Bert Dijkink: Zwolse poortjes en deuren 

Bert Dijkink, een échte Zwollenaar, is een veelzijdig man. Hij is onder andere tekenaar, illustrator, bestuurslid van het middeleeuwse St. Michaëlsgilde en stadsgids. Hij is geboren in Assendorp aan de voet van de historische Sassenpoort. De nabijheid van deze robuuste verdedigingspoort met zijn schietgaten en kantelen is misschien wel de oorzaak geweest dat Bert een grote fascinatie voor de geschiedenis van Zwolle heeft ontwikkeld.

Als illustrator van de Stichting Levende stadsgeschiedenis Zwolle heeft hij veel tekeningen en schilderijen gemaakt van (niet meer bestaande) historische Zwolse gebouwen en situaties. En als stadsgids neemt hij graag zijn gasten mee door de historische binnenstad van Zwolle en laat ze naast de mooie monumenten ook de meest boeiende en verborgen plekjes met hun spannende verhalen zien.

Onlangs heeft hij zijn tekenvaardigheid en zijn historische kennis van Zwolle gebundeld en dat heeft geleid tot zijn eerste spannende Zwolse stripboek “Het geheim van de kreeft”.

Bert presenteert hier een serie van zes aquarellen van Zwolse poortjes en deuren, die allemaal hun eigen geschiedenis hebben. Er zijn bekende plekjes bij, zoals het poortje van Cele en de Sassenpoort, maar ook minder bekende, zoals die in de Lauwermansgang en in de Kalverstraat. Hoe oud ze ook zijn, ze zijn stuk voor stuk nog aanwezig en moet vooral zo blijven.

De tekst bij de aquarellen is van Jan van de Wetering.

Celdeur Sassenpoort

Wie in Zwolle praat over de oude ‘gevangenis’ bedoelt daarmee meestal het Huis van Bewaring aan de Menno van Coehoornsingel dat vanaf 1740 tot het begin van de eenentwintigste eeuw zorgde voor het opsluiten van grote en kleine overtreders van de wet. De omstandigheden voor de gevangenen waren vele jaren zeer primitief, maar dat was nog niets vergeleken met de omstandigheden waaronder Zwolse boeven voor 1740 werden opgesloten. Naast twee hokken in het raadhuis waren er drie cellen voor negen gevangenen in de Sassenpoort. Die cellen waren zo klein dat de cipier de gevangenen een paar keer per dag naar de zolder bracht omdat ze anders zouden kunnen sterven door luchtgebrek.
Een wel heel eigenaardige gevangene was Wolf van Ittersum, telg uit een gerespecteerde Zwolse familie. In 1464 kwam hij in conflict met een aanhanger van de hertog van Gelre. Om aan uitlevering te ontkomen liet hij zich met zijn vrouw vrijwillig opsluiten in de Sassenpoort. Zijn verblijf duurde maar liefst 17 jaar, in welke tijd hij volgens de overlevering ‘verscheiden kinderen by syn Ehegemalinne gewonnen [heeft]’.

Bronnen: R.M. de Raat, Korte schets van het gevangeniswezen te Zwolle, Zwols Historisch Tijdschrift 1984, afl. 4; Jan van de Wetering, 600 jaar Sassenpoort 2009, Zwols Historisch Tijdschrift, jaargang 2009, afl. 4

Het Celepoortje

In de Papenstraat is het zogenoemde Celepoortje een bekende bezienswaardigheid voor toeristen. Johan Cele (1343-1417), de rector van de Latijnse school in Zwolle, zou er hebben gewoond. Vermoedelijk woonde die echter in het huis ernaast, waar ook Eli Heimans (1861-1914), natuurbeschermer, onderwijzer en schrijver van vele populaire boeken over de natuur zijn jeugd heeft doorgebracht.

Johan Cele was de zoon van een voornaam geslacht van Zwolse magistraten. Zijn opleiding had hij genoten aan de universiteiten in Parijs en Praag. De Zwolse Canon: ‘Johan Cele zorgde ervoor dat de Latijnse school al snel tot ver over de stadsgrenzen bekendheid genoot. Honderden leerlingen, die soms van ver over de landsgrenzen kwamen, bezochten de Zwolse school. Cele wist het peil van het onderwijs sterk te verhogen door een aantal baanbrekende onderwijsvernieuwingen. Hij deelde de school in acht klassen in, die elk een eigen leerprogramma kregen. De leerlingen van de vijf laagste klassen kregen lezen, schrijven, rekenen en de eerste beginselen van het Latijn. De leerlingen van de bovenbouw werden opgeleid voor verdere universitaire studie in het buitenland. In zekere zin kunnen we Johan Cele de wegbereider noemen van het latere gymnasiale onderwijs.’

In veertiende en vijftiende eeuw wemelde het in de Papenstraat van de studenten en van religieuzen (de papen). Het was de tijd van de Moderne Devotie. De studenten van de Latijnse school, die van heinde en ver kwamen, kregen onderdak in de door ‘de broeders van het gemene leven’ gestichte Fraterhuizen in de Praubstraat. De Zwolse Latijnse school zou op diverse andere locaties tot ver in de negentiende eeuw blijven bestaan.

Bron: Jan van de Wetering, De Zwolse canon; De geschiedenis van Zwolle in vijftig vensters, p.18-19

Kalverstraat

Gevelreclame is van alle tijden. Maar omdat bedrijfspanden niet het eeuwige leven hebben, werden de reclames vaak overgeschilderd, of verdwenen ze bij sloopwerkzaamheden. In Zwolle en elders zijn er talloze initiatieven om oude reclames onder de verflagen vandaan te halen of om ze te restaureren.

De gevelreclame op de afbeelding staat op een zijgevel aan het eind van de Kalverstraat, die hoort bij het pand direct om de hoek: Kamperstraat 35. De reclame toont dat er daar een koperslagerij was gevestigd. Vanaf ongeveer 1870 was dat het bedrijf van H.G. Volkers. Het beroep van koperslager kreeg in de tweede helft van de negentiende eeuw een steeds ruimere invulling  door de komst van gas, water en later elektriciteit in de huishoudens.

De gevelreclame laat zien dat de ondernemer in twee werelden leefde: hij repareerde als vanouds pompen, maar hield zich ook al bezig met gas, water (uit de kraan) en – een nieuw begrip – ‘sanitair’. Dat woord verraadt de tijd waarin de reclame is aanbracht en door wie. Het duikt voor het eerst in deze betekenis op in een advertentie in de Zwolsche Courant uit 1915. Opvolger J.H. Volkers adverteert dan dat hij is gespecialiseerd in gas, water, elektriciteit en… sanitair. Daarmee blijft hij adverteren tot 1930. Dat jaar wordt zijn bedrijf voortgezet door B. van Reekum, die in dezelfde branche zit: ‘Wilt Gij een Waschtafel of closet geplaatst hebben, vraagt dan eerst aan bij B. van Reekum’. Maar omdat het begrip ‘koperslagerij’ na 1930 uit de advertenties verdween, veronderstellen we dat de gevelreclame dateert uit de periode 1915-1930.

Bronnen: POZC, 6 april 1870, 28 augustus 1915 en 31 mei 1930

Koewegje

De kortste weg van de Bagijnesingel naar de Brink is de doorsteek via het Koewegje, dat achter de Oosterkerk loopt. Die naam Koewegje heeft heel wat voeten in de aarde gehad. Omstreeks 1900 was de naam nog ‘Achter de Planken’, zoals onder andere blijkt uit een stadsplattegrond uit die tijd. Niet lang daarna begonnen steeds meer Zwollenaren de naam Koewegje te gebruiken, maar niet tot ieders genoegen.

In 1923 moest de gemeenteraad een besluit over de straatnaam nemen. Burgemeester Van Roijen vond de naam Koewegje historisch verantwoord, want zei hij: ‘er was een tijd dat dit deel van de stad buiten de bebouwde kom lag en dat daarlangs de koeien gevoerd werden.’ Een raadslid dat tegen de nieuwe naam was, kreeg de lachers op zijn hand, toen hij opmerkte dat de burgemeester oude koeien uit de sloot haalde. Volgens hem werden de koeien niet door het Koewegje gedreven maar over het nabijgelegen Blekerswegje. In de tijd dat deze discussie speelde was het verboden koeien door het Koewegje te voeren. In 1913 werd een boer veroordeeld tot 1 gulden boete of 1 dag hechtenis omdat hij vanaf de Brink met zijn koeien door het Koewegje liep.

Er was meer oppositie. De buurtbewoners zelf vonden dat ‘Koewegje’ een ordinaire naam was. Dat was geen gezicht op de envelop van een brief bijvoorbeeld. Ze stelden voor hun straat Brinkstraat of Bagijnestraat te noemen. Zo ging de discussie nog even door. Uiteindelijk besloot de gemeenteraad met 15 stemmen voor en 9 tegen dat de straat voortaan Koewegje zou heten.

Bronnen: POZC, 30 mei 1913; Wil Cornelissen, Straatnamen niet zo eenvoudig, Zwols Historisch Tijdschrift, 1992, af. 1-2

Lauwermansgang

 Je ziet hem zo over het hoofd. De Lauwermansgang is een nauw steegje tussen de Melkmarkt en de Nieuwstraat. Het straatje is genoemd naar de familie Lauwerman, van wie enkele leden tot in de 18e eeuw deel uitmaakten van het stadsbestuur. In het verlengde van de doorgang lag een inmiddels verdwenen ‘sortie’ (een uitgang van een verdedigingswerk), die uitzicht bood op de middeleeuwse Zwanentoren, waarvan een restant nog steeds te zien is naast café de Tagrijn aan de Buitenkant. Steegjes als de Lauwermansgang zijn kenmerkend voor het middeleeuwse stratenpatroon van Zwolle. Tegenwoordig leiden die smalle steegjes een vergeten bestaan, maar tot het begin van de twintigste eeuw woonden en werkten er Zwollenaren. Zo was er in de negentiende eeuw onder andere een tabaksmakerij gevestigd, gezien het besluit van gemeente Zwolle, die in 1878 toestemming gaf voor de vestiging van een tabakseest (droogplaats voor tabak).

Wonen en werken in de Lauwermansgang was geen pretje: het was er benauwd. Er ontstonden steeds meer zorgen over de bewoonbaarheid van de huizen langs het steegje. Zo concludeerde een onderzoekscommissie van de gemeente in 1884 dat het huis van het gezin van J. Mensink ‘met het oog op de eisen der openbare gezondheid’ ontruimd moest worden wegens ‘een volslagen gemis aan luchtstrooming binnenshuis (…) en door de hoogte der tegenoverstaande muren, die licht en lucht onderscheppen.’

Bron: Thom. J. de Vries, Geschiedenis van Zwolle, deel II, p. 230-231, POZC 10 juli 1878 en 4 oktober 1884

De Oude Gaper

De winkel de Oude Gaper van de firma J. ten Doesschate is nog steeds een begrip onder oudere Zwollenaren. Groot was de teleurstelling toen in 1990 de op dat moment oudste drogisterij van Nederland werd opgeheven. Uniek was niet alleen het uithangbord met de Gaper voor het pand aan de Diezerstraat (nr. 14), maar ook de winkelinrichting, die nog de geest van de negentiende eeuw uitstraalde. Je kon er tot op het gram nauwkeurig specerijen en geneeskrachtige kruiden kopen (de drogerijen), maar ook verfstoffen. Het was een winkel die je moest ruiken.

De Oude Gaper werd opgericht in 1782 en kende vele eigenaren, die door familiebanden met elkaar verbonden waren. De firmanaam verwijst naar Jurriaan ten Doesschate (1842-1916). Hij was degene die in 1889 de gevelversiering liet aanbrengen. Hij liet het als volgt bij de rechtbank als handelsmerk registreren: ‘Een Gaper op een plank, het hoofd gewikkeld in een tulband, in ’t midden een kruisje. Onder in de kin staat in cijfers het jaartal van de oprichting van de door hem gedreven zaak 1782. De kop is omgeven door vier suikerbrooden, waar tusschen twee brooden zeep en van voren een rekje met zes pommeransflechjes; boven het geheel zijn de letters aangebracht De Oude Gaper, Diezerstraat.’

Er zijn niet alleen goede herinneringen verbonden aan de Oude Gaper. Menige Zwollenaar vertrekt zijn gezicht bij de herinnering aan de lepels levertraan die hun ouders hen naar binnen lieten werken werken. De firma importeerde de levertraan rechtstreeks uit Noorwegen en verkocht het in vierkante flessen met als etiket ‘Lotodinsche gezuiverde medicinale Levertraan’.

Annèt Bootsman-van Hulten, De Oude Gaper en de firma J. ten Doesschate, Zwols Historisch Tijdschrift, jaargang 2002, afl. 3; en  POZC, 13 maart 1889