Twee generaties van de familie Ter Borch legden het Zwolse leven vast in een van de woeligste perioden uit de geschiedenis van de stad, de eerste helft van de zeventiende eeuw. Vader Gerard ter Borch de Oude (1583-1662) was de leermeester van zijn dochters Anna en Gesina en zijn zonen Gerard , Harmen en Moses. Ze waren niet allemaal even getalenteerd, maar voldoende vaardig om iets van de tijdsomstandigheden vast te leggen, al is het maar de vraag of dat wel hun bedoeling was. Ze maakten daarnaast vele tekeningen over meer tijdloze onderwerpen, als zoiets al kan bestaan, want de tijdgeest ligt verankerd in de tekenaar en die krijg je er niet uit.
In dit huis aan de Sassenstraat 21 te Zwolle woonde de familie Ter Borch (foto Jan van de Wetering)
Het was middenin de Tachtigjarige Oorlog. Wat zagen de Ter Borchs als ze de deur van hun huis aan de Sassenstraat uitstapten? Op het eerste gezicht zou je daar niet vrolijk van worden. Zwolle was een stad die soms dagelijks, soms met grotere tussenpozen gekweld werd door oorlogsperikelen, door ziekten en door godsdiensttwisten. Maar zoals dat altijd het geval is in onzekere tijden, zoals nu tijdens de coronacrisis, veel van de gewone dingen des levens gaan onverstoorbaar door. Het werk, de maaltijden, de opvoeding van de kinderen, noem maar op. En in het gezin Ter Borch daarnaast ook het maken van tekeningen en schilderijen. Beroepsmatig, zoals Gerard ter Borch de Jonge (1617-1681), of gewoon voor het plezier, zoals zijn zuster Gesina (1631-1690). Voor een goed begrip van hun werk geef ik eerst een korte beschrijving van de tijdsomstandigheden in Zwolle.
Zwolle en de Tachtigjarige Oorlog
De Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) was al een flinke tijd bezig toen Gerard de Oude in 1582/1583 werd geboren. Zijn vader, Harmen ter Borch (1550-1634), had het begin van de oorlog nog bewust meegemaakt. Hij was toen achttien jaar. Zijn moeder, Catharina van Colen, een stuk minder. Zij was pas 11 jaar. Maar die zullen hun herinneringen vaak genoeg met hun kinderen hebben gedeeld. Bijvoorbeeld over de ambivalente houding die Zwolle aannam tegen de strijdende partijen: nu eens leek de stad te kiezen voor de landsheer uit Spanje, dan weer voor de staatsgezinden van de Prins van Oranje.
De strijd ging om de vrijheid van godsdienst, want in het spoor van Luther en Calvijn kozen steeds meer mensen voor het gereformeerde geloof. Maar, het ging ook om de macht. Filips II wilde meer dan al zijn voorgangers in de Lage Landen centraal besturen. De gewesten en de steden wilden kost wat kost hun autonomie behouden.
Beeld van Arnt van Calcar. Deze Duitse beeldhouwer vluchtte in 1484 voor de pest naar Zwolle. Daar opende hij een werkplaats waarin hij vele beelden voor kerken in Zwolle en Calcar maakte. Mogelijkerwijs werd het hoogaltaar van de Sint Michaëlskerk naar het voorbeeld van dat van een kerk in Calcar gemaakt. De meeste van zijn Zwolse beelden zijn tijdens de beeldenstorm van 1580 vernietigd of verdwenen.
De Beeldenstorm van 1566, die zich vanuit Vlaanderen als een olievlek over de Lage verspreidde, bereikte in 1580 ook Zwolle. In een paar dagen tijd – 15 en 16 juni – ontstond er binnen de stad een ware burgeroorlog. Protestanten (vanaf de Grote Markt) en katholieken (in de Diezerstraat beschoten elkaar over en weer en er vielen doden. Beide kampen probeerden met wisselend succes hulptroepen van buiten de stad binnen te halen. Staatsgezinde troepen uit Deventer en Holland gaven uiteindelijk de doorslag. Er volgde een klopjacht op gevluchte of ondergedoken katholieke leiders, terwijl gereformeerde oproerlingen het interieur van de Sint Michaëlskerk aan stukken sloegen, waaronder het sacramentshuis en het hoogaltaar. Wie erbij was en wie was dat niet in een stad waar driekwart van de bevolking binnen de stadsmuren woonde, zou deze beelden nooit meer van zijn netvlies krijgen.
Na het Zwolse oproer van 1580 stond elke volwassen Zwollenaar voor de keuze: katholiek blijven of gereformeerd worden. Het aantal mensen met een lutherse, doopsgezinde, joodse of geen levensovertuiging was in deze tijd zo marginaal dat feitelijke informatie ontbreekt. De definitieve keuze van het gewest Overijsel in 1579 voor de staatsgezinden (Unie van Utrecht ), maar vooral de afgetekende overwinning van de protestanten tijdens het Zwolse oproer, heeft ongetwijfeld veel Zwollenaren doen overstappen van het katholieke naar het gereformeerde geloof. Maar vlot ging dat niet. Van de ruim 8.600 inwoners was rond 1600 nog maar tien procent gereformeerd Maar toen het stadsbestuur de katholieke erediensten verbood en de kloosters liet slopen of leeghalen, schreven steeds meer katholieken zich in als lidmaat van de gereformeerde kerk. Hun aantal was in 1621 al gestegen tot ca. tweeduizend en aan het eind van de Tachtigjarige Oorlog tot vierduizend. Ondanks de religieuze meningsverschillen waren de persoonlijke verhoudingen binnen de Zwolse gemeenschap niet zo scherp. Toen de emoties na de beeldenstorm wat tot bedaren waren gekomen, vonden stadsbestuur en inwoners al gauw een modus vivendi. In het stadsbestuur speelden de katholieke leden nog lang een belangrijke rol en de katholieke erediensten werden gedoogd, zolang die maar niet plaats vonden in de traditionele Zwolse kerken, maar in schuilkerken.
Plafondschildering in de Broerenkerk. Deze schildering dateert uit de tijd dat de dominicanen hier hun erediensten hielden. Na de beeldenstorm van 1580 werden ze de stad uitgejaagd. De schilderingen verdween voor eeuwen onder een laag verf. Pas in de twintigste eeuw werden ze weer zichtbaar gemaakt en gerestaureerd. Foto eigen collectie.
Ondertussen werd het ‘instituut’ van de katholieke kerk ernstig bedreigd. In 1591 verbood Zwolle de vrije uitoefening van katholieke erediensten in de Onze Lieve Vrouwekerk. De Broerenkerk veranderde in een multifunctionele ruimte. Tot 1640 werd de kerk gebruikt als kazerne, als opslagplaats voor hooi en soms zelfs als circus. De bewoners van het Broerenklooster, de dominicanen, waren de stad uitgejaagd en met hen ook de meeste priesters en pastoors. Het Broerenklooster (waar tegenwoordig Stedelijk Conservatorium is) werd een onderkomen voor bedelaars, die Zwolle in grote getale bevolkten. Daar omheen woonden de soldaten van het garnizoen. Daar waar vóór 1580 de serene rust van het klooster heerste, was nu een plek waar je maar beter uit de buurt kon blijven.
Wanneer de ouders van Gerard ter Borch de Oude de overstap hebben gemaakt van het katholieke naar het gereformeerde geloof is niet bekend. In elk geval vóór 1578, omdat in dat jaar zijn vader partij had gekozen voor de (gereformeerde) staatsgezinden. Het blijft de vraag wat de doorslag heeft gegeven. Het kan een weloverwogen religieuze afweging zijn geweest, maar ook een politieke keuze: vóór de prinsgezinden en de belangen van Zwolle en dus tegen de landsheer uit Spanje. Welke keuze een Zwollenaar ook maakte, het was gevaarlijk spel, want de afgelopen jaren hadden geleerd dat je niet zeker kon zijn welke partij als overwinnaar uit de strijd zou komen.
De fortificatie
Op de kaart hierboven van Braun en Hogendorp zien we Zwolle vóór het begin van de fortificatie, ca. 1600. De Middeleeuwse muren en verdedigingswerken werden onvoldoende geacht voor de moderne oorlogsvoering. Op de kaart hieronder van Blaeu is de situatie na de fortificatie te zien. De werkzaamheden waren aan het eind van het Twaalfjarig bestand (1609-1621) voltooid. De kaart geeft een goed beeld van de elf bastions, de nieuwe verbrede gracht en de stadspoorten. Afbeeldingen collectie Historisch Centrum Overijssel
Zwolle had eeuwenlang aan zichzelf genoeg. Het keek argwanend naar iedere bemoeienis, vooral als die een aantasting kon betekenen van de eeuwenoude stadsrechten. In feite keek Zwolle niet verder dan het gewest Overijssel en niet naar daar weer boven gestelde autoriteiten, zoals de bisschop van Utrecht (landsheer van het Oversticht tot 1528) of de Habsburgse landheren (Karel V en Filips II). Ook toen zich een partij dichter in de buurt aandiende, de staatsen onder aanvoering van de Prins van Oranje, keek Zwolle nog steeds liever de andere kant op. Maar toen de Tachtigjarige Oorlog al een eindje was gevorderd, keek die nieuwe partij wel de kant van Zwolle op. Het was in het algemeen belang dat Zwolle samen met andere steden een rol ging spelen in de verdediging van het westen van ons land. Na de Zwolse beeldenstorm in 1580 begreep de stad eindelijk dat zich het ook uit eigenbelang niet langer afzijdig kon houden.
En toen ging het snel. Met name toen burgemeester Bloemendal (de Bloemendalstraat is naar hem vernoemd) in 1589 naar de Staten toog en toestemming kreeg voor zijn voorstel om Zwolle te ‘voorzien met nieuwe grachten, bolwercken ende strijckweerden ende andere nootelijckheden; dat oock sal mogen worden gevordert de opmakinge van eene nieuwe gracht van den IJssel af tot aen Swolle.’ Het was het ultieme bewijs dat Zwolle na jaren van aarzeling eindelijk de kant van de jonge Republiek had gekozen. Maar er zou nog heel wat water door het Zwarte Water stromen voor het zover was. De bouw kwam traag op gang.
In 1609, het eerste jaar van het Twaalfjarig bestand (1609-1621) werd eindelijk vaart gezet achter het voltooien van de Zwolse fortificatie. Er werd een verdedigingslinie met vier schansen gebouwd tussen de stad en de IJssel. Maar het meest spectaculair was de aanleg van elf bastions rondom de bestaande Middeleeuwse stadsmuren. Voor de aanleg van de hoge bastions werd de aarde gebruikt uit wat vervolgens een nieuwe brede stadsgracht aan de overzijde zou worden. Zo kreeg Zwolle zijn tegenwoordige singels.
Gerard ter Borch de Oude. De tuinen van villa Madama buiten Rome, 1609
Veranderingen in je omgeving voltrekken zich vaak zo langzaam dat je ze niet altijd goed ziet. Je ziet het misschien beter als je een tijd bent weggeweest. Iemand als Gerard ter Borch de Oude bijvoorbeeld. Waarschijnlijk net voor de uitbraak van de pestepidemie van 1602 was hij vertrokken voor een studiereis/Grand Tour naar Italië. Achttien jaar was hij nog maar. Hij maakte er vele tekeningen van eeuwenoude Romeinse gebouwen en monumenten. Samen met schilders en tekenaars uit de Lage Landen en Duitsland verbleef hij onder andere in Rome in het luxueuze Palazzo Colonna van een vooraanstaande katholieke familie. Het is een bewijs dat de familie ter Borch in geloofszaken een gematigde houding aannam. De vader van Gerard de Oude kwam door zijn beroep als licentmeester in contact met mensen van verschillend geloof en dan ging het altijd om de zaken en niet om de religie. Zo kon het gebeuren dat de gereformeerde Gerard tijdens zijn Grand Tour op pad ging met een aanbevelingsbrief voor kardinaal Colonna in Rome. Een paar jaar later kreeg hij in Napels een aanbevelingsbrief van bisschop Sijvis in Napels. Het verblijf in Italië beviel hem zo goed dat hij pas na tien jaar, in 1612, naar Zwolle terugkeerde. Zijn wilde jaren had hij nu achter de rug, verklaarde hij veelbetekenend.
Hij moet zijn ogen hebben uitgekeken. De oude Middeleeuwse stad van zijn jeugd had een ware metamorfose ondergaan. De werkzaamheden voor het aanleggen van elf bastions en een nieuwe brede gracht om de stad waren in volle gang. Het wemelde van de ingenieurs, landmeters, ambachtslieden en grondwerkers. In hun voetspoor was de stad volgestroomd met soldaten uit binnen- en buitenland, die na het bestand het fort Zwolle moesten helpen verdedigen. Op nog geen honderd meter van zijn ouderlijk huis in de Sassenstraat huis werd op dat moment het Sassenpoortenbolwerk en de bastion op de Suikerberg aangelegd. En met een paar minuten lopen meer kon Gerard de bouw zien van de andere bolwerken: de Genverberg (bij het Kerkbrugje), het Bolwerk aen den Ziel (het tegenwoordige Ter Pelkwijkpark), het Eekmolenbolwerk (Eekwal), het Jufferen- of Maagjesbolwerk, het Kraenbolwerk (Rodetorenplein), het Vispoortenbolwerk (bij de Vispoortbrug), het Nykerkenbolwerk (bij het Oversticht), het Tanerijbolwerk (bij de Pelsertoren) en het Diezerpoortenbolwerk.
De pater familias en zijn geloof
Gerard ter Borch de Oude. Allegorie van de zomer. Ca. 1626
Waar je zou verwachten dat Gerard na zijn terugkeer de spectaculaire bouw van de verdedigingswerken zou tekenen, beperkte hij zich grotendeels tot tekeningen met mythologische of christelijke voorstellingen. Dat was niet ongebruikelijk, want er viel geld te verdienen met dat soort onderwerpen. Maar misschien was het wel een vorm van escapisme. De idyllische landschappen in Italië en het onbekommerde leven in zijn gastverblijven daar, vormden een scherp contrast met Zwolle, een stad in oorlog. De ene mens is beter bestand tegen de aanblik van ellende dan de andere. Toch blijft het de vraag waarom hij juist die specifieke onderwerpen uit de bijbel of de mythologie koos. Zouden die toch iets met Zwolle en de oorlog te maken kunnen hebben?
Gerard ter Borch de Oude. De vlucht van Lot met zijn dochters en de engelen. Ca. 1616
Zo is het opmerkelijk dat hij meerdere tekeningen maakte van het bijbelse verhaal uit Genesis van de vlucht van Lot uit Sodom. De engelen adviseerden Lot Sodom te verlaten omdat God de inwoners van de stad zo verdorven vond dat hij de stad wilde verwoesten. De vrouw van Lot negeerde de opdracht tijdens de vlucht niet om te kijken en veranderde in een zoutpilaar (ze is te zien rechts van de stadspoort). Het beeld van Zwolle als het bijbelse Sodom en Gomorra is gezien het losbandig gedrag van de ingekwartierde soldaten niet ondenkbaar. De stadspoort en de gebouwen op de achtergrond en de gracht doen enigszins aan Zwolle denken. Wat meer met beide benen op de grond is de gedachte dat de moraal van deze parabel Gerard kan hebben aangesproken: je moet onder alle omstandigheden volledig op God vertrouwen.
Gerard ter Borch de Oude. Abraham en de engelen. 1615.
Nog een voorbeeld. Gerard de Oude, pater familias in wording, hield zich na zijn terugkeer uit Italië vooral bezig met zijn voorgenomen huwelijk met Anna Bufkens, dat in 1613 zou worden voltrokken. Het is verleidelijk om achter de hier afgebeelde voorstelling van Abraham en de engelen een verborgen betekenis te zoeken. Gerard maakte de tekening in 1615. Hij was toen twee jaar getrouwd en er was nog geen kind geboren. De bijbelse betekenis is dat God via de engelen aan Abraham bekend maakt dat zijn negentigjarige vrouw van Sarah in verwachting is en dat het onmogelijk geachte dus toch kon gebeuren. Te ver gezocht misschien, maar hoe dan ook, twee jaar later kregen Gerard en Anna een zoon, die beroemd zou worden onder de naam Gerard ter Borch de Jonge. Moeder Anna zou hem nog geen jaar overleven.
Beelden van de nieuwe stad
Gerard ter Borch de Jonge. Ruiter te paard. 25 september 1625.
Gerard ter Borch de Jonge was het eerste kind dat tekenles kreeg van Gerard de Oude. Misschien dacht vader Gerard even terug aan zijn Italiaanse reis toen hij daar het vak leerde door het zo nauwkeurig mogelijk tekenen van gebouwen en stadsgezichten. Of het tekenopdrachten waren van zijn vader of dat hij er zelf voor koos is niet bekend, maar in elk geval ging Gerard de Jonge al heel vroeg de straat op om het Zwolse leven vast te leggen. De tekening hierboven maakte hij op 25 september 1625, hij was toen zeven jaar oud. Hij maakte snel vorderingen. Als zijn vader zijn tekeningen goed genoeg vond, mochten ze worden ingeplakt in het ‘Familiealbum’ van zijn veertien jaar jongere zuster Gesina.
Gerard ter Borch de Jonge. Schaatsers buiten de stadsmuren van Zwolle. Ca. 1634.
Toen Gerard zestien jaar oud was maakte hij deze tekening van schaatsers buiten de nieuwe stadsmuren van Zwolle. Op de achtergrond zien we van links naar rechts de Jann Baghstoren (Rodetorenplein), de Sint Michaëlskerk en de Onze Lieve Vrouwekerk (de Peperbus).
In diezelfde tijd maakte hij een aantal tekeningen van de nieuwe stadsmuren en verdedigingswerken:
Gerard ter Borch de Jonge. Stadsmuur bij de Diezerpoortenbinnenbrug en de Diezerpoort. Ca.1630-1634
Gerard ter Borch de Jonge. Gezicht vanaf de Schoenkuipenbrug op de Diezerpoortenbinnenbrug en de Diezerpoort. Ca. 1630-1634. Over de brug marcheert een peloton militairen de stad uit in de richting van hun oefenterrein bij de tegenwoordige Turfmarkt.
Gerard ter Borch de Jonge. Gezicht op Zwolle. Ca. 1630. Van links naar rechts de Jan Baghstoren (was er al voor de fortificatie) , Rode Toren (gebouwd in 1629, werd gebruikt als kruitmagazijn) en de toren van de Onze Lieve Vrouwekerk (de Peperbus).
De soldaten
Gerard ter Borch de Oude. Soldaten in een barak. 1633. Er wordt een ham van het plafond gehaald, misschien om te braden op het vuur dat ernaast wordt brandende gehouden. In de linker benedenhoek slingert een militaire trommel en rechts dragen twee soldaten onder toezicht van een officier een kledingkist naar boven of beneden.
Al vóór de beslissing om van Zwolle een vestingstad te maken, was het een komen en gaan geweest van militairen van zowel Spaanse als staatse legers. Al die soldaten en officieren moesten worden ingekwartierd. De overlast die dat veroorzaakte werd er niet minder op toen Zwolle in 1589 werd aangewezen vestingstad. Ook het staatse leger maakte gebruik van huurlingen. De soldaten kwamen maar voor de helft uit eigen land, zodat het wemelde van buitenlanders, zoals Duitsers, Engelsen, Schotten en Fransen. Bij late of slechte uitbetaling van de soldij was het geen prettig gezelschap. Vaak hadden ze al een hele rooftocht achter de rug op het Sallandse platteland. De soldaten van het staatse leger waren geen haar beter dan die van de Spanjaarden. Regelmatig vonden executies plaats op het schavot voor de Sint Michaelskerk. Kleine criminelen werden te kijk gezet aan de schandpaal op de Grote Markt. Het is niet te verwonderen dat het aantal bordelen in de stad stevig werd uitgebreid, onder andere bij het arsenaal naast de Luttekepoort.
Gerard ter Borch de Jonge. Avondmarkt op de Grote Markt. Ca. 1635-1640 Helemaal rechts zien we de schandpaal van Zwolle.
Gerard ter Borch de Jonge. Urinerende officier te paard. 1631. Dit is geen voorbeeld van grof gedrag. Ook buiten oorlogstijd deden Zwollenaren bij hoge nood zonder problemen hun behoefte op straat.
Zoals in mijn artikel ‘Een Zwolse pastorale’ (zie de serie ‘Opgewekte geschiedenissen’ op deze website) te zien is, liet Gesina in tekeningen haar fantasie graag de vrije loop. Toch maakte ook zij (in de jaren vijftig) een paar tekeningen van staatse soldaten en officieren. In die tijd was de strijd tegen de Spanjaarden verlegd naar Duitsland. Heel Overijssel was inmiddels in staatse handen. Dat had tot gevolg dat er minder militairen in de stad nodig waren. Op de volgende tekening neemt een officier afscheid van een jonge dame, terwijl op de achtergrond een groep staatse soldaten marcheert, onder een vaandel met de blauw en oranje kleuren van het Huis van Oranje. Te velde zal zij het leger nooit gezien hebben, maar het is mogelijk dat de militairen af en toe door de Sassenstraat of langs de Ramshorst marcheerden.
Gesina ter Borch. Officier neemt afscheid van dame. Ca. 1650-1653.
De eerste strofe van het gedicht erboven luidt:
Ha dee Juffrou mijn waerde pant
Ick can niet langer praten
Ick moet in dienst van’t vaderlant
U voor een tijdt verlaeten
Want Mars de doet sijn tromme slaen
En wil met ons te velde gaen.
Heel opmerkelijk is een tekening die Gesina van haar jongere broer Moses ter Borch maakte. Hij is gekleed in het uitgaanstenue van het staatse leger, wat te zien is aan zijn met oranje linten versierde jas, hoed en kousen. Op de achtergrond van het fantasielandschap zien we nog wel duidelijk de torens van de Sint Michaëlskerk en de Onze Lieve Vrouwekerk (de Peperbus). Moses zou op 12 juli 1667 om het leven komen tijdens de beroemde slagen van de vloot van Michiel de Ruyter met de Engelsen bij Chatham.
Gesina ter Borch. Moses in militair kostuum tegen de achtergrond van Zwolle. Ca. 1666.
Door de aanwezigheid van vele militairen in de stad en met de overwinning nabij, werden de uniformen van de officieren dusdanig populair dat de mannen van de elite ze ook gingen dragen. Dat wil zeggen hoeden met pluimen, rijlaarzen en een degen of rapier. En dat ook op dagen zonder enige intentie een paard te bestijgen. Met zichtbaar genoegen tekende Gesina haar kennissen uit de Zwolse elite gestoken militair kostuum. De lange haren van de heren waren ook in die kringen gebruikelijk. De vrouw toont gelijkenis met Gesina.
Zwolle en de pest
Vlak na het vertrek van Gerard de Oude naar Italië brak in Zwolle de eerste grote pestepidemie tijdens de zeventiende eeuw uit. Er zouden er vele volgen. Ze kwamen voor in 1602, 1617, 1628 en de grootste van allemaal in 1655-1657. Het waren waarschijnlijk pandemieën, die echter door het relatief weinige verkeer op verschillende tijden en plaatsen konden uitbreken. In augustus 1602 was Zwolle aan de beurt. Honderden inwoners vluchtten uit angst de stad uit, de overblijvers legden hun doden op de grond van het kerkhoven achter de Sint Michaëlskerk, de Broerenkerk en de Bethlehemkerk. Geen Zwollenaar kon er zijn ogen (en neus) voor sluiten, waar je ook woonde, het was bijna voor de deur. In de zomer van 1617 was er alweer een pestepidemie. De Raad gebood dat de doden slechts twee nachten onbegraven mochten liggen en dat het eigen huisgezin hun doden zelf voor de voordeur moesten leggen. In die huizen mocht vier weken lang geen nering meer worden gehouden. De vrouw van Gerard, Anne Bufkens was toen in verwachting; hun zoon Gerard ter Borch de Jonge werd in december dat jaar geboren. Met name de pestepidemie die tussen 1655 en 1657 Zwolle teisterde, maakte grote indruk. Werner Crans, de magistraat en provisor van het Pestengasthuis (tegenwoordig een restaurant aan het Wevergildeplein) rapporteerde dat toen 3.405 mensen aan pestilentie stierven, dat is bijna 38 procent van de bevolking (!). En van de leerlingen van de Latijnse school, bij de familie Ter Borch bijna om de hoek, waren eind 1656 bijna alle leerlingen overleden.
Beschermende kleding tegen de pest. Waarschijnlijk Italië. De ‘snavel’ is een vroege voorloper van onze mondkapjes. Jaar onbekend
Welke Zwollenaar zou in tijden van pest en oorlog niet even de stad willen ontvluchten. Het overgrote deel van de inwoners kon dat niet, de familie Ter Borch wel. In Dieze lag aan de Langenholterweg hun buitenhuis de Ramshorst, een vroegere spijker. Dat is waar tegenwoordig het winkelcentrum bij de rotonde aan de Hogenkampsweg is. De combinatie van een huis in de stad en een buitenhuis kwam veel voor onder welgestelde families. Bij een verbouwing van het huis aan het eind van de negentiende eeuw werd een steen ontdekt met het familiewapen, een klimmende gouden leeuw.
Gesina ter Borch. Ontvangst van gasten op de Ramshorst. Ca. 1661
Gesina legde in de jaren vijftig meermalen de Ramshorst op tekeningen vast. Waar we bij Gerard de Oude al een vorm van escapisme vermoedden, is dat in meer dan één opzicht het geval bij Gesina. Op bijna alle tekeningen van de Ramhorst zien we blijmoedige gezelschappen, die het leven vieren onder een stalende zon. Op de tekening hierboven komt een deftig gezelschap aan bij het buitenhuis. De oude man op het bordes is misschien Gerard de Oude. Hij was op het moment dat zijn dochter de tekening maakte 79 jaar en zou het jaar daarop overlijden. We zijn hier ver van de onrustige, in de zomer stinkende stad vandaan, maar ook weer niet zover, want dankzij het Zwolse wapen op de achterkant van het rijtuig, weten we dat het gezelschap vanuit Zwolle naar de Ramshorst is gereden. Maar alsof het zicht op de stad voor haar niet te verdragen was, heeft Gesina het buitenhuis in een heuvelachtig fantasielandschap geplaatst, precies wat ze ook in haar pastorale tekeningen zo vaak deed. Zie op deze website Opgewekte geschiedenissen, aflevering Een Zwolse pastorale.
Gesina ter Borch. Vrolijk gezelschap bij de Ramshorst. 1658
Op de tekening hierboven zien we een vrolijk, amoureus gezelschap – minstens vier paartjes zijn met elkaar aan het vrijen – aan tafel op het erf van de Ramshorst. Gesina was toen 27 jaar. Mocht zij zichzelf hebben weergegeven als de appelschilster rechts, de enige niet vrijende vrouw van het gezelschap, dan kan die appel een vingerwijzing zijn: die stond in de oude schilderkunst vaak symbool voor spirituele kennis. Een lofdicht dat onder de tekening is geschreven, werpt meer licht op de zeden van Gesina en andere vrouwen uit de elite. Het is van de hand van huisvriend en schoolmeester Joost Roldanus (1595-1682). Hij droeg het op aan ‘de constige Tekeninge van Juffr. Gesina ter Borch’. Hij meldt vrijmoedig dat Gesina er eigenlijk helemaal niet van houdt aan dit soort vrolijke bijeenkomsten deel te nemen. In tegendeel, dicht hij:
Wie const en wetenschap bemint,
Men meest in haere camers vint:
De dochters van fatsoen en staet,
Die gaen seer weijnigh op de straet,
Gelijck Juffrou Ter Borch oock doet,
Als oock haer susters fraeij en goet.
Deze deugdzame les geeft aan wat van respectabele vrouwen uit die tijd werd verwacht. Eerzame dames bleven zoveel mogelijk binnen. En afgaand op haar tekeningen voldeed Gesina aan die norm. Ze tekende vele interieurs, maar er bestaat voor zover bekend geen enkele tekening van de buitenkant van het huis aan de Sassenstraat. En ging voor tekenen dus niet de straat op. Gesina kwam vermoedelijk alleen de deur uit om onder begeleiding naar de kerk te gaan of voor een kleine wandeling door de stad – als de kust veilig was. Om naar de Ramshorst te gaan hoefde ze alleen maar het voor de deur geparkeerde rijtuig in te stappen. Daar kon ze wél veilig en zonder aanstoot te geven buiten zitten en wandelen, of, ook weer begeleid met een rijtuig een toertje in de omgeving maken.
Gesina ter Borch. De dood in de Ramshorst 1660
Gesina wist maar al te goed wat de keerzijde van het onbezorgde, luxueuze buitenleven was. Juist tijdens haar meest productieve tekenperiode brak in Zwolle de pest uit (1655-1657). Alsof ze zich na de tekening van de feestelijke maaltijd uit 1658 realiseerde dat ze iets recht moest zetten, tekende ze in 1660 een vergelijkbaar gezelschap jongelui, maar dit maal waren de gasten heel wat minder vrolijk. Ze werden overvallen door de dood in de gedaante van skeletten. Door het raam zien we hoe een begrafenisstoet door de Diezerpoort de stad binnenloopt. Daarachter is de Sint Michaëlskerk te zien en mogelijk ook het torentje van het Heilige Geestgasthuis (Gasthuisplein). Topografisch is het allemaal niet zo juist, maar de strekking is duidelijk. Een andere artistieke vrijheid die Gesina zich veroorloofde is het linker schilderij aan de wand met de slingerende begrafenisstoet. Dat is een variant van een tekening uit haar Poëzieboek, die ze ten tijde van de pestepidemie maakte.
Gesina ter Borch. Begrafenisstoet. Ca. 1656.
In de rechter bovenhoek van de tekening schreef zij een memento mori (hier niet te zien):
Die smorgens blonck in macht en eer
Leid savens doot verslagen neer.
Gesina ter Borch. De dood en het meisje. 1656
De meest aangrijpende tekening uit het oeuvre van Gesina is die van de dood en het meisje met de pop. Ze maakte de tekening in 1656, toen de pestepidemie in Zwolle op zijn hoogtepunt was. Nauwelijks leesbaar staat in de linker benedenhoek op een grafsteen de datum waarop het meisje is overleden: 7 september 1656. Het is vermoedelijk een bekende van Gesina geweest: ze tekende het meisje nog minstens twee keer. De locatie zou de begraafplaats achter de Sint Michaëlskerk kunnen verbeelden, met de Grote Aa op de voorgrond. Omdat Gesina niet buiten kon tekenen of schetsen maken, moest ze dit soort stadstaferelen uit haar verbeelding weergeven. Maar het is maar een van de vele voorbeelden dat ze in haar werk niet veel belang hechtte aan de topografische correctheid. Wat dat betreft zijn de tekeningen van de Ramshorst uitzonderingen.
Nog even en de Tachtigjarige Oorlog was voorbij. Gerard de Oude zou het einde van de oorlog niet meemaken. Hij overleed in 1662 en werd begraven in de Sint Michaëlskerk in Zwolle. Aan zoon Gerard de Jonge viel de eer te beurt de ondertekening van de Vrede van Münster op 15 mei 1648 te mogen schilderen. Zijn naam was gevestigd en hij zou zich ontwikkelen tot een van de beste schilders van de zeventiende eeuw. Zijn schilderijen hangen in beroemde musea over de hele wereld. In de jaren veertig verhuisde hij naar Deventer, waar hij in 1681 overleed. Gesina overleefde al haar gezinsleden. Ze stierf ongehuwd in 1690 en werd net als haar vader begraven in de Sint Michaëlskerk te Zwolle.
Jan van de Wetering
Zwolle, in tijden van corona, 3 mei 2020
Meer artikelen over de tekeningen van de familie Ter Borch
Opgewekte geschiedenissen: 4 De Grand Tour van Gerard ter Borch de Oude
Opgewekte geschiedenissen: 6 Een Zwolse pastorale
Geraadpleegde literatuur:
Ach Lieve Tijd
Elberts, W.A., Historische wandelingen in en om Zwolle
Geesink, J. Uit Zwolle’s verleden; Schetsen van stad en omgeving
Hattum, B.J. Geschiedenissen der stad Zwolle
Heideveld, Henk, Rembrandt in Zwolle; Verkenningen van een kunstenaar
Hove, Jan ten, Geschiedenis van Zwolle
Kettering, Alison Mc Neill, Drawings from the Ter Borch Studio Estate 1 en 2
Streng, J.C., Zwols biografisch woordenboek; Een draagbaar mausoleum
Streng, J.C., Stemme in staat; De bestuurlijke elite in de stadsrepubliek Zwolle 1579-1795
Pot, C.W., Zwolle’s omgeving omstreeks 1900
Vries, Thom. J. de, Geschiedenis van Zwolle, deel 1 en 2
Wetering, Jan van de, De Zwolse canon; Geschiedenis van Zwolle in vijftig vensters
Wetering, Jan van de, Opgewekte geschiedenissen: 4 De Grand Tour van Gerard ter Borch de Oude
Wetering, Jan van de, Opgewekte geschiedenissen: 6 Een Zwolse pastorale
Zwols Historisch Tijdschrift
Afbeeldingen
Tenzij anders aangegeven zijn alle afbeeldingen van het Rijksmuseum Amsterdam.