gulden, maar aan inkomsten haalde de gemeente een bedrag van ƒ 239.319,70 uit vermakelijkheidsbelasting binnen…

Beb Bakhuys

Na de Olympiade van 1928 zou Warner zich op nationaal niveau niet meer in de sportwereld laten zien. In Zwolle bleef hij echter een trouw en mee­levend supporter van zijn ZAC. In 1933 zorgde hij er persoonlijk voor dat Beb Bakhuys naar Zwolle kwam. De voetballer die beroemd zou worden door het doelpunt dat hij een jaar later, op 11 maart 1934, in de interland tegen België maakte (met het hoofd, in zweefduik, nu bekend als sco­ren á la Bakhuys) had al eerder bij ZAC gespeeld. Als jongen van zeventien werd de op Java geboren Elisa Hendrik ‘Beb’ Bakhuys leerling van de tuin­bouwschool in Frederiksoord en ging hij voor ZAC spelen. De club kwam toen in de tweede klasse uit, maar met zijn geweldige productiviteit

als midvoor loodste Bakhuys ZAC in twee jaar tijd Beb Bakhuys, 1928.
naar het kampioenschap van de eerste klasse. Nog altijd is hij de top-
In de nacompetitie om de landstitel werd ZAC scorer van ZAC. Jasper
achter Ajax en Feyenoord derde. Als voetballer Warner haalde hem in
was Bakhuys pure klasse, maar op school presteer­ 1933 voor de tweede
de hij slecht. Zijn ouders, die nog in Nederlands- keer naar Zwolle door
Indië woonden, haalden hem daarom in 1929 hem een baantje op zijn
terug naar Java. Het was Warner in 1933 bekend kantoor aan te bieden.
dat Bakhuys weer in Nederland was, maar dat hij (Collectie HCO)
als gevolg van de crisis die in de economie heerste
zonder werk zat. Warner bood de voetballer een
baantje op zijn assurantiekantoor aan onder voor­

Het elftal van ZAC in 1934, met Bakhuys, staande, tweede van rechts. (Collectie HCO)
Schilderij van Jasper Warner in het ornaat van consul van België, met zijn koninklijke onderscheidingen op de borst. (Familie War­ner)

waarde dat hij weer bij ZAC ging spelen. Bakhuys ging onmiddellijk akkoord, niet in het minst van­wege het salaris dat hij bij Warner zou gaan ver­dienen: 75 gulden per maand, een bedrag dat door supporters van ZAC zou worden verdubbeld. Op het voetbalveld was Bakhuys dat geld meer dan waard, hij scoorde ‘als een mitrailleur’ zoals Gerard Schutte in zijn boek Meters buutenspel over het voetbal in Zwolle schreef. In het seizoen 1933-1934 maakte hij drie doelpunten per wed­strijd, een ongeëvenaard gemiddelde. Maar echt naar zijn zin had Bakhuys het in Zwolle niet en toen hij in 1935 het aanbod kreeg om bij HBS in Den Haag te voetballen en er tevens eigenaar van een tabakswinkel te worden, hapte hij meteen toe. Bij zijn vertrek uit Zwolle had Bakhuys 147 doel­punten gemaakt, een aantal waarmee de in 1982 overleden voetballer anno 2007 nog altijd de top­scorerslijst van ZAC aanvoert!

Het einde
Jasper Warner overleed na een kort ziekbed, hij leed aan slokdarmkanker, op 27 juni 1942 op 72-jarige leeftijd in zijn zomerhuis op landgoed Beltgraven. De begrafenis vond vier dagen later, op 1 juli, plaats op Kranenburg in Zwolle. Het was volgens de Zwolse Courant een eenvoudige plechtigheid, waarbij op uitdrukkelijk verzoek van de familie niet werd gesproken. Aanwezig waren onder meer Pim Mulier, de erevoorzitter van de NVB, en de burgemeester van Zwolle jhr. mr. M. van Karnebeek.
‘De gemoedelijke’ werd snel vergeten, de bezetting door de Duitsers drukte een zwaar stempel op het dagelijks leven van de bevolking en na de bevrijding was alle aandacht gericht op de wederopbouw van ons land. Pas een paar jaar geleden dook de naam Jasper Warner opeens weer op, toen de gemeente besloot om in het villapark aan de Oude Veerweg een straat naar hem te ver­noemen. Een betere plaats om deze illustere Zwol­lenaar te eren had men niet kunnen kiezen, want was het niet hier dat Warner een stuk grond kocht waarop het voetbalveld van ZAC werd aangelegd, waar dankzij de oprichter van deze club twee keer een echte interland werd gespeeld en waar Warner zelf tientallen jaren lang als trouwe toeschouwer langs de lijn heeft gestaan.

Bronnen
Het Sportblad, officieel orgaan van den Nederlandschen
Voetbalbond Officieele Mededeelingen van den Nederlandsche Voet­
bal-Bond

Het N.V.B.-Boek, gedenkboek bij het 40-jarig bestaan van den Nederlandschen Voetbalbond, 1929
KNVB Jubileumboek 1889-1939, 1939
Gedenkboek ter herinnering aan het 25-jarig bestuurs­lidmaatschap van Jasper Warner
Gerard Schutte, Meters Buutenspel,Voetbal in Zwolle van 1893-1983. Zwolle 1983
Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant
Nieuwe Rotterdamsche Courant
De Revue der Sporten

Officieel Gedenkboek IXe Olympiade Amsterdam 1928
Hattemse Golf & Country Club 1939-2005
De Corinthian, officieel vereenigingsorgaan Zwolsche Golfclub
De Broeklanden, uitgave van de Oudheidkundige Ver­eniging Oldebroek
Archief Gemeente Zwolle (HCO)

Jasper Warner, ver­beeld door kunstenares Rana Berends voor de openingstentoonstel­ling van het HCO over Overijsselse sporthel­den, 2006. (Collectie Rana Berends)

Pim Mulier, oprichter van de Nederlandse Voetbal Bond. (NVB gedenkboek 1929)

Zwolle, een cruciale plaats in mijn leven
De plaats van herinnering van Eddy van Hijum
Frank Inklaar
Het Zwolse stadhuis, omstreeks 2000 (parti­culiere collectie)

V
orig jaar is in het tweede nummer van het Zwols Historisch Tijdschrift een nieuwe rubriek van start gegaan: Zwolse plaatsen van herinnering. In een Zwolse variant op het popu­laire historische concept van de ‘lieu de mémoire’, of plaats van herinnering, vertellen bekende Zwol­lenaren over een plek in Zwolle die een belangrijke rol in hun leven heeft gespeeld. De aftrap voor deze serie werd verricht door Wil Cornelissen met een verhaal over de Vechtbrug. Als tweede in deze serie is het de beurt aan een politicus, Eddy van Hijum, Tweede Kamerlid voor het CDA.
Van Hijum’s eerste reactie op de vraag of hij in deze rubriek zou willen figureren was: ‘Natuurlijk, maar kom ik hier wel voor in aanmerking, want ik ben net verhuisd en woon niet meer in Zwolle.’ Aangezien er wat dit betreft geen strenge regels waren en Van Hijum zich nog met enige regel­maat in het Zwolse vertoont, is besloten dit niet als een zwaarwegend probleem te zien. Bovendien ligt Laag Zuthem net om de hoek…

Holtenbroek
Hoewel Eddy van Hijum dus niet meer woon­achtig is in Zwolle, en sinds 2003 vanwege zijn Tweede Kamerlidmaatschap ook niet meer in Zwolle werkzaam is, voelt hij zich toch nog sterk met Zwolle verbonden. Als Kamerlid heeft hij een extra oog voor de Zwolse regio. Bovendien is Van Hijum, als opvolger van Theo Rietkerk, speciaal adoptievader voor de Zwolse wijk Holtenbroek. In die functie onderhoudt hij frequent contact met de wijk en zijn bewoners en is hij regelmatig op werkbezoek bij vergaderingen, feesten en wat al niet. Van Hijum is zeker positief over de ont­wikkelingen in de wijk. De fysieke veranderingen dragen bij tot meer leefbaarheid, maar Van Hijum beklemtoont dat het daarnaast ook heel belangrijk is dat er wat gedaan wordt aan de sociale structuur van de wijk. Hoewel Van Hijum nooit in Holten-broek heeft gewoond, zou de keuze voor deze wijk als plaats van herinnering dus zeker een mogelijk­heid zijn geweest.
Datzelfde geldt ook voor het parcours van de halve Zwolse marathon. Van Hijum is een enthousiast hardloper en hij heeft de Zwolse halve marathon drie keer gelopen. Voor de kenners: zijn recordtijd is 1 uur 46 minuten en 27 seconden. Misschien is dat wat te kort om het parcours van de halve marathon als plaats van herinnering op te voeren. Niet Holtenbroek, niet het marathon-parcours, ook niet de plaatsen in Zwolle waar Van Hijum gewoond heeft. In dat geval had Assendorp nog een goede kans gemaakt, want daar heeft Van Hijum met veel plezier gewoond. In de buurt van Margriet Meindertsma, altijd levendig en actief. Maar Van Hijum heeft gekozen voor het stadhuis van Zwolle als plek van herinnering. Daar hebben zich enige cruciale gebeurtenissen in zijn leven afgespeeld. Zoals de hele periode in Zwolle door Van Hijum als cruciaal wordt omschreven.

Plaats van herinnering: het stadhuis
Dat Zwolle zo’n cruciale plek in Van Hijum’s leven zou gaan innemen was allesbehalve voor de hand liggend. Zwolle was voor Van Hijum eigen­lijk alleen maar een halteplaats op doorreis. Door­reis vanuit Friesland, waar hij het grootste deel van zijn jeugd doorbracht (Woudsend), of op doorreis vanuit Enschede, waar hij bestuurskunde aan de Universiteit Twente studeerde. Min of meer toeval­lig werd de halteplaats op doorreis een voorlopig eindstation. In 1996 kreeg Van Hijum in Zwolle een baan bij de provincie Overijssel bij de afdeling Water. Gedetacheerd vanuit de Universiteit Twen­te deed hij hier onderzoek op basis waarvan hij in 2001 promoveerde. Natuurlijk was een woonplek in Zwolle daarbij handig. De eerste woonplek in de stad werd een kamer in de Kerkstraat. Later volgden woningen aan de Molendwarsstraat in Assendorp en de Potmarge in de Aa-landen.
Dit alles is nog weinig reden om Zwolle als cru­ciaal in je leven af te schilderen. Dat wordt anders als Van Hijum vertelt dat de meeste belangrijke gebeurtenissen in zijn privé-leven zich in Zwol­le hebben afgespeeld. Na eerst in Assendorp te hebben samengewoond, trouwde Van Hijum in Zwolle. Vervolgens werden zijn kinderen in Zwolle geboren. En de politieke carrière van Van Hijum raakte vol op stoom in Zwolle. Twee van deze gebeurtenissen, het huwelijk en de poli­tieke carrière, hebben zich afgespeeld op dezelfde plek: het stadhuis. Daarom heeft Van Hijum het Zwolse stadhuis uitgekozen als plaats van herin­nering. Dierbare persoonlijke herinneringen aan deze plaats zijn er vanwege zijn huwelijk dat door toenmalig wethouder John Berends werd voltrok­ken. Van meer publieke aard zijn de politieke her­inneringen verbonden met het stadhuis. Hoewel ook die gecombineerd kunnen zijn met heel per­soonlijke gevoelens. Zo omschrijft Van Hijum zijn installatie in 1998 als Zwols raadslid als een onbe­twist hoogtepunt in zijn leven. Met name de aan­wezigheid van zijn ouders in de raadszaal maakten deze gebeurtenis onvergetelijk.

Grote verbondenheid met de stad
Van Hijum was al jong ‘in de politiek’. Dat begon al in Friesland waar hij lid werd van het CDJA, de jongerenafdeling van het CDA. Tijdens zijn stu­die bekleedde hij voor deze organisatie regionale en landelijke bestuursfuncties. Het was dus voor de hand liggend dat ook politiek Zwolle te maken kreeg met Eddy van Hijum. Als jongerenkandi­daat verscheen hij op de Zwolse CDA-lijst op plek
4. Pikant detail hierbij is dat Van Hijum eigenlijk lager op de lijst was geplaatst, maar dat hij uitein­delijk bij de definitieve samenstelling van de lijst werd gepromoveerd naar plek 4, die eerst gereser­veerd was voor Gerard van Dooremolen.
Alles kwam later toch nog goed toen Van Dooremolen het wethouderschap toebedeeld kreeg. Na een redelijk verkiezingsuitslag voor het CDA werd Van Hijum Zwols raadslid. Bijna zes jaar bleef hij in de Zwolse politiek actief. In zijn eerste zittingsperiode was hij woordvoerder voor zijn partij voor sociale zaken, werkgelegenheid en economie. Bij de voor het CDA zeer succesvolle verkiezingen van 2002 werd hij herkozen. In zijn nieuwe zittingsperiode werd hij fractievoorzit­ter en woordvoerder openbare orde, financiën en veiligheid. Ook het fractievoorzitterschap wordt door Van Hijum als een hoogtepunt gezien. Een heel drukke baan, maar ook een heel mooie: ‘Je zit dicht op wat er gebeurt en dat geeft een grote ver­bondenheid met de stad.’
Tijdens zijn Zwolse politieke leven kwam Van Hijum natuurlijk veel in het stadhuis. Vooral in de fractiekamer van het CDA heeft hij vele uren doorgebracht. Speciaal waren de avonden waarop de verkiezingsuitslagen binnenkwamen. De span­ning over hoe er gescoord was. Van Hijum heeft ook sterke herinneringen aan die bizarre avond van de zesde mei 2002, de avond waarop Pim For­tuyn werd vermoord. CDA-prominente Gerda Verburg was op bezoek in Zwolle om op te treden in een debat. Dat debat werd natuurlijk vanwege alle commotie afgelast. Specifiek Zwolse herin­neringen uit de raadszaal van het Zwolse stadhuis heeft Van Hijum natuurlijk ook. Hij heeft immers aan veel debatten deelgenomen. Van al die debat­ten zijn hem een paar echt bijgebleven: de debat­ten over de grote podiumaccommodatie (het huidige theater De Spiegel) en over de daklozen­opvang Bonjour.
Van Hijum’s Zwolse politieke leven passeerde grotendeels onder het burgemeesterschap van Jan Franssen. Uitdrukkelijk stelt Van Hijum dat deze burgemeester voor hem heel belangrijk is geweest. ‘Hij wist mij nog meer te enthousiasmeren voor de politiek. Een bijzondere burgemeester’, aldus Van Hijum.

Tweede Kamer

In 2003 kwam er een einde aan de verbondenheid van Van Hijum met het Zwolse stadhuis. Hij ver­liet de Zwolse politiek om naar de Tweede Kamer in Den Haag te gaan. Daar vulde hij de vrijgeko­men plaats van Theo Meijer op, die tussentijds de kamer had verlaten. Samen met Arie Slob (CU) en Co Verdaas (PvdA) vormde hij ‘de Zwolse lob­by’ in de Haagse politiek. Een driemanschap van verschillende politieke pluimage, die het onder­ling echter heel goed konden vinden. Bovendien hadden zij allen oog voor het Zwolse belang. In de Kamer timmerde Van Hijum zeer aan de weg. Medio 2004 werd hij voorzitter van de fractiecom­missie Verkeer en Waterstaat en woordvoerder mobiliteit van het CDA. In 2005 werd hij tevens woordvoerder arbeidsmarktbeleid. Op een veilige plek op de CDA-verkiezingslijst prolongeerde Van Hijum bij de verkiezingen van 2006 zijn Kamer­lidmaatschap. Dit keer werd ‘de Zwolse lobby’ tot twee personen verkleind, omdat alleen Arie Slob ook herkozen werd. Langzaam maar zeker groeit Van Hijum uit tot een landelijk bekend politi­cus. In de Kamer is hij voorzitter van de fractie­commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid en woordvoerder sociale zekerheid (WW, WAO/ WIA), arbeidspa

Lees verder

Zwolse Historisch Tijdschrift 2008, Aflevering 1

Door 2008, Aflevering 1, Afleveringen, Jaartal, Zoek in ons tijdschrift

Annèt Bootsma­van Hulten en Wim Huijsmans

Groeten uit Zwolle

Potgieter borstbeeld 1808-1875. Zwolle. Poststempel: Zwolle, 13 augustus 1924
Henk Annie
Of Henk en Annie bewonderaars waren van Pot-gieter zal wel altijd onbekend blijven. Onze keus viel op deze prentbriefkaart omdat het dit jaar tweehonderd jaar geleden is dat Everhardus Johannes Potgieter in Zwolle werd geboren. Dat gebeurde op 27 juni 1808 in het huis Luttekestraat
14. Potgieter woonde tot zijn dertiende in Zwolle en ging toen naar Amsterdam waar hij werkzaam was in de handel. Hij is vooral bekend geworden als schrijver en richtte met anderen in 1835 de Gids op, een cultureel en literair tijdschrift dat nog steeds bestaat. Met de kritiek op zijn tijd heeft hij krachtig bijgedragen aan de strijd tegen de

(Collectie HCO)

heersende Jan Saliegeest. Potgieter overleed op 3 juni 1875 te Amsterdam en ligt daar begraven op de Nieuwe Oosterbegraafplaats.
Om hem te eren kregen in 1893 het park en de straat langs de gracht tussen Sassenpoortenbrug en Nieuwe Havenbrug de naam Potgietersingel. Bij gelegenheid van zijn honderdste geboortejaar werd in 1908 in dit park een bronzen borstbeeld voor hem onthuld, gemaakt door de beeldhouwer Charles van Wijk. Op de sokkel staan zijn naam en levensjaren vermeld en wat lager de tekst: ‘onster­felijk maakt de oorspronkelijkheid’. Dezelfde tekst staat ook op zijn grafzerk in Amsterdam.
Op de achtergrond is de Grote Sociëteit aan de Koestraat te zien. Het is alsof Potgieter met een wijze en droevige blik in de richting van de Sassen-poort kijkt. Wijs was hij zeker; droevig is hij wel­licht nu omdat de lauwerkrans om de sokkel ver­dwenen is.
Zie ook Kermissouvenir, op pagina 24.

zwols historisch tijdschrift
3

Redactioneel

D
e aandachtige lezer zal het niet zijn ont­gaan: de omslag is voorzien van een lau­werkrans met daarin de vermelding 25 jaar Zwolse Historische Vereniging. Aan dit jubi­leum zal niet ongemerkt voorbij worden gegaan. De jubileumcommissie van de ZHV is van plan om een Zwolse canon op te stellen naar analogie van de Nederlandse canon. Een canon is het geheel van belangrijke personen, verschijnselen en processen, die samen laten zien hoe Zwolle zich ontwikkeld heeft tot de stad waarin we nu wonen en leven. Later dit jaar hoort u hier meer over.
Met dit nummer verschijnt dus de eerste a.e­vering van de 25e jaargang. De omslag licht al een tipje van de inhoud op: oude winkels in beeld gebracht. Pieter Lettinga is op zoek gegaan naar winkels in Zwolle die niet meegegaan zijn op de golf van elke verandering en waar de aankleding uit een voorbije tijd gebleven is.
Niet alleen de ZHV viert dit jaar een jubileum. Het is in 2008 ook 75 jaar geleden dat de Jeruza­lemkerk werd ingewijd. Henk Moerman schetst een gedetailleerd beeld van de diverse richtingen en personen binnen de hervormde gemeente in Zwolle rond 1930 en van de bouw van de kerk. En daarmee is het feestgedruis in dit nummer nog niet ten einde: ook aandacht voor Potgieter, die 200 jaar geleden in Zwolle werd geboren en wiens buste 100 jaar geleden in het naar hem genoemde park werd onthuld.
Feestgedruis viel er ook te beluisteren toen vorig jaar de Inventaris van het stadsarchief van Zwolle 1230-1813 werd gepresenteerd. In een interview met Albert Mensema wordt hier op ingegaan. In dit artikel komt ook de ‘pijnlijke’ kwestie ter sprake dat de oorkonde aangaande ons stadsrecht uit 1230 waarschijnlijk een falsi.catie is…

Inhoud

Groeten uit Zwolle Annèt Bootsma – van Hulten en Wim Huijsmans 2
De bouw van de Jeruzalemkerk Een schets van de denk- en werkwijze van de Zwolse hervormden omstreeks 1930 Henk Moerman 4
Kermissouvenir Annèt Bootsma – van Hulten en Wim Huijsmans 24
Oude winkels Pieter Lettinga 25
‘Onderzoek houdt je van de straat en uit het café’ Een gesprek met de inventarisator van het Zwolse stadsarchief Annèt Bootsma – van Hulten 37
Boekbesprekingen 42
Recent verschenen 45
Mededelingen 47
Auteurs 50

Omslag: Uit de fotoserie over Oude winkels in deze uitgave, Huisman scheeps­benodigdheden, gevestigd aan de Buitenkant in Zwolle. De man op de foto is Harm Huisman. (Foto Pieter Lettinga)

De bouw van de Jeruzalemkerk
Een schets van de denk- en werkwijze van de Zwolse hervormden omstreeks 1930
Henk Moerman
Een sfeervolle opname omstreeks 1940 van de Jeruzalemkerk aan een nog landelijke Assen­dorperdijk. (Foto Bertus Meulenbelt, collectie HCO)
O
p 4 maart 2008 was het 75 jaar geleden dat de Jeruzalemkerk werd ingewijd. Een mooie gelegenheid om wat uitvoeriger bij de ontstaansgeschiedenis van deze kerk, gelegen aan de Molenweg in Assendorp, stil te staan. Aan de hand van de notulen van de brede en de bijzondere kerkenraad, de kerkvoogdij, de voorbereidings- en bouwcommissie en artikelen in de Zwols(ch)e Kerk­bode heb ik geprobeerd dat in onderstaand artikel te doen. Tevens hoop ik zo ook een beeld te schet­sen van de verhoudingen tussen de diverse geloofs­richtingen, hun samenwerking en rivaliteit, en de personen en colleges binnen de hervormde kerk in het Zwolle rond 1930.

De hervormde gemeente in de jaren twintig
Men kan zeggen dat er in de jaren twintig van de twintigste eeuw binnen de hervormde kerk in Zwolle sprake was van een driestromenland, bestaande uit: de van oudsher dominerende vrij­zinnige groep (ook aangeduid als links, modern), de evangelische middengroep en de sterker wor­dende orthodoxe groep (rechts, rechtzinnig). De vrijzinnigen hadden drie predikanten: ds. A.H. Scholte (1911–1939), ds. G. Horreüs de Haas (1919–1943), ds. K.F. Proost (1917–1930) en na 1930 (tot 1940) ds. J.F. Kruyt. Er was één evangeli­sche predikant, ds. A. de Jonge (1912–1941), en er waren twee orthodoxe predikanten, ds. H. Visser

zwols historisch tijdschrift
5
(1905–1936) en ds. C.D. van Noppen (1918– 1952).
De vrijzinnigen verloren (ook landelijk) ter­rein. Daarom was ds. De Haas beroepen, een lan­delijk bekend theoloog en prominent lid van de SDAP, om de van de kerk vervreemde arbeiders (vaak woonachtig in Assendorp) te trekken, ech­ter met weinig resultaat. In de jaren twintig vreesden de vrijzinnigen de afname van hun invloed en zelfs uitzetting uit de kerk. Op deze vrees was hun tactiek afgesteld: ze probeerden enerzijds de rechtse groep zoveel mogelijk ter wille te zijn, anderzijds de positie die ze hadden zo lang mogelijk te handhaven. De geschiedenis van de bouw van de Jeruzalemkerk zal deze hou­ding illustreren.
Omdat de vrijzinnigen in 1912 de komst van een derde orthodoxe predikant hadden tegenge­houden, was de evangelische ds. De Jonge beroe­pen, een bescheiden, verzoenende .guur. Door zijn innemende persoonlijkheid wist hij mensen te trekken en een bloeiende zondagsschool in de Broerenkerk op te bouwen.
De belangrijkste orthodoxe predikant was ds. Van Noppen. Deze was eerst in dienst van de stadsevangelisatie, maar werd in 1926 ‘gewoon’ predikant in de vacature van ds. De Haan (1894–1926). Erdtsieck/Faber schrijven over Van Noppen: ‘De predikant en zijn gemeente pasten precies bij elkaar, zeer oranje-gezind, gehecht aan verleden en traditie, patriarchaal.’ Ds. Van Nop­pen had goede contacten met de oude, adellijke elite. Hij was zeer actief en stimuleerde een veelzij­dig verenigingsleven. Zijn orthodoxie was mild, niet fanatiek. In de (orthodoxe) Zwolse Kerkbode droeg hij zijn ideeën uit.
Deze drie richtingen moesten samenwerken in de bijzondere kerkenraad, gevormd door predi­kanten en ouderlingen, en de brede kerkenraad. Daarin hadden de zes predikanten zitting, die ieder drie ouderlingen van eigen richting meena­men, en achttien diakenen. Bij de diakenen speel­de het richtingverschil minder. In de bijzondere kerkenraad werden veelal administratieve kwes­ties besproken (zoals attestaties), soms ook inge­zonden brieven. De belangrijkste discussies von­den plaats in de brede kerkenraad.

Een machtig college was het college van kerk­voogden, dat gevormd werd door een aantal heren uit de sociale toplaag, die zich bewust waren van hun belangrijkheid. Zij beslisten over het beheer

Ds. G. Horreüs de Haas, predikant in Zwolle van 1919 tot 1943, geportretteerd omstreeks 1930. (Foto Ziegler, collectie HCO)
Ds. C.D. van Noppen was van 1918 tot 1952 predikant in Zwolle. (Collectie HCO)
en werden gecontroleerd door het college van notabelen.1
Een steeds weerkerende bron van spanningen was de tienjaarlijkse stemming. De lidmaten mochten dan beslissen of de ambtsdragers voor de komende tien jaar benoemd zouden worden door de kerkenraad of door een kiescollege. Behield de kerkenraad dat recht, dan bleven de bestaande verhoudingen gehandhaafd, echter, bij een kies­college zouden de verhoudingen op scherp komen te staan. De vrijzinnigen vreesden immers ortho­doxe overheersing. De orthodoxen waren echter in deze kwestie verdeeld en de groep van ds. De Jonge wilde geen strijd. Zowel in 1921 als in 1931 werd het kiescollege daarom door een meerder­heid van de lidmaten afgewezen.2

De stadsevangelisatie
De drie Zwolse hervormde kerken (Grote Kerk, Broerenkerk en Bethlehemkerk, alle drie nog mid­deleeuwse gebouwen) lagen in de binnenstad. Rond 1900 ontstonden buiten de stadsgracht ech­ter nieuwe woonwijken. Met name Assendorp groeide in die tijd sterk. In deze nieuwe wijken waren velen van de kerk vervreemd. Hoe moest de kerk daarop inspelen? De tegenstelling links (vrij­zinnig) – rechts (orthodox) verlamde het kerkelijk optreden.
Naar landelijk voorbeeld had een aantal ortho­dox-hervormde Zwolse notabelen het initiatief genomen en geld gegeven waarmee gebouwtjes waren gekocht en evangelisten waren aangesteld. In 1888 werd de ‘Evangelisatie buiten de Kamper-poort’ opgericht. Deze vereniging werd in 1913 voortgezet in de ‘Stadsevangelisatie te Zwolle’. Het eerste gebouw was ‘Pniël’ in de Kamperpoort (1888), in 1895 gevolgd door ‘De Dageraad’ in Assendorp. Hierna werden gebouwen gesticht in Dieze (‘De Ster’), de binnenstad (‘Geloof en Vrij­heid’) en de Pierik (‘Opwaarts’). In deze gebou­wen werd een scala aan activiteiten ontwikkeld: zondagsschool, kinderkerk, mannenvereniging, reciteerclub, meisjesvereniging, dameskrans, bewaarschool, muziek, sport, wijkverpleging, bij­bellezingen, lectuurverspreiding, bezoekwerk. Op deze manier werden honderden mensen bereikt, niet in het minst in Assendorp. Bij de opening (7 december 1928) van het nieuwe gebouwtje van de stadsevangelisatie aan de Hortensiastraat in de Pierik verwoordde ds. Van Noppen, de voorzitter van de stadsevangelisatie, het belang daarvan als volgt: ‘Een nieuwe Hervormde kerk is in Assen-dorp dringend noodig, maar de kerk moet een voorportaal hebben. De stadsevangelisatie, die een Hervormd karakter draagt, wil dat voorportaal zijn en kan slechts blijvende vrucht dragen als ze de kerk in het oog houdt.’3

1927: De discussie begint
Bij de inwijding van de Jeruzalemkerk op 4 maart 1933 hield (de orthodoxe) ouderling Van Egten4 een toespraak, waarin hij memoreerde dat de legendarische (zeer orthodoxe) ds. Vermeer5 bij de inwijding van ‘De Dageraad’ in 1895 al het verlan­gen naar een kerk in Assendorp had uitgesproken.
De eerste wens op papier om tot een nieuwe kerk te komen ben ik tegengekomen in de Zwolse Kerkbode van 20 mei 1927, waarin een ‘belangstel­lende lezer’ een oproep deed om in Assendorp een kerk te bouwen. Zijn argumenten: er woonden in Assendorp veel hervormden, maar de afstand tot de binnenstad was te groot. In de Kerkbode werd deze oproep ondersteund: in de diensten bij ds. Visser en ds. Van Noppen was plaatsgebrek, gemeenteleden weken daarom uit naar de Luther­se kerk (die had in Zwolle een orthodoxe signa­tuur), Elim (de evangelisatie van de Gereformeer­de Bond aan de Eekwal) en de gereformeerde ker­ken. Verder was de akoestiek van met name de Broerenkerk slecht. Er werd daarom gepleit voor een gemengde commissie van kerkenraad en kerk­voogdij om ideeën over plaats, grootte, .nancie­ring en exploitatie van een nieuwe kerk op een rij­tje te zetten. De kerkvoogdij zou snel land moeten reserveren, hetgeen niet riskant was, het land behield immers zijn waarde.
In de vergadering van de bijzondere kerken­raad van 21 juni hield ouderling Van Egten een pleidooi voor een nieuwe kerk met dezelfde argu­menten. Volgens hem was de .nanciële situatie van de hervormde gemeente niet zo slecht. Ds. Visser zag door kerkbouw ook meer geld binnen­komen: ‘Wij hebben een kerk noodig. Rome en de Gereformeerden hebben er één. Deze laatste brok­
zwols historisch tijdschrift
7

kelt ons af.’6 Hij werd gesteund door ds. Van Nop­pen. Ds. De Jonge wilde ook grond reserveren. Op de vraag van Van Noppen of ‘we in beginsel kun­nen besluiten de kerk te bouwen’, antwoordde ds. De Haas dat ze niet zo ‘heetgebakerd’ moesten zijn. In de brede kerkenraad zou het punt van de kerkbouw verder besproken worden.
In de vergadering van 5 juli 1927 van dit colle­ge kwam de kerkbouw uitvoerig aan de orde. Ds.
Van Noppen somde de bovengenoemde argu­menten op, gesteund door ds. Visser. Hij voegde er nog aan toe dat je overal het accent van binnen-naar buitenwijken verlegd zag worden, en dat het gemeenteleven zo versterkt zou worden: ‘Hier wordt het richtingverschil uitgeschakeld, het wordt immers een gemeenschappelijke actie.’ In de nieuwe kerk kon bovendien met vrije zitplaat­sen begonnen worden (de verhuur van zitplaat-
Luchtfoto van de Jeru­zalemkerk begin jaren dertig in een nog lande­lijke omgeving. De kerk ligt tussen de Assendor­perdijk (boven) en de Molenweg (onder) in. (Uit: Oud Zwolle van­uit de lucht)
sen was een strijdpunt tussen de kerkvoogdij, die eraan wilde vasthouden en de kerkenraad, die het wilde afschaffen).
De voorzitter, ds. Proost, stelde voor de Broe­renkerk ‘waarvan niemand houdt’ te verkopen. Enkele reacties uit de vergadering: verkoop van de Broerenkerk aan de ‘Roomschen’ zou een storm van protesten verwekken in de gemeente. Dat zou ook niet nodig zijn, want: ‘Wij zijn net zo offer­vaardig als de Gereformeerden.’ Ds. De Jonge: ‘Het voorstel van ds. Proost valt hem koud op de ziel. Wij hebben de Broerenkerk noodig. Verkoop zou Rome`s macht vergrooten en moreel ons gro­te schade veroorzaken’. Ds. Visser zag het geld er wel komen, maar ds. Proost en ds. De Haas hiel­den grote twijfels.
De kerkenraad besloot aan de kerkvoogdij te schrijven dat een meerderheid prioriteit gaf aan een nieuwe kerk en voor vrije zitplaatsen was. Ver­der was de kerkenraad van mening dat de verwar­ming van de Grote Kerk, waarover al jarenlang discussie was, wel uitgesteld kon worden.
De kerkvoogden drongen alvast bij het gemeente­bestuur aan om bij vaststelling van het uitbrei­dingsplan in Assendorp voldoende ruimte voor kerkbouw te reserveren, daar zij ‘in principe veel voelen voor een kerk in Assendorp.’ In de verga­dering van 29 oktober van de kerkvoogdij werd besloten het perceel van de heer Jansen, boom­kweker te Assendorp, te kopen voor 17.000 gul­den. Goedkeuring door de notabelen volgde, evenals gemeentelijke goedkeuring, al had de gemeente ‘uit het oogpunt van stedenschoon’ lie­ver de koop gehad van een perceel tussen Assen-dorp en Pierik. De kerkvoogdij vond echter dat de functie van een kerk, gelegen in Assendorp, de doorslag moest geven.
In de vergadering van de brede kerkenraad van 24 november werd de grondaankoop uitvoerig besproken. Ds. Visser toonde zich verheugd, want nu moest het geld er wel komen. Hij schatte de kosten op 100.000 gulden. ‘Wij moeten een kerk zien te stichten zonder schuld. Dat kan alleen als allen meewerken. Het moet een kerk van allen worden, van alle richtingen en ook alle deelen van de stad moeten gaan meewerken. De kwestie van de vrije zitplaatsen moet ervoor wijken. De bloei van de gemeente zal vergroot worden.’ Ds. De Haas vond alles te snel gaan, hij wilde geen zaken van bovenaf opleggen, volgens hem bestond aan vrijzinnige zijde aarzeling: ‘Wij hebben de kerk niet noodig. Ook de vrijmaking van de zitplaatsen, een zoo echt christelijk beginsel, wordt door deze plannen aan de kant geschoven.’ De Haas wilde daarom eerst overleg met zijn achterban. Ds. De Jonge: ‘Ook wij hebben geen nieuwe kerk noodig, toch is een nieuwe kerk voor Assendorp noodza­kelijk.’ Er werd besloten dat de mening van de vrijzinnigen gepeild zou worden.

1928: Het beslissende jaar in de besluitvorming
De discussie vond in 1928 met name plaats in de brede kerkenraad. Op de vergadering van 1 maart (ds. Van Noppen en ds. Visser waren afwezig) bracht ds. Proost verslag uit van de peiling onder de vrijzinnigen: een meerderheid wilde een kerk in Assendorp, maar dan moest één van de binnen­stadskerken afgestoten worden. De discussie spit­ste zich toe op de vraag: drie of vier kerken. De vrijzinnigen waren voor drie kerken. Volgens ds. De Haas was het ruimteprobleem met drie kerken op te lossen, vier kerken vormden daarentegen een .nancieel bezwaar. De Haas was tegen verho­ging van de hoofdelijke omslag (evenals de kwes­tie van de vrije zitplaatsen een steeds weerkerend twistpunt tussen kerkenraad en kerkvoogdij), ver­der zou bij vier kerken op den duur een zevende predikant nodig zijn en dat leverde onvermijdelijk richtingstrijd op. Wel moest op behoorlijke wijze afstand van één van de drie oude kerken worden gedaan, liever niet aan Rome verkopen, ook niet voor een ‘praktisch doel’, maar een ideële bestem­ming zou het beste zijn. Zouden de Elim-mensen er niet voor voelen? Of een stedelijk museum?
De ouderlingen Van Egten en Meijerink namen de verdediging van vier kerken op zich: alleen het exclusieve gebruik van de Grote Kerk door de orthodoxen kon hun inziens het ruimte­gebrek oplossen, en de Broerenkerk lag gunstig voor Dieze. Praktisch had de Broerenkerk verder geen waarde: ‘alleen voor Rome en daar wilde hij nooit of te nimmer toe meewerken. Als de gere­formeerden drie kerken kunnen vullen, dan wij
zwols historisch tijdschrift
9
vier. Neen, niet verkoopen wat wij hebben – maar stichten een eenvoudige, goede kerk – en wij moe­ten dat samen doen.’ Bij stemming bleek een meerderheid voor vier kerken.
Ds. De Haas stelde daarop een delicate vraag: ‘Waar bouwen wij voor? Wij doen het meer voor de rechterzijde dan voor links. Maar wat zal de toekomst geven? Het zwaard van Damocles hangt boven ons hoofd. Het kan gebeuren dat de draad wordt doorgesneden en het zwaard valt. Een besluit van de synode kan ons uitdrijven. Wij zul­len dan kapitaal bijeengebracht hebben voor anderen en onszelven daardoor beroofd hebben van de middelen, noodig om onszelven te helpen.’ De Haas wilde de garantie dat in dat geval de vrij­zinnigen hun geld terugkregen. Ouderling Meijerink reageerde: ‘Ik zie vrijzinnigen in de kerk. Zij hebben rechten daarin. Ik zal hen nooit uitstemmen. Gaan zij weg, dan krijgen zij hun deel mee.’ De Haas meende dat reorganisatieplannen, zoals die op de classicale vergaderingen besproken werden, de vrijzinnigen konden uitdrijven. Hij stelde voor de volgende zinsnede in de notulen op te nemen: ‘Wij garanderen de richtingen het gebruik der kerken en wij garanderen de richtin­gen dat wij ze een evenredig deel uitkeren.’ Ouderling Van Egten meende dat de eerstvolgen­de verkiezing nog ten voordele van de vrijzinnig­heid zou uitvallen, en de angst van De Haas daar­om overbodig was. Ouderling Eshuis viel hem bij: bij de volgende verkiezing bleef ‘de kerkeraad’ gehandhaafd. De orthodoxie begon de vrijzinnig­heid schijnbaar wat meer te waarderen: ‘Laten wij het aan de toekomst overlaten. Door alle men­schelijk gemier gaat God Zijn weg. Laten wij zoe­ken naar middelen ter vereeniging.’
De vergadering besloot dat de scriba, ds. Scholte, ging informeren hoe in Enschede, waar een dergelijke kwestie speelde, de zaak was opge­lost.
Op de vergadering van 14 juni 1928 deed de scriba verslag van de ‘Enschedese oplossing’. Echter, deze oplossing bevredigde ds. De Haas niet, omdat die oplossing het recht op een kerk gaf, niet op kapitaal. Ds. Visser stelde daarop het volgende voor: ‘De rechtsche groep, gehoord hebbende de bezwaren, verklaart bereid te zijn daaraan zooveel mogelijk tegemoet te willen komen.’ Visser wilde het liefst in zee gaan met één grote commissie. De Haas nam genoegen met deze verklaring.

Ds.Visser stelde vervolgens al voor hoe de gel­den te gaan inzamelen. Dat ging ds. De Haas te snel: hoe moest het onderhoud ge.nancierd wor­den? Wat was de rol van de kerkvoogdij? Hij vreesde verhoging van de hoofdelijke omslag: ‘die mechanisch werkt en het geld niet haalt waar het zit.’ Ds. Van Noppen wees erop hoe zijn wijkge­bouw in Dieze tot stand was gekomen: ‘Als het maar goed aangepakt wordt, dan komt men tot een gezonde propaganda. Dan komt het geld er wel. We moeten de zaken nu gaan aanpakken en laten wij de morele bezwaren van ds. De Haas in het oog blijven houden.’
Ds. De Haas verklaarde zich bereid om met allen tot kerkbouw te komen, ‘in het vertrouwen dat allen ook zoeken naar de oplossing der moei­lijkheden in de tegenwoordigen kerk [zitplaatsen
M. Meijerink, ouderling en (mede)architect van de kerk. Meijerink was ouderling van 1916 tot zijn overlijden in 1943. (Archief hervormde gemeente, collectie HCO) Briefhoofd van de eerste circulaire van de ker­kenraad aan de gemeenteleden over het voornemen tot de bouw van een nieuwe kerk in Assendorp, november 1928. De hier getekende kerk betreft nog een eer­ste fantasieschets. (Archief hervormde gemeente, collectie HCO)
10
zwols historisch tijdschrift
en hoofdelijke omslag]. Ik weet niet of ik er goed aan doe, maar ik leef in dat vertrouwen en zeg .at. Wij moeten aan de menschen kunnen zeggen ook: wij zullen elkaar geen onrecht doen.’
Een kleine commissie uit de brede kerkenraad, bestaande uit ds. Visser, ds. De Jonge, de ouderlin­gen Ten Doesschate, Van Egten, Vos, de diakenen Voetelink en Van den Oort, zou een uitgewerkt plan maken.
In de vergadering van de brede kerkenraad van 26 juni bracht namens deze heren ouderling Vos ver­slag uit. Zij stelden voor de stad in vieren te delen: Binnenstad, Diezerpoort, Kamperpoort, Assen-dorp met elk een wijkcommissie van drie perso­nen (de drie richtingen!). Daarnaast moest er een circulaire worden opgesteld met het verzoek om een bijdrage: ineens, wekelijks, maandelijks of jaarlijks.
Eerst werd nu het formele besluit genomen dat de kerkenraad een vierde kerk wilde. Vervolgens werd er een centrale commissie gevormd, die lei­ding ging geven aan de wijkcommissies. Deze cen­trale commissie bestond uit ds. Visser, voorzitter, ds. De Jonge, onder-voorzitter, dr. Van der Hoe­ven, eerste secretaris, Van der Kolk, tweede secre­taris, notaris Windemuller, penningmeester, en de leden Van Egten, Volkers en Vos. De door ds. Visser opgestelde circulaire zou per post verspreid worden. Het antwoord zou persoonlijk worden opgehaald.
In de notulen van deze centrale commissie, voortaan voorbereidingscommissie genoemd, werd verslag gedaan van een bijeenkomst van deze commissie met de vier wijkcommissies en de ver­schillende vrijwilligers. Van de honderd uitgeno­digden waren er tachtig aanwezig. Op deze bijeen­komst kregen de vrijwilligers, die de antwoorden
zwols historisch tijdschrift
moesten ophalen, instructie hoe lastige vragen te beantwoorden: – Was de kerk nodig? Antwoord: de rooms-katholieken en gereformeerden hadden al in Assendorp gebouwd. In de laatste tientallen jaren was de algemene religieuze behoefte ver­sterkt, het materialisme had afgedaan (!). De ker­kenraad had met algemene stemmen besloten de eerste stappen te zetten. – Was de kerk bestemd voor een bepaalde richting? Antwoord: alle gemeenteleden hadden dezelfde rechten, de nieu­we kerk was dus niet exclusief voor Assendorpers of rechtse groepen. – Hoeveel ging het kosten? Antwoord: een kleine 100.000 gulden. Er werd op gulle gaven gerekend en op extra giften van de beter gesitueerden.
De voorzitter was optimistisch, hij ried aan met z’n tweeën op pad te gaan om aan te geven dat het richtingverschil bijzaak was. Tijdens deze bij­eenkomst vielen er slechts enkele kritische gelui­den te beluisteren: er was doorgaans weinig huis­bezoek, maar nu opeens wel, nu er geld nodig was, de Grote Kerk kon het ruimtegebrek opvangen. De meeste reacties waren echter positief. Ds. De Jonge sprak het slotwoord, waarin hij stelde dat het idee van een nieuwe kerk bij anderen was opgekomen, maar dat hij het van harte steunde: ‘De kerk moet naar de menschen. Jezus stuurde Zijn discipelen twee aan twee. De velden zijn wit om te oogsten.’
In de Kerkbode werd de discussie in de kerken­raad op de voet gevolgd en van commentaar voor­zien: 50.000 gulden moest bijeen gebracht kunnen worden, ‘mits de geheele gemeente bewerkt wordt’, 50.000 gulden lenen was verantwoord. Ook in andere steden werden nieuwe kerken gebouwd. De drie bestaande kerken waren mooi, maar de Grote Kerk en de Broerenkerk waren ‘zwaar te bespreken’, vooral voor oudere predi­kanten. ‘Men bouwt in Zwolle Evangelisatieloka­len en dat is best, maar waarom geen kerk waarin elke zondag het Evangelie wordt gebracht’ (28 september). In de Zwolse Kerkbode van 7 decem­ber schreef ds. Van Noppen: ‘Sommige menschen vinden een nieuwe kerk te duur. Uw offer voor de nieuwe kerk, het Huis des Heeren, is de kostbare zalf, waarmede Jezus wordt aangebeden.’ Men moest niet letten op wat anderen moesten geven.
‘En wil men toch naar anderen zien, dan zie men naar de Gereformeerde kerk te dezer stede, die binnen een eeuw tijds geheel uit eigen middelen drie .inke kerkgebouwen stichtte.’7

1929: Jaar van tegenslagen
In de kerkenraadsvergadering van 8 januari werd een schrijven van ‘Elim’ besproken. De evangeli­satie Elim wilde graag meewerken aan de bouw van een nieuwe kerk, op voorwaarde dat meerdere diensten in de kerk van de hervormde gemeente aan hen werden afgestaan. Ds. Visser (bang voor concurrentie?) wilde hierop niet ingaan: ‘De bouw der nieuwe kerk is een neutrale zaak. De beginsel-vraag en het richtingvraagstuk heeft hier niet mee te maken.’
In de vergadering van 15 mei kwam het eerste verslag van de voorbereidingscommissie ter spra­ke: over drie jaar was inmiddels 20.000 gulden toegezegd. Ds. De Haas, als steeds kritisch, consta­teerde dat er 100.000 gulden nodig was. Hij vond het fout dat de commissie al tot inning van het geld was overgegaan en dat de circulaire zonder toestemming van de kerkenraad was verstuurd. ‘Wil de gemeente de nieuwe kerk wel?’ Op korte termijn was volgens hem kerkbouw onmogelijk. Ds. Visser was niet teleurgesteld in het resultaat, hij zou het niet erg vinden als hij acht jaar moest wachten. ‘Het gaat in Zwolle langzaam, maar het gaat en het komt wel.’ Volgens De Haas was er te weinig draagvlak. ‘De warmtegraad van de gemeente blijkt gering te zijn.’ Andere reacties:
20.000 gulden was niet slecht, Assendorp had het goed gedaan, maar de kapitaalkrachtigen hadden ons in de steek gelaten.
Voorzitter ds. Proost stelde de vraag: Door­gaan of niet? aan de orde. Ds. Van Noppen pleitte voor doorgaan: ‘Men denke aan den terugslag, die het op de gemeente zou hebben, als wij nu de zaak stopzetten en tot boedelscheiding zouden komen.’ De nieuwe kerk zou tot meer belangstelling en dus tot meer inkomsten leiden. Ds. De Haas: eerst was het doel 100.000 gulden, toen 50.000. Hij wees weer een verhoging van de hoofdelijke omslag af. Ds. Visser: de kerkenraad moest enthousiasme wekken, ‘de commissie kan moeilijk leven wek­ken, waar de dood is.’

De leden (er ontbreken er drie) van de voorbe­reidingscommissie en de bouwcommissie, gepor­tretteerd in het koor van de Grote Kerk. In het midden zittend achter de opengeslagen bijbel dominee Van Noppen. (Archief hervormde gemeente, collectie HCO)
14
zwols historisch tijdschrift
teleden laten het afweten, ook een opmerkelijk deel van de rechtsche broeders en zusters.’ Weer werd het idee van een grote gemeentevergadering als ‘onpraktisch’ afgewezen. Door de tegenvallen­de resultaten moest de begroting veranderd wor­den en liep het tekort op tot ƒ 12.500. Aan de ker­kenraad zou gevraagd worden een verzoek om te lenen goed te keuren. Ds. Van Noppen zou verder bij gefortuneerde bekenden de mogelijkheid van een lening tegen lage rente onderzoeken.
Op 1 oktober besprak de brede kerkenraad het rapport van de voorbereidingscommissie. Ds. De Haas plaatste enkele kanttekeningen (het was van boven opgelegd, de mensen wilden geen houten kerk, het probleem van het plaatsgebrek was zon­der een nieuwe kerk oplosbaar), toch werd het voorstel van de commissie met algemene stem­men aangenomen.
In de kerkvoogdijvergaderingen van 24 okto­ber en 20 november werden de plannen van de commissie besproken. Van Haersolte had grote twijfels, Wijt wilde nadere uitleg, Bartels was voor, Botermans wilde de kerkbouw steunen als de ker­kenraad de .nanciële plannen van de kerkvoogdij steunde. Kerkvoogd Olland: ‘geestelijke belangen gaan boven materiële.’ Een besluit werd genomen in de vergadering van kerkvoogden en notabelen op 22 december. Bij de notabelen zat een aantal voorstanders van nieuwbouw. Kerkvoogd Boter-mans stelde het volgende voor: de kerkbouw gaat door, echter bij onvoldoende .nanciën ‘zal ook de kerkeraad zijn volle medewerking verleenen om aan de kerkvoogdij de benoodigde middelen voor genoemd doel ter beschikking te stellen.’ Dit voor­stel werd aangenomen.
Het besluit stimuleerde de voorbereidings­commissie om op 29 en 30 december (!) diverse kerken te bezoeken. Onder andere werden (ste­nen!) kerken van de Amerfoortse architect Van Hoogevest bekeken. Er werd dus ook weer aan een stenen kerk gedacht, omdat het prijsverschil tus­sen een houten en stenen kerk kleiner was dan
zwols historisch tijdschrift
15
men aanvankelijk dacht. (Een houten kerk ging ƒ
40.500 kosten, een stenen kerk tussen de 70.000 en
80.000 gulden). De .nanciële deskundigen Voete­link en Valeton zouden de .nanciën van de kerk­voogdij eerst grondig doorlichten.

1931: De de.nitieve doorbraak
Op 6 januari 1931 kreeg de kerkenraad bericht van de kerkvoogdij dat ‘in beginsel besloten is tot den bouw eener kerk in Assendorp.’ Er moest nu snel verder overleg met de kerkvoogden plaatsvinden. Dr. Van der Hoeven: ‘Als het maar niet gaat zoals den vorigen keer, toen hij het gevoel had als van een jong student tegenover zijn proffen.’
In een brief van 20 januari berichtten de kerk­voogden graag te willen overleggen. Inmiddels had het belangrijkste struikelblok, baron Van Haersolte, bedankt als voorzitter van de kerk­voogdij. Mr. Wijt was zijn opvolger. Vanaf dit moment verliepen de contacten veel soepeler. In de bijeenkomsten van de voorbereidingscommis­sie en het dagelijks bestuur van de kerkvoogdij kwam al snel weer de mogelijkheid van een stenen kerk aan de orde. Ds. Van Noppen zag zijn kans: bij een stenen kerk zou de offervaardigheid toene­men, ‘de .nantiële bezwaren zijn niet zo groot als de a.ossing op lange termijn wordt gesteld.’ Mr. Olland, secretaris van de kerkvoogdij, vond dat er eerst een gemengde commissie moest komen en een plan worden opgesteld. Deze commissie werd samengesteld uit leden van de voorbereidings­commissie (ds. Van Noppen en ds. De Jonge), en de heren dr. Botermans, ir. Wolffensperger, Lon­sain, Gerritsen en Voetelink. Deze nieuwe, gemengde commissie werd de bouwcommissie, benoemd door de kerkvoogdij met als opdracht de bouwplannen uit te werken, in te dienen bij de kerkvoogdij en (indien aangenomen) uit te voe­ren. De ‘oude’ voorbereidingscommissie, benoemd door de kerkenraad, bleef bestaan voor de .nanciële propaganda en het innen van de gel­den. Op 24 maart 1931 werd de bouwcommissie door mr. Wijt geïnstalleerd.
Opmerkelijk is het feit dat één van de eerste pun­ten die in de bouwcommissie aan de orde kwa­men, het plaatsen van een uurwerk in de toren was. Een toren bij een hervormde kerk was een langgekoesterde wens, omdat geen van de drie bestaande kerken een toren had. Al in een vroeg stadium had de commissie een verzoek bij de bur­gerlijke gemeente ingediend om een uurwerk te mogen plaatsen. Op de vergadering van 9 april kwam de afwijzende beslissing van de burgerlijke gemeente ter sprake. De afwijzing werd als volgt gemotiveerd: de gemeente kon andere gezindten

Kaart van een actie om het benodigde geld voor een uurwerk bij elkaar te krijgen. (Archief her­vormde gemeente, col­lectie HCO)

Groepsfoto van gemeen- niet achterstellen. Ds. Van Noppen vond deze
teleden nadat het nieu­ argumentatie onzin, immers 55 procent van de
we uurwerk geplaatst is, Zwollenaren was hervormd en iedereen kon ten­
11 mei 1935. (Archief slotte pro.teren van het uurwerk. (Het uurwerk
hervormde gemeente, kwam er pas in 1935, na een inzamelingsactie
collectie HCO) door ds. Van Noppen).

Verder had het gemeentebestuur bezwaren tegen een houten kerk vanwege het brandgevaar.
Op 12 mei presenteerden de heren Voetelink en Valeton de resultaten van hun onderzoek naar de .nanciële toestand van de kerkvoogdij. Hun conclusie was belangrijk: er kon een stenen kerk gebouwd worden zonder de .nanciën van de kerkvoogdij aan te tasten. Ds. Van Noppen: de houten kerk was geen optie meer.
Vervolgens werd de vraag besproken: welke architect(en)? Meijerink had al te kennen gegeven samen te willen werken met een architect, die meer ervaring met kerkbouw had. Van Hoogevest zou benaderd worden. Deze stemde toe in samen­werking met Meijerink en diens zoon, ir. J.H. Meijerink. Verder werd in deze vergadering al enthousiast ge.losofeerd over de plaats van het orgel, de toren, de plaats van doopouders, de avondmaalstafel en een kosterswoning.
Op 21 mei 1931 besloot de kerkvoogdij zonder verdere discussie een stenen kerk te bouwen. In de vergadering van de bouwcommissie van 27 mei stelde ds. Van Noppen voor de nieuwe kerk de naam ‘Jeruzalemkerk’ te geven. ‘De vergadering oordeelt zeer sympathiek.’ Vervolgens ontvouwde Van Noppen zijn plannen voor het inschakelen van vrijwilligers in de toekomst bij het aanwijzen van plaatsen (tot nu toe het werk van ‘kerke­knechten’) en bij het collecteren.
In de kerkenraadsvergadering van 2 juni wer­den de redenen om af te zien van een houten kerk op een rijtje gezet: de burgerlijke gemeente gaf geen toestemming, de verschillen in kosten vielen mee, een stenen kerk kostte geen ƒ 100.000 maar
ƒ 60.000, het onderzoek van de heren Voetelink en Valeton had tot resultaat gehad ‘dat de gelden op te nemen door den kerkvoogdij voor een steenen kerk het budget der kerkvoogdij niet noemens­waardig zou drukken.’ En tenslotte de belangrijk­ste reden: de kerkelijke gemeente had liever een stenen kerk, de offervaardigheid zou daarvoor toenemen.
Op 11 juni vond er een eerste overleg plaats tussen de bouwcommissie en de beide architecten. De Nieuwe Kerk te Amersfoort, gebouwd door Van Hoogevest, werd het voorbeeld. De commis­sie legde de volgende wensen op tafel: een .inke toren, de kansel centraal, de avondmaalstafel en het doopvont goed zichtbaar, een behoorlijke ruimte voor doopouders en doopbakers, het orgel tegenover de kansel, geen kosterswoning, een gro­te rijwielbergplaats voor driehonderd (!) .etsen. Van Hoogevest stelde voor geen galerij te bouwen, omdat dat de kosten verhoogde.

De .nanciële stand van zaken was op dat moment: kosten ƒ 73.000 (61.000 bouw, 12.000 grond). Er was 20.000 gulden beschikbaar, er moest dus 53.000 geleend worden.
Op de volgende vergadering van de bouwcommis­sie waren de architecten weer aanwezig. De inven­tariskosten inclusief de kosten van het orgel wer­den geschat op ƒ 18.000.
De kerkvoogdij kreeg in augustus de tekenin­gen en de maquette van de nieuwe kerk te zien.
Een .nanciële tegenvaller was de eis van de gemeente dat de bestrating rondom de kerk ten laste van de kerkvoogdij kwam. Ondanks dat stemden kerkvoogden en notabelen op 22 oktober 1931 unaniem voor de plannen en de begroting van de nieuwe kerk en werden de kerkvoogden gemachtigd om 55 à 60.000 gulden te lenen.
In de kerkenraad kwam de kerkbouw pas weer op 4 december aan de orde. De naam Jeruzalem-kerk werd besproken. Ds. De Haas: de naamge­ving is een zaak van de gehele kerkenraad. Hij vroeg zich af of het niet beter zou zijn de kerk een Hollandse naam te geven, een naam die een doel aangaf. De kerkenraad zou zich hierover nog eens beraden.

1932: Het jaar van de bouw
Men had er zin in, er speelden dit jaar nog maar weinig con.icten. De hoofdrolspelers waren de bouwcommissie en de kerkvoogdij. In januari/ februari lagen de bestekken klaar en kon er inge-
Het nog niet geheel afgewerkte interieur van de nieuwe kerk, ondermeer de avond­maalstafel ontbreekt nog. (Archief hervorm­de gemeente, collectie HCO) Uitnodiging voor de eerste steenlegging. (Archief hervormde gemeente, collectie HCO)
De eerste steenlegging op zaterdag 30 april 1932. (Archief her­vormde gemeente, col­lectie HCO)

schreven worden. Een harde eis was dat er zoveel mogelijk hervormde onderaannemers en arbei­ders werden ingeschakeld. Aan de laagste inschrij­ver, de .rma Nijhuis te Rijssen, werd de bouw gegund (ƒ 62.150). De Zwolse .rma Spanhaak kreeg het schilderwerk (ƒ 3498).
De organisatie van de verkoop van bouwste­nen werd naar voorbeeld van het wijkgebouw De Ster opgezet. Een oproep tot inschrijving op de vier procent lening van 84.000 gulden werd in de kranten geplaatst.
In maart kon met de bouw begonnen worden. De bouwcommissie voelde wel voor een eerste steenlegging, maar schrok terug voor de kosten. Maar de kerkvoogdij wilde om redenen van publi­citeit graag een eerste steenlegging. Het .nanciële probleem werd opgelost door mensen, die dat wil­den, tegen betaling een steen te laten leggen. De eerste steenlegging vond plaats op zaterdag 30 april 1932.
In de toren zou een luidklok komen. Het was in het verleden een wens van de kerkvoogdij geweest om luidklokken op de consistorie van de Grote Kerk te plaatsen, om enig tegenwicht te bie­den aan het beieren van de ‘Roomsche klokken’. Daarvoor was zelfs al door ds. De Haan, de voor­ganger van Van Noppen, een fondsje gevormd. Het plan bij de Grote Kerk ging niet door omdat de provinciale commissie van toezicht een lening hiervoor weigerde goed te keuren, met als argu­ment dat het verschil tussen hervormde en rooms-katholieke klokken toch niet te horen was. Het fondsje van ds. De Haan werd nu, nadat hij hier­
zwols historisch tijdschrift
voor toestemming had gegeven, gebruikt voor een luidklok in de nieuwe kerk. Het luidrecht werd bij de burgerlijke gemeente aangevraagd.
De naam Jeruzalemkerk werd in de vergade­ring van de brede kerkenraad van 6 oktober besproken, de kerkvoogdij was al akkoord. Ds. Van Noppen hield een inleiding: ‘Hij wijst er op dat het in verband met de kerken die we hebben en de namen die zij dragen aanbeveling verdient de nieuwe kerk Jeruzalemkerk te noemen. De betekenis van het woord Jeruzalem mag onzeker zijn, toch ligt er iets van vrede in. Van Jeruzalem is het Evangelie uitgegaan. De naam is bijbelsch, his­torisch prachtig.’ Ouderling Van het Zand stelde daarop ‘Julianakerk’ voor (daar waren er al meer­dere van in Nederland). Ouderling Onderwater bracht daar echter tegen in dat : ‘met ons vorsten­huis de nieuwe kerk niets te maken heeft.’ Ouder­ling Brink zag liever een naam in de ‘taal van heden’, bijvoorbeeld ‘de Nieuwe Heirweg’ of iets dergelijks. Uiteindelijk sprak de kerkenraad zich in grote meerderheid uit voor de naam Jeruzalem-kerk.
Zaken die in de loop van 1932 geregeld werden (zonder volledig te zijn): -Het orgel. De heren Botermans en Olland
bezochten diverse .rma’s, onder meer Valckx
te Rotterdam en Sanders te Utrecht. Zij won­
nen advies in bij de Orgelraad. Valckx (offerte
ƒ 6200 met front) kreeg de opdracht. -De verwarming. Eerst werd voetverwarming
overwogen, vervolgens hete luchtverwarming.
Het werd hete luchtverwarming. -Luidklok. Op voorstel van de heer Cavaljé
werd op de klok gegoten: Deo Optimo Maxi-
mo Sacrum 1932 (gewijd aan de grootste en
machtigste God).
– Verlichting. Alleen aan de zijkanten, zodat de hoogtewerking bleef.
De kwestie van de vrije zitplaatsen bleef een dis­cussiepunt. Op 6 oktober vond in de bijzondere kerkenraad een voor die tijd kenmerkende discus­sie plaats. De aanleiding was een ingekomen schrijven van twee gemeenteleden, die meenden dat er niet genoeg hervormde Zwolse arbeiders bij de bouw van de kerk waren ingeschakeld. Ouder­ling en architect Meijerink ontkende dit: ‘De aan­nemer heeft er toe meegewerkt arbeiders uit Zwolle in het werk te nemen. Hij kan natuurlijk zijn vaste knechten niet wegdoen. Hij heeft ook een Roomsche arbeider, maar voor hoog werk in de lucht waarvoor niet ieder kan worden gebruikt [deze arbeider had zeker veel ervaring opgedaan met de bouw van de vele nieuwe, neogotische rooms-katholieke kerken in deze omgeving!]. Maar zooveel mogelijk wordt gewerkt met men­schen uit de Hervormde kerk.’ Aan beide heren zou worden geschreven dat de kerkenraad van oordeel was dat bij de kerkbouw alles naar recht en billijkheid was geschied.
In een artikel in de Zwolse Kerkbode van 23 december werd de optimistische stemming van het jaar 1932 treffend verwoord (het artikel is niet ondertekend). Eerst werd enthousiast de binnen-en buitenkant van de Jeruzalemkerk beschreven. De luidklok was al te horen geweest: ‘Bij het naar huis gaan schoten ons in gedachten de woorden van het slotkoor uit Schillers “Lied von der Gloc­ke”: Freude dieser Stadt bedeute, Friede sei ihr erst Geläute. Ook herinnerden wij ons hoe de meester toen de klok ten doop hield met de woorden: Concordia soll ihr Name sein, Eendracht en Vre­de. Overgebracht op ons kerkelijk terrein bewon­derden wij de groote eendracht waarmede de bouw dezer kerk tot stand kwam. Was er aanvan­kelijk bij sommige groepen een zekere terughou­dendheid, door wederzijdsche uitwisseling der gedachten kwam men tot de gewenschte overeen­stemming. Moge deze eenheid leiden tot een elkaar willen vertrouwen en begrijpen. En, wat we voor de Zwolsche gemeente wenschten, hoopten wij ook voor heel onze vaderlandsche kerk. Mogen deze eerste klokketonen daarvan een pro­fetie zijn.’

1933: De inwijding
Ten aanzien van de zitplaatsenkwestie werd een compromis gesloten: hoogstens tweehonderd zit­plaatsen werden verhuurd aan inwoners van Assendorp, Oldeneel, Schelle of Ittersum. De ove­rige plaatsen konden worden bezet tegen betaling van tien cent in het busje. Mannen en vrouwen te reserveren voor eventueel hoog bezoek.’

Eerste pagina van het konden gemengd plaatsnemen.
programma voor de Verder moest er in de maand februari nog veel
inwijdingsdienst van de geregeld worden: beplanting, aanschaf kanselbij-
Jeruzalemkerk. (Archief bel (Leidse vertaling), gezangboeken, bijbels voor
hervormde gemeente, de banken van de kerkelijke colleges en ‘vier goe­
collectie HCO) de, oude bijbels van de Grote Kerk op te bergen en

De inwijding zou plaatsvinden op zaterdag 4 maart, de eerste godsdienstoefening zondag 5 maart. Het programma van de inwijding zag er als volgt uit: Votum, lofzang, orgel, toespraak ds. Van Noppen, die de sleutel aan de president-kerk­voogd, mr. Wijt, gaf en de bijbel aan de voorzitter van de kerkenraad, ds. Visser. Vervolgens toespra­ken van de president-kerkvoogd en de voorzitter van de kerkenraad, gezang, woord aan leden ker­kelijke besturen (ondermeer ouderling Van Egten) en sluiting door ds. De Jonge. Er zou met zakjes gecollecteerd worden (Van Noppen had een hekel aan ‘hengelstokken’).
In de Zwolse Kerkbode werd de toespraak van ds. Van Noppen uitvoerig weergegeven: hij bedankte ds. Visser, die het als pionier zwaar had gehad, memoreerde de houten kerk (‘nog een­maal wil ik dat woord, dat zulk een storm van ver­zet uitlokte, noemen, maar dan ook nooit meer’). Hij roemde de mooie ligging, het interieur (‘alles groepeert zich om de kansel en de plaats waar de sacramenten bediend worden’). Gelukkig, zei hij, hebben we weer een luidklok. Hij had onlangs nog met weemoed gekeken naar een prent uit 1682, waarop het weghalen van de laatste resten van de toren van de Grote Kerk uitgebeeld werd.
Vervolgens bedankte Van Noppen alle mede­werkers aan de bouw (gelukkig waren er geen ongelukken gebeurd) en hij besloot aldus: ‘Jeruza­lem, woonstede des vredes, vrede is daar waar het gebrokene geheeld wordt, waar de verbroken band met God hersteld wordt.’ De enige vrijzinni­ge spreker was ds. Kruyt (de opvolger van ds. Proost), namens het ministerie van predikanten: hij sprak zijn grote voldoening uit over het feit dat ‘dit geslacht niet alleen in staat was kerken over te nemen, maar ook om er één te bouwen.’ Hij ein­digde met de wens dat het samenkomen op deze ‘ontmoetingsplaats’ mocht leiden tot waarachtig innerlijk samenzijn: ‘Moge de Jeruzalemkerk een plaats van eenheid zijn, die de vrijheid niet te na komt.’

Incident bij de inwijding
In de laatste vergadering van de bouwcommissie (17 maart 1933) bedankte ds. Van Noppen allen voor de goede samenwerking. Een ingekomen brief van ds. De Haas werd niet besproken, maar de bespreking van die brief werd doorverwezen naar de brede kerkenraad. Wat was er gebeurd? Vlak voor de inwijding was er een brief van De Haas, mede ondertekend door de ouderlingen Brink en Onderwater, door ouderling Vos aan ds. Van Noppen overhandigd. In deze brief stond dat tot hun leedwezen de ondergetekenden niet bij de inwijding aanwezig konden zijn, vanwege: het hun inziens eenzijdige programma en het uitsteken op de toren van vlag en oranje wimpel. De bouwcom­missie reageerde in een brief van 18 maart nog wel met het volgende verweer: nadere informatie over het programma ‘zou u tot het inzicht van het onbillijke van uw oordeel hebben gebracht’ en: ‘onze commissie heeft geen opdracht tot het uit­steken van vlag en wimpel gegeven, toch vindt de commissie dat uitsteken juist, omdat de vlag met wimpel niet het symbool van een bepaalde partij is, maar het nationale symbool en een teken van vreugde.’ Verder nam de commissie het de drie ondertekenaars kwalijk dat de overhandiging net vóór de inwijding plaatsvond en dat de inhoud van hun brief al in een ‘plaatselijk blaadje’ (het socialistische Palvu, Proletariërs Aller Landen Verenigt U) was gepubliceerd, voordat een gesprek met de commissie had plaats gehad.

Op de vergadering van de brede kerkenraad van 26 juni werd uitvoerig op deze kwestie inge­gaan. In de rondvraag bracht ds. De Haas het inci­dent bij de inwijding ter sprake: ‘Hij bedoelt geen aanval, ook geen verdediging, maar een toelich­ting van de aangenomen houding, in de hoop dat de kerkenraad, ook bij afwijzing daarvan, zal kun­nen begrijpen dat men [hijzelf en de ouderlingen Brink en Onderwater] daarmee meende een ker­kelijke plicht te vervullen. De kerk heeft een bood­schap te brengen, die wel ook een sociaal-politie­ken inhoud heeft, voorzover zij gerechtigheid en solidariteit verlangt ook in staat en maatschappij, maar die tegelijk uitgaat boven alle tijdelijkheid van historische, staatkundige en maatschappelijke vormen.’ De Haas vond dat het hem ‘niet schort aan historischen zin en piëteit, ook ten aanzien van het Huis van Oranje’, maar hij meende dat de uitgestoken vlag met wimpel ‘ten onrechte bij de “roode” Assendorpers den indruk moest wekken
Groepsfoto van de gemeenteleden bij de opening van de kerk, 4 maart 1933. (Uit: Gaandeweg, febr. 2008).

Gezicht op de Jeruza­lemkerk in 1982. Op de voorgrond de katholieke basisschool St Jozef, rechts achter de kerk het bejaardencentrum ‘De Molenhof’. (Collectie HCO)
dat de kerk zich verbindt aan een bepaalde natio­nalistische en monarchistische denkwijze, die geen weerklank vindt met name in dat stadsge­deelte.’ De Haas had bij deze van de kerk ver­vreemde groep een geopende deur willen houden. Interruptie van ds. Van Noppen: ‘En de eenzijdige samenstelling van het programma?’ Ds. De Haas: ‘Het aangeboden programma geeft geen beeld van wat er werkelijk in de kerk leeft en streeft.’ Inter­rupties: ‘Geen verdere discussie’, ‘het zou toch niets geven’, ‘de vlag is op verzoek van mr. Wijt aangebracht’, ‘de vlag is een teken van vreugde en bij de vlag hoort een wimpel’. Van Noppen: het programma was door allerlei geledingen en perso­nen breed opgesteld, geen lid van de commissie was van plan de kerk te binden aan een bepaalde staatsvorm en een bepaalde maatschappelijke richting, de vlag met wimpel is het nationale sym­bool. Verder was de commissie pijnlijk getroffen door het moment van overhandiging en door de publicatie ervan.
De gang van zaken bij de overhandiging werd uitgelegd door ouderling Vos: hij had de brief kort vóór de inwijding gekregen en was verhinderd de brief eerder aan de voorzitter te geven. Ouderling Brink: er moest in onze brief nadruk liggen op ‘zeer tot ons leedwezen’, de vlag zonder wimpel is een teken van vreugde of droefheid. Ouderling Onderwater: ‘Wij staan niet in dienst van het Oranjehuis.’
Voorzitter ds. Visser: het was niet de bedoeling kerk en vorstenhuis te verbinden. Ds. De Haas begreep de bezwaren tegen zijn optreden, mis­schien had hij anders moeten handelen, hij wilde ‘de grootst mogelijke verstandhouding in dezen kring’ en vroeg om begrip voor zijn motieven, hij betreurde de late overhandiging van de brief maar bleef bezwaren houden tegen het programma en de vlag met wimpel. ‘Men houde zich verzekerd dat één en ander pijnlijk is geweest niet alleen voor anderen, maar in de eerste plaats voor spreker en zijn vrienden.’ Ds. Van Noppen ging echter door: ouderling Onderwater had zelf ouderling Van Egten als spreker voorgesteld, hij aanvaardde de verontschuldigingen ten aanzien van het tijdstip, maar wilde dat ook ten aanzien van vlag en wim­
zwols historisch tijdschrift
pel. Dit ging de vergadering te ver en de scriba, ds. Scholte, notuleerde wat toen gebeurde als volgt: ‘Stemmen: “Dat is glad mis, Gij begrijpt het niet”.’ De voorzitter sloot daarop de discussie.

Conclusie
In de inleiding heb ik geschreven een beeld te wil­len geven van de diverse richtingen, personen en colleges binnen de hervormde kerk te Zwolle rond 1930 door de bouw van de Jeruzalemkerk te beschrijven.
Allereerst de richtingen: ondanks zeer grote verschillen in godsdienstige en politiek/maat­schappelijke opvattingen is men blijven praten. Soms liepen de spanningen hoog op, maar de wil om het eens te worden bleef. De zaken werden zel­den of nooit op de spits gedreven. Kennelijk was het ‘hervormde gevoel’ (zich vaak uitend in een anti rooms-katholieke houding) sterk genoeg.
De personen: ds. Horreüs de Haas en ds. Van Noppen waren de twee dominerende predikan­ten, ieder dé verpersoonlijking van de eigen rich­ting. De Haas, zeer principieel, zeer vasthoudend. (Zie zijn moedige houding in de latere oorlogsja­ren!) In de kerkbouw kwestie echter heeft hij voortdurend op de rem gestaan. Ik blijf zijn verzet tegen een kerk in Assendorp, waar toch een groot deel van zijn ‘doelgroep’ woonde, onbegrijpelijk vinden. Bovendien maakte een nieuwe kerk het mogelijk oude, vastgeroeste gebruiken (zoals het verhuren van zitplaatsen) te veranderen.
Ds. Van Noppen: volgens ds. De Jonge (de ver­zoener bij uitstek) kwam er pas echt schot in de zaak van de kerkbouw, toen Van Noppen voorzit­ter werd van de voorbereidings- en bouwcommis­sie. Hij was onvermoeibaar in het enthousiast maken van de mensen, bedacht steeds weer nieu­we plannen voor geldwerving, wist tegenstand te overwinnen en realiseerde zijn plannen door een goede organisatie.
De colleges: tussen de diverse colleges heerste soms competentiestrijd en irritatie, met name tus­sen de brede kerkenraad en de kerkvoogdij. Beide colleges letten scherp op de eigen bevoegdheden en of de ander zijn bevoegdheden niet te buiten ging (met name bij de kwesties van de verwarming van de Grote Kerk, de hoofdelijke omslag en de
verhuur van zitplaatsen). Toen de bouwcommis­
sie met daarin naast enkele predikanten, ouderlin­
gen en diakenen ook twee kerkvoogden en twee
notabelen van start ging, verliep alles veel soepe­
ler. Concluderend kun je stellen dat het ‘Zwolse
kerkelijke poldermodel’ succes heeft gehad met als
resultaat een fraaie kerk, die nog steeds de skyline
van Assendorp mede bepaalt!
Noten
1 Het college van notabelen, gekozen door de lidma­ten van de gemeente uit een door henzelf gemaakte voordracht, moest bij belangrijke beslissingen van de kerkvoogdij geraadpleegd worden. Verder had dit college het benoemingsrecht van nieuwe kerk­voogden.
2 De meeste gegevens voor deze alinea zijn ontleend aan J. Erdtsieck en W. Faber, Een aanzienlijke ge­meente met een eerlijke verdraagzaamheid. Zwolle, 1989.
3 Voor deze alinea is geput uit H.G. Schuurman, We­gen naar de stad: Georganiseerd evangelisatiewerk van hervormden en gereformeerden te Zwolle 1877­1940. Doctoraalscriptie RUU, 1988, en uit de notu­len van de stadsevangelisatie.
4 Berend van Egten (1865-1935) was bedrijfsleider van de bekende Zwolse drogisterij ‘De Oude Ga­per’. Zie over hem het ZHT 21 (2004) nr. 4: ‘De Oude Gaper, Herinneringen rond een oude en ver­maarde drogisterij’.
5 Dominee Vermeer was predikant in Zwolle van 1868 tot zijn overlijden in 1904. Zie over hem J. Erdtsieck: ‘Dominee Jan Vermeer (1834-1904). Een negentiende-eeuwer ten voeten uit’, in het ZHT 14 (1997) nr. 2.
6 Bedoeld wordt dat de katholieken en gereformeer­den op dat moment ieder al over een kerk in Assen-dorp konden beschikken, de katholieken over de uit 1901 daterende Dominicanenkerk aan de Assen­dorperstraat en de gereformeerden over de in 1923 geopende Zuiderkerk aan de Zuiderkerkstraat. Overige katholieke kerken waren op dat moment de (middeleeuwse) Onze-Lieve-Vrouwekerk (Peper­bus) en de nieuwe St. Michaëlkerk (1892) aan de Roggenstraat. In dezelfde tijd dat de Jeruzalemkerk werd gebouwd (1932-33), verrees aan de Assendor­perstraat de katholieke St. Jozefkerk. De gerefor­meerden beschikten nog over de Plantagekerk (1874) aan het Ter Pelkwijkpark en de Oosterkerk (1888) aan de Bagijnesingel.
7 Zie noot 6.

Annèt Bootsma­van Hulten en Wim Huijsmans

Kermissouvenir

I
n de rubriek Groeten uit Zwolle in dit nummer staat het borstbeeld van Potgieter centraal. In de collectie van het Historisch Centrum Overijssel kwamen wij een merkwaardige prent­briefkaart van ditzelfde borstbeeld tegen, die als kermissouvenir gediend heeft. Dit verschijnsel is ons onbekend. De kaart is omstreeks 1910 gedrukt en nooit verstuurd.
Bij een kermissouvenir denk je allereerst aan een pluchen knuffelbeest. Als een zegetriomf draagt de gelukkige bezitter het met zich mee over de kermis. Andere souvenirs van de kermis zijn horloges of elektronische apparatuur, die veelal in het Verre Oosten gefabriceerd zijn. Blijk­baar kunnen ze niet zo goed tegen ons klimaat. De levensduur is doorgaans vrij kort. Bij een kermis-souvenir zou je ook nog kunnen denken aan een souvenir, dat zich pas na negen maanden aan­dient. Vooral in dorpen, waar doorgaans niet zo veel te beleven viel, ging het er op kermissen nogal heftig toe. Een onfortuinlijk meisje kwam dan met een souvenir van de kermis thuis…
Naar de bedoeling die de medewerkers van kapsalon Ter Beek met hun ‘kermis-souvenir’ gehad hebben, valt alleen te gissen. Aart ter Beek, op de prentbriefkaart genoemd, werd op 21 janu­ari 1880 te Leeuwarden geboren. Bij zijn huwelijk in 1904 was hij barbier. Later werd hij vermeld als coiffeur. Hij deed ook in parfumerieën en haar-werken. Tot circa 1910 had hij zijn kapperszaak aan de Oude Vismarkt. Daarna knipte hij zijn klanten in de Sassenstraat op nr. 19 en vanaf circa 1930 op het adres Oosterstraat 19. Ter Beek over­leed op 5 maart 1961.
Het is op zijn minst vreemd dat de kappersbe­dienden het borstbeeld van Potgieter gebruikten als kermissouvenir. Als je het borstbeeld wat beter bekijkt, dan zie je dat Potgieter voorzien is van een

(Collectie HCO)

volle baard. Hij heeft geen snor. (Tegenwoordig is die bijgetekend). Op zijn hoofd is hij kaal. Opzij van zijn hoofd is zijn haar fraai gecoiffeerd. Was dit borstbeeld een voorbeeld van een perfect geknipt en geschoren herenpersoon? Of staken de medewerkers van Ter Beek de draak met de volle baard van Potgieter terwijl hij geen snor en geen hoofdhaar had?
Een andere associatie die bij ons opkomt bij kermis en hoofd, is de kop van Jut. Maar het zal toch niet zo zijn dat de kappersbedienden de geleerde Potgieter wilden vergelijken met Hendrik Jut? Jut was in 1875 tot levenslang veroordeeld wegens een dubbele moord in Den Haag. Het volk ontstak in woede omdat hij niet de doodstraf kreeg, die kort daarvoor – in 1870 -in ons land was afgeschaft. Een kermisexploitant speelde han­dig op de zaak in. Hij maakte een attractie waarop mensen met een grote hamer hun woede konden afreageren en gaf daaraan de naam ‘Kop van Jut’.
Als er bij een lezer een belletje gaat rinkelen naar aanleiding van dit ‘kermis-souvenir’, dan horen wij dat graag.
zwols historisch tijdschrift
25

Oude winkels

I
k houd van foto’s en schilderijen waarin de tijd wringt. Een negentiende-eeuws schilderij met trotse zeilschepen waartussen een onooglijk raderstoombootje vaart, bezorgt mij een steek door mijn hart. Het is maar een miezerig bootje, maar het belichaamt wel het doodvonnis van de zeilvaart. In India heb ik een foto gemaakt van een vooroorlogse Heidelberg drukpers in vol bedrijf met er naast de drukker die in zijn mobiele tele­foon staat te praten.
In de fotoserie die ik van een aantal Zwolse winkels heb gemaakt wringt de tijd ook. Ze zijn allemaal uit het jaar 2007. Op het eerste gezicht lijkt het of de opnamen ook veertig jaar geleden konden zijn gemaakt. Maar op de meeste is ook
Huisman scheepsbenodigdheden is sinds 1915 gevestigd aan de Bui­tenkant in Zwolle. Het is de laatste overgebleven .rma van het voor­heen drukke Zwolse havenkwar­tier. Al voor 1915 bestond de zaak in Zwartsluis. De traditie gaat terug tot de overgrootvader van de huidige eigenaren Harm en Wig­gert Huisman. De man op de foto is Harm.
Zie ook de coverfoto

te zien dat dat niet zo is. Er staat een modern kas-Pieter Lettinga register, of de prijzen staan in euro’s vermeld. (foto’s en tekst)
Zoals u ziet zijn het niet alleen winkelinteri­eurs, maar ook portretten van de winkeliers. Zij zijn geen museumstukken. Het zijn zelfbewuste mensen die heel goed op de hoogte zijn van de ontwikkelingen van deze tijd. Maar ze hebben er geen zin in om het anders te doen dan ze het doen. Ik heb ze gefotografeerd op dezelfde manier als waarop zij hun winkel drijven. Het zijn analoge zwartwit foto’s, gemaakt met een zware lompe Russische camera, door mijzelf ont­wikkeld en afgedrukt. Ik heb niets tegen digitale fotografie. Maar ik doe het zo omdat het mij bevalt.
Huisman scheepsbenodigdheden Buitenkant 14

Reichenbach Muziekhandel Sassenstraat 52

Reichenbach Muziekhandel bestaat al meer dan honderdvijftig jaar. In 1850 kwam Nikolaus Reichenbach vanuit Duitsland naar Zwolle. Hij begon een handel in bladmuziek en instrumenten. Een eeuw lang was de winkel gevestigd op de hoek van het Aa-plein en de Roggenstraat. Kort na de Tweede Wereldoorlog verhuisde de .rma naar het huidige pand in de Sassenstraat. De man op de foto is Anton Reichenbach. Sinds het over­lijden van zijn broer Jan in 2002 is hij de enige directeur van de afdeling instrumenten en bladmuziek. Nico en Paul Reichenbach leiden de muziekuitgeverij. Deze is gevestigd in het voormalige Catharinahuis aan de Van Royensingel.
Reichenbach Muziekhandel heeft .lialen in Kampen, Deventer en Veendam.
In 1972 vestigde Arie Bouwman zijn antiekzaak in de Voorstraat. Daarvoor had hij een vergelijkbare zaak in Dedemsvaart gehad. De naam van de .rma is afgeleid van het jaartal in de gevel van het indrukwekkende pand. Voordat Bouwman er in trok was er de antiekzaak van Kalsbeek gevestigd.
‘Anno 1666’ Voorstraat 41-43

Bodewes Textiel Van Karnebeekstraat 13

De geschiedenis van deze winkel gaat terug tot 1905. In dat jaar opende W.S. Bodewes een textielwinkel aan de Assendorperstraat. In 1924 nam zijn zoon, W.S. Bodewes, een textielfabriekje aan de Oosterlaan over. In 1940 verhuisde de onderneming naar Assendorperstraat 240. In 1953 stopte de productie en was Bodewes Textiel alleen nog een groothandel. Deze verandering viel samen met de verhuizing naar de huidige plek aan de Van Karnebeekstraat. In 1968 nam zoon S.W. Bodewes met zijn vrouw Cornelia Johanna de zaak over en zette deze voort als textielwinkel. Sinds zijn overlijden drijft mevrouw Bodewes de winkel alleen. Zij is van plan dat te blijven doen zolang zij er plezier in heeft.

De houthandel Van Raalte werd in 1920 gesticht door J.H. van Raalte. Na verloop van tijd kwam de ijzer­handel erbij. Na het overlijden van de oprichter namen de zoons J.H. en H. van Raalte het over. Aan het begin van de eenentwintigste eeuw leek het doek te vallen voor deze bekende Zwolse onderneming. Maar dankzij de overname van de zaak door een voormalige klant, konden voldoende investeringen gedaan wor­den om de continuïteit van de Hout- en IJzerhandel te garanderen.
Op de foto staat Bertus Bijker. Hij werkt bij Van Raalte sinds 1973.
Van Raalte Houthandel Enkstraat 28

Henk Dekker begon in 1962 als melkboer met paard en wagen. Een jaar later schakelde hij over op een gemo­toriseerde melkkar. In 1978 kreeg hij de grote winkelwagen. Henk heeft de zaak samen met zijn vrouw gerund tot haar overlijden in 2002. Sinds 2001 wordt hij elke zaterdag geholpen door Arjan Bruin.
Henk Dekker is een van de twee laatste SRV-mannen in Zwolle. Hij is van plan door te gaan zolang hij er plezier in heeft.
De Sleuteldienst verkoopt alles wat met sloten en sleutels te maken heeft. Eigenaar R. Krikke begon de winkel in 1967 op dezelfde plek waar hij nu nog is gevestigd. De vader van Krikke had vroeger een zaak in ijzerwaren in Dedemsvaart. Dat was weer een voortzetting van een .rma in scheepsbenodigdheden in de tijd dat er nog veel schepen door de Dedemsvaart kwamen.
Sleuteldienst Spiegelstraat 2

Wijnkoperij Bartels is met afstand de oudste winkel in de Diezerstraat. Hij dateert van 1877. Sinds 1920 is de naam Bartels verbonden aan de winkel. N. Bartels was toen de eerste van drie generaties. In 1965 ging de zaak over naar zoon K. Bartels, die hem op zijn beurt in 2006 overdeed aan zijn zoon H.A. Bartels.
De geschiedenis van café en slijterij Stroomberg gaat terug tot 1861. Op de Brink en aan het begin van de Thomas a Kempisstraat werden al vanaf 1699 maandelijks paardenmarkten gehouden. Bovendien lagen destijds aan de Diezerkade veel binnenschepen afgemeerd. Dat leek voormalig schipper M. Doggenaar een goede plek om een café te beginnen. De exploitatie werd voortgezet door twee generaties Stroomberg, die de naam aan het etablissement gaven. Sinds 1973 zijn café en slijterij in handen van C.J. Mensink. Zijn zoon
J.H. Mensink heeft inmiddels de dagelijkse leiding overgenomen.
De man op de foto is Gert Broekhuis, die al zevenentwintig jaar in het café en de slijterij werkt.

In 1962 begonnen de broers W.A.A. en A.A. ten Koppel de winkel aan de Melkmarkt. Sinds het overlijden van zijn broer heeft A.A. alleen de leiding over het bedrijf. Het is inmiddels de enig overgebleven zelfstandige elektronicawinkel in de binnenstad. De aangeboden artikelen zijn up to date, maar aan het winkelinterieur is sinds de oprichting weinig veranderd.
In 1972 vestigden Hennie en Corrie Bruens hun winkel in kunstschildersbenodigdheden aan de Lutteke­straat. Voor die tijd zat daar de .rma Kamphuis die tin, porselein en sieraden verkocht. Voor 1972 zat Bruens in de Sassenstraat 49, op de hoek met de Walstraat.

De oudste winkel van Zwolle is de markt. Slechts onderbroken door oorlogen en epidemieën, gaat deze terug tot vóór de verlening van het stadsrecht in 1230.

‘Onderzoek houdt je van de straat en uit het café’
Een gesprek met de inventarisator van het Zwolse stadsarchief

14 september 2007 nam Albert J.
O
p
Mensema afscheid als archivaris van het
Historisch Centrum Overijssel. Mense­ma, die eerst bij het Rijksarchief van Overijssel, later bij het Gemeentearchief Zwolle en tenslotte, na de fusie, bij het HCO werkzaam was, heeft in de loop der jaren zijn sporen als archivaris en publi­cist meer dan verdiend. Achter zijn naam prijkt een indrukwekkende lijst van bijna 140 publica­ties. Hij is een autoriteit op het gebied van de geschiedenis van Overijssel, de geschiedenis van Zwolle ten tijde van het ancien regime en de adels­geschiedenis. Ter gelegenheid van zijn afscheid was dan ook een symposium georganiseerd onder de ti

Lees verder