HISTOQISCHE VEQEN1G1N<3
•N.IEUWSBQIEF
r
INHOUDSOPGAVE
oktober 1984 / eerste jaargang / nummer vier
pagina
oms1ag Joan Blaeu, (deel van) Plattegrond van Zwolle.
1664.
57 VAN DE REDACTIE
KORTE ARTIKELEN
58 De schilderingen in de Broerenkerk - Th.G. Verlaan
.64 Korte schets van het gevangeniswezen te Zwolle -
R.M. de 'Raat
70 Een tuin voor de havezate Windesheim - A.J. Mensema
en Jhr. A.J. Greven
ARCHEOLOGISCHE KRONIEK
77 maart/september 1984 - Egbert Dikken
BOEKBESPREKING
82 De afscheiding van 1834 in Overijssel 1834-1869 Deel I.
de classis Zwolle, J. Wesseling - R.T. Oost
84 MEDEDELINGEN
oms 1 ag Wie i s wie
57
T DrB.J.Kam
Thorbeckegracht 38 C
8011 VN ZWOLLE
038-4214314
ZWOL6E Hl&TODlöCHE VERENIGING
VAN DE REDACTIE*
De eerste jaargang van de Nieuwsbrief wordt afgesloten met de voor
u liggende uitgave. Terugblikkend kunnen wij constateren dat het
voor ons niet weggelegd was, om na een vliegende start in wat rustiger
vaarwater te experimenteren. Alle zeilen moesten bijgezet
worden toen besloten werd van de derde Nieuwsbrief een bundel te
maken met artikelen over de Moderne Devotie te Zwolle. Menige "hondewacht"
werd door de redactie corrigerend, plakkend en typend
doorgebracht, teneinde de copy op tijd bij de drukker a/ te leveren.
Dankzij N.D.B. Habermehl, die voor deze uitgave onze gelederen
kwam versterken en het uitstekende typewerk van H. Brassien
konden wij, ondanks vacantieperikelen, de goede koers houden.
Wij zien het getal van onze lezers groeien en mogen ons verheugen
in een goede ontvangst, al dan niet vergezeld van opbouwende
kritiek, van de Nieuwsbrief. Wij hebben ons echter voorgenomen
ons niet te laten bedwelmen door het welluidende gezang van verleidelijke
sirenen, want in het komende jaar willen wij uitgebreid
aandacht besteden aan de herdenking van de bevrijding van Zwolle
in april 1945- Hierover kunt u meer lezen in de mededelingen.
Voor ons en de redactie van het Jaarboek is het belangrijk te weten
wat er onder de leden van de Zwolse Historische Vereniging
leeft. Wellicht zijn er leden die verzamelingen hebben vah min
of meer historische waarde waarover zij willen vertellen of schrijven.
Misschien zijn er onderzoeken over een stuk Zwolse geschiedenis
gedaan die, na overleg, in aanmerking komen voor plaatsing
in de Nieuwsbrief of in het Jaarboek. Uw medewerking, als lid van
de ZHV, aan de enquête die bij dit blad gevoegd is wordt dan ook
zeer op prijs gesteld.
58
DE SCHILDERINGEN IN DE BRÖERENKERK
Th. G. Ver laan
Na alle publicaties in de Zwolse Courant lijkt het overbodig te
vertellen dat er tijdens de restauratiewerkzaamheden aan de Broerenkerk
een schat aan gewelfschilderingen werd ontdekt.
Overbodig lijkt het ook te verhalen dat deskundigen van de Rijksdienst
voor de Monumentenzorg deze schilderingen als zeer uniek
beoordelen, nadat enkele mensen van het Rijksarchief ze reeds als
opmerkelijk en zeer waardevol hadden gekenmerkt. Zelf heb ik te
weinig gezien op dit gebied om er een oordeel over te kunnen vellen.
Ook ben ik geen kunsthistoricus van huis uit, zodat de waardebepaling
aan anderen moet worden overgelaten. Onderstaand verhaal
is dan ook geen kunsthistorische verhandeling doch moet veeleer
als een "ooggetuigeverslag" worden gelezen.
Geschiedenis van de schilderingen
Vooraf dient te worden gememoreerd dat Paus Pius II in 1645 toestemming
geeft om in Zwolle een klooster te bouwen en dat uit een
bericht uit 1717 1) blijkt, dat er ooit in de kerk van het klooster
een opschrift vermeldde, dat in 1511 de eerste steen voor de
kerk werd gelegd. Voorts weten we dat de kerk in 1512 werd ingewijd.
Deskundigen, zowel van Monumentenzorg als van het Rijksarchief,
schatten de nu gevonden schilderingen uit de bouwperiode, in het
begin van de 16de eeuw. We mogen dus aannemen dat de schilderingen
thans zo'n 380 jaar oud zijn.
Tegen de verwachting in zijn de schilderingen niet in de 16de
eeuw en op instignatie van de protestantse stadsregering achter
witkalk verborgen. Een artikel in de Oietsche Warande 2) verhaalt
hoe een Duitse architect tijdens een bezoek aan Zwolle zag dat de
schilderingen werden overgewit. In het artikel geeft hij lucht aan
zijn verbolgenheid en eindigt met de vraag of we al zo ver zijn
dat we een gewelf met dergelijke schilderingen mogen overwitten
"als ware het de zoldering van een koffiehuis". Zo'n 120 jaar zijn
de voorstellingen dus reeds (of - zo men wil - nog maar) aan het
oog onttrokken.
De heer D. Schoonekamp, die nu bezig is de schilderingen bloot te
leggen en te restaureren, zegt nog nimmer in zijn lange carrière
als kerkschilder en restaurart-^ur geconfronteerd te zijn geweest
met schilderingen die nimmer werden "gerestaureerd" en dus onberoerd
van de middeleeuwen tot ons kwamen.
59
Hij heeft al in veel kerken gewerkt, maar altijd betrof het
schilderingen, die reeds eerder (en mogelijk ook vaker) door anderen
en in andere tijden werden gerestaureerd. Gerestaureerd ook
met andere inzichten en met andere - vaak mindere - zorgvuldigheid;
of het waren werken uit de neogotische periode van de vorige
eeuw. Maar aan de gewelfschilderingen in de Broerenkerk kan hij
duidelijk zien dat - na het totstandkomen van het werk - nog geen
mensenhand het heeft beroerd. Afgezien dan van de man met de witkwast
in de vorige eeuw.
Wel zijn er vele reparaties aan de gewelfvelden verricht. Nu, tijdens
de restauratie, maar ook vroeger al, was het noodzakelijk hier
en daar grotere of kleinere delen van een gewelfveld door nieuw
metselwerk te vervangen. Het gevolg laat zich raden: niet alle
schilderingen zijn nog compleet. Er zijn zelfs voorstellingen,
waarvan nog slechts een restant aanwezig is. Ook het in de loop
der eeuwen binnengedrongen regenwater heeft geen goed gedaan.
Vooral de lage delen van de gewelven, aan de uiteinden van de diagonalen
dus, hebben veel te lijden gehad van het vocht en ook is
hier veel sterk verkleurd en verspocht. Maar wat er nog wèl.is,"
is zó veel en zó overweldigend dat, van beneden af gezien, deze
beschadigingen nauwelijks opvallen.
De schilderingen
Om nu duidelijk te kunnen vertellen wat waar is gevonden, is hieronder
een plattegrond van een gewelf getekend. Langs de stippellijnen
is het geweifvlak vrijwel horizontaal; de punten ter weerszijden
van "de einden der diagonalen staan nagenoeg verticaal.
Nummeren we nu de schilderingen op de velden van het gewelf gelijk
de cijfers op de wijzerplaat van een uurwerk staan, dan kunnen we
gemakkelijk aangeven over welke schildering we spreken, Voor een
compleet beeld zij opgemerkt dat de zijbeuk, waarin de gewei fschilderingen
thans worden gerestaureerd, zeven van deze gewelven
telt van het oosten naar het westen van A tot en met C.
Op één uitzondering na tonen alle gewei ftoppen, dus alle nummers
15, 18, 21 en 2k, bloemversieringen. Alleen de schilderingen B 15
en B 21 vormen daarop de straks te noemen uitzondering. Ook de nummers
6 en 12 zijn, alweer op één uitzondering na, bloemmotieven.
Alle nummers 2, A, 8 en 10 laten wapens zien en alle overige velden
zijn beschilderd met bijbelse taferelen, zowel reële als symbolische,
en met afbeeldingen van evangelisten en heiligen. En
misschien mag hier al even worden verklapt dat op één gewelf van
het grote kerkschip al de namen zijn gevonden van Justitianus en
van Theodosius en dat waren eens keizers van het Bijzantijnse
Rijk !
60
Tussen de nummers 3 en 9 en op de gewelftoppen tussen 15,18, 21
en ïk zijn de gewelfribben bovendien met geometrische figuren versierd.
Om een beeld te geven van de grootte, van de op de gewelfvelden
aangebrachte voorstellingen, zij vermeld dat ieder beeld
zo ongeveer een vierkante meter beslaat.
HET BftE
schematische indeling van een gewei fvlak
Het geheel is geschilderd in een bonte mengeling van kleuren, waarbij
het opvalt dat het in de middeleeuwen (en ook nu nog) zo moeilijk
te maken "rood" veelvuldig en in meerdere kleurschakeringen
werd gebruikt en dat "blauw" in het geheel niet voorkomt.
De bloemversieringen die, zoals in veel andere kerken, veelvuldig
zijn toegepast, zijn echter niet te vergelijken met bijvoorbeeld
de plantaardige motieven op de gewelven van de Grote Kerk te Zwolle.
In de Broerenkerk zijn het niet van die arabesk-achtige rankmotieven,
zuiver symmetrisch ter weerszijden van een lengte-as, maar
veeleer - je zou, haast zeggen "barokke" - ornamenten. Kan aan die
arabesken amper een kleur worden toegeschreven, hier zijn het vol
61
geornamenteerde kleurige samenstellen van bladeren, bloemen,
vruchten en zelfs hier en daar een vogel. Mogelijk zijn niet alle
planten te herkennen. Ook de vogels lijken hier en daar uit het
rijk der fantasie te zijn overgevlogen.
Bekijken we de wapens op de gewelfvelden 2,4,8 en 10 dan valt op,
dat de wapens op de gewelven A, B en C familiewapens zijn en dat
de schilden op de overige gewelfvelden mogelijk hier en daar gildewapens
voorstellen. Nog verder naar het westen zijn de wapenschilden
"beladen" met de attributen van de heiligen die op die
gewelfvelden voorkomen.
De familiewapens zijn vermoedelijk de geslachtswapens van gemeente-
autoriteiten uit de bouwperiode. Vermeld moet worden, dat de
strenge regels die de heraldiek thans kent er in de middeleeuwen
nog niet waren, dat meerdere families hetzelfde wapen voerden en
dat men nog wel eens van wapen wisselde. Maar in ieder geval kunnen
meerdere Zwollenaren hier thans hun familiewapen terugvinden!
De wapens zijn alle prachtig versierd, voorzien van helm, helmwrong,
helmdoek en helmteken. Het helmdoek vult op vaak zeer sierlijke
wijze het gehele gewelfveld.
SOok B 15 en B 21 laten wapens zien. B 21 is een geslachtswapen,
maar B 15 laat op een wapenschild de lijdensattributen van Christus
zien. Ook het hëlmteken wordt door deze Arma Christi gevormd.
Vier wapens zijn voorzien van het opschrift EXALTO, hetgeen IK
PRIJS of IK VERHEERLIJK betekent. De wapenschilden die mogelijk
van gilden zijn, zijn uiteraard niet voorzien van helmen. De
schilden worden (op-)"gehouden" door dieren: een griffioen, een
leeuw, een hert. De wapens waarop attributen van heiligen voorkomen
worden gedragen door engelen. Uiteraard kan het bovenstaande
niet meer zijn dan een eerste indruk. Nadere studie kan beter
inzicht geven in deze materie. Niet veel verder dan die eerste
indruk komen we met de beschrijving van de bijbelse voorstellingen
en van de afbeeldingen van bijbelse figuren en heiligen.
Zó onbegrijpelijk is nu nog de keuze van de onderwerpen die uitgebeeld
zijn, de plaatsing ervan ten opzichte van elkaar en „vooral
de bedoeling die men er rond 1500 mee kan hebben gehad. Hieraan
moet direct worden toegevoegd, dat nog niet alle beelden zijn geidentificeerd
en dat, zoals reeds gezegd, sommige voorstellingen
incompleet zijn. Zo is van het beeld van de H. Laurentius alleen
het rooster overgebleven waarmee hij altijd wordt afgebeeld en
van een schildering van de heilige Drie-eenheid resteert alleen
de dui f.
Sommige heiligen worden met name genoemd, andere zijn slechts
herkenbaar aan de attributen waardoor ze gewoonlijk worden vergezeld.
Veel opschriften - alle in het middeleeuwse gotische schrift
zijn nog niet ontcijferd; veel opschriften zijn zo incompleet, dat
ze mogelijk niet meer ontcijferd kunnen worden.
62
geweifschildering Broerenkerk Zwolle
63
Het geheel wordt echter overheerst door prachtige, gave voorstellingen.
Zo is er een voorstelling van Christus, aan de handen gebonden
en geflankeerd door twee vrouwen (A3) en C3 is verrijkt
met een even fraaie Madonna met het Kind in een ovale omlijsting
(mandorla). Het beeld van Maria is omgeven door vlammen en de mandor
la rust op een bed van rode rozen.
Op gewelf F zien we op de twee tegenover elkaar liggende velden
twee beelden van de Verrijzenis des Heren. Op F 3 het lege graf
met de engel, maar met slechts één der beide vrouwen; op F 9 de
verrezen Heer met een kruisvaantje.
Op dezelfde tegenover elkaar gelegen velden op gewelf B zijn twee
wat merkwaardige beelden te zien. B 2 laat een kruisafneming zien,
een kruisafneming echter door een Dominikaner monnik, en op veld
B 9 zien we Maria in gezelschap van een Dominikaan. Verder wisselen
apostelen, evangelisten en heiligen elkaar in een - althans
nu nog voor ons - willekeurige volgorde af. Vermelding verdienen
zeker nog de afbeeldingen, van de H. Rochus in de woestijn (A 9 ) ,
van de H. Anthonius de Kluizenaar (C 9) en van de H. Barbara, afgebeeld
met een toren, die gisteren kon zijn opgeleverd, ondanks
het feit dat hij ongeveer 380 jaar geleden werd geschilderd (G 3 ) .
Het is niet de bedoeling hier een complete inventaris op te stellen
van alles wat we gevonden hebben. De mij toegemeten ruimte laat
niet toe dat hier een complete inventaris wordt opgesteld van alles
wat gevonden is. Nog te vermelden valt dat niemand ten voeten uit
is afgebeeld. Alle figuren zitten als het ware in een bloemkroon.
Veel meer dan een borstbeeld zien we niet en de kelkachtige bloemen
zijn aan de onderzijde afgewerkt met een stengel en wat bladeren.
Een afwerking die, in tegenstelling tot het gehele schilderwerk,
wat grof en boers aandoet. Volgens de restaurateur D. Schoonekamp
is dan ook niet alles door één man geschilderd. Al werkende
van de ene schildering naar de andere merkt hij, dat meerdere decorateurs
hier aan het werk zijn geweest. Weliswaar zijn er dus
verschillen in detaillering te ontdekken, verschillen ook wel in
kwaliteit, maar die doen geen afbreuk aan het geheel, evenmin als
alle omissies dat vermogen te doen.
Alles bij elkaar ook zonder verdere kennis van zaken een boeiend
en overweldigend geheel, zelfs al in dit stadium en wat de witkalk
' op de gewelven van de grote hoofdbeuk nog aan ons oog onttrokken
houdt, weten we niet. Verwacht mag worden dat de schilderingen
hier niet voor die in de zijbeuk zullen onderdoen.
Hier en daar valt de witkalk uit eigen beweging reeds gedeeltelijk
naar beneden (uit schaamte) en niemand tracht dat te verhinderen.
64
Het opschrift, gemeld in de aanhef van dit artikel, is inmiddels
gevonden onder één van de gewelfschilderingen. Helaas is het incompleet.
Volgens het bericht uit 1717 zou er hebben gestaan:
Als men schreef duysent vijfhondert drie en acht
Werd den eersten steen aan dese kerck gebracht
Tevoorschijn is nu gekomen in gotisch schrift:
So me scref M CCCCC
drye en acht wort
den erst des(e)
De rest is verdwenen, maar het is duidelijk dat het hier gaat om
het gesignaleerde opschrift.
Noten:
1. B. de Jonghe, Oesolata Batavia Dominicana (Gent 1717), 188.
2. Oe Dietsche Warande was een literair tijdschrift dat in de
tweede helft van de vorige eeuw werd uitgegeven.
KORTE SCHETS VAN HET GEVANGENISWEZEN TE ZWOLLE
(18e tot 20e eeuw)
R.M. de Raat
Inleiding
Sinds enkele jaren berusten de archieven van de strafinrichtingen
in Overijssel bij het Rijksarchief in Overijssel (RAO). De archieven
werden gerangschikt en beschreven in de Inventaris van de archieven
van de strafinrichtingen in de provincie Overijssel 1).
Onderstaand artikel geeft een korte samenvatting van dé geschiedenis
van het Zwolse gevangeniswezen. Het archief van het Huis van
Bewaring te Zwolle en de stukken van de voorafgaande strafinrichtingen
werden door het Rijksarchief in 1952, 1972 en - na de opheffing
- in 197*» verworven. Er zij nog vermeld dat die stukken die
betrekking hebben op nog levende personen, anders dan voor wetenschappelijk
onderzoek, niet openbaar zijn. -
65
Toestanden vöór de Franse tijd
In de 18e eeuw kent Overijssel eigenlijk slechts één gevangenis,
het provinciaal Tuchthuis te Zwolle, dat in 1738 is gesticht. Verder
bevinden zich op diverse plaatsen ruimten waarin verdachten in
afwachting van hun berechting tijdelijk kunnen worden vastgezet.
Voorbeelden hiervan zijn Het Oldehuis of Drostenhuis te Vollenhove,
de drostengevangenis te Diepenheim en het Huis Almelo. De aanwezigheid
van slechts één gevangenis is echter niet verwonderlijk. Men
moet bedenken dat de bekleding van de ambten van drost en hoogschout,
die in Overijssel, naast de heer van Almelo, bevoegd zijn
tot de kennisneming van criminele zaken, sterk wordt beheerst door
het profijtbeginsel. Het is voor een drost of hoogschout en ook
voor de heer van Almelo zelden aantrekkelijk iemand tot gevangen
nisstraf te veroordelen. Dit brengt immers niets op, of erger nog,
het kost geld. Bij vermogende delinquenten is het opleggen van
een boete dientengevolge een veelgebruikt machtsmiddel, terwijl
bij hun minder vermogende collegae lijfstraffen en verbanning uit
het rechtsgebied als maatregelen worden toegepast.
Al in de 17e eeuw %) bestaan er in Overijssel plannen voor de
bouw van een provinciaal Tuchthuis doch het zal nog tot 1738 3)
duren, voordat een uiteindelijke beslissing hierover door de Staten
van Overijssel zal worden genomen. De bovenvermelde redenen
zullen hieraan niet vreemd zijn geweest. Ook in deze kwestie
speelt de eeuwenoude rivaliteit tussen de drie IJsselsteden, Zwolle,
Deventer en Kampen, mee. Het lot moet uiteindelijk bepalen waar
de inrichting gebouwd zal worden; het wijst Zwolle aan. In 17^0 is
het Tuchthuis klaar voor gebruik. Voor het toezicht op de gevangenen
wordt een cipier aangesteld, die zelf onder toezicht staat
van de door de Staten aangestelde regenten, ook wel buitenvoogden
genaamd. . .
Wettelijke bepalingen na 1810
De Bataafse Republiek en het Koninkrijk Holland (1795-1810) hebben,
door de snelle opvolging van de regeringen, weinig verandering gebracht
in de situatie zoals die gedurende de 18e eeuw bestond. Pas
in 1810, wanneer het Koninkrijk Holland wordt ingelijfd bij het
Franse Keizerrijk en in 1811 de Franse wetgeving van kracht wordt,
treden er, althans formeel, veranderingen op. Vanaf die tijd geldt
de "Arrêté-sur 1'organisation des prisons" (Wet op de organisatie
van het gevangeniswezen) van 20 oktober 1810, die is gebaseerd op
de toen eveneens geldig geworden "Code Pénal" en de "Code d'lnstruction
Criminel" (Wetboek van Strafrecht en Wetboek van Strafvordering)
.
Volgens deze wet zou in Zwolle een gecombineerde gevangenis moeten
verrijzen die uit de volgende onderdelen zou moeten bestaan: poli66
tiehuis, huis van arrest, huis van justitie, verbeterhuis en eventueel
een tuchthuis. Gezien de toch korte duur van de inlijving
bij Frankrijk (tot 181*0 is er van deze ingewikkelde structuur vóór
8'k weinig terechtgekomen. Na deze tijd echter wordt wel een dergelijk
systeem - zij het grotendeels op papier - ingevoerd, dat
echter in 1821 weer wordt teruggebracht tot drie categorieën:
strafgevangenis, huis van bewaring en passantenhuis. Deze zijn alle
in Zwolle vertegenwoordigd, slechts deels in één gebouw. De nieuwe
gevangeniswet van 1951 heeft voor Zwolle eigenlijk - wat indeling
betreft - geen gevolg gehad.
Toezicht op de ge.vangenissen
Tijdens het Franse bestuur staan de gevangenissen onder de "Onbezoldigde
Raden der Gevangenissen" die door de prefect worden benoemd
in,elk arrondissement. Na 18T» worden deze vervangen door
toezichthoudende colleges op elke inrichting apart. Voor de Huizen
van Bewaring (of kantonnale gevangenissen) zijn dit de Colleges
Van Toezicht, bij de overige inrichtingen de Commissies van Administratie
of de Colleges van Regenten. Deze colleges staan van 1816
tot 1866 onder het directe toezicht van de Gouverneur in de provincie
(later Commissaris des Konings). Van 1816 tot 1823 vallen ze
landelijk onder het Ministerie van Justitie, van 181A tot 1816
en van 1823 tot 18^2 onder Binnenlandse Zaken. Vanaf 1886 berust
het toezicht over de colleges, van toenaf Colleges van Regenten
geheten, rechtstreeks, bij het Ministerie van Justitie, Directie
Gevangeniswezen. In 1953 vindt een totale omwenteling plaats. De
besturende taak van de Colleges van Regenten wordt overgenomen door
de directeur. De Colleges van Regenten krijgen nu alleen nog een
zuiver controlerende taak.
Cipier / gestichtshoofd / directeur
Sinds 181^ is de functie van cipier, een sleutelbewaarder-, uitgegroeid
tot die van directeur van een overheidsdienst in het midden
van deze eeuw. De verschillen in de inhoud van deze post zullen we
nader bezien.
De cipier in de kleinere gevangenissen die in 181A bestaan, is
meestal de plaatselijke veldwachter die door de Koning tot cipier
wordt benoemd. Hij is dan ook meestal de enige die ter plaatse de
gevangenen bewaakt en onderhoudt. Men moet zich in de kantonnale
gevangenissen ook echt geen "gevangen is regiem" voorstellen.De gedetineerden
zitten maar voor enkele dagen vast, ze zijn veroordeeld
vóór'Vichte overtredingen als vechtpartijen of overtredingen
van plaatselijke verordeningen en zijn meestal autochtonen.
67
Behuizingen
Het gevangeniswezen te Zwolle, dat al ruimschoots voor 1811 in
werking is, heeftvan de wettelijke veranderingen onder Franse invloed
waarschijnlijk weinig gemerkt. De naam verandert in 1811
wel van Provinciaal Tuchthuis in Huis van Arrest en Tuchthuis en
komt van provinciale in rijkshandén, maar het is overvol en dat
blijft het. De gewoonlijk gebruikte naam Huis van Arrest en Tuchthuis
is overigens wel te beperkt, want aangenomen moet worden dat
het ook wordt gebruikt als Huis van Justitie en Verbeterhuis. Het
College van Regenten wordt vanaf 1811 vervangen door de "Raad van
weldadigheid over de gevangenissen in het arrondissement Zwolle",
die op zijn beurt in juni Ï81A weer vervangen wordt door het College
van Regenten over de gevangenis te Zwolle 4 ) .
De Gevangenis te Zwolle (1739)
68
In Zwolle wordt, naast het voormalige Provinciaal Tuchthuis, voor
de opsluiting van gedetineerden gebruik gemaakt van twee hokken in
de toren van het raadhuis, een hok gelijkvloers in het raadhuis,
waar in 1815 totaal negen gevangenen zitten, alsmede de Sassenpoort,
waar in drie cellen nog eens negen gevangenen zijn ingesloten. De
situatie in de Sassenpoort is echter zo slecht dat de cipier de gevangenen
overdag los moet laten op de zolder van het gebouw, daar
de cellen zo klein zijn dat de gevangenen anders om zouden komen
van luchtgebrek 5). Op dat moment zitten in Zwolle ruim honderd
mensen opgesloten. Met de ingebruikneming van het Tuchthuis te Vollenhove,
waarnaar in 1816 een aantal gevangenen wordt overgebracht,
wordt de situatie mogelijk iets beter.
In 1839, wanneer de Sassenpoort en de ruimten in het raadhuis niet
meer officieel als gevangenissen in gebruik zijn, wordt de nieuwe
indeling van de inrichtingen volgens de wet van 1821 van kracht.
Er wordt in de ene inrichting die nog over is zowel een Huis van
Bewaring, Huis van Arrest, Huis van Justitie, Provoosthuis als een
Strafgevangen is ingericht. De naam om dit totaal aan te geven wordt
Burgerlijk en Militair Huis van Verzekering 6).
Als in 1888 de op de wet van 1886 gebaseerde indeling van de gestichten
in Strafgevangenissen en Huizen van Bewaring een feit
wordt, ontstaan voor sommige inrichtingen problemen, omdat deze wet
ondermeer voorschrijft dat een Strafgevangenis en een Huis van Bewaring
niet in één gebouw mogen worden ondergebracht. Een oplossing
wordt gevonden door de Strafgevangenis de naam van Hulpstrafgevangenis
te geven. Op zich een practische oplossing, maar wel één
die het door de wet bedoelde, en voor buitenstaanders zichtbare,
onderscheid tussen gevangenisstraf en hechtenis volledig ontkracht.
In de loop van de 19e eeuw neemt het gemiddelde aantal gedetineerden
dat in het Huis van Bewaring verblijft af van tegen de 100 tot
30 S kO, een aantal dat tot de sluiting ongeveer gelijk blijft.
Opvallend mag wel worden genoemd dat het uit 1739 stammende gebouw
tot na 1972 in gebruik is gebleven.
Behalve de nodige reparaties is er in de loop van de eeuwen weinig
aan- het gebouw veranderd. In 1863, wanneer bij een felle brand de
inboedel grotendeels verloren gaat 7), zal het nodige zijn vernieuwd,
de indeling blijft echter ongewijzigd. Dit heeft dan ook
tot gevolg dat de situatie kort na de laatste oorlog eigenlijk onhoudbaar
wordt. De meeste voorzieningen zijn nog 19e-eeuws en bovendien
sterk verwaarloosd. Er worden dan ook plannen gemaakt voor
een algehele verbouwing van de inrichting in het kader van de "Uit-,
bouw van het gevangeniswezen".
69
Na een aantal jaren blijkt echter dat van overheidswege valse hoop
is gewekt, want de verbouwing gaat niet door omdat de woningbouw
voorrang heeft boven collectieve voorzieningen. Men tobt voort.
Na korte tijd echter schijnt de situatie toch echt te verbeteren.
Er wordt grond aangekocht voor de bouw van een geheel nieuw Huis
van Bewaring, dat zal komen te liggen nabij de nieuw te bouwen
rechtbank in Zwolle. Tekeningen worden gemaakt, besprekingen gehouden:
het gebouw komt er uiteindelijk niet! Volstaan wordt met
het aanbrengen van de nodige moderniseringen in het oude gebouw.
En zo kan het gebeuren dat pas in 1964 de "privaattonnen" uit de
cellen verwijderd worden en moderne "waterclosetten" in gebruik
worden genomen 8) . Zo weinig effectief als de "Uitbouw van het
gevangeniswezen" voor Zwolle is geweest, zo effectief is het regeringsplan
"Herstructurering gevangeniswezen" uit 1972.9). Dit
plan moet door herstructurering de gevolgen van het toenemend
aantal personeelsleden en het afnemend aantal gedetineerden met
Plattegrond van de parterre van het Huis van Bewaring te Zwolle in 1836
CRAO, kaartencollectie).
70
elkaar in overeenstemming brengen. Nog datzelfde jaar, op 15 september
1972, wordt het.Huis van Bewaring te Zwolle officieel gesloten
waarna de laatste gedetineerden op 29 september naar het
Huis van Bewaring te Arnhem worden overgebracht. Het gebouw is
sindsdien - behoudens een enkele uitzondering - nog slechts in gebruik
als "daghuis van bewaring". 10).
Noten:
1. R.M. de Raat, Inventaris van de archieven van de strafinrichtingen
in de provincie Overijssel(Rijksarchief in Overijssel,
inv.reeks no 9; Zwolle 1983 (Strafinrichting).
2. Rijksarchief in Overijssel (RAO), Archief van Ridderschap en
Steden: notulen van de Statenvergaderingen, 22 maart 1688.
3. Idem, 17 april 1738 en 19 november 1688.
k. RAO, Archief van de Gouverneur van Overijssel (1814-1851)
(Gouv.). Notulen 16 juni 1814, no 283.
5. Idem, 19 mei 1815, no 2.
6. Idem, 25 maart 1842, no 892.
7. Verslag van BSW van Zwolle aan de gemeenteraad over 1863 (gedrukt
1864).
8. RAO, Strafinrichting inv. nr. 356 en 357.
9. Staatscourant 1972 nr. 97, bladzijde 1.
10. RAO, Straf inrichting inv. nr. 357.
EEN TUIN VOOR DE HAVEZATE WINDESHEIM
A.J. Mensema & Jhr. A.J. Gevers
Op- 5 november 1812 overleed op het huis Windesheim Cornelia
Charlotte Feith. Daarmee verloor de beau monde van het toenmalige
Zwolle een van zijn markantste persoonlijkheden. Hoewel haar familienaam
een nauwe verwantschap suggereert met de bekende Zwolse
dichter Rhijnvis Feith, hadden 71J slechts de I4e-eeuwse stamvader,
van dat geslacht gemeenschappelijk. Cornelia 'Feith stamde uit
de zogenaamde Indische tak van het geslacht Feith. Haar vader, Gijsbert
Jan Feith, had fortuin gemaakt in Nederlands-Indië als koopman,
71
in dienst van de Verenigde Oostindische Compagnie (VOC). Als gezeten
en geëerd burger van Batavia overleed hij in 1775- In zijn inboedel
werden ondermeer dertig slaven gevonden. Uit zijn vrouw
Anna van Scherpenberg was hem op 1A juni 1 7 ^ te Batavia een dochter
geboren, die bij de doop de namen van haar grootmoeder Cornelia
Charlotte ontving 1).
In 1757 huwde Cornelia Feith te Batavia met de weduwnaar Louis
Taillefert, toendertijd secretaris van het Indische gouvernement.
Als buitengewoon raad van Indië overleed hij in 1766. De jonge weduwe
hertrouwde in 1767 met Joachim van Plettenberg, een Friese edelman
van Westfaalse afkomst. Ook Van Plettenberg was buitengewoon
raad van Indië. In 1771 verhuisde het echtpaar naar zuidelijk
Afrika, daar Van Plettenberg benoemd was als waarnemend gouverneur
;van Kaap de Goede Hoop. In 177^ volgde zijn promotie tot gouverneur
2). Zijn bewind was niet gelukkig. Wegens grote verkwisting
van de landsmiddelen werd Van Plettenburg in 1783 "eervol" ontslagen.
In 1785 keerde het echtpaar terug naar Patria. Was de schatkist
van de kaapkolonie onder Van Plettenberg leeggeraakt, zijn eigen
beurs daarentegen had zich in die tijd behoorlijk gevuld. Voor het
in die tijd niet onaanzienlijke bedrag van ^7.000 gulden kocht Van
Plettenberg in 1786 de riddermatige havezate Windesheim, gelegen
ten zuiden van Zwolle, van Carel rijksgraaf van Wartensleben en
diens vrouw Conradina von Quadt 3).
Het echtpaar Van Plettenberg beleefde cjeen gelukkig begin op Windesheim.
Als felle aanhangers van de stadhouder prins Willem V werd
het hen danig lastig gemaakt door het patriottische vrijcorps van
Windesheim. Zij waren dan ook genoodzaakt nog datzelfde jaar uit
te wijken naar Leeuwarden, waar Van Plettenberg nog een huis bezat.
Nadat de tijden wat rustiger waren geworden,, keerde het echtpaar
in de loop van 1788 terug op Windesheim. Daar overleed Van Plettenberq
op 18 augustus 1793. Zijn nalatenschap bedroeg destijds het
fabelachtige bedrag van 355.837 gulden k). Het echtpaar behoorde
daarmee tot de meer vermogende lieden van Overijssel.
Windesheim moet wel een passende behuizing zijn geweest voor een
oud-gouverneur van de Kaap. Toch liet dit echtpaar de nodige veranderingen
aanbrengen. Onder een van de vorige eigenaren, Paulus
Benei Ie, had de havezate een f1inke opknapbeurt ondergaan. Beroemd
werd het huis vanwege het stucwerk door de I taliaan Manoli 5). De
grote sommen gel ds werden het echtpaar voorgeschoten door de Zwollenaar
Balthasar Muntz, die daarvoor wel Windesheim als onderpand
verlangde. Nadat Benei Ie ook ook.de havezate Den Dam bij Hellendoorn
had aangekocht, was hij niet meer in staat de vele renten
te betalen. Zijn schuldeisers begonnen in 1752 tegen hem te procederenen.
Benei Ie werd in gijzel ing-genomen. Hij wist echter te
ontsnappen en niemand vernam ooit weer wat van hem (Opmerkelijk is,
dat later in de bibliotheek van de Van Plettenbergs nog werd aangetroffen
"Gedenkschriften van Benelle van Windesheim, een paquetje
me diverse, samen getaxeert frs. 1,-"h
72
Het was vooral irevrouw Van Plettenberg, die bij de veranderingen
de leiding had. Met smaak moet zij daarbij te werk zijn gegaan.
Vooral de tuin had haar belangstelling. In het jaar van hun terugkomst
naar Windesheim vanuit Leeuwarden zocht zij contact met de
architect Jacob Otten Husly om voor haar een ontwerp voor een
nieuwe tuin bij Windesheim te maken. Mogelijk heeft Husly, met andere
Amsterdamse architecten, meegewerkt aan de bovengenoemde opknapbeurt
van de havezate.
De oude tuin, die door Benei Ie was verfraaid en uitgebreid, strekte
zich vooral ten westen van het huis uit. Het moet een tuin geweest
zijn naar de smaak van die tijd: een formele stijltuin, een
in rechte vakken verdeeld grondplan, omzoomd door buxushagen en
laurierboompjes. Ten oosten van het huis bevond zich dè móestufnen
direct achter het huis begon het weiland, waardoor men een
vrij uitzicht had op het daarachter gelegen land in de richting van
Zuthem, Oldeneel en Ittersum. De oprijlaan voor het huis zette zich
nog een eindje voort aan de andere kant van de weg die naar het
dorp Windesheim leidde, waardoor een zichtas gecreëerd werd.
Het is niet.onwaarschijnlijk dat mevrouw Van Plettenberg de architect
Husly werd aanbevolen door haar zwager Jacob Pieter van
Braam, die gehuwd was geweest met Ursula Martha Feith. Na de dood
van zijn vrouw in 1780 had hij zijn buitenplaats Engelenburg bij
Brummen in Gelderland verkocht en hij vond voortaan zijn pied-aterre
bij zijn schoonzuster op Windesheim. Het contact tussen Husly
en mevrouw Van Plettenberg verliep meestal via Van Braam.
Jacob Otten Husly werd geboren te Doetinchem op 11 november 1738.
Twintig jaar later behoorde hij tot de oprichters van de Amsterdamse
Tekenacademie, een instelling waaraan hij ook lessen gaf in
de bouwkunde. Bovendien werd hij er in 1765 directeur. Daarna
groeide zijn naam als architect en stucwerker snel. Volgens zijn
ontwerp ontstond in de jaren 1772 - 1776 het stadhuis te Weesp 6 ) .
Ook voor het nieuwe stadhuis te Groningen maakte hij de ontwerpen.
De voltooiing daarvan mocht hij echter niet beleven 7). Niet alleen
was de gevel van het gebouw Felix Meritis te Amsterdam (1778) van
zijn hand, maar ook bijvoorbeeld het stucwerk in.de hervormde kerk
te Harlingen 8 ) .
Volgens de toen heersende mode werden deze gebouwen ontworpen naar
de zogenaamde Lodewijk XVI-stijl, die zijn oorsprong vond in de
studie van de antieke wereld. Veel gebruik werd er derhalve gemaakt
van Dorische, Jonische en Korintische motieven 9 ) •
Dat Husly werd uitgenodigd voor het Windesheimse tuinontwerp is
niet zo verwonderlijk, omdat hij een bekend ontwerper, was van tuinkoepels,
prielen en oranjerieëft 10).
73
Jacob Otten Husly 1769.
Gewassen pentekening door R. Vinkeles. Prentenkabinet R.U.
te Leiden, collectie Welcker. -
7*»
In de tuinarchitectuur van de tweede helft deri8e eeuw valt vooral
op de ontwikkeling van de zogenaamde formele tuin (in Overijssel
zijn sporen achterlatend in de nog steeds aanwezige indrukwekkende
lanenstelsels van hoge eikebomen) naar de zogenaamde Engelse tuinaanleg
in landschapsstijl. Dat de modieuze architect Husly zijn
tuinaanleg voor Windesheim in deze stijl ontwierp, is niet verwonderlijk.
Helaas zijn zijn ontwerptekeningen voor deze tuin niet
bewaard gebleven, maar wel zijn geschreven toelichting. Treffend
hierin is een omschrijving als: "Alles moet met menagement en
en smaak geschikt worden en de natuur voorstellen, die hier en
daar door de kunst een weinig schijnt geholpen te zijn". Natuurlijk
moet dus alles lijken, romantisch zouden wij nu zeggen, wars
van alle eentonigheid en "eenzelvigheid". Gebogen lijnen voor paden,
lanen en vijvers, een grote verscheidenheid in beplanting en
onverwachte uitzichten waren de ingrediënten waarmee Husly te werk
ging en de stijve, Franse tuin omvormde tot de veel lossere jardin
anglais.
Zo stelde Husly voor op een eiland in de slingervijver een bergje
te maken, begroeid met groepjes bomen en hier en daar een treurwilg,
het geheel gecompleteerd met."een vaas, urne of tombe.....
of ook een kleine pyramide op een pedestal geplaatst, waarin geschreven
is AAN LAURA, aan Philips of dergelijke".
Vanuit het huisje zou men door de bomen heen de toren van Zwolle
zien. Een rustpunt in één der wandelingen zou, na het overgaan van
een bruggetje, juist een "charmant gezigt" geven op de Windesheimer
molen, een boerderij, een bergje en een weiland met grazende koeien.
Deze door hakhout beschermde plaats zou schaduw moeten ontvangen
van grote linden of kastanjes. Het zoeven genoemde bergje zou
bekroond moeten worden met een tuinkoepel in chinese stijl, zo ook
het bruggetje, dat "heel ligt en teer gemaakt" zou-moeten zijn 11).
Dat deze tuinaanleg tenslotte gerealiseerd werd, blijkt behalve
uit het kadastrale minuutplan van 1812 en de nog heden aanwezige
overblijfselen, ook uit de inventaris die van het huis Windesheim
opgemaakt werd in 1812 na het overlijden van de weduwe Van Plettenberg
12). In de tuin treffen we dan aan bij de vogelkooi twee beelden
met hun "piedestaux" en stond er in het washok de zonnewijzer
te wachten op beter weer. Ook "un buste en marbre" stond daar opgeslagen.
Mogelijk is dit het beeld waarvoor in 1797 betaald werd
aan "J.G. Guillot voor een steene beeld ƒ 3 0 , — " . Achter in het
park bevond zicheen "temple champetre" een tuinkoepel, en verder
werd nog aangetroffen de "temple chinoise", de chinese koepel,
waain een beeld van Flora. Dit laatste tempeltje werd bovendien nog
versierd met 25 glazen klokjes, die in een zacht briesje een fijn
tinkei end geluid moeten hebben gegeven.
Tevens bleek uit de genoemde inventaris, dat de architect G.A. Blom
nog een restant-vordering had uitstaan van f 125,— "wegens gedane
aanleg op Windesheim"; mogelijk had hi.j het werk van Husly afgemaakt.
75
Kaart van de havezate Windesheim.
Naar Ket kadastrale minuutplan door J. Kommers Pz., 1812.
Gemeente Zwollerkerspel, sectie L (3e blad).
Cornelia Feith had, zoals reeds opgemerkt, een levendige belangstelling
voor de tuin van Windesheïm, die zij in vier gezichten
liet afbeelden. Deze tekeningen hingen in vergulde lijsten in de
salon, naast een schilderij van Captain Cook. Ook de bibliotheek
van Windesheim getuigde van haar liefde voor tuinieren. Behalve de
werken van Wagenaar en Jacob Cats, alsmede zeer veel beschrijvingen
over reizen naar de meest exotische landen, werden de volgende
werken aangetroffen:
— Knoop, over de vruchten, met gecouleerde plaaten, Amsterdam
1790;
— Plans et dessins des batiments et cascades de la Hesse, Rome
— Magazijn van tuinsieraden, twee en twintig cahiers, met gecouleurde
plaaten, Amsterdam 180A 13);
— Afbeelding van bloemen en heesters, veertien cahiers, met gecouleurdé
plaaten, Amsterdam 1802;
76
-- La Court, over de lusthoven, plantagiè'n e t c , met plaaten,
Amsterdam 1746;
— Hirschfield, Theorie des jardins, cinq volumes, Leipsig 1779;
— Ideen Magazin für Liebhaber von Garten, Englische Anlagen und
für Besitzer von Landgütern, achtundzwanzig cahiers, mit Küpfern,
Leipzig 1796;
— Winterschooten, Liefhebbers van plantagiën, 1795;
-- Ludwig, over de aardappelen.
Op het einde van haar leven mocht de weduwe Van Plettenberg het beleven
als "gastvrouwe" van keizer Napoleon I te fungeren, toen
deze bij zijn bezoek aan de stad Zwolle in haar huis aan de Kamperstraat
de nacht van 28 op 29 oktober 1811 doorbracht 14). Na haar
heengaan, een jaar later, werd een zeer gedetailleerde inventaris
van haar bezittingen opgemaakt, veroorzaakt door het feit dat zij,
kinderloos, talloze neven en nichten als erfgenamen had. Dit had
tevens tot gevolg, dat Windesheim verkocht moest worden. Aangeboden
werd: "een mooy buitenhuis, gelegen te Windesheim, arrondissement
van Zwolle, met de gebouwen, stallen, schuuren, toebehoorselen,
tuinen, groentehoven, vrugthoven, parks, gragten, promenades,
schineesche-tenten (=tuinkoepels), bel veders, hoogstammende boomen,
weyde- en bouwlanden, e t c , etc." Koper werd Hendrik Antonie Zwier
baron de Vos van Steenwijk, genaamd van Essen, wiens nageslacht
het landgoed tot op heden bezit.
Door de zorgen van A.C.A.W. baron van der Feltz is thans één der
bouwhuizen gerestaureerd en zal ook het park - na de teloorgang
van het huis bij een bombardement in 1944 schromelijk verwaarloosd
- als een phoenix uit zijn as herrijzen.
Noten.
1. R. Feith, Genealogie van de familie Feith ('s Gravenhage 1924)
nr. 114.
2. Algemeen Rijksarchief.'Beschrijving eener verzameling stukken
afkomstig van mr. Joachim baron van Plettenberg', in: Verslagen
omtrent 's Ri jks Oude Archieven (VROA) 1914, 508-511.
3. A.J. Grevers en A.J. Mensema, De hayezaten in Salland en hun
bewoners (Alphen aan de Rijn 1983) 476 e.v.
4. Rijksarchief in Overijssel (RAO). Archivalia van de Vereeniging
tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis: Papieren
Van Plettenberg.
5. A.C.A.W. van der Feltz,'De geschiedenis van de Havezathe of Hof
tot Windesheim, de opbouw, glorie en verval en toekomstige plannen'
in: De woonstede door, de eeuwen heen 37 (maart 1978), 24-
39.
6. A. Stork, 'Het stadhuis te Weesp' in: Bulletin Koninklijke Nederlandse
Oudheidkundige Bond (KNOB) 6e serie 12 (1959), 237"
250.
77
7. A.T. Schuitema Meijer, 'De raadhuizen van de stad Groningen'
. (Groningen 1962).
8. Bulletin KNOB 69 (1970), 97.
9. A.W. Weissman, Geschiedenis van de Nederlandsche Bouwkunst (Amsterdam
1912).
10. Uit een beschrijving van 1797 van het door Husiy bewoonde huis
Oosterholt onder IJsselmuiden blijkt dat hij ook hier zijn
kunsten als tuinontwerper heeft gebotvierd. RAO, Rechterlijk
Archief schoutambt IJsselmuiden, inv.nr. 3283, 265 e.v.
11. Zie noot 4.
12. Idem.
13- Vgl. W.G.J.M. Meulenkamp, 'G. van Laars magazijn van tuinsieraden
als een voorbeeldenboek voor Nederlandse tuingebouwen' in:
Bulletin KNOB 82 (1983), 121-141.
14. W.A. Elberts, Historische wandelingen in en om Zwolle (Zwolle
1980), 34-37.
ARCHEOLOGISCHE KRONIEK
Egbert Dikken
In onderstaand artikel wordt een korte'opsomming gegeven van archeologische
waarnemingen binnen Zwolle in de periode maart/september
1984.
Maart
Op zondag 11 maart 1984 werd, met assistentie van Wim Rijnbergen,
een onderzoek gedaan op de Ossenmarkt in de funderingssleuf voor
de veelbesproken ommuring van de O.L.V.-kerk. Dit onderzoek werd
bemoeilijkt door de sneeuwval in dat weekend. Omdat het oppervlak
niet te zien was, moest er met de prikstok gewerkt worden.
Op een plaats voor de hoofdingang van de toren stootten wij op een
formatie zwerf(veld)keien. Bij het blootleggen hiervan werd geconstateerd,
dat er een vorm in zat die deed denken aan een graf. Tegen
de zijkant van de grote keien lagen kleinere stenen gevlijd.
Scherfmateriaal uit de 15de eeuw lag er bovenop. Dat er begraving
had plaatsgevonden bleek bij het uitgraven. Menselijke botresten
plus een schedel lagen op 1.70 meter beneden het straatniveau, 20
centimeter dieper lag een dekzandlaag. Tussen het botmateriaal waren
scherven aanwezig die gedateerd konden worden op het eerste
78
graf bij O.L.V.-kerk (maart)
kwart van de 14e eeuw 1). Nadat het botmateriaal weer in het graf
was gedeponeerd, werd het graf in zijn oorspronkelijke toestand
te-uggebracht. Dat dit zonde van onze tijd was, bleek toen de volgende
morgen opnieuw de sleuf was verdiept en men reeds met de bekisting
van de fundering was begonnen.
Er kon niet geconstateerd worden of het graf een toelopende steenbedekking
heeft gehad. Op de stort was met moeite éen enkele
zwerfkei te vinden, ook door de reeds eerder genoemde weersomstandigheden.
De datering van het graf ligt vermoedelijk tussen 1325-
1450.
Noot 1). De heer Verlinden, provinciaal archeoloog.
79
Tijdens graafwerkzaamheden voor de aanleg van het "Dobbe-park" aan
de Middelweg, ben ik diverse malen tevergeefs aanwezig geweest om
te zien of er misschien sporen van bebouwing te vinden waren. Op
19 maart 1984 werd mijn geduld beloond. Op mijn verzoek werd er,
met medewerking van grondbedrijf Bloemert, een sleufje gegraven.
Op de betreffende plek zou een boerderij gestaan hebben, genaamd
"Het Slot". De boerderij zou achter de linden hebben gelegen, die
nu nog ter plekke aanwezig zijn.
In de gegraven sleuf trof ik puin noch grote verstoringen aan. Dus
geen boerderij. Wel zag ik een kleine ingravmg waarin enkele
scherven lagen. Nadat ik ze een beetje had schoongemaakt, was ik
erg verbaasd. Volgens mij waren dit scherven uit de prehistorie.
Snel reed ik naar R. van Beek, de expert op het gebied van de prehistorie
in Zwolle. Hij keek erg ongelovig en vroeg direct hoe ik
daar aan kwam. Samen gingen we naar de plek terug om te kijken of
we nog meer konden vinden om dit historische gegeven te controleren.
Dit gebeurde en ook Van Beek was overtuigd. Er werd contact
opgenomen met de gemeente Zwolle om de volgende dag een vlak af te
kunnen graven voor nader onderzoek. We kregen alle medewerking en
konden dus snel aan de slag. In het afgegraven vlak vonden we de
ons nog ontbrekende, karakteristieke potranden. Nu konden we de
vondst dus vrij nauwkeurig dateren. Op de potranden bevonden zich
vingerindrukken, kenmerkend voor de ijzertijd, plm. 500 jaar voor
Christus.
Achteraf is ons, uit verhalen van mensen die ter plekke bekend waren,
gebleken dat de boerderij "Het Slot" precies aan de andere
kant van de linden moet hebben gestaan. U ziet het, zonder geluk
graaft niemand wel.
In de periode 28 tot en met 31 maart 1984 werd er tussen het Pelserbrugje
en de Mosterdtoren een parkje aangelegd. Hierbij moesten
funderingsresten van de gebouwen van de voorheen aldaar gevestigde
Fa. Bergia verwijderd worden. Deze funderingsresten zaten voor ons
erg ongelukkig: vrij diep. Er kwam een stortlaag tevoorschijn welke
vermoedelijk afkomstig was van het Broerenklooster. Dankzij de medewerking
van de firma Van Gelder konden wij verschillende vondsten
doen. Onder andere munten, halve stuiver van Zwolle, enkele duiten
van Utrecht, tinnen lepels, een mondharpje (zie tekening), musketkogels,
een kindertolletje van hout, een vingerhoed, messen en
kantklosjes. Heel bijzonder was een compleet kinderschoentje. De
heer Goudnitz van de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek
(R.O.B.) heeft dit schoentje inmiddels geconserveerd en een publicatie
hierover volgt in het verslag 1984 van de Overi jsselse Historische
Bi jdraaen. De datering van de betreffende stortlaag is
1575-1640.
80
mondharp plm. 1600
v/h terrein Bergia (maart)/schaal 1:
Door medewerking van de huidige eigenaar was ik in staat om funderingsresten
te onderzoeken van het pand hoek Schoutenstraat - Vfolweverstraat.
Er bleek helaas al zoveel afgebroken en vergraven dat
het niet meer de moeite was om er veel tijd en energie in te steken.
Ook de bouw moest natuurlijk doorgaan.
Op de hoek Nieuwstraat - Rogqestraat werd gesloopt. Doordat in
maart enkele projecten tegelijkertijd plaatsvonden en mijn tijd
ook niet onbeperkt is, kon er in de eerste helft van het project
geen onderzoek door mij worden gedaan. In het tweede gedeelte,
grenzend aan de Nieuwstraat werd met zo'n snelheid gesloopt, dat
er - op enkele waterputten na - geen onderzoek kon worden gedaan.
Achteraf bleek dat er na de sloop een volle week geen werkzaamheden
hebben plaatsgevonden. Hier had met beter overleg best wat
beter onderzoek kunnen plaatsvinden.
April
In april 1984 bleek dat er onverwachts met werkzaamheden werd begonnen
aan de achterzijde van de panden in de Roqqestraat grenzend
aan het A-plein. Enkele beerputten konden nog onderzocht worden,
ze bleken nagenoeg leeg te zijn. Door Ronald van de Berg werden
nog enkele zandstenen bouwfragmenten gevonden, die nog nader moeten
worden onderzocht.
Naar aanleiding van de werkzaamheden, ook in april, bij Blekersweg
je 6, kreeg ik een telefoontje van J. de Koning (stadsfotograaf).
Hier was een put geconstateerd. Toen ik ter plekke aankwam,
bleek er al niets meer te zien te zijn. Het betrof vermoedelijk
een waterput van ongeveer 60 centimeter doorsnee en een
diepte van 2i meter.
81
Juni
Bij rioolwerkzaamheden aan de Buitenkant, in juni, konden verschillende
profiel lagen geconstateerd worden. Toen bleek ook dat
op de plaats waar de buizen gelegd waren, de oudste aanlegkade
van Zwolle nog aanwezig was. De soms wel 2i meter lange, aangepunte
eiken kadepalen werden over de gehele lengte van de Buitenkant
verwijderd. Het vondstmateriaal was zeer summier, daar men de
buizen precies op de stortlaag deponeerde.
Op 14 juni 1984 kwam er 's avonds een telefoontje van Jens van
Stralen, dat er in de Kerkstraat werkzaamheden plaatsvonden. Hier
had hij geconstateerd dat er een oud riool liep en een erg grote
muur aanwezig was. Dus er maar weer op af. In het riool lagen
I6de-eeuwse scherven. Het steenformaat was 6 x 13 x 27 centimeter.
De muur kon niet helemaal bekeken worden, maar had een dikte van
minimaal 2£ meter. Steenformaat 6i x 1*»i x 30 centimeter. Het betrof
hier vermoedelijk een stuk stadsmuur.
In juni werd er van het ene moment op het andere een bouwput gegraven
aan de achterzijde van de Diezerpromenade - De Smeden, opzij
van de firma Stoffer. Toen de melding bij mij binnenkwam, bleek
ook hier de helft van de bouwput reeds verstoord. Wel kon nog geconstateerd
worden dat er een ondergrond van metaalslakken lag op
een gedeelte op een diepte van ongeveer 2,70 meter.
Juli
In juli werd een oude rioolafvoer bekeken bij toiletwerkzaamheden
in de Korte Kamperstraat, achter de percelen van de Jufferenwal.
Het hierin aanwezige materiaal dateerde van 1600-1900. Een leuke
vondst was de helft van een fluitje, gemaakt van een pijpsteeltje
1
N
t1
graf bij
O.L.V.-kerk
(maart)_
82
September
Juist voor het ter perse gaan van dit nummer werd bekend, dat bij
de eerder genoemde werkzaamheden aan de Ossenmarkt een kelder met
bottenmateriaal werd aangetroffen: Bij grondwerkzaamheden aan de
zuid-oostzijde van de O.L.V.-kerk werd de kelder ontdekt. Helaas
werd van deze ontdekking geen melding gemaakt, zodat geen onderzoek
kon worden verricht.
U ziet het, een veelheid van waarnemingen die - bij een snellere
melding - meer gegevens kunnen opleveren, maar ook veel arbeidsuren
kosten.
BOEKBESPREKING
J. Wesseling: DE AFSCHEIDING VAN 183A IN OVERIJSSEL,
8 ~ '69. DEEL I, DE CLASSIS ZWOLLE.
Uitgeverij De Vuurbaak, Groningen, 198A.
299 pagina's, prijs ƒ *»7,50.
R.T. Oost.
Na het verschijnen van de beide trilogieën over respectievelijk de
Afscheiding van 183^ in Groningerland en die in Friesland, is nu
het eerste deel over de Afscheiding in Overijssel gepubliceerd. In
dit eerste deel wordt de ontwikkeling van de Christel ijk Afgescheiden
kerken in noord-westelijk Overijssel gedurende de periode 1835-
'69 beschreven. Zij vormen globaal genomen de classis Zwolle.
Korte inhoud van hoofdstuk VI "Zwolle".
De schrijver schetst ons het ontstaan van de gemeente op 11 juni
1835 door ds. H. de Cock uit UI rum. Deze "Vader der Afscheiding"
komt geheel onverwacht en tegen zijn verwachting in naar Zwolle.
In Kampen is hij tijdens een bijeenkomst gearresteerd en doorgevoerd
naar het Spinhuis te Zwolle. De autoriteiten hier zijn met
zijn komst echter zeer verlegen en reeds de volgende morgen wordt
hij vrijgelaten. De Cock begeeft zich daarop naar het huis van J.
Ridderinkhof, een welgesteld aannemer, aan de Thorbeckegracht. De83
zelfde avond wordt de Afgescheiden kerk, tijdens een godsdienstoefening,
geTnstitueerd. Voorgangers van deze groep ontevredenen,
die zich binnen het instituut van de Hervormde kerk niet meer thuis
voelen, zijn onder andere A. Schouwenberg, winkelier in gist, en
W.W. Smitt, luitenant bij de schutterij. De nog jonge gemeente
poogt erkenning te krijgen van overheidswege om als zelfstandig
kerkgenootschap op te treden.
Al spoedig onstaat er onder de gemeenteleden, juist door het streven
naar erkenning, een fundamenteel verschil. Bij Koninklijk Besluit
is in juli 1836 bepaald dat de separatisten wel mogen vergaderen,
maar "zonder vorm van gemeente", dat wil zeggen dat het bedienen
van sacramenten verboden was en er geen kerkeraad mocht zijn.
Een deel van de gemeente schaart zich achter voorganger Smitt, die
zich in deze vorm wel kan vinden. Een ander deel is het oneens met
Smitt en besluit apart te gaan vergaderen. Het gelukt De Cock het
geschil in zoverre uit de weg te ruimen, dat men tenminste weer
gemeenschappelijk kerkt.
Een veel ernstiger conflict ontstaat naar aanleiding van uitspraken
van de synode die gehouden wordt in Utrecht in 1837. Hier wordt
de Dordtse Kerkenorde uit de zeventiende eeuw, die naar men vindt
niet meer voldoet aan de behoeften van de gemeenten, herzien. In
Zwolle is men zeer gekant tegen deze herziening. De bezwaren stapelen
zich zo hoog op, dat het zelfs tot een scheuring komt met
de gemeenten die de Utrechtse kerkenordening wel onderschrijven.
Zelfs De Cock is niet bij machte de verhitte gemoederen tot bedaren
te brengen. In juni 1838 komt de afgescheiden gemeente van
Zwolle, onder aanvoering van haar kerkeraad, buiten het kerkverband
te staan.
Het grote breekpunt, landelijk maar zeker ook in Zwolle, komt in
1839 als door verschillende gemeenten aan de koning verzocht
wordt, om als Christelijke Afgescheiden gemeenten in de burgelijke
maatschappij erkend en toegelaten te worden. Men laat bij deze
"vrijheidsaanvrage" de aanspraak los de voortzetting van de oude
Gereformeerde kerken te zijn. In feite betekent dit, dat een nieuw
kerkgenootschap gevormd wordt. Een aantal vooraanstaande gemeenteleden
te Zwolle gaat deze ontwikkeling te ver en men besluit met
vertegenwoordigers van gelijkgezinde gemeenten een bijeenkomst te
houden te Mastenbroek. Op deze vergadering wordt het als een groot
gemis ervaren, dat geen van de afgescheiden predikanten, slechts
zes in heel Nederland, hun zijde heeft gekozen. Nood breekt wet en
daarom wordt besloten een aantal voorgangers, ook wel oefenaars
genoemd, tot "Herder en Leraar" te beroepen.' Bepaald wordt de eerstkomende
zondag in het huis van Ridderinkhof vijf oefenaars te bevestigen.
Uit Zwolle zijn dit Schouwenberg én Smitt. Twee oefenaars
bedanken voor de eer, een derde keurt al na een week zijn
eigen bevestiging af. De meeste gemeenteleden moeten niets van dit
"domineetje spelen" hebben en beleggen een vergadering, waarin zij
hun afkeuring over dit eigenmachtige optreden laten blijken. Een
scheuring in de gemeente laat niet lang op zich wachten. Het grootste
deel van de gemeente kiest nu de zijde van De Cock en de Christelijk
Afgescheidenen. Smitt en diens danig geslonken groep aanhangers
vormen voortaan een "Gereformeerde Gemeente onder het Kruis1.1
In de laatste twee paragrafen van dit hoofdstuk schetst de schrijver
de ontwikkeling van beide groepen tot in 1869. In dat jaar
vindt er een hereniging van beide gemeenten plaats.
Het boek verschaft veel informatie over de Afscheiding in noordwestelijk
Overijssel. De schrijver haalt zijn gegevens voor het
grootste deel uit kerkelijke archieven. Het gevaar is dan niet
denkbeeldig dat de studie wordt beperkt tot het religieuze conflict
en men weinig terugvindt van de maatschappelijke context
waarbinnen het geheel zich afspeelde. Wesseling ontkomt daar ook
niet aan. Vragen als: Wie waren de "Afgescheidenen"? Hoe motiveren
zij hun handelen? Hoe is hun zelfbeeld? Hoe zagen de "anderen" hen?
Hoe was de sociaal-economische structuur in Zwolle ten tijde van
de Afscheiding? blijven onbeantwoord.
De Afscheiding'' in 183*» in Overijssel is een prettig leesbaar boek.
Het hoofdstuk over Zwolle geeft een goed beeld van de Afgescheiden
gemeente in haar ontwikkeling en groei, ondanks vele interne
troebelen.
Verheugend was het dat mijn eigen onderzoek, vastgelegd in: De
Afscheiding in Zwolle Q835-18A2), het ontstaan van twee gemeenten
(Zwolle 1982), geheel overeenstemt met het besproken hoofdstuk uit
het boek van de heer Wesseling. Hoewel de heer Wesseling van de inhoud
van deze publicatie op de hoogte was, is het jammer dat hij
daarvan, blijkens zijn literatuurlijst, geen gebruik heeft gemaakt.
Hij had zich dan veel werk kunnen besparen.
MEDEDELINGEN
Bezoek aan het Provinciaal Overijssels Museum
Het bestuur van het Provinciaal Overijssels Museum heeft het verzoek
ingewilligd om leden van de Zwolse Historische Vereniging gratis
toegang tot het museum te verlenen. U kunt op vertoon van Uw
ledenkaart, die U van ons ontvangen hebt, de tentoonstellingen in
het P.O.M, kosteloos bezoeken.
85
Zwolle 19^0 - 19*<5
In 1985 zal herdacht worden dat Nederland 45 respectievelijk 40
jaar daarvoor bezet en bevrijd werd. De Zwolse Historische Vereniging
wil deze herdenkingen aangrijpen om een beeld te geven van
Zwolle in oorlogstijd. Daartoe ontwikkelt zij momenteel activiteiten
in twee richtingen. In de eerste plaats ligt het in de bedoeling
een bundel met artikelen over Zwolle tussen 1940 en 1945 te
laten verschijnen, met als centrale vraag: met welke oorlogsgevolgen
kreeg de Zwolse bevolking te maken en hoe reageerde zij hierop?
Momenteel zijn, in samenwerking met de gemeentelijke archiefdienst
en de christelijke lerarenopleiding te Zwolle, al onderzoeken
gaande naar de bevolkingsontwikkeling, de voedselvoorziening
en de N.S.B, te Zwolle. In de tweede plaats zal er in het Provinciaal
Overijssels Museum een tentoonstelling over Zwolle in oorlogstijd
worden ingericht.
Beide projecten staan onder leiding van een vier personen tellende
commissie, die bestaat uit: J. Hagedoorn, W. Huijsmans, R.T. Oost
en A. van der Wurff. Het project is echter dermate omvangrijk, dat
wij een beroep op de medewerking van onze leden willen doen. Wie
iets voelt voor het doen van onderzoek, zelfstandig of in groepsverband,
naar de geschiedenis van Zwolle in de Tweede Wereldoorlog,
en/of wie mee wil werken aan de totstandkoming van de tentoonstelling,
hetzij door het leveren van materiaal, hetzij bij de inrichting,
wordt verzocht contact op te nemen met J. Hagedoorn, Wipstrikkerallee
176, 8023 DP Zwolle, telefoon 038 - 534.149.
11 lust ratieredacteur m/v
Een groot probleem bij het maken van aantrekkelijke publicaties is
het vinden van geschikt illustratiemateriaal. De redacties van Jaarboek
en Nieuwsbrief hebben tot nu toe veel van hun schaarse vrije
tijd moeten steken in het zoeken naar voldoende en passende illustraties.
Daarom doen zij bij deze een oproep aan de leden. Wie is in
staat illustratiemateriaal te zoeken, of zelf te produceren, hetzij
in getekende, hetzij in fotografische vorm? De redacteur/trice dient
te beschikken over foto-apparatuur en een donkere kamer. Wie wil reageren
kan bellen naar de hoofdredacteuren van Jaarboek of Nieuwsbrief.
De telefoonnummers staan vermeld op de binnenzijde van de
achteromslag.
86
Contributie 1984
Na verschijning van het Jaarboek (tweede helft november) dienen de
leden hun contributie voor het jaar 1984 te voldoen. Het gaat dan
met name om de leden, die zich vóór 1 januari 1984 hebben opgegeven.
Aangezien de vereniging geen acceptgirokaarten heeft, verzoeken
wij U de betaling zelf te willen doen en wel door overmaking
op qi rorekening 5570775 ten name van Zwolse Historische Vereniging,
Brederostraat 76 te Zwolle. Graag zo spoedig mogelijk, want tegen
die tijd moet de drukker van het Jaarboek ook betaald worden. Wellicht
ten overvloede: de contributie bedraagt / 3 5 , — (voor 65+ -
leden ƒ 25, — ) .
Ledenbestand
Per 14 september 1984 heeft de vereniging 223 leden. Een knap aantal
voor een vereniging die nog geen jaar bestaat. Het streven
blijft echter om binnen niet al te lange tijd boven de 300 leden
te komen.
Wellicht kent U iemand in Uw omgeving, die ook wel lid wil worden,:
graag rekenen wij op U.
De onderverdeling van het ledental is als volgt:
naar leeftijd 183 leden jonger dan 65 jaar
36 leden vanaf 65 jaar
daarnaast 2 rui 1 abonnementen
1 huislid
1 gratis l id (Kon. Bibliotheek)
184 leden wonen in Zwolle, de overige 39 buiten Zwolle, verspreid
over een groot deel van het land. Het z i jn voornamelijk oud-Zwollenaren,
die hun oude stad nog niet vergeten z i j n .
Zwols Historisch Jaarboek
In november zal het eerste Zwolse Historische Jaarboek verschijnen
met zeer gevarieerde bijdragen.
Over de verschijning van het Jaarboek wordt U door ons nog nader
geïnformeerd.
87
Cursussen oud - schrift
Ook komend winterseizoen zullen weer cursussen gegeven worden voor
diegenen die zich willen bekwamen in het lezen en begrijpen van het
oude schrift, terwille van het kunnen doen van historisch onderzoek
in archieven.
a. Beginners.
In het gebouw van het gemeente-archief van Zwolle, Voorstraat 26,
zal drs. F.C. Berkenvelder een cursus verzorgen voor beginners.
Deze omvat acht cursusavonden op woensdagen en wel: 12 september,
10 oktober, 14 november, 12 december, 16 januari, 13 februari,
13 maart en 24 april en wel van 19.00 uur tot 20.30 uur. Het
lesgeld zal naar verwachting f 8 0 , — per persoon bedragen.
Voor het met vrucht volgen van de lessen is het noodzakelijk,
dat iedere keer schriftelijk huiswerk wordt gemaakt. Er is
plaats voor ten hoogste 20 deelnemers. Plaatsing zal geschieden
in volgorde van aanmelding. De aanmeldingstermijn sluit op 8 september.
Aanmeldingen: Gemeentelijke Archiefdienst, Voorstraat 26,
8011 ML Zwolle, telefoon 038 - 982.488.
b. Gevorderden.
Voor hen die in het verleden al eens een beginnerscursus hebben
gevolgd wordt in het Rijksarchief in Overijssel, Eikenstraat 20,
een vervolgcursus gegeven. Hierin zal nader worden ingegaan op
de inhoud van oude teksten, vroegere bestuurlijke organisaties,
belastingsystemen, geldmiddelen, maten en gewichten, heraldiek,
enz. Cursusavonden: 27 september, 18 october, 8 november, 29
november, 20 december, 10 januari, 31 januari en 21 februari
(donderdagavonden, aanvang 20.00 uur)'. Docenten: A.J. Mens erna en
A.J. Gevers. Aaanmelding vóór 22 september bij het Rijkarchief,
telefoon 038 - 540.722. Lesgeld naar verwachting ƒ 80,--.
De cursussen staan onder auspitiën van de Vereeniging tot beoefening
van Overijsselsen Regt en Geschiedenis.
88
Lezing over armoede en armenzorg te Zwolle
In het kader van de door de Zwolse Historische Vereniging georganiseerde
lezingencyclus "Zwolle in de 19de eeuw" houdt mevr. drs. A.
Schoot Uiterkamp op dinsdag 6 november een lezing over "Armoede en
armenzorg te Zwolle in de tweede helft van de 19de eeuw". Hierbij
zal zowel aandacht worden geschonken aan de methode en het geraadpleegde
bronnenmateriaal als aan het uiteindelijke resultaat.
De lezing zal worden gehouden in het gebouw van de Gemeentelijke
Archiefdienst, Voorstraat 26 te Zwolle. De aanvangstijd is 20.00
uur. Uw aanwezigheid wordt zeer op prijs gesteld. Uiteraard zijn
introducé(é)s van harte welkom.
Handleiding voor de beoefening van locale en regionale
geschiedenis
In 1968 verscheen bij uitgeverij Fibula van Dishoeck in de Fibulareeks
het boekje Handleiding voor de beoefening van lokale en regionale
geschiedenis door prof.dr. W. Jappe Alberts en A.G. van der
SteurT Dit boekje is inmiddels verouderd en bovendien uitverkocht.
De beoefening van de lokale en regionale geschiedenis verheugt
zich echter in een steeds toenemende belangstelling, niet alleen
bij de vakhistorici, maar vooral bij de amateur. Daarom is nu een
geheel herziene, sterk uitgebreide druk van dit boek verschenen.
Men vindt daarin een overzicht van de vele soorten bronnen, hun
vindplaats en wijze van gebruik.
Niet alleen de archiefstukken, kaarten en afbeeldingen komen ter
sprake, maar ook het onderzoek ter plaatse, de wijze waarop een studie
het best kan worden opgezet en hoe de resultaten eventueel kunnen
worden gepubliceerd. Een aparte bijlage geeft een nader uitgewerkt
voorbeeld van een lokaal-historische studie, namelijk de bronnen
en methoden voor het onderzoek naar de geschiedenis van een gebouw.
Het boek is verkrijgbaar in de boekhandel en kost f 32,50 (ISBN
90 228 3762 9 ) .
ZWOLSE ttl&TOQl&CHE VEDENIGING
rVoorzi tter
Sec re tar i s
Penn i nqmees ter
N.D.B. Habermehl
Phi1osofena11ee 2k Zwolle
J. Hagedoorn
p/a Wipstrikkeral1ee 176 Zwolle
H. Brassien
Brederostraat 76 Zwolle
Lid (eindred. NIEUWSBRIEF) R.T. Oost
Je 11 issenkamp 2 Zwolle
Lid (eindred. JAARBOEK) J.F. Borst
Meenteweg 7 Zwolle
REDAKTIELEDEN NIEUWSBRIEF REDAKTIELEDEN JAARBOEK
J. Hagedoorn J.F. Borst (eindredakteur)
R.T. Oost (eindredacteur) p.j. Lettinga
Mevr. A. van der Wurff
SEKRETARIAAT
Wipstrikkeral1ee 176, 8023 DP ZWOLLE
REDAKTIE NIEUWSBRIEF
Jel I i ssenkamp 2, 801*4 EW ZWOLLE
REDAKTIE JAARBOEK
Meenteweg 7, SOA 1 AT ZWOLLE
LEDENADMINISTRATIE
Brederostraat 76, 8023 AV ZWOLLE
typewerk: henk brassien
IBM/artisan 72 - verkleind naar 85%.
offset : administratiecentrum "sassenpoort".
©Zwolse Historische Vereniging 198*).