
Jl*
Historisch
„, I
: ZWOLLE
M M E R 2 , 5 O
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Groeten uit Zwolle
Annèt Bootsma-van Hulten en
Wim Huijsmans
lirnlle,
rltituin. (ds postmcrl .
‘lioor dezen berichten irij
IJ het nnnxtttuad be.zoclt
van, een onzer WII’-UJVI.I.1
Doijer & van ‘Derenter.
Ansichtkaart Klein Weezenland (nu: Van Roijensingel)
Poststempel 22 november 1912
Deze reizigerskaart van de fa. Doijer en Van
Deventer, werd waarschijnlijk gebruikt door de
toenmalige firmant J.J. Doijer om een bezoek aan
te kondigen aan zijn neef Henri Doijer, firmant
van de Amsterdamse muziekhandel Doijer en Alsbach.
De fa. Doijer en Van Deventer was een
bekend Zwols bedrijf. De firma werd in 1814 opgericht
door de heer H.A. van Deventer. Deze vestigde
een likeurstokerij in het pand Diezerstraat 58.
Dit pand, waar later de fa. Hendriksen jarenlang
zetelde, was zeer geschikt voor een stokerij omdat
zich in de tuin een wel bevond. Tot 1813 was er een
brouwerij gehuisvest geweest, waaraan de in de
gevel zichtbare leeuw en tonnen nu nog herinneren.
In 1826 kwam Van Deventers neef J.J. Doijer
in de zaak. De firma maakte likeuren, bitters, jenever
en limonadesiropen; later kwamen daar ook
vruchtenwijnen bij. De dranken werden onder de
eigen naam en onder de handelsnaam ‘1814’ in het
hele land verkocht. Het was een klassiek familiebedrijf:
de familie Van Deventer bleef tot 1935 in
de leiding vertegenwoordigd, de familie Doijer
zelfs tot 1989. In 1866 verhuisde het bedrijf naar
een pand op de Oude Vismarkt, hoek Wolweverstraat,
waar voordien een mouterij gevestigd was.
De gevel van dit karakteristieke pand, tegenwoordig
wit geverfd, draagt nog steeds de oude firmanaam.
Goed honderd jaar was dit de hoofdvestiging
van de firma. Aan het eind van de jaren zestig
werd de binnenstad echter verruild voor de Marslanden.
Doijer en Van Deventer fuseerde in 1982
met de onderneming Dirkzwager, ondermeer
producent van Florijn. Het bedrijf opereert nu
onder de naam Intercaves en heeft nog steeds een
Zwolse vestiging.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Redactioneel Inhoud
In deze bundel gaat de Zwolse historie niet verder
terug dan de tijd rond 1800. In die tijd gaf de verlichte
Jacob Frederik Serrurier zijn ambt als predikant
op en koos hij voor een al evenmin succesvol
bestaan in de handel en tuinbouw. Hoe het toch
nog met hem goedkwam verhaalt A. Vernooij in
een korte biografie van deze ‘aartsketter.’
Niet zonder dramatiek was het levensbegin
van de twee kinderen van Rudolf Sandberg en
Laura van Haersolte, die beiden buiten een huwelijk
waren verwekt en geboren. Bovendien leefden
de twee ouders ook nog eens honderden kilometers
van elkaar verwijderd. M.L. Hansen gaat in op
deze tragische en onhuiselijke situatie.
Dat steden al sinds eeuwen het platteland
overheersen, wordt ons weer eens diets gemaakt
aan de hand van de recente historie over de
opheffing van de gemeente Zwollerkerspel in de
jaren zestig. Peter Tijhaar is de scribent van Zwolle’s
grote stap voorwaarts.
Een klein jubileum, het derde lustrum van
‘onze’ Zwolse Historische Vereniging, wordt
gememoreerd door Wim Coster.
Groeten uit Zwolle Annèt Bootsma-van Hulten en Wim Huijsmans 2
Jacob Frederik Serrurier (1771-1844): een aartsketter in Zwolle
A.J.M. Vernooij 4
De tragische liefde van Rudolf Sandberg en Laura van Haersolte
M.L. Hansen 12
De opheffing van Zwollerkerspel Peter Tijhaar 20
Vijftien jaar Zwolse Historische Vereniging Wim Coster 29
Literatuur Marieke Schaap-Steegmans 31
Boekbespreking 32
Mededelingen 33
Omslag: Nadat de gemeente Zwollerkerspel was opgeheven, werden de borden
aangepast: een gedeelte werd afgeplakt (foto: Gemeentearchief Zwolle).
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Jacob Frederik Serrurier (1771-1844):
een aartsketter in Zwolle
A.J.M. Vernooij -w-acob Frederik Serrurier kwam in 1795 als 24-
I jarige dominee naar Zwolle. Hij was de man
I die met zijn preken in Zwolle stof deed
opwaaien. Rhijnvis Feith zou hem een ‘aartsketter’
hebben genoemd. Hij voelde zich niet begrepen
en veroordeelde de ‘vadzigheid’ en bekrompenheid.
In 1814 vertrok hij als failliet landgoedbezitter.
In de tussenliggende jaren had hij het domineesambt
verlaten en was hij koopman en landbouwer
geworden. Hij was ook mede-oprichter van het
Nut in Zwolle en vervulde veel ambtelijke functies.
Na zijn Zwolse tijd bracht hij het tot directeur
van de Staatscourant en gaf hij een tijdschrift over
de landbouw uit. Hij beschreef zijn leven en de
politiek van zijn tijd in geschriften, die nu in het
Gemeentearchief Zwolle worden bewaard.1
Dominee
Serrurier kwam uit het Duitse Hanau en was door
zijn vader voorbestemd om ‘rechtzinnig’ predikant
te worden, net zoals veel van zijn familieleden.
Verschillende Serruriers waren in die tijd
dominee in Nederland. Maar al in Leiden, waar hij
theologie studeerde, bekropen Jakob Frederik
twijfels over zijn geschiktheid voor het domineesambt.
Die twijfels werden versterkt door z’n
omgang met vrijzinnige en patriotsgezinde studenten.
Op 5 juli 1795 hield hij in de Franse (Waalse)
kerk van Zwolle zijn intreepreek. Zijn voorganger
en studiegenoot Teissèdre de 1’Ange2 had de
bezoekers van de Franse kerk ‘meer van de gewonen
oude kost’ gegeven, meende Serrurier. Dit
‘gepaard met een aangenaam uiterlijk en eene
toen veel opgang makende taal van ’t gevoel, verschafte
hem een zeer talrijk gehoor, en de Fransche
kerk werd bepaaldelijk die der jonge vrouwen.’
3 Serrurier was er blijkbaar niet op uit zijn
publiek, ook al was het vrouwelijk, te behagen. Hij
bekende dat hij ‘het nu ook maar eens liet waaijen
en voor mijne denkwijze in ’t Staatkundige en
godsdienstige vrij onbewimpeld uitkwam.’ Volgens
Serrurier had Rhijnvis Feith, ‘die aan het
hoofd eenen zoodanige Vrouwenclique stond en
die regt ouderwetsch regtzinnig was’ hem voor
een ‘aartsketter’ verklaard na het horen van de
intreepreek.4
Hij gaf toe dat het bezoek aan de Franse kerk
minder werd na zijn aanstelling. Dat kwam volgens
hem ook door zijn bemoeiingen met het
plaatselijk bestuur: ‘mijne pen kwam aan de Zwolsche
Patrioten nog al eens te stade’.5 Kortom, het
boterde niet tussen Serrurier en het Zwolse establishment.
In zijn autobiografie oordeelde hij vele
jaren later nog heel hard: ‘in de koppen der Zwolsche
menschen zag het al heel duister uit. Voor al
wat wetenschap was, was er bitter weinig smaak en
in godsdienstige begrippen was men er zoo
bekrompen als ergens.’6
Handelaar
Op 23 oktober 1796 trouwde hij met Margaretha
ten Cate, dochter van de handelaar Berend ten
Cate en Antonia Hendrika van Marie.7 Een broer
van Margaretha stelde hem in 1796 voor diens
‘handel in stafijzer’ over te nemen. Dat werk zou
725 gulden per jaar opbrengen, evenveel als zijn
predikantschap opleverde. Serrurier zag het aanbod
als een uitweg uit het knellende domineesambt:
‘ik had toen regt den hekel gekregen aan dat
geheele ligchaam, waarin zo weinig ziel zat.’8
Toch zou hij nog eenmaal de kansel beklimmen
in Zwolle. Dat gebeurde bij de viering van de
overwinning op de Engelsen, die in het najaar van
1799 een inval hadden gedaan. Het stedelijk
bestuur achtte hem geschikt voor een redevoering
in de Grote Kerk op 19 december. Serrurier hanZWOLS
HISTORISCH TIJDSCHRIFT
teerde daarin met verve de kanselretoriek. Hij was
lovend over de verdedigers van het vaderland. ‘Gij
allen, Bataven, Franschen, krijgslieden, burgers,
gij allen die de wapens voor het vaderland hebt
aangegord – ontvangt dan uit naam van het vaderland
deszelfs ongeveinsde, eerbiedigste hulde.’ En:
‘Komt dan en aanschouwt met mij een Staat welks
burgers als broeders onder eikanderen leven, waar
de wet voor allen gelijk is, en niemand zijne vrijheid
op de Slavernij enes anderen vestigt.’9
Overigens had Serrurier zelf niet zo’n heldhaftige
rol gespeeld. Toen de Engelsen bij Zwartsluis
waren gesignaleerd, werd hij tot zijn schrik onder
de wapenen geroepen. Maar hij had veel excuses
om daar onderuit te komen: ‘weerzin tegen het
beschaafde krijgswezen’; zijn vrouw die op het
punt stond te bevallen; een schoonvader die kinds
was en de afwezigheid van diens oudste zoon, die
met de Zwolse jagers naar Noord-Holland was
vertrokken. Gelukkig vond hij zijn huisdokter,
tevens majoor van de schutterij, bereid hem te
detacheren bij het bureau van de provinciale commandant
in Zwolle.10
Het Nut
Serrurier was er wél bij toen op 4 juni 1799 in de
Nieuwe Concertzaal, een Zwols Departement van
de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen werd
opgericht. Hij was ook langdurig voorzitter; eerst
een halfjaar in 1800 en later nog eens vijfjaar tussen
1809 en 1814.” Onder de maximaal 59 leden
bevonden zich in de loop der jaren kooplui, fabrikanten,
bestuurders, predikanten en onderwijzers.
Bekende namen op de ledenlijsten waren:
Rhijnvis Feith, H. Potgieter, H. Tijl, N. Kantelaar
en landdrost baron Bentinck.12
Serrurier hield er redevoeringen die volgens
zijn memoires, ‘mij zelven in de eerste plaats’
amuseerden.13 Hij liet het niet alleen bij woorden.
Hij was ook lid van de Commissie van Onderstand,
die geld inzamelde voor levensmiddelen en
een ‘Rumfordse Soepkokerij’ opzette. Naar het
recept van graaf Rumford in München werd een
soep bereid met witte bonen, groene erwten,
gepelde gerst, aardappelen, spek en een snee roggebrood.
Het liep geen storm bij de soepketel: 65 dagen
754
lang werden 100 porties uitgedeeld. Er hadden
‘dagelijks ten minsten nog 2 maal zo veel armen’
gespijsd kunnen worden, meldde de Commissie
van Onderstand in de Zwolsche Courant op 6 juni
1801.14 Hoogstwaarschijnlijk was het Serrurier die
deze ervaring aangreep om in diezelfde krant
enkele spectator-achtige gesprekken te plaatsen
tussen de bedelaarster Griet, Janna de schoonmaakster
en diens man Gerrit, waarin commentaar
werd geleverd op deze wijze van bedeling. Er
was sprake van vooroordeelen bij de armen en
bezwaren van winkeliers.’5
Kadastrale minuutplan
Sectie F (Berkum), 1822.
Ter verduidelijking:
Berkumerweg = Kuyerhuislaan;
Rohuis =
Rode Huis; 759-760 =
Roodhuizerallee.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Handtekening van
Serrurier.
De gereedschappen voor de soepkokerij werden
eind 1802 verkocht. Andere initiatieven van het
Nut, zoals een kousenfabriek en een school, waren
ook geen lang leven beschoren. De leesbibliotheek
hield tot 1807 stand. Het Nut zelf stopte in 1814.16
Was de eigenzinnigheid van Serrurier er debet
aan? Waarschijnlijk had hij de hand in het verbreken
van de banden met het landelijke Nut ‘omdat
die vereniging een goed deel onzer inkomsten verslond,
zonder ons veel nut aan te brengen’, zoals
hij meende. Maar ook de Zwollenaren begrepen
hem niet. Het Nut was volgens hem hoog nodig in
een stad als Zwolle ‘want de Wetenschap was er in
geen achting, vadzigheid vooral onder de hoogere
Standen vrij algemeen en generlei zucht voor het
algemeene Welzijn.’17
Schoolopziener
Serrurier nam ook geen blad voor de mond in een
verslag dat hij in 1801 maakte als schoolopziener
en lid van het departementaal schoolbestuur. Een
baantje dat hij via connecties in Den Haag had
verworven (zijn zus was getrouwd met de secretaris
van de minister van Nationale Opvoeding, J.H.
van der Palm).18
Hij schetste een weinig rooskleurig beeld van
de toestand in het ‘derde district van den Ouden
IJssel’. Van de onderwijzers verwachtte hij weinig:
‘eenvoudige landlieden… zo opgevoed, zo onderwezen,
zo aangesteld, zo beloond en zo van anderen
behandeld..’ En dan waren er de ‘zwarigheden’
die de hervorming van het onderwijs belemmerden
zoals ‘de bekrompenheid en slegte inrigting
van meest alle Schoolvertrekken… het vooral ten
plattenlande zo onregelmatig ter school komen
van de kinderen… de vooroordelen van het grootste
gedeelte der ouders… de geringen middelen
van bestaan der meeste School-onderwijzers’.
Tenslotte: ‘de grootste van alle zwarigheden is en
blijft de onmogelijkheid om aan een andere te
leren hetgeen men zelve niet weet’.19
Serrurier ging, blijkens dit verslag, hervormingsgezind
aan het werk. Zijn ijver werd allengs
minder; althans in de verslagen komt zijn naam in
de loop der jaren minder en minder voor. Opmerkelijk
is nog een overzicht uit 1808. Het is niet
ondertekend, maar gezien het handschrift moet
het van Serrurier zijn. Er is daarin sprake van
enerzijds ‘aanmerkelijke verbeteringen’ en anderzijds
van onderwijzers als ‘vadsige wezens’ en
‘indolente, onwillige en bevoordeelde individu’s’.
20
Het Roode Huis
Zijn huwelijk met Margaretha ten Cate leverde
Serrurier een landgoed op. Toen zijn schoonvader
in 1801 stierf, erfde hij onder meer de buitenplaats
het Roode Huis.21 Berend ten Cate had Het Roode
Huis in 1782 gekocht van de erven van wijlen de
Marquise De Louvois.22 Het lag ten oosten van
Zwolle op de Oosterenk, niet ver van de Nieuwe
Vecht, het water dat de Vecht met Zwolle verbond.
Het Roode Huis werd ook wel aangeduid
als spijker, een toen gebruikelijke aanduiding voor
een kleine buitenplaats. Rond Zwolle lagen er verschillende:
Boschwijk van Rhijnvis Feith was de
bekendste. Op Veldwijk, ten zuidoosten van de
stad, woonde in die tijd een nicht van Serruriers
vrouw, Elizabeth Paschen.23
Landbouwer
Serrurier verkocht zijn huizen in de stad en ging
buiten wonen na ‘een nieuw, ruim en gemakkelijk
huis’ op het landgoed gebouwd te hebben. Oude
bomen werden omgehakt en een deel van het weiland
omgezet in ‘moestuin, boschjes en vijver.’24
Hij besloot zijn ‘oude liefhebberij voor landleven
en landbedrijf weer ter hand te nemen. Die liefde
was ontstaan toen hij als veertienjarige jongen in
de kost werd gedaan bij een predikant die het
beheer had over landbouwgronden. Over zijn
bedrijf meldt hij in zijn herinneringen alleen het
volgende: ‘wij hadden 2 knechts en 2 meiden en
dan nog gewoonlijk 5, 6 en meer daglooners in ’t
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
werk: voorts 3 paarden, 1 ezel en van 15 tot 20
melkkoeijen, ook wel 6 tot 12 mestkalvers te
gelijk.’ In 1813 verbouwde hij mangelwortels (suikerbieten)
voor de suikerraffinaderij van een zwager.
Hij noemt de ‘geschriften van Thaer’ (een in
die tijd bekend Duits landbouwkundige) en zijn
jeugdervaringen als reden om ‘een andere wijze
van landbouwen te beproeven’.25
Publicaties
Serrurier hield zich niet alleen als practiserend
boer met de landbouw bezig. Een van de grootste
uitgevers van die tijd, Allart uit Amsterdam, benaderde
Serrurier in de zomer van 1803 voor een vertaling
van een Engelse verhandeling over vruchtbomen
van William Forsyth.26 Serrurier vond het
werk van Forsyth niet interessant genoeg. Hij vertaalde
een Duits handwoordenboek over vruchtbomen
van J. Christ, waarin hij gedeeltes van Forsyth’s
werk aan toevoegde. Dat leverde zijn Fruitkundig
Woordenboek op.27
Na deze vingeroefening begon hij aan een groter
werk. Hij had inmiddels naam gemaakt als
landbouwkundige. Bewijs daarvoor is een brief
die de toenmalige commissaris voor landbouw,
Jan Kops, in 1804 aan Serrurier stuurde. Kops
moedigde hem aan een standaardwerk van de
Duitser Albrecht Thaer in het Nederlands te vertalen.
Kops schreef: ‘sedert een geruime tijd hebt gij
den Landbouw tot uw hoofdbezigheid gesteld, en
als wetenschap beoefend.’ De brief werd in 1807
afgedrukt in het boek dat onder de titel Boerengoudmijn
verscheen.28
Serrurier had geen rechtstreekse vertaling
gemaakt van Thaer, maar een zeer vrije bewerking.
Zijn eigen ervaringen en opvattingen waren
er ruimschoots in verwerkt. De Boerengoudmijn
was geen praktisch handboek voor de gemiddelde
boer. Het was meer een overzicht van de stand van
zaken in de toen nog jonge en zeer onvolkomen
wetenschap van de landbouw. Die wetenschap
was nog lang niet ver genoeg om de landbouw
werkelijk verder te helpen. Serrurier was wel zijn
tijd vooruit met zijn opmerkingen over een efficiënte
bedrijfsvoering, over het nut van proefnemingen,
de eigen aard van ieder bedrijf en iedere
grondsoort en de kritische benadering van erva-
B O E R E N
GOUDMIJN,
OF HANDLEIDING TOT
de Kunst, om van verfchilknde Soorten van Landerijen
het meest mogelijke nut te trekken,
meer Vee te kunnen houden dan naar gewoonte
, en hetzelve over ’t geheel beter te kunnen
voeden en doelmatiger behandelen;
benevens een aantal wetenswaardige
bijzonderheden tot den Landbouw betrekkelijk:
alles met voorbeelden, opffr,”‘.,
ondervinding berustende, opgehelderd.- ‘Z._
voornamelijk gejroüen xpt de Landbouwkundige WJerjvöi .
v a n , J ‘ ï C •;•.’•’
ALBRECHT T H A t ó
ten dienfte der Hollandfche Goedsheeren
Landlieden bearfaeid en uitgegeven
door
J. F. S E R R U R I E R ,
met een aanmoedigenden Ericf
van
J A N K O P S,
COMMISSARIS TOT DE ZAKEN VAN DEN LANDBOUW
EIJ HET MINISTERIE VAN BINNENLANDSCHE
ZAKEN.
MET AFBEELDINGEN.
* *
TE A M S T E R D A M , , JIJ
J O H A N N E S A L L A R T ,
uDcccvn.
ringen en theorieën van anderen.
De Boerengoudmijn is de enige bron om meer
te weten te komen van zijn bedrijfsvoering op het
Roode Huis. Serrurier deed de ‘openhartige
bekentenis’ dat zijn bedrijfin de afgelopen vijfjaar
‘geene behoorlijke rente van mijn kapitaal’ had
opgeleverd. De oorzaken lagen volgens hem niet
in de bedrijfsvoering: ‘mijne veldvruchten staan
Titelpagina van Boeren
Goudmijn uitgegeven
in Amsterdam in 1807.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
FRUITKUNDIG
WOORDENBOEK,
g E H E C Z E N D E A l l H E T G E E N BETREK KIN G H E E F T T O T
DE KENNTS EN H E T H U I S H O U D E L I J K G E B R U I K D E R
V E r. S C H I L L E N D E S 0 0 F. T E N V A N F R U I T E N ; T O T
HET JAN K W E E K E N , V E R E D E L E N , SNOEIJKN
EN B E H A N D E L E N VAN V R U C H T B O O M E N J
TOT HET AANLEGGEN” VAN BROEID
A K K E N , T R E K R A S S E N EN ORANJ
E H U I Z E N E N Z .
GEVOLGD NAAR HET HOOGDUITSCH VAN
J. C. C H R I S T
EN VEK.RIJKT MET HET WETENSWAARDIGSTE U I T
HET OP LAST VAN H E T E N G E L S C H GOUV
E R N E M E N T UITGEGEVEN WERK VAN
W. P O R S I J T H ,
over eette nieuwe wijze van boomfnoeijen, en dt
door hem uitgevondene middelen om oude, kwijnende
, of verwaarloosde bootsen te genezen en op
nieuws te doen herleven enz.
J. F. S E R R U R I E R .
in tu-ee Deden, wet Platen?] –
EERSTE DEETL.v:’
T E A M S TE RD A ivf*,, i
J O H A N N E S A L LL>>AA R T:f
M D C C C V
Titelpagina van Fruitkundig
woordenboek
uitgegeven in Amsterdam
in 1805.
doorgaans niet slechter dan die van anderen, veelal
beter; mijn vee ziet er zoo goed uit… geeft eene
genoegzame hoeveelheid melk, en ook het vetmesten
op stal gaat naar wensch.’ Volgens Serrurier
moest de conclusie zijn ‘dat de landbouw, zoo
als dezelve in deze oorden beoefend wordt, aan
zijne beoefenaars geen, althans geen geëvenredigde
voordeden aanbrengt.’29
‘Voor het oog der wereld…’
1808 was een gloriejaar voor Serrurier. Zijn naam
als landbouwkundige en zijn relatienetwerk leverden
hem drie erebanen op: het lidmaatschap van
de Commissie van Landbouw in Overijssel, van de
Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen in
Haarlem en van het door koning Lodewijk Napoleon
gecreëerde Koninklijk Instituut van Wetenschappen,
Letteren en Schoone Kunsten. Bij dat
instituut hield hij in 1810 een verhandeling over
landbouw. Eigengereid als hij was, verzette hij zich
aanvankelijk tegen de gebruikelijke publicatie.30
Maar die publieke erkenning was een magere
compensatie voor zijn privé-problemen. In 1803
hadden speculaties op de beurs hem aan de financiële
afgrond gebracht. Op zijn vrouw en zijn
vrienden na, vertelde hij niemand over zijn geldproblemen.
Hij was ‘in ’t geheel omstreeks
ƒ 90.000 schuldig’. De waarde van zijn bezittingen
(het landgoed) schatte hij op ongeveer de helft, te
weinig om als vrij man verder te leven. Hij besloot
het Roode Huis niet te verkopen. Hij trof een
regeling waardoor hij voortaan in het krijt stond
bij vrienden en ‘een Amsterdamsen huis.’ Na zijn
financiële debacle zat er volgens Serrurier niets
anders op dan ‘voor het oog der wereld een welgesteld
grondbezitter te blijven, in de daad hoogstzuinig
te leven, en voorts te zien wat ik er bij verdienen
konde.’31
Ambtelijke functies
Voor de noodzakelijke bijverdiensten ging hij op
zoek naar ambtelijke functies. Zijn kennissenkring
was hem behulpzaam, zoals hij zelf schreef,
want in 1805 ‘kreeg ik van mijne Haagsche vrienden
eensklaps het berigt dat zij hadden weten te
bewerken dat ik tot lid van den Raad van Finantie
in Overijssel zou benoemd worden.’ In die functie
streek hij jaarlijks 2500 gulden op ‘waarvoor ik
niets anders te doen had, dan 4 a 5 maal ’s week
naar de Stad te gaan en eenige uren lang de vergadering
bij te wonen.’32
Met de komst van Lodewijk Napoleon in 1808
verdween dit bestuurscollege. Maar toen had hij al
weer iets anders op het oog, want ‘het was mij
eigen om nooit te kniezen… waar ik maar iets tot
verbetering van mijnen toestand meende te kunZWOLS
HISTORISCH TIJDSCHRIFT
nen doen, deed ik zulks.’33 In die geest toog hij in
1808 naar ’t Loo voor een audiëntie bij Lodewijk
Napoleon. Volgens eigen zeggen bedankte hij deze
voor zijn benoeming tot lid van Commissie van
Landbouw in Overijssel, maar zei liever een bezoldige
functie te hebben.34
Die brutaliteit scheen in de smaak te vallen. De
koning benoemde hem in een commissie, die een
nieuw belastingstelsel moest ontwerpen. Serrurier
kwam daardoor op gelijke voet te verkeren met
onder andere de oud-minister Hendrik van Stralen
(1751-1822) en de staatsraad P.L. van de Kasteele.
Serrurier was niet onder de indruk. Van Stralen
omschreef hij als ‘een windmaker van het eerste
soort’ en Van de Kasteele als ‘een hooghartig Costumier.’
35 Buiten de commissie om legde hij de
koning zijn ideeën voor; deze gaf hem toestemming
een eigen ontwerp te maken. Dit werk
bezorgde hem een tractement van 2400 gulden,
dat met reis- en verblijfskosten aangevuld werd tot
‘over de ƒ4000.’36
Toen Lodewijk Napoleon in 1810 vertrok,
moest hij uitzien naar andere inkomsten. Via zijn
Haagse relaties, waaronder minister van Justitie
Felix van Maanen (1769-1846), werd hem de functie
toebedeeld van griffier en notaris bij het vredegerecht
van het kanton Zwolle. Bovendien kreeg
hij bij de van landdrost tot prefect getransformeerde
P. Hofstede ‘spoedig een witten voet.’ Zo
werd hij in 1811 ook secretaris generaal van de prefectuur.
Maar omdat hij al snel in onmin raakte
met Hofstede werd hij in 1812 doorgeschoven naar
Het oude Verlaat te
Berkum in circa 1955
(foto: A. Meulenbelt).
10 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
de functie van Ontvanger van de directe middelen
in zijn woonplaats Zwollerkerspel ‘op een inkomen
van een paar duizend gulden.’ Vanaf begin
1813 begon hij die post zelfwaar te nemen ‘in een
kamer op Vegterdam’, op enkele minuten van het
Roode Huis.37
Maar deze functie was ‘onvoldoende voor mijne
behoeften.’ In 1814, toen de Franse bezetting
voorbij was, zag hij weer mogelijkheden in de
handel. Met een aanbevelingsbrief van Teissèdre
de 1’Ange wist hij een plaats als makelaar op de
Amsterdamse beurs te verwerven. Zo kwam een
einde aan zijn verblijf in Zwolle. Hij bood het
Roode Huis te koop aan en per trekschuit vertrok
hij met zijn gezin op 20 oktober naar Amsterdam.
38
In een rijtuig met vier paarden
Maar ook in Amsterdam had hij behoefte aan
‘andere hulpbronnen.’ Minister A.R. Falck
bezorgde hem de baan van ‘solliciteur’.39 In 1816
kon hij ruimer ademhalen toen hij in deze functie
9000 gulden aan provisie ontving. Bovendien ontving
hij toen het geld dat de verkoop van het
Roode Huis had opgebracht. Een jaar later werd
hij commissionair voor de Zwolse suikerraffinadeurs
Nilant en Besier; zijn solliciteurschap begon
hem ‘goed geld te geven’.40
In 1820 was de financiële ellende voorbij. Hij
keerde terug naar Zwolle met opgeheven hoofd.
Toen hij in 1814 de stad ‘met stille trom’ moest verlaten,
had Serrurier zijn vrouw beloofd: ‘nu komt
gij hier niet weer ’t en ware ik er U in een rijtuig
met vier paarden kan brengen.’ Zes jaar later kon
hij in Harderwijk die uitmonstering bestellen. Het
werden uiteindelijk drie paarden, maar dat ‘kwam
er dan ook althans voor de oogen der Zwollenaren
niet op aan’, aangezien het al middernacht was
toen ze de stad binnenreden.41
Een hard geval
Toen Serrurier tussen 1832 en 1843 zijn herinneringen
op schrift stelde, treurde hij nog om zijn
gedwongen vertrek uit Zwolle: ‘het verlaten van
die buitenplaats…was zekerlijk een hard geval’.42
Op het Roode Huis was hij gelukkig geweest, ver
van ‘apenspel, formaliteit, etiquette en leugens’,
zoals hij in zijn politiek dagboek het hof- en staatsleven
omschreef.43
Des te tragischer is dat van zijn geliefde landgoed
nagenoeg alle sporen zijn uitgewist. Huis en
stallen werden afgebroken.44 Het Roodhuizerpad,
onder de wijk Berkum, is de enige tastbare herinnering.
Serrurier zelf kreeg in de Zwolle geen
erkenning in de vorm van een straatnaam of een
gedenksteen.45
Noten
1. Gemeentearchief Zwolle (GAZ). PA 1151 bestaat uit
een map met 10 documenten, in 1943 geschonken
door mevr. dr. C. Serrurier, een nazaat van Jacob
Frederik. Daaronder bevindt zich een ‘Levensbericht’,
de belangrijkste bron voor dit artikel. Op 37
vellen van 4 pagina’s schreef Serrurier tussen 1832 en
1834 zijn herinneringen. Er is ook een getypt afschrift
van dr. C. Serrurier. Een in 1988 gemaakt afschrift
(door H. Ter Meij, De autobiografie van J.F.
Serrurier) bevindt zich in de bibliotheek van het archief.
Serrurier liet ook een politiek dagboek (‘Historische
aantekeningen’) na, geschreven tussen 1805
en 1830, volgens de aanhef gericht ‘Aan mijn zoons’.
In dit archief is ook een (zelfgeschreven?) overzicht
van zijn carrière.
2. Josue Teissèdre de 1’Ange (1771-1853) was predikant
in Zwolle tussen april 1793 en mei 1794. Hij had een
rol gespeeld bij de patriottische opstand van 1787 in
zijn geboortestad Middelburg. Bij de omwenteling
van 1795 nam hij er plaats in het burgercomité. Later
was hij dominee in o.a. Haarlem en Amsterdam. Hij
introduceerde Serrurier bij patriottische vrienden,
die later belangrijke posities zouden bekleden,
waaronder: J.H. van der Palm (1763-1840), Agent
van Nationale Opvoeding tussen 1799 en 1806 (zie
A. De Groot, Leven en arbeid van J. van der Palm,
Wageningen, 1960); Jean Henri Appelius (1767-
1828), secretaris van Lodewijk Napoleon en minister
van Financiën van 1824-28, wiens familie eveneens
uit het Duitse Hanau afkomstig was (zie: J. van
der Poel, Ter ere van Mr. Jean Henri Appelius, 1767-
1828, Deventer-Djakarta, 1954); Steven Dassevael
(1771-1838), ‘de ijverige en trouwe griffier van alle
regeringen tussen 1798 en 1810 en na 1813′. (De
Groot, Leven en arbeid, 80).
3. GAZ, PA 1151, Levensbericht, hierna aangeduid als
AB = autobiografie, p. i2a,b.
4. AB, p. i2b,c.
5. AB, p. 12c.
6. AB,p. 2b.
7. GAZ, RBSO, nr. 707.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 11
8. AB, p. nd.
9. GAZ, PA 1151, verhandeling 1799, p. 9,15.
10. AB, p. 14a.
11. J. Drentje, Minnaars der deugdbevordering, De
Maatschappij tot Nut van het Algemeen in Zwolle van
1789-1814, scriptie, 1986, p. 17; zie over het Nut ook:
W.W. Mijnhardt, Om het algemeen voïksgeluk: twee
eeuwen particulier initiatief1784-1984, z.p., 1984.
12. GAZ, Archief Nut.
13. AB, p. 17c.
14. Drentje, Minnaars, p. 20-29.
15. Drentje, Minnaars, idem.
16. Drentje, Minnaars, p. 40-44.
17. AB, p. 14b.
18. AB, p.i4d; zie ook noot 2.
19. Rijksarchief Overijssel, Archief Schoolbesturen in
Overijssel, nr. 378.
20. Idem, nr. 381.
21. AB, p. 14c.
22. GAZ, RA 001-00654, p. 32.
23. E. Gelderman en J. Hagedoorn (red.), Een aardsch
paradijs, De buitenplaatsen Boschwijk, Landwijk en
Veldwijk nabij Zwolle, Zwolle, 1994, p. 15-22; C. W.
van der Pot, Zwolle’s omgeving omstreeks 1900,
Zwolle, z.j., p. 37. AB, p.3ia.
24. AB, p.i4C,d.
25. AB, p 16b, 22c,d.
26. AB, p. 16c.
27. Fruitkundig woordenboek, behelzende alle hetgeen
betrekking heeft tot de kennis en het huishoudelijk gebruik
der verschillende soorten van fruiten, Amsterdam,
J. Allart, 1805-1806,2 delen.
28. Boerengoudmijn of Handleiding tot de kunst om van
verschillende soorten van landerijen het meest mogelijke
nut te trekken, meer vee te kunnen houden dan
naar gewoonte en hetzelve over ’t geheel beter te kunnen
voeden, en doelmatiger behandelen: benevens een
aantal wetenswaardige bijzonderheden tot den landbouw
betrekkelijk: alles met voorbeelden, op ondervinding
berustende, opgehelderd, Amsterdam, J. Allart,
1807.
29. Boerengoudmijn, p. 226-227.
30. J.F. Serrurier, Verhandeling over den landbouw, Amsterdam,
1816.
31. AB, p.iéb.
32. AB, p. i6d.
33. AB, p.170
34. AB.p. 18b.
35. AB, p. i8d,i9b.
36. AB, p. i9a-2ob.
37. AB, p. 20c, 22a.
38. AB, p. 24b-26a.
39. AB, p. 27c; een solliciteur was pleitbezorger in kleine
rechtszaken en/of indiener van verzoekschriften.
40. AB, p. 3od.
41. AB, p. 31a.
42. AB, p. 26a.
43. GAZ, PA 1151, Historische aantekeningen, p. 96
44. In 1841 kwam er een andere boerderij voor in de
plaats, aldus Van der Pot, Zwolle’s omgeving, p. 37.
45. In recente historische studies over Zwolle worden
Serruriers kritische uitspraken over Zwolle aangehaald.
Zie onder andere: J.C. Streng, ‘Stemme in
staat’. De bestuurlijke elite in de stadsrepubliek 1579-
1795, Hilversum, 1997; H. Brouwer, Lezen en schrijven
in de provincie, De boeken van Zwolse boekverkopers,
1777-1849, Leiden, 1995.
12 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
De tragische liefde van Rudolf Sandberg en
Laura van Haersolte
M.L. Hansen
Vrijwel alle brieven van de Zwollenaar
Rudolf Sandberg aan Laura van Haersolte
worden bewaard in het familiearchief Van
Haersolte dat zich in het Rijksarchief te Zwolle
bevindt. Slechts enkele van zijn brieven ontbreken;
zij zijn zeer waarschijnlijk verbrand. Rudolf
Sandberg had het liefst gezien dat de gehele
correspondentie tot as werd, maar Laura bewaarde
zijn brieven zorgvuldig, zodat de zeldzame
hoogtepunten en de vele dieptepunten uit hun
verhouding bewaard zijn gebleven. Eén enkele
brief van Laura en een paar brieven van haar moeder
belichten de situatie van de andere kant.’
Het gezin van Albertus Sandberg
Rond 1820 woonde Albertus Sandberg (1768-1843)
aan de Nieuw Markt te Zwolle. Sandberg was een
van de rijkste mannen van Overijssel. Voor de verzorging
van zijn elf kinderen woonde een kindermeid
in huis. Zij nam na de dood van zijn vrouw
Reinira Johanna Schrassert (1770-1814) – gestorven
in het kraambed – steeds meer de plaats van een
moeder in. Naarmate de kinderen opgroeiden
werd zij steeds minder kinderjuf, maar bestierde
het hele huishouden. Door de kinderen werd zij
op handen gedragen.
Albertus Sandberg beheerde zijn geld en zijn
kinderen met straffe hand. Hij spendeerde grote
bedragen aan hun opvoeding. De meeste meisjes
gingen eerst naar de Franse school in Zwolle.
Daarna waren ze oud genoeg om voor de duur van
twee jaar naar een kostschool gezonden te worden,
a raison van 1.000 gulden per jaar. De opleidingen
van de jongens waren heel verschillend,
wat mogelijk te maken had met hun verstandelijke
vermogens. De knapsten studeerden; anderen
kozen voor het leger en één, Bart, werd bij een
dominee in Vaassen ondergebracht, wat zijn vader
1.200 gulden per jaar kostte.
Materiële zorgen hadden de kinderen van
Albertus Sandberg dus niet, maar zij misten een
liefhebbende vader. Sandberg was een intelligente,
pragmatische man, maar heel afstandelijk. Nooit
kon er een bemoedigend woord vanaf, prijzen was
helemaal zijn gewoonte niet. Tussen de broers en
zusters was de onderlinge verstandhouding heel
goed. Ook nadat de oudsten getrouwd waren en
elders woonden bleef het contact hartelijk en vertrouwelijk,
zelfs als zij lang niets van elkaar hadden
gehoord.
De grootste problemen met hun vader ontstonden
door de keuze van huwelijkspartners.
Albertus Sandberg was van mening – zoals meer
vaders in zijn tijd – dat geld met geld moest trouwen.
Een ieder die dat aardse goed in een (te) kleine
portie meebracht, werd zonder discussie afgewezen.
Stelde Albertus Sandberg voor zijn dochters
net zulke strenge regels als voor zijn zonen?
De eerste van de kinderen die trouwde was de
oudste dochter; haar bruidegom was een bankier.
De zonen Johan en Johannes Albertus moesten
vervolgens heel wat beledigingen slikken, voordat
zij toestemming kregen te trouwen. De bruid van
Johannes Albertus, Berendina van Bommel, nam
notabene 80.000 gulden in contanten mee. Het
was een weinig vrolijk perspectief voor de thuisblijvers.
Zoon Reinier werd zo verliefd dat hij toch
met zijn vader ging praten. Het meisje was van uitstekende
familie; haar vader was magistraat van
Deventer. Maar helaas had zij geen fortuin en
Albertus Sandberg verleende geen toestemming
tot het huwelijk. Ook een tweede verzoek van Reinier
faalde. Het was nee, het bleef nee en van trouwen
is het nooit gekomen.
Nog veel moeilijker was de situatie waarin
Rudolf Sandberg terecht kwam.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Luitenant Rudolf Sandberg (1796-1830)
Zolang Rudolf in Zwolle in garnizoen lag en hij in
zijn ouderlijk huis woonde, was zijn traktement
van 75 gulden per maand ruim voldoende om zijn
privé uitgaven te dekken. Buiten Zwolle garnizoen
houdend, kreeg hij onkosten voor kost en inwoning.
Toch hield hij genoeg over om te besteden
aan theater en concerten, aan de Redoute en aan
het gokken, én aan de dames. Als 20-jarige jongeman
was hij met zijn garnizoen naar Maastricht
vertrokken. Daar knoopte hij connecties aan met
de mooie, hartstochtelijke mevrouw Macleod.
Haar blauwe ogen en haar grote mond met prachtige
tanden waren een genoegen om naar te kijken.
Het vermoeden dat hij niet haar enige amant
was deed zijn gevoelens van affectie veranderen in
weerzin en Rudolf maakte een einde aan de verhouding.
De vele brieven die zij hem nog stuurde
liet hij ongeopend liggen. Hij richtte zijn aandacht
op Caroline van den Santheuvel, een mogelijke
huwelijkspartner. Het liep op niets uit; zonder
ruzie gingen zij elk hun eigen weg. Caroline had al
snel een ander en Rudolf raakte bevriend met
Louise Brade, de dochter van een kolonel. Rudolf
kon het met de Brade’s bijzonder goed vinden. Hij
zocht hen vaak op en vond het prettig met Louise
te praten. Louise dacht er iets anders over; zij was
wèg van Rudolf en had de volledige instemming
van haar ouders. Mevrouw Brade was alvast een
zorgzame schoonmoeder voor Rudolf. Toen hij
ziek werd, kookte zij zelfs zijn lievelingsgerechten
voor hem. Voorzichtigheidshalve liet mevrouw
Brade het jonge stel nooit alleen; in het salon zat
zij erbij en als er een tochtje gemaakt werd ging zij
mee. Misschien dat het daardoor lang onduidelijk
bleef dat Rudolf geen vurige affectie voor Louise
voelde. Rudolf had de bedoelingen van de Brade’s
wel door maar hield zich van de domme en liet
zich verwennen. Intussen was hij hevig verliefd
geworden op een ander en nam de arme Louise in
vertrouwen. Hij vertelde haar over zijn gevoelens
voor het meisje en besprak zijn plannen. Dat was
zijn verdediging toen Louise’s ouders merkten dat
hun graag geziene gast niet van plan was hun
schoonzoon te worden.
Laura van Haersolte (1806-1857)
Het meisje heette Laura van Haersolte, een barones
van zeventien jaar zonder enig kapitaal. Haar
vader Johan van Haersolte was door een financiële
mésaillance in discrediet geraakt, hij had geld en
eer verloren en zijn dochter deelde in de val. Dat
zij van adel was en dat haar familie in Zwolle in
hoog aanzien stond, baatte niet. Dat hun beider
vaders ooit vriendschappelijke betrekkingen hadden
onderhouden wenste Rudolfs vader waarschijnlijk
liever te vergeten. In tegenstelling tot
Portret van vader
Albertus Sandberg,
(A.J. Gevers en A.J.
Mensema, De Havezaten
in Salland en hun
bewoners, 281).
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
De Nieuw Markt te
Zwolle (foto: Gemeentea
rch ief Zwolle).
Rudolf had Laura in haar jonge leven alleen maar
zorgen gekend. Haar ouders waren na voortdurend
gereis om arrestatie te ontlopen en een bron
van inkomsten te vinden, ten langen leste in
Maastricht beland waar het leven veel goedkoper
was. Haar vader werd er ontvanger van de Brusselse
loterij. Na zijn dood zette Laura’s moeder het
bureau voort.
En toen stapte luitenant Sandberg het loterijbureau
binnen, niet één keer maar al snel wel drie
keer per week. Laura’s moeder had niets in de
gaten. Misschien werd haar aandacht te veel in
beslag genomen door haar tweede huwelijk dat
rond deze tijd gesloten werd.
Het duurde niet zo heel lang of Laura en
Rudolf gaven elkaar geschenken. Hij liet zich portretteren;
niet in uniform zoals zijn eigen keuze
geweest zou zijn, maar in de kleding waarin Laura
hem het liefst zag. Zij was heel blij met het cadeau.
In wiens opdracht haar portret gemaakt werd, is
onbekend. De financiën van beiden in aanmerking
nemend waarschijnlijk van Rudolf. Ook hij
koesterde haar beeltenis. Hij kreeg van haar een
theekopje en bier- en wijnglazen waar hij zo zorgvuldig
mee omging dat hij ze liever diep wegborg
dan dat ze in scherven vielen. De gedachte alleen al
bezorgde hem nachtmerries.
Hun eerste hevige ruzie werd veroorzaakt
doordat Rudolf’zich met gemeen volk ophield op
een wijze dat men er schande van sprak,’ zo verweet
de freule de soldaat. Hij stond versteld over
haar uitbarsting; niet zozeer over wat ze zei, maar
hóe zij het zei. ‘Scheldwoorden zyn en blyven
steeds strafbaar in de mond van een jong meisje
van fatsoenlyke geboorte.’ Woedend ging hij weg
en eiste schriftelijke excuses, anders was het ‘UIT.’
De verzoening zal mondeling plaats gevonden
hebben zodat er veel te raden overblijft.
Rudolf vroeg haar ten huwelijk hoewel hij wist
dat het moeilijk zou worden zijn vaders toestemming
te krijgen. Hij kende zijn vader goed genoeg
om te weten dat deze niet blij zou zijn met een
schoondochter zonder kapitaal. Dat diens houding
zo onverbiddelijk was wist hij niet, daarvoor
had hij te weinig contact met zijn broers en zusters
gehad. Zijn vaders toestemming was noodzakelijk
omdat het inkomen van eerste luitenant onvoldoende
was om een gezin op te zetten. Zijn vader
moest dus financieel bijspringen. Rudolf moest zo
snel mogelijk kapitein zien te worden en daarvoor
bood de afdeling infanterie in Zwolle meer kans
dan die in Maastricht. Bovendien kon hij meer
sparen als hij thuis woonde. Hij vroeg met succes
een ruiling aan en al snel zou Zwolle zijn nieuwe
standplaats zijn.
Rudolf en Laura smeedden een plan voor een
laatste samenzijn voordat hij naar Zwolle vertrok:
zij ging – met toestemming van haar moeder – bij
haar getrouwde zus in Luik logeren. Wat haar
moeder niet wist was dat Rudolf ook kwam. Bij
aankomst was hij ziek. De liefdevolle verzorging
door Laura heeft de intimiteit ongetwijfeld verZWOLS
HISTORISCH TIJDSCHRIFT
hoogd. De laatste ochtend, heel vroeg, sloop
Rudolf naar Laura’s kamer, bezwoer haar op het
graf van zijn moeder, met haar te trouwen en nam
op onstuimige wijze afscheid. Hij ging naar Zwolle
en zij bleef in Luik hangen totdat haar moeder –
inmiddels achterdochtig geworden – haar later
ophaalde en het hoge woord eruit kwam: zij was
zwanger.
Rudolf ontving het verpletterende nieuws per
brief. Na van de eerste schrik bekomen te zijn nam
hij zonder bedenken de verantwoording van het
vaderschap op zich en begon onmiddellijk geld te
sturen.
Van zijn broers en zusters kreeg hij veel sympathie.
Zij zouden Laura allemaal als een zusje
verwelkomen, verzekerden zij hem. Zij gaven hem
echter – ook met een kind op komst – geen kans de
vaderlijke toestemming tot een huwelijk te krijgen.
Zo openhartig als Rudolf tegen zijn broers en
zusters en tegen de huishoudster was, zo gesloten
was hij naar zijn vader toe. Albertus Sandberg
werd al spoedig op een andere manier op de hoogte
gebracht van de aanstaande geboorte van zijn
onwettige kleinkind. Zijn zwager, om raad
gevraagd door Laura’s moeder, bracht Albertus
Sandberg ‘in zijn heiligen yver’ op de hoogte. Papa
repte er thuis met geen woord over en was tegen
Rudolf vriendelijker dan ooit. Misschien dat de
familie Van Haersolte niets van de familieTuitbreiding
geweten heeft, in ieder geval constateerde
Rudolf dat ‘heel Zwolle’ mee zweeg.
Elke cent die Rudolf overhield bewaarde hij
voor Laura. Hij stuurde het geld op in de vorm
van coupons of wissels. In Zwolle was het niet zo
moeilijk een coupon te bemachtigen, al kon hij het
bedrag niet precies vaststellen. In Kampen liep hij
de hele stad afzonder te slagen. In Maastricht verliep
de ontvangst via Laura’s moeder omdat Laura
zich op een geheim adres bevond, in een poging
praatjes te voorkomen.
Rudolf maakte zich zorgen over het financiële
verlies bij het verzilveren van de coupons. Hij
meende dat zijn schoonmoeder niet al het ontvangen
geld aan Laura gaf. Dat de coupons geen goede
oplossing waren vond mama ook: ‘Die coupons
wil men hier niet eens hebben.’ Zij had ze
stom toevallig kunnen verzilveren bij een jood die
op het punt stond naar Amsterdam te gaan en het
bij de transactie opgelopen verlies vond zij in
tegenstelling tot Rudolf te verwaarlozen. Voor 51
francs slechts 36 centimes. Dat was inderdaad
minder dan Laura had gezegd. Mama vatte
Rudolfs commentaar op als een verwijt over haar
onbetrouwbaarheid en voer verder uit: ‘alsof wy
daarop zouden profiteeren.’ Rudolf stelde voor
geld te sturen, de reactie was onverwacht fel. Zij
verweet Rudolf ‘wilt Gy my nu ook ten toon stellen.’
Rudolf was perplex dat een vrouw die in de
hoogste kringen had verkeerd, zulke taal uit kon
slaan. Het choquerendste heeft hij wellicht niet
eens op papier gezet, om Laura te sparen.
Vertrouwen, jalouzie en liefde
Rudolf Sandberg was geen man waar een meisje in
moeilijkheden staat op kon maken. Hij was vol
goede bedoelingen maar het mankeerde hem aan
daadkracht. Hij had begrip voor de moeilijke situatie
waarin Laura verkeerde, maar behalve het
mondjesmaat sturen van geld deed hij er niet veel
aan; kon dat waarschijnlijk ook niet. Hij besefte
zijn onvermogen maar als Laura hem dat verweet
reageerde hij geraakt. Hij nam zelden het initiatief:
‘als Gy iets nodig heeft zeg het slechts’ en
wachtte af terwijl hij wist dat Laura een schamele
garderobe bezat en van alles voor de baby nodig
had. Op Laura’s vragen om raad gaf hij in het
geheel geen antwoord of hij omzeilde de vraag
met: ‘zoals U het doet zal het goed zijn.’ Detail van een brief.
16 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Waarom kon hij met een regiment naar Maastricht
marcheren (het ging niet door omdat hij
ziek werd) en kwam hij tijdens een verlof van vier
maanden niet verder dan Utrecht? Hij was een
dromer; zodra er een kleinigheid gebeurde fantaseerde
hij grote gevolgen erbij. Hij mijmerde over
een prettige toekomst. Hij met zijn kind op
schoot, leerde hem lezen en rekenen, Laura gezellig
met een handwerkje bezig….
Dat de werkelijkheid ondertussen minder
prettig was wist hij wel, maar hij wilde het niet
horen. Op verwijten reageerde hij gepikeerd. Als
Laura schreef dat zij het zo moeilijk had, antwoordde
hij steevast dat het voor hem ook niet
gemakkelijk was. Over de eerste verwijten van
Laura’s moeder en stiefvader werd hij zo kwaad
dat hij twee maanden niets van zich liet horen. Pas
een maand voor de bevalling werd de correspondentie
weer opgepakt. Rudolf beloofde zijn ‘Dierbare
Beste Laura’ keer op keer eeuwige trouw en
beloofde haar tot de gelukkigste der vrouwen te
maken. Hij wenste voor zijn Laura de enige ware
liefde te zijn. Haar volledige vertrouwen te hebben
maakte hem gelukkig. Omgekeerd bracht een
gebrek aan vertrouwen hem totaal van zijn stuk.
Dat hij af en toe op onmogelijke wijze uit de hoek
kon komen had hij niet eens in de gaten: terwijl
Laura eenzaam in het kraambed lag beschreef hij
haar een Zwols naaistertje dat sprekend op haar
leek. Hij liep met hartkloppingen in de stromende
regen achter haar aan, hij volgde haar tot in de
kerk. Nog nooit had een kerkdienst hem zo kort
toegeschenen, ‘met dit meisje zoude ik my kunnen
vergeten.’ Als één van zijn broers haar door de
straat zag lopen riep hij: ‘Dolf! daar gaat Lauret
heen’, waarna Rudolf naar het raam stoof.
Hij had ook nog steeds contact met de familie
Brade en het aanstaande bezoek aan Zwolle van
zijn ‘ex’ Caroline kondigde hij vrolijk aan. Laura
wist dat uitgerekend mevrouw Macleod naar
Kampen was verhuisd. Als geruststelling schreef
Rudolf dat hij slechts een half uurtje in Kampen
was gebleven, net lang genoeg om met de beurtschipper
te onderhandelen voor de overtocht naar
Amsterdam waarheen hij twee van zijn zusters
begeleidde. Het halve uurtje was lang genoeg
geweest om mevrouw Macleod te zien, zij het
slechts uit de verte. Zij was net bevallen van een
zoon, wist Rudolf én hij wist hoe zij leefde met
haar oude man. De laatste opmerking doet weinig
geruststellend aan en Laura kreeg met al haar twijfels
gelijk. Rudolf werd naar Kampen verplaatst en
kreeg prompt een uitnodiging van de Engelse die
er niet om loog. Zij koesterde nog steeds vurige
gevoelens voor Rudolf en wenste hem ’s avonds bij
de kerk te ontmoeten. Hij ging er niet op in. Hogelijk
beledigd dat Rudolf Sandberg niet kwam
opdagen, schreef zij een tweede brief: hoe zij al
wachtend drie maal om de kerk gelopen was, een
eer die geen enkele andere man nog te beurt gevallen
was. Hij moest en zou komen, elke andere
vrouw die zijn aandacht trok zou zij doden,
schreef zij met gevoel voor drama. Haar man was
niet thuis en zij verwachtte Rudolf op de afgesproken
tijd bij haar huis.
Aan het gedetailleerde verslag te zien, leek
Rudolf de aandacht toch wel strelend voor zijn ego
te vinden al ging hij niet op het aanbod in. Hij
vond het leuk Laura jaloers te maken: ‘want myne
Laura weet wel, dat ik er steeds behagen in schepte,
die gewaarwording by haar te verwekken.’ Als
zij niet jalours werd was het net of zij niets om
hem gaf. Vertrouwen moest zij hem ook. Licht
dreigend zei hij dat als hij de naam kreeg hij er
gemakkelijk de daad aan toe kon voegen.
Rudolf had weinig reden tot jaloezie. Laura zag
bijna niemand. Om de schande te verdonkeremanen
was het kind buiten Maastricht ter wereld
gebracht. Na een paar maanden verhuisden de
jonge moeder en haar baby naar een ander dorp,
in de hoop dat de familie-omstandigheden daar
niet bekend waren. Zelfs Rudolf wist haar adres
niet. Zij leefde er onder een valse naam en Rudolf
veronderstelde dat zij zich mevrouw Sandberg
noemde.
Rudolf Sandberg was heel gevoelig voor attenties.
Dat Laura de moeite nam een halsdoek voor
hem te zomen was voor hem het bewijs dat zij
ondanks de jongste ruzie om hem gaf. Toen Laura
schreef dat zij ernstig ziek was geweest, maakte hij
zich grote zorgen. Dat zij inmiddels aan de beterende
hand was, had geen invloed op de gedachtenstroom
van Rudolfs fantasie: als Laura hem
ontviel dan zou hij zich vrijwillig het leven beneZWOLS
HISTORISCH TIJDSCHRIFT
men. Hij zag het precies voor zich. Na achterlating
van een brief waarin hij zijn broers en zusters
opdroeg voor zijn kind te zorgen, zou hij naar
Laura’s graf gaan en met haar beeltenis voor ogen
een einde aan zijn leven maken. Misschien overdreef
hij niet eens zo veel. De dood van zijn kanaries
bracht hem zo uit zijn doen dat hij zijn eten
liet staan terwijl zijn tranen vloeiden. Hij kon er
niet van slapen, met als gevolg dat hij midden in
de nacht zijn verdriet aan Laura beschreef. Boven
een brief met emotioneel nieuws kon hij uren blijven
staren en zuchten. Voor haar portret stortte
hij bittere tranen. In de laatste maanden van Laura’s
zwangerschap en de eerste maanden na de
geboorte van het kind kon hij haar portret niet
aanzien. Hij omwikkelde het met een doek – die
van Laura was geweest – en verstopte het achter in
een kast. Wandelend in Zwolle’s omgeving trachtte
hij zijn gemoedsrust weer in evenwicht te brengen.
Rudolf Sandberg had genoeg zelfkennis om te
weten dat hij een driftig man was. De pijn waar hij
een tijdlang aan leed was een gedeeltelijk excuus,
maar ook zonder pijn had hij woedeaanvallen. Hij
was ook slordig in zijn sociale contacten. Hij kon
geen excuus aanvoeren voor het niet beantwoorden
van zijn post. Hoewel hij van zijn broers en
zusters hield, konden zij meer dan een jaar van
enig bericht verstoken blijven. Een broer was al
een half jaar getrouwd voordat hij door Rudolf
gefeliciteerd werd. Een zwager had meerdere brieven
gestuurd en een paar maanden later had hij
nog steeds niets van Rudolf gehoord. Rudolf wist
wel dat hij er verkeerd aan deed maar hij was niet
in staat zich tot schrijven te zetten. Hij schoof het
van dag tot dag voor zich uit. Rudolf liet ‘zyn moedertje’
ook raden hoe het met hem ging. Achteraf
had hij veel spijt van dit gedrag, smeekte om Laura’s
vertrouwen en bedelde om vele lange brieven
en was gelukkig als zij lief en vriendelijk schreef.
Dolfke (1825-1859)
Rudolf stelde in aanvang veel belang in zijn kind.
Hij vroeg op de hoogte gehouden te worden over
de vorderingen in het zindelijk worden, lopen en
praten. Hij kon de ontwikkelingen van zijn zoon
enigermate volgen omdat een paar huizen verderop
in de straat een jong echtpaar woonde met een
baby, even oud als zijn Dolfke. Bij mooi weer wandelde
de moeder met het kind over de Nieuw
Markt. Wat hij jammer vond, was dat Dolfke zo
weinig haar had, want in Zwolle liep een klein
meisje rond met prachtige krullen waar nog nooit
een schaar in was gezet.
Direct na de geboorte van hun kind kreeg hij
een lokje haar van de baby opgestuurd. Hij was er
zeer door geroerd, keek er elke dag naar, had het
voor zich liggen bij het schrijven en vroeg na een
paar maanden een nieuw lokje zodat hij kon zien
of de kleur veranderde.
Hij had behoefte iets tastbaars van zijn geliefden
te bezitten en vroeg een gebruikt kledingstuk
zowel van Laura als van het kind te sturen, zij
moest de kleding vooral niet wassen. De geur
moest aanvullen wat het oog miste.
Dat Dolfke met zeventien weken al zindelijk
was, kon hij niet geloven en dat het kind zo verstandig
was als Laura schreef, daar wilde hij wel
eens een staaltje van horen. Hij stelde Laura gerust
toen het praten lang uitbleef: ‘Boomen welke laat
opgaan, dragen doorgaans de beste vruchten.’
Dat zij het kind na een jaar nog zoogde zinde
hem niet. Zijn schoonzus zei ook al dat het niet
goed was. Hij vroeg meermalen met nadruk ermee
te stoppen. Ten laatste dreigde hij geen acht meer
op zijn gezondheid te slaan als zij zo slordig met de
hare omging. Hij was tevreden toen hij hoorde dat
zij met zogen was gestopt.
Rudolf vroeg steeds weer om informatie over
Dolfke, ‘elke kleinigheid was van belang.’ Vanuit
Zwolle gaf hij opvoedkundige raad; bij negen van
de tien kinderen bereikte men met kwaadheid
slechts weinig. Laura moest het kind met zachtheid
opvoeden en prijzen voor vlijt en vorderingen.
Drift was voor beteugeling vatbaar. Voor straf
in de hoek zetten was zijn uiterste strafmaatregel;
slaag keurde hij in alle gevallen af. Hij raadde een
huisdier – bij voorkeur een hondje – aan en snoepen
was slecht voor de tanden.
Behalve geld in de vorm van coupons stuurde
Rudolf zodra een gelegenheid zich voordeed (en
dat was niet vaak) een mand of kistje naar Laura
met voedingswaren die in Zwolle goedkoper
waren of die in Maastricht niet te krijgen waren.
18 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Kinderprent met Sint
Nicolaas, circa 1800.
(Uit: Kinderen van alle
tijden. Kindercultuur in
de Nederlanden vanaf
de middeleeuwen tot
heden, 72).
Hij zond lekkernijen zoals Deventerkoek, chocolade
en rozijnen, Madeira- en Mallagawijn, en
zelfs een keer bloembollen met een gebruiksaanwijzing
erbij. Hij stroopte thuis de zolder af voor
afgedankte kleding van zijn zusters en kocht
meters linnen. Zijn ‘engelachtig kindje’ verwende
hij met pepermuntjes in de vorm van dieren en
een enkele keer met een ‘speeltje.’ Nadat Dolfke
had geklaagd over het voorbijgaan van St.Nicolaas
– terwijl zijn vriendjes zo goed waren bedacht –
stuurde Rudolf een jaar later extra geld op voor
een cadeautje.
Jantje (1827-1901)
Rudolf had trouwplannen, maar niet met Laura.
Hij was door zijn vader gemachtigd Laura een
afkoopsom aan te bieden. Rudolf reisde naar
Maastricht, met wat hij een voordelig voorstel
vond: een som van ‘duizenden guldens’ ineens;
een bedrag overigens dat onvoldoende was om
een heel leven mee door te komen. Rudolf zou wel
kans zien om haar af en toe iets extra’s toe te stoppen.
Hoe hij het een en ander aan zijn aanstaande
vrouw zou uitleggen, heeft hij waarschijnlijk nooit
bedacht. Laura weigerde het aanbod en haar stiefvader
ging zo heftig tekeer dat Rudolf geschrokken
met een ‘zoet praatje’ een einde aan alle
opwinding maakte en naar Zwolle terug ging. De
reis was in meerdere opzichten een teleurstelling
geworden. Het was de eerste keer dat Rudolf zijn
zoon zag. Het kind viel hem zwaar tegen, hij vond
zijn ‘engelachtig kindje’ maar ‘een boeren kinkel.’
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
De liefde was echter niet voorbij want Laura was
voor een tweede keer zwanger.
Rudolf raakte in een diepe depressie. Zijn
voorgenomen huwelijk ging niet door. Voor, tijdens
en na de geboorte van zijn tweede zoon – Jantje
– liet hij niets van zich horen. In plaats van elke
maand een klein bedrag te sturen, zoals zijn
gewoonte was, stuurde hij eens in de drie maanden
een grote coupon en Laura’s portret had hij
achter de spiegel gehangen. Pas na maanden
stuurde hij korte en bovenal koele briefjes.
Brussel
Laura’s vertrouwen hielp hem er langzaam bovenop
en hij schreef weer wat vaker aan zijn (nog
steeds) dierbare Laura. Hij leefde op bij zijn overplaatsing
als kapitein van de grenadiers naar Brussel.
Onder zijn vaders blik vandaan en met het
inkomen van kapitein kon hij met meer vertrouwen
en zelfs met belangstelling zijn toekomst tegemoet
zien. Hij noemde Laura na lange tijd weer
‘zyn vrouwtje’ en sprak van ‘myn kinderen.’ Hij
was zeer verheugd dat Laura instemde naar Brussel
te verhuizen en ging op zoek naar een geschikte
woning. Intussen zocht hij Laura en de kinderen
meermalen op; de verhouding begon op een
gezinsleven te lijken. Rudolf genoot van zijn kinderen,
de op handen zijnde verhuizing was het
enige dat aan hun geluk ontbrak. Net buiten een
van de Brusselse stadspoorten vond Rudolf de
begeerde woning. Hij raadde Laura aan niet te
lang te wachten met het opzeggen van haar huur
en noteerde alvast de te verhuizen spullen om
voor het vervoer te zorgen.
Het politieke klimaat in de Zuidelijke Nederlanden
was op dat moment echter onrustig, de
roep naar onafhankelijkheid groot. In Brussel braken
in 1830 relletjes uit, maar het leger werd nog
niet ingezet. Toen de huizen van notabelen aangevallen
werden en de onrust zich uitbreidde viel
prins Frederik op bevel van zijn vader koning Willem
I Brussel binnen. Hij kreeg versterking uit de
plaatselijke garnizoenen. De Brusselaars richtten
barricades op en er werd drie dagen lang in de
straten gevochten voordat Frederik zich terugtrok
met achterlating van honderden doden.
Kapitein Rudolf Sandberg werd gewond naar
Mechelen gebracht. Eerst liet het zich nog niet zo
ernstig aanzien maar na een paar dagen werd Laura
verzocht met spoed te komen. Rudolf schreef
nog een kort briefje aan zijn familie met het verzoek
om Laura en de kinderen niet in de steek te
laten en stierf.
Uit de familie geschrapt
De familie Sandberg werd in 1839 in de adelstand
verheven maar voor de kinderen van Rudolf
Sandberg werd in het Adelsboek geen plaats ingeruimd.
Hoewel de kinderen de familienaam van
hun moeder droegen, werden zij ook bij de familie
Van Haersolte niet erkend. De koning deed dat
evenmin. Een poging van Jan om alsnog in de
adelstand verheven te worden liep op een mislukking
uit.2
Maar het kon nog krasser: Rudolf Sandberg is
niet in het Adelsboek vermeld, alsof hij nooit heeft
bestaan. Dankzij zijn brieven, die hij zelf vernietigd
had willen zien, is van hem meer bekend
geworden dan zijn vader ooit heeft kunnen vrezen.
Noten
1. Hansen, M.L. (ed.), Dierbare Laura. Brieven van
Rudolf Sandberg. 1823-1830, Overijsselse Handschriften
1, Epe 1997.
2. Marcelis, Th., ‘Hoe is het met ons Dolfke?’, in:
IJsselakademie7 (1984), 81-86; 8 (1985), 13-16,39-40.
20 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
De opheffing van Zwollerkerspel1
Peter Tijhaar ‘wolle in een wurggreep, uitbreidingsplannen
zijn onmogelijk, Zwollerkerspel
/als een knellende ceintuur rondom de
Overijsselse hoofdstad.’ Veelgehoorde kreten uit
het nabije verleden. Nogal eenzijdig natuurlijk,
beweringen vanuit de ‘grote stad.’ Zwollerkerspel
werd geportretteerd als een soort boeman. Vanzelfsprekend
voelde Zwollerkerspel zich helemaal
niet als een wurger of Jack the Ripper. En terecht:
Zwollerkerspel slingerde zich weliswaar nogal
slangachtig om Zwolle heen, maar het was een
trotse welvarende gemeente met een rijke historie.
Het ongeluk voor Zwollerkerspel was dat
Zwolle als gemeente belangrijker was; het vervulde
een regiofunctie en was aangewezen als industriekern
en moest daarom uitbreiden om de
moderne tijd bij te kunnen benen. Daarvan werd
Zwollerkerspel in 1967 het slachtoffer. De gemeente
werd in drie stukken verdeeld. Het grootste deel
werd in de nacht van 31 juli op 1 augustus Zwols
grondgebied. Zwollerkerspel is dus al meer dan
dertig jaar lang historie. Toch voelen veel oudere
en zelfs jongere inwoners van deze ex-gemeente
zich nog altijd meer Zwollerkerspelaar dan Zwollenaar.
Zij wonen niet in Zwolle maar in de dorpen
Berkum, Frankhuis, Ittersum, Wijthmen,
Windesheim en Westenholte of in de buurtschappen
Berkum-Brinkhoek, Berkum-Bruggenhoek,
Berkum-Poepershoek, Berkum-Veldhoek, Cellemuiden,
Genne, Haerst, Harculo, Herfte, Hoogen
Laag-Zuthem, Langenholte, Mastenbroek,
Nieuwe Wetering, Oldeneel, Oude Wetering,
Streukel en Voorst. Vanaf 1967 was het hier
‘gemeente Zwolle.’ Alleen Cellemuiden, Genne,
Laag-Zuthem, Mastenbroek en Streukel gingen
naar andere gemeenten.
Veel buurtschappen hebben inmiddels hun
identiteit verloren en zijn opgegaan in de stedelijke
bebouwing van Zwolle.2 Dit geldt ook voor de
dorpen. Ittersum en Schelle zijn opgeslokt door
Zwolle en maken nu deel uit van Zwolle-Zuid.
Berkum en Westenholte daarentegen hebben hun
eigen karakter redelijk kunnen behouden, al kijken
veel inwoners van Westenholte en Frankhuis
nu tegen de huizen van Stadshagen aan. Eigenlijk
is alleen Wijthmen ongeschonden uit de strijd
gekomen.
Wat waren de oorzaken die uiteindelijk leidden
tot de opheffing van de gemeente Zwollerkerspel
in 1967? In dit artikel wil ik een antwoord
geven op deze vraag. Ik doe dit door middel van
een chronologisch overzicht dat begint in 1960,
een jaar vóór het verzoek tot grenswijziging. Het
eindigt in 1967, het jaar van de opheffing van
Zwollerkerspel. Het onderzoek is voornamelijk
gebaseerd op artikelen in de Zwolsche Courant.
De stilte voor de storm
In 1960 was er van een grenswijziging tussen
Zwolle en Zwollerkerspel nog geen sprake. Laat
staan van opheffing van Zwollerkerspel. De toenmalige
burgemeester van Zwollerkerspel, de heer
C Slager, maakte zich hierover dan ook nog geen
merkbare zorgen. In 1960 zei hij: ‘Directe uitbreiding
van Zwolle over de Zwollerkerspelgrenzen is
nog niet zo hard nodig, de helft van het Zwols
grondgebied is nog onbebouwd.’ Dat Zwollerkerspel
de toekomst rooskleurig tegemoet zag bleek
ook uit tal van bouwactiviteiten die op stapel stonden.
Zo lagen er plannen op tafel voor een villadorp
in de Brinkhoek en zomerhuisjes in Herfte.
Voorop stond dat dit alles in goed overleg zou
gaan met de gemeente Zwolle.
Voor Berkum was een bestemmingsplan ontwikkeld.
Het plan behelsde een uitbreiding van
het aantal woningen met 300. Verder zouden er 16
speciale woningen komen voor ouderen, 8 winkels,
74 meter garageboxen, een sportterrein en
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 21
een transformatorstation. Wanneer dit klaar was,
moest men bekijken hoe men verder zou gaan: in
zuidelijke richting of verder naar de Vecht. Ook
Westenholte, Voorst en Ittersum hielden zich
bezig met de toekomst. Het accent in Westenholte
moest komen te liggen op de bouw van arbeiderswoningen;
dit met het oog op het geplande industrieterrein
aan het nieuwe Zwolle-IJsselkanaal. In
het uitbreidingsplan voor Ittersum was behalve de
bouw van 400 woningen ook een nieuw Huis van
Bewaring en een nieuwe Rijkswerkplaats voor
Vakontwikkeling opgenomen. De oude Rijkswerkplaats
was gevestigd aan de Hoogstraat.
Een ding was zeker, Zwollerkerspel maakte
zich in 1960 weinig zorgen over de toekomst. De
gemeente floreerde en het aantal inwoners was
gestegen van 11.411 tot 11.721. Toch was die toekomst
verre van rooskleurig; dat zou spoedig blijken.
Zwolle wil een gesprek
Op 7 maart 1961 nodigde het gemeentebestuur van
Zwolle het bestuur van Zwollerkerspel uit voor
een oriënterend gesprek over grenswijziging tussen
beide gemeenten. De argumenten die Zwolle
hanteerde waren niet zozeer het feit dat Zwolle
een grotere stad wilde worden of meer inwoners
moest krijgen. Het ging er meer om dat veel burgers
in Zwolle werkten. Zij waren zodoende
betrokken bij het dagelijks leven van de stad, maar
woonden in Zwollerkerspel. Zij hadden geen
enkele mogelijkheid om mee te praten over de
stad omdat zij buiten de gemeentegrenzen woonden.
Volgens de burgemeester van Zwolle, drs.
J.A.F. Roeien, kwam op verschillende punten het
welzijn van de burgers in gevaar. Om dit tegen te
gaan was een royale grenswijziging noodzakelijk.
Dat dit niet het enige argument was, zou later blijken.
Het gemeentebestuur van Zwollerkerspel
stond echter niet open voor mondeling overleg.
En dat terwijl het gemeentehuis van Zwollerkerspel
aan het Ter Pelkwijkpark op nog geen 300
meter van het Zwolse gemeentehuis stond. In juni
1961 zond Zwolle aan Zwollerkerspel de conclusies
van het rapport van de Sociografische Dienst van
Zwolle. Daarin stonden cijfers over de te verwachten
bevolkingsgroei van de stad. Ook het structuurplan
1961 en een kaart waarop de door Zwolle
gewenste grenswijziging stond aangegeven, wer-
Ver voordat er sprake
was van opheffing van
de gemeente Zwollerkerspel,
verrezen o.a. in
Berkum nieuwe woningen.
Hier is de Campherbeeklaan
te zien
omstreeks 1952 (foto:
Gemeentearchief Zwol-
Ie).
22 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Het gemeentehuis van
Zwollerkerspel bevond
zich op Zwols grondgebied,
aan het Ter Pelkwijkpark
(foto:
Gemeentearchief Zwol-
Ie).
den opgestuurd. Het college van B&W van Zwollerkerspel
raakte echter niet overtuigd van de
noodzaak tot zo’n grote grenswijziging. Wel was
men bereid grond af te staan voor industrievestiging.
Hier moest tegenover staan dat Zwollerkerspel
een Zwols stuk ten zuidwesten van de spoorlijn
naar Almelo zou krijgen. Over het afstaan van
woongebieden viel niet te praten.
Zwolle zet door
Zwolle zette echter door. Op 5 augustus 1961 stelde
het college van B&W aan de gemeenteraad voor
om de grenswijziging bij de Staten-Generaal aanhangig
te maken. De raadsleden ontvingen ook
het structuurplan 1961 en het rapport van de
Sociografische Dienst. De voorgestelde wijziging
kwam er op neer dat Zwolle een gebied wenste dat
lag rond de grens van Zwolle en dat ongeveer
anderhalf a tweemaal de oppervlakte van Zwolle
bedroeg. In het zuidwesten zou de grens gevormd
moeten worden door de IJssel; in het noorden
door de Vecht. Ook in noordwestelijke en zuidoostelijke
richting zou de grens aanzienlijk verlegd
worden.
Welke argumenten hanteerde Zwolle om de
grenswijziging te legitimeren? B&W gingen er
vanuit dat de Zwolse bevolking, ongeacht de ontwikkeling
in het randgebied, zou groeien van
56.000 in 1961 tot 92.000 in 1985 (dit is redelijk uitgekomen);
dat de beroepsbevolking in 1985 zou
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
zijn toegenomen van 19.300 tot 35.222 en dat de
woningbehoefte dan ruim 26.000 woningen zou
bedragen. Een en ander hield in dat er in 1985 in
Zwolle minimaal 418 hectare beschikbaar moest
komen voor de bouw van ruim 14.000 woningen
en voor scholen, kerken, ziekenhuizen, winkels en
wijkcentra. Verder 141 hectare voor industrieterrein
en 129 hectare voor recreatieve doelen. Uitbreiding
van het grondgebied was dus onontbeerlijk.
Een grenswijziging zou de industriële ontwikkeling
van Zwolle ten goede komen. In de door de
regering geschreven Zevende Industrialisatienota
was Zwolle als één van de kernen aangewezen
waar arbeidsplaatsen geconcentreerd moesten
worden. Er moest dus ook ruimte worden
gecreëerd voor industrieterreinen.
Voorstel aangenomen
Op 21 augustus 1961 werd in de Zwolse gemeenteraad
over de grenswijzigingsplannen gesproken.
De heer Van Wegen van de KVP weerlegde het
argument dat de grenzen historisch waren
gegroeid. De grenzen tussen Zwolle en Zwollerkerspel
waren, aldus de KVP-er, in 1802 tijdens de
Franse bezetting vastgesteld. ‘Een onnatuurlijke
en grillige grens.’ Hij vond dat het ging om de welvaart
van Zwolle en omgeving, van alle