Categorie

2010

Zwolse Historisch Tijdschrift 2010, Aflevering 2

Door 2010, Aflevering 2, Afleveringen, Jaartal, Zoek in ons tijdschrift

…–: ..
‘ C.J. Vrieiis
een architect in ‘Zwolle
J :,,,. • …. t – .
,

Ook ontwerper van de muziektent
——· op llet Assendorperplein
27e jaargang 2010 nummer 2 – 7,50 euro
46 | jrg. 27 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
Wim Huijsmans Suikerhistorie
Café-restaurant De Kleine
Luttekestraat 22
Voor deze rubriek ontving de redactie vier
suikerzakj es van ca fé- restaurant De Klein e. In
1935- dus precies 75 jaar geleden – nam An ton
de Kleine lunchroo m Halfwerk over. In 1938
kreeg hij een tapvergunn ing. Er mocht van toen
af ook bier geschonken word en. Het pand ligt in
de schaduw van de Peperb us. Het is dan ook ni et
verwonderlijk dat op drie van de vier suikerzakj es
de Peperbus domineert. Het suikerza kje uit 1960
(Collectie ZHT) too nt een lauwerkrans met daa rin het jaartal 25
en daaronder ‘ tot uw dienst’. Op een ander za kje
Café-restaurant De Kleine aan de Luttekestraat 22 is tegenwoordig een eetcafé.
(Foto Jan van de Wetering)
‘koffie ons visitekaartje’.
Op het afgebeelde suikerzakje zien we een keu
en drie biljartballen. Anton was een voortreffelijk
biljarter. De Zwolse biljartve reniging SAS (Steeds
aan Stoot) had hier haar thuishonk. Zoon Henk,
die de fij ne kneepjes op het groene laken van zijn
vader leerde, was nog talentvoller. Zo deed hij in
december 1960 mee aan het Nederlands ka mpioenschap
ereklasse 71/2, gehouden in Odeo n.
Henk werd derde.
Café De Kleine is een begrip in Zwolle. Het
café-restaura nt is steeds in de familie gebleven.
Na Jan en Nico, zonen van Anton de Kleine, is nu
Bob, de zoon van Ja n, de baas. Bob is boven de
zaak geboren. Het horeca vak is hem lette rlijk met
de paplepel ingego ten. Het zit in zijn genen. Begin
dit jaar heeft hij met zijn vrouw de zaak overgenomen.
Toen de stadsbus nog voor de deur sto pte,
wipten vele Zwollenaren even bij De Kleine naa r
bin nen voor een kop koffie. Op vrijdag gaa t het
ca fé al om 7 uur open zodat de marktkooplui er
een bakkie kunnen doen. Jong en oud komen er
graag over de vloer. In het eetcafé zijn de maa ltij den
van een goede kwal iteit. En de até va lt n iet te
versmaden …
zwols historisch tijdschrift jrg. 27 – nr. 2 | 47
Redactioneel
De oranjekoorts woedt in all e h evigheid . Op 10
juni is h et we re ld kamp ioensch ap voet ba l bego n nen
in Z uid -Afrika. In de aa nloop naa r dit eve n ement
heeft de redacti e – ten dele ook geveld door
deze koorts – toch een nieuw tijdschriftnummer
kunnen amen tellen waar in we liswaar geen sprake
is van oranjegekte maar het oranje-ele m ent
niet o n tbr eekt.
Kees Ca nters h eeft hee l wat boven water
gebrac ht over a rchitect C. J. Vriens. In de Zwolse
ar chitect uurgid s komt zijn n aam n ie t eens voor.
Vriens h eeft in d e periode 19 30- 1950 vee l hui ze n
en wonin gco mpl exe n in Zwoll e on two rp en , voo ral
in Assendorp. Ook de recent geresta ureerde
muz iektent op h et Assendorperplein is va n zijn
h and. De muz iekte nt heeft een oranj e tintje. Ee n
dag voor Ko nin gi nnedag in 1950 werd d e tent in
geb ruik geno m en. E n vee l act iv ite iten vinden e r
e lk jaar p laats op 30 ap ril.
Willem van der Veen ve rh aa lt over de gesc hi edenis
van ee n vier ee uwen o ud pa nd aa n d e T ho rbeckegrach
t, door de eigenaar h erschapen in ee n
pracht ig hi sto ri sch monument. Ve rschille nde
bewoners passe re n de revue, on der wie do minee
Van Se nde n , die d e Oranjeprinses Ma ri a nne, door
haar koetsier bezwangerd, begeleidde n aar he t
Heili ge Land. Onderweg we rd haar ki nd geboren .
Jan van de Wetering laa t zie n wat er in het
tweede kwartaal van 1960- waarin dus ook
Koninginnedag viel – in Zwolle gebe urde.
ozem e n aanvoe r van vee op de veemarkt spraken
h em mee r aan dan h et o ranj egevoe l op 30
april. Al deze b ijdragen worde n aa n gevuld met
boekbesprekingen en h et s uikerzakje va n café De
Kl ein e. Daar za l onder he t ge n ot va n ee n pilsje en
wat bitterb allen d e oranjekoorts naar grote hoogte
stijgen . De redactie h oopt echter dat u ook zo n der
deze koorts dit n urn me r met veel plezier zult
leze n . Aanvallen dus …
Inhoud
Suikerhistorie Wim Huij sm ans 46
C.J. Vriens, een architect in Zwolle
De ontwerper van de muziektent
op het Assendorperplein Kees Ca n ters 48
Zwolle in 1960 Jan van de Wetering 65
Zwols echtpaar herschep t eeuwenoud
grachtenhuis in waardevol monwnent
Waar eens een burgemeestersfamili e,
een beroemde domineedichter en
een oermens woonden Wille m van der Vee n 67
Schrikken in de Smeden Wim Huijsmans 78
Boekbespreking 81
Recent verschenen 83
Mededelingen 85
Auteurs 86
Omslag: De muziektent inspireert tot creatieve
uitingen, houtdruk door Kees Canters, 2010 .
In ze tje: A rchitect C.J. Vriens.
48 | jrg. 27 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
Kees Ca nters
Cornelis Jacobus Vriens,
1897- 1967. (Particuliere
collectie)
C.J. Vriens, een architect in Zwolle
De ontwerper van de muziektent op het Assendorperplein
De architect Vriens ontwierp in de jaren
dertig en veertig van de vorige eeuw een
flink aa ntal woningen en woningcomplexen
te ZwoUe. Zijn werkterrein omvatte ook
constructi eadvieswerk en, later, het ontwerpen
van utiliteitsgebouwen. In de jaren vijftig raakte
Vriens, vooral buiten ZwoUe, betrokken bij de
bouw van lage re scholen. Hij werkte aldoende
gestaag aan de opbouw van een interessant en
geva ri eerd oeuvre.
In het onderstaande ga ik in op zijn Zwolse
werk. Dit startte omstreeks 1930 en kan met de
realisatie in 1950 van de muziektent op het Assendorperplein
als afgesloten worden beschouwd; een
periode waarin Vriens een eigen en zeer herkenbare
stijl van ontwerpen ontwikkelde. De muziektent
is recent gerenoveerd en gerestaureerd en, mede
daardoor, dit jaar zestig jaar jong. Dit jubileum
vormde de aanleiding voor deze bijdrage.
Cornelis Jacobus Vriens
Co mei is Jacobus Vriens ( 1897-1967) werd
geboren in Kaapstad en overleed te Zwolle. Zijn
ouders waren geëmigreerd naar Zuid-Afrika maar
kwamen vanwege de onrust en het gevaar, veroorzaakt
door het uitbreken van de Tweede Boerenoorlog
( 1899-1902), weer terug naar Nederland.
De jonge Vriens doorliep de lagere school op Tholen
en sloot daar vervolgens, in 1912, met goed
gevolg de vierjarige cursus hand- en bouwkundig
tekenen af. In de jaren daarna behaalde hij nog
diverse aa nvull ende aktes op bouwkundig gebied.
Va naf 1916 was Vriens een aantal jaren werkzaam
bij de Rijksgebouwendienst, waar hij onder meer
toezicht hi eld bij de bouw van PTT-kantoren. In
1919 trouwde hij met de in Leeuwarden geboren
Rinske Volkers ( 1900-1981 ). 1
Vriens werkte aa n het begin van de jaren twintig
enkele jaren in het toenmalige ederlands-
Indië, als bouwkundig tekenaar bij ‘N.V. Archi tecten-
en Ingenieursbureau Hulswit & Fermont,
Weltevreden/ Ed. Cuypers, Amsterdam’. Weltevreden
was een voorstad van Batavia en vormde
toentertijd min of meer het Haagje van de kolonie.
Daar stond ook het paleis van de gouverneurgeneraal
en er lagen andere, grote overheidsgebouwen.
Genoemd bureau realiseerde in de eerste
helft van de vorige eeuw in Nederlands-Indië de
bouw van een groot aantal kantoorgebouwen,
scholen, parochiekerken, raadhuizen, winkels en
woonhuizen.2 De heer C. de Bruin – voormalig
medewerker en later opvolger van Vriens – kan
zich nog grote, met krijt ingekl eurde perspecti eftekeningen
herinneren die Vriens daa r toen heeft
gemaakt.3
In Batavia werd in 1922 Vriens’ zoon geboren,
Rhodo. De slechte gezondheid van moeder
Rinske was reden voor het jonge gezin om in 1923
terug te keren naar Nederland. Vriens werkte
gedurende de resterende jaren twintig als bouwkundig
tekenaar en vervolgens ook als chef de
bureau, eerst nog bij het bureau van Ed. Cuypers
– een neef van de bekende architect P.J.H. Cuypers
– , later ook bij andere architectenbureaus
in Amsterdam. In 1926 was Vriens bijvoorbeeld
korte tijd werkzaam bij de arch itect P.L. Kramer,
waar hij als assistent-architect hi elp bij het tekenwerk
voor de spectaculaire gevels van het gebouw
van De Bijenkorf in Den Haag. In de loop van de
jaren twintig werkte Vri ens zich op tot zelfsta ndig
architect B A (Bond van ederl andse Architecten).
In 1928 verhuisde het gezin Vriens-Volkers van
Amsterdam naar Zwolle, waar in 1932 een dochter
werd geboren: Tubelina Frederika. Vriens had
een baan gekregen bij de gemeente Zwolle waar
hij tot in 1934 werkzaam was. Hij begon in die
zwols historisch tijdschrift jrg. 27 – nr. 2 | 49
eerste Zwolse jaren ook met een eigen bureau. Bij
de gemee nte was hij als ‘ tijdelijk architect’ direct
betrokken bij de realisa tie van diverse gemeentelijke
bo uwprojecten uit die tijd, zoals het Stedelijk
Gymnasium Celea nurn aan de Veeraliee (naar
een ontwerp uit 1929 van de directeur Gemeentewerken
en stadsa rchitect L. Krook), het openbaar
slachthuis bij het nieuwe veemarktterrein (in
1928-’33 ontworpen doorW.B.M. Beurner) en
de dienstgebouwen op begraafplaa ts Kranenburg
( eveneens van Beumer, 1930-‘3 l ). Het getuigschrift
betreffende zijn werkzaamheden bij de
gemeente ZwolJe vermeldt onder meer: ‘Zoowel
het ontwerpen, als het detailleeren der plannen
was grootendeels geheel aa n hem toevertrouwd’,
en ook ‘Wegens het ni et voorhanden zijn van
voldoende werkgelegenheid moest het met hem
aangegane di enstve rband worden beëindigd.’ De
crisis deed zich waa rschijnlijk voelen, ook voor
Vriens.
Binnen Zwolle is Vri ens’ eigen bureau op verschillende
ad ressen gevestigd geweest, naar het
lijkt ook steeds het woonadres van zijn gezin.
Het begon aan de Prins Alexanderstraat (Veeralleebuurt),
om via de Van Nagell straat en de Ter-
Door Vriens getekende
en ingekleurde perspectieftekening
van het in
1923 gemaakte ontwerp
voor de javasche Bank
te Pematang Siantar op
Sumatra. (Archief NAi,
Rotterdam)
Vriens kon zijn tekentalent ook uitleven bij de Zwolsche Kunstkring. Hij is
hier omstreeks 1930 vereeuwigd door Teun van der Veen tijdens de wekelijkse
tekenavond in het atelier van de Kunstkring, dat zich bevond op de zolder van de
voormalige Brouwerschool op het Grote Kerkplein, achter het oude Z wolse stadhuis.
Vriens zit links, Johan Hartsuiker in het midden en de toen bekende Z wolse
kunstschilder Evert Bomhof rechts. (Collectie Willem van der Veen)
50 | jrg. 27 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
borch straa t te eindigen in de Bloemendalstraat.
ln briefl10ofden van zakelijke correspondentie
duikt dan ook nog als ’tijdelijk adres ‘ de Harm
Smee ng eka de op, waa r waarschijnlijk alleen het
burea u was gevestigd. Uit bouwtekeningen van
div er se gro t e utiliteitsge bouwen, gerealiseerd
in de jaren d ertig en veertig, zoals een verbouwing
in 19 38 van de ambachtsschool op de hoek
Hortensia s traat-Mimosastraat (ee n ontwerp van
A. Baart en L. Krook uit 1932 – eerstgenoemde
te kende voor het ontwerp!), blijkt dat Vriens
ook rege lma tig de rol van constructeur op zich
nam. Ee n constructeur wordt ingehuurd voor
he t uitvoe ren va n d e berekeningen voor onder
m ee r de drage nde onderdelen van ( veelal grote)
proj ecte n , zoal s fund ering en vloeren. Zo zitten er
in he t betre ff ende doss ier van de ambachtsschool
op het H CO zo’ n vijftig blauwdruk-foliovellen
propvo l m et handgesc hreven en door Vriens
ze lf uitgevoe rd e bere keninge n . In 1941 luidt het
brie fh oofd in d e correspondentie van het burea u:
‘a rc hit ec te n -, constructie- en adviesbureau C.J.
Yriens a rch. B.N.A.// Bouw projecten/ Interieurs/
Utilite it sbouw/ Gewapend beton constructies/
l) ze r co nstru cti es/ Bouwkundige advi ezen’. We
proeve n hi e r wel enige trots, het is ook niet niks.
Dat Vriens d eze veelzijdige interesse voor ontwerpen
, bo uwe n en construeren niet van een vreemde
had , blijkt wel uit he t in zijn familie opduiken van
b eroepe n als ‘stadstimmerman in Tholen’ (zijn
va d er ), ‘ bouwkundige’ en ‘bouwkundig opzichter
‘.
Vriens was ee n liberaal- hij stemde WD- en hij
was ni e t gelovig. Hij was naar verluidt een aardig
en vriendelijk maar ook precies mens, zoals onder
m ee r bleek bij het instrueren van de tekenaars.
Met ee n dik potlood , 4B of 6B, waarvan de lijnen
na uwelijks m ee r weg te gummen wa ren, gaf hij de
door t e voeren correcties aan. In 1:100-tekeninge
n m oes t en de diktes van de kozijnen en ander,
zic htbaa r timmerwerk precies op schaal worden
gete ke nd, m et een o uderwetse trekpen, later met
ee n Graph ospen. Hetzelfde gold voor de namen
va n sch o le n di e uitgevoe rd in smeedijzeren letters
op de geve l kwamen te s taan. Hie rvoor werd
ee n Räd erpe n m et ee n dikte van 0,7 mm gebruikt
waarmee, na wat oefening, ook ee n sc haduweffec t
kon worde n gesuggereerd. Hij gaf zijn m edewe rkers
echter ook alle ruimte o m het va k goed te
leren, met onder m eer als r es ultaat vell e n vol m et
uit de loss e hand getekende lette rs .
Vriens maakte ook a ltijd zee r zo rgv uldige
d etailtekeningen van de voorgevels, sc haal van
1 :20. Als er werkoverleg was, za t hij a ltijd t ekeningen
op te werken; hij maakte dan bij voo rbeeld d e
toentertijd gebruikelijke slinge rtj es in tekenin ge n
van betoncon structies. Vriens ‘ interesse vo o r het
vak en voor de overdracht van praktisc h e kennis
en ervaring op h et gebied van ontwerpen, blijkt
begin jaren twintig ook uit zijn rol als vervangend
tekenler aar op de ambachtsscholen op Tholen en
te Bergen op Zoom e n in 1934 o p de N ijv erh eid savondschool
te Kampen.
Opdrachten van de gebroeders Pierik4
In 1929 ontwierp Vriens in opdracht van de ‘ Fa.
Gebr. J.H . & J. Pierik’ (Johannes H endric u s e n
Johannes), ee n aannemersbedrijf uit Assendorp,
de lange, wat sombere woningblokken aan b eid e
kanten van h et eind van de Asse ndo rpe rs traa t.
Waarschijnlijk o nderkenden deze ‘ projec to ntwikkelaars
avant la lettre’ de kwalit eit en van V ri ens.
Ze lieten he m vervolgens meer ontwerpen make n ,
zoals in 19 32 van d e twee direc t aangrenzende,
stoere woningblokken aan de H o rte n s ias tr aat,
tussen en ook aan de Assendorperstraat en de
Deventerstraatweg. We kunne n all ee n maa r gissen
naar de r eden ac hter h et a ll ee n doo r J. Pierik
signeren van d e teke ninge n, want het tekenwerk is
onmiskenbaar van de h and va n Vri ens. Er kwam ,
waarschijnlijk naar aa nl e idin g van ee n vr aag of
kanttekening van de Sc ho o nhe id sco mmiss ie
van ‘ Het Oversticht’, n og ee n ve rb e terd o ntwerp
voor de winkel m et bove nw o ning op de h oek
Horten sias tra at-A sse nd o rpers traa t. De uitb o uw
aa n de Assendorperstraat werd iets ve rl eg d en ook
de Horten s ia straatz ij d e kreeg ee n ( ie ts grotere)
uitbouw. De straatwa nd , gevormd d oor de twee
hui ze nblokken langs d e Hortensiastraa t 1-15 &
17-29, werd nu – evenals aa n he t andere uiteind e,
waar de voor Vriens zo karakte ri s tieke, zwa re
‘boekensteun’ o prij st, in dit gevaJ zelfs n og m et
ee n raampje – ook aa n de kant van d e Assendorzwols
historisch tijdschrift jrg. 27 – nr. 2 | 51
perstraat geaccentueerd en duidelijk zichtbaar
beëindigd. Het ontwerp vormden u meer een
geheel.5
De samenwerking beviel blijkbaar zo goed dat
Vriens in opdracht van de gebroeders Pierik ook
nog andere woningcomplexen langs de randen
van Assendorp ontwierp, zoals in 1937 het wonin gen
blok in V-vorm op de hoek Van Ka rnebeekstraat-
Hertenstraat bij het spoor. Het verspringen
van de donkere daken en de rela tief, kleine
dakhoek zijn kenmerkend voor Vriens, evenals
het sterk horizontale effect door de doorlopende,
witte dakgoten en de witte randen van de dakkapellen.
Het intrigerende blokje van drie woningen
hier schuin tegenover, Van Karnebeekstraat 127-
131, was aJ in 1930 door Vriens ontworpen en is in
1989 (helaas) gesloopt om plaa ts te maken voor
de bus- en taxitunnel onder het spoor. Dit blokje
lag direct aan de voet va n de opgang naar de Hoge
Spoorbrug ( de man urnen tale en fraai gelede
voetgangers- en fietsersbrug over het spoorwegemplacement)
en moet, bezien vanaf deze brug
maar ook vanuit de trein, op dit stedebouwkundig
markante punt een geslaagde begrenzing van
Assendorp hebben gevormd.
Een dramatische gebeurtenis leidde tot de beëindiging
van de onderl inge samenwerking van de
gebroeders Pierik. Het volgende speelde zich af.
Vanaf de start van hun gezamenlijke onderneming
liepen de zaken voorspoedig. In 1930 was
het daardoor mogelijk om voor eigen gebruik,
en vermoedelijk ook naar eigen ontwerp, aan de
Deventerstraatweg 189 en 191 twee ruime, ten
opzichte van elkaar gespiegelde villa’s te bouwen.
De opdracht tot het bouwen van het Gymnasium
Celeanum vormde echter de definitieve doorbraak
van het bedrijf ( de firma had ingeschreven
voor een bedrag van f 178. 778). Zoals al opgemerkt
was Vriens namens de gemeen te Zwolle
direct betrokken bij de bouw van deze school en
mogelijk hebben de gebroeders Pierik hem toen
ook nader leren kennen. Deze opdracht was voor
hen aanleiding om zich elk een auto aan te schaffen.
Bij een ongeluk waarbij Johannes zelf achter
het stuur zat, verongelukte zijn enige zoon – een
dochter bleef achter als enig kind. Hendricus
Woningblok aan het
einde van de Assendorperstraat,
naar ontwerp
van Vriens uit 1929,
in opdracht van de Fa.
Gebr. Pierik. (Foto
auteur)
Begin van het huizenblok
Hortensiastraat
1-15, uit 1932, met de
voor Vriens zo karakteristieke
zware ‘boekensteun’.
(Foto auteur)
Woningblok in
V-vorm op de hoek
Van KarnebeekstraatHertenstraat,
1937.
Het verspringen van de
donkere daken en de
relatief kleine dak hoek
zijn kenmerkend voor
Vriens, evenals het sterk
horizontale effect door
de doorlopende, witte
dakgoten. (Foto auteur)
Van Karnebeekstraat
127-131, uit 1930. De
huizen zijn in 1989
gesloopt. (Collectie
HCO)
52 | jrg. 27 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
Zuiderkerkstraat
8-10-12, uit 1935.
(Foto auteur)
Assendorperstraat
171-173, uit 1934.
(Foto auteur)
kreeg in de loop d er jaren ti en kinderen en hij
bes loot n a het veronge lukken van zijn neefj e te
verhui ze n, vooral om zijn schoonzus niet telken s
te co nfronteren m e t zijn eigen grote gezin dat zich
voo rspoedig ontwikke lde. Het gezin J.H. Pierik
ve rtrok d aaro m naar Hortensia straat 15 , zoals al
opge merkt oo k een woning naar ee n ontwerp van
Vriens en ge bouwd door de firma Pierik. Dit kon
ec hte r ni et voorko m en dat d e sit u atie voor Johannes
e n zijn vro uw aa n de Deventerstraatweg toch
o nhoudbaa r werd. U iteindelijk trok Johannes
Pierik zic h als firmant terug om vervolgens een
e ige n bedrijf te beg in nen, dat opereerde van uit
ee n nieuw pand waar hij ook ging wo n en: Assendorperstra
at 171, weer ontworpen door Vriens en
ook wéér ge bouwd door .. . Pierik. 6
De sa m enwe rking tu sse n Vrien s en de gebroeders
P ierik zette zich voo rt, maar nu met elke broer
afzo nderlijk. Zo maakte Vriens in op drac ht van J.
Pierik onder meer het on twerp van het door zijn
wegbuigende straatgevel n auwelijks opvallende,
maar toch zeer boeiende blokje va n dri e wo nin gen
aan de Zuiderkerkstraat 8- 10 -12 ( 1935 ). Een
evenwichtige raan1-gevelverhoudin g, d e rond d e
deuren iets uitspringende gevel en de bescheiden
maar toch kloeke, b etonnen luifels bo ve n de voordeuren
zijn voor Vriens kenmerk ende uitwerkin gen
van h et ontwerp. Meer in het oog sp rin ge nd
maar op z’n minst n et zo ve rrassen d is he t zo juist
al genoemde pand Assendorperstraat 171 – 173
( 1934), een woning en ee n winkel m et wo nin g.
Vanaf de oplevering is hi er Kap salon Kamphorst
gevestigd, tegenwoordig m et ee n we l zeer groo t
n aambo rd boven de etalage-het pand ve rtoo nt
ook tekenen van een zich doorzettende verwaarlo
zin g. Vooral de ogenschijnlijk tegen de gevel
geplakte h alve, ronde zuil alias toren is ee n opvallend
verticaal element. Deze zuil m et de verticaal
gemetselde sten en verwijst duidelijk n aar de stijl
van de Amsterdamse School.
Het pand he eft blijkbaa r a l in d e tijd d at he t
gebo uwd werd de aa ndac ht ge trokke n. Aa n d e
Langenholterweg 2-2a ( 19 35 ) sta at nam elijk ee n
naar vo rm en functie vergelijkbaar, maa r qua
afwerking en d etaillering vee l mind er verzorgd
pand dat een halfjaar later is ontworpen. Omdat
h et pand all ee n bestaat uit ee n winkel met wo ning
is het ook een travee minder breed – d e linke r
travee is dus later aa ngebouwd. Het lee ntjeb uur
spelen bij Vriens dat hoogstwaa rschij nlij k aan dit
ontwerp ten grondslag gelegen heeft , lijkt zonneklaar.
De intensiteit van d e sa m e n werking tu en
Vriens en de gebroeders Pierik blijkt ook ui t
de lij st m et ge reali see rd e ontwe rpe n in Zwoll e.
Opvallend is da arbij dat h et merendeel va n
Vriens’ werk d at in Zwoll e gerealiseerd is, in
Asse ndorp ligt: hij bo uwd e ni et all ee n vee l voor d e
Pi eriks, maa r deed dat ook nog ee ns letterlijk bij
hen ‘ om de ho ek ‘, dus vooral in As e ndorp .
Eerste bloei-jaren dertig
Vrie ns werkte ook voo r andere aannem e rsbedrijven
en voor winkeliers, opdrac htgevers uit de
zwols historisch tijdschrift jrg. 27 – nr. 2 | 53
Winkelpand Luttekestraat 1 / hoek Grote Kerkplein,
uit 1934. Hier zat jarenlang de schoenenzaak van
Kaaks. (Foto auteur)
Deur van het pand Luttekestraat 1 / hoek Grote
Kerkplein. (Foto auteur)
industrie en particulieren. Kenmerkend voor zijn
werk uit de jaren dertig is het gebruik van stoere
elementen, zoals flinke schoorsteenpartijen of
blokvormige stompe volumes die als een soort
torens grenzen of hoeken van woningblokken
markeren.
Een van zij n meest opmerkelijke panden uit
deze periode is het winkelpand Luttekestraat 1/
hoek Grote Kerkplein (1934). Het pand heeft een
plat dak. De gevel met de gebogen hoek en fraai
verzorgde details, maar vooral etalages met daar
omheen gekleurde tegeltjes in eenvoudige geometrische
patronen, vormen een uniek voorbeeld
van de luxe wijze waarop toentertijd in uitzonderlijke
gevallen een winkelpui werd ontworpen
en gereal iseerd. De smalle, van messing gemaakte
raamkozijnen aan de bovenzijde bekroond met
horizontale raampjes met glas-in-lood, geven
de pui niet alleen een chique uitstraling maar de
flaneur ook het volle zicht op de uitgestalde koopwaar
– en dat was natuurlijk vooral de bedoeling.
Soortgelijke ramen zijn terug te vinden bij de
eerder genoemde Haagse Bijenkorf en het is zeer
waarschijnlijk dat Vriens hierop heeft teruggegrepen
voor het ontwerp van deze etalages.
Al snel is er sprake van meer grote opdrachten,
verspreid over Assendorp maar ook over de rest
van de toen nog relatief kleine, bebouwde kom van
Zwolle. Zo is er het blok met dertien woningen
aan de Wipstrikkerallee 102-126 (1934), met de
forse en haast als bij een boerderij vormgegeven,
uitspringende geveldelen, en het kloeke blok van
drie woningen aan de Brink 8-9-10 ( 1935) met de
opvallende oranjerode gevels, waarbij het witte
Gedeelte van het blok
woningen Wipstrikkerallee
102- 126, uit
1934. (Foto auteur)
54 | jrg. 27 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
Gangpad tussen de huizen
aan de Wipstrikkerallee
102-126. (Foto
auteur)
Detail van Brink 8, uit
1935. (Foto auteur)
schilderwerk helder contras teert. Beide projecten
hebben de voor Vriens zo kenmerkende horizontale
accentuering, die hij bereikte door lange doorlopende,
witgeschilderde dakgoten en door de combinatie
van een relatief platte, net iets lan ger dan
gebruikelijke gevelsteen met een diepe en brede
lengtevoegen een met knip- en snijwerk gevulde,
smalle stootvoeg. De door Vriens vaak toegepaste
Vlaamse en vooral Noordse kettingverbanden ( een
herhaling van één respectievelijk twee gestrekt Liggende
stenen en één kops liggende steen) zorgen
voor rust en regelmaat en toch ook voor enige
afwisseling in de indruk die de gevel maakt.
De combinatie van dit soort stenen, voegwerk en
metselverbanden was in de jaren twin tig ontwikkeld
door de bekende architect W.M. Dudok. Het
werd met name in Hilve rsum, maa r ook bijvoorbeeld
veel in Den Haag toegepas t. Hieruit res ul teerde,
mede op grond van andere kenmerken
zoals portieken en het gebruik van duidelijk zichtbare
en vaak doorlopende lateien, de zogenoemde
Haagse School. Deze stijl is verwant aa n de overbekende
Amsterd amse School die bijvoorbeeld
met plastisch vormgegeven gevels werkt en hier
en daar ook wel met een grap en een grol, zoals
een verticaal stuk dak of een onverwacht gebogen
balkonnetje, en vaak ook met een verzo rgd gemetseld
ornament. De Haagse School is daa rmee
vergeleken wat in getogener, rustiger en strakker.
Het hoogtepunt va n de Amsterdamse School lag
omstreeks 1920 en men kan de iets latere Haagse
School als een meer bezadigde opvolger van deze
stijl beschouwen. Waarschijnlijk zijn de door
Vriens gebruikte stijlelementen terug te voeren
op zijn reeds genoemde tekenaarschap in de ja ren
twintig bij verschillende architectenbureaus te
Amsterdam.
In 1935 maakte Vriens een interessant ontwerp
voor het stuk van de Koes traat tu sen de Bloemendalstraat
en de Kromme Jak, op de plaats van
de voormalige Vil sterenhuizen. Het werd een harmonieus
wonin gen blok. De ui tvoe ring is sober,
zoals met een minder luxe gevelsteen, het min der
bewerkelijke hal fs teens met el verband (=met
alleen strekkend en niet kops liggende stenen) en
geen knip- en snijwerk voor de stootvoeg. Door
zwols historisch tijdschrift jrg. 27 – nr. 2 | 55
Onderkant zuil langs gevel van Assendorperstraat
171-173. (Foto auteur)
Voegwerk in de vorm van knip- en snijwerk en Noords
kettingverband, Zuiderkerkstraat. (Foto auteur)
deze schrale uitvoering en mede door de beperkte
hoogte van het blokje valt het op deze locatie
enigszins uit de toon, vooral wanneer gelet wordt
op de overkant van de Koestraat met zijn hoogoprijzende,
achttiende-eeuwse panden met hun
welverzorgde en fraaie ingangspartijen.
Voor de Da Costastraa t 8-13, in de schrijversbuurt,
o ntwierp hij een evenwichtig rijtje van zes
woningen . Karakteristieke elementen van Vriens’
ontwerpstijl uit die tijd doen dit blokje onmiskenbaar
van zijn hand zijn, zoals de fo rse muurkolom,
het metselwerk, de balkons en donkerrode
gevelsteen. Aan de huid ige Nieuwe Deventerweg,
in de toenmalige gemeente Zwollerkerspel,
leverde Vriens in 1936 ook een bijdrage aa n de
uitbreiding van Ittersum in de jaren dertig: een
sierlijk complex van ‘drie dubbele landhuisjes’, elk
met steeds een markante puntgevel, in opdracht
van J.H. Pierik.
Naast bovengenoemde, meer of minder grote
woningcomplexen ontwierp Vriens ook een paar
relatief grote, luxe en smaakvolle woningen, zoals
in 1933 de grote villa aan de Wipstrikkerallee 117
en de twee-onder-één-kap-won in gen Oranje assaulaan
15-17 (1941). Hoewel het ontwerp voor
de Wipstrikkerallee is ondertekend door J. Vriens
uit Tholen (de vader va n de architect) is het toch
onmiskenbaar van de hand van zijn zoon. Het
ontwerp wordt aangeduid als ‘een landhuisje’,
maar deze woning is qua grootte toch van een
andere orde dan de zoj uist genoemde landhuisjes
in Ittersum.
In de tweede helft van de jaren dertig was er
minder werk in de vorm van grote opdrachten,
een uitvloeisel van de aJ eerder genoemde crisis.
Er duiken namelijk regelmatig kleine projecten
op, zoals het ontwerpen van een tuinschuurtje bij
Gladiolenstraat 32 ( 193 7), een kamer bovenop het
Wipstrikkerallee 11 7,
uit 1933. (Foto auteur)
56 | jrg. 27 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
Gang Zuiderkerkstraat
12. (Fo to auteur)
Glas-in -loodraam
Z uiderkerkstraat 12.
(Foto auteur)
Schoorsteenmantel
Zuiderkerkstraat 12.
(Fo to auteur)
Bouwtekening Z uiderkerkstraat
( toen nog
Deventerdwarsstraat
geheten) 8-10-12. (CollectieHCO)
toch al relatiefhoge en grote pand Terborchstraat
3 (1937), een nieuwe winkelpui voor Sassenstraat
20 ( 1939, in de jaren negentig drastisch veranderd)
en voor Thomas a Kempisstraat 10 (1936) en 22
(1938). Een andere aanwijzing voor deze mogelijk
minder goede tijden is dat Vriens aan het eind van
di t decennium een aantal keren een ontwerp van
eigen hand onder de aandacht bracht van de lezers
van het Vakblad voor de Bouwbedrijven – tegenwoordig
zouden we dit ‘advertorials’ noemen. In
andere periodes gebeurde dit niet. De naam van
Vriens duikt in de naoo rlogse jaren wel een aantal
keren op in de tijdschriften Bouw en Bouwkundig
Weekblad, maar dan in de hoedanigheid van secretari
van de kring Zwolle van de BNA.
Een uitbijter in het werk van Vriens uit deze
periode vormt zijn in 1939 gerealiseerde ontwerp
voo r het hotel ‘De Malle Jan’ bij Vierhouten op
de Veluwe.7 Dit midden in bossen gelegen hotel,
met voor die tijd een relatief groot bouwvolume,
heeft een chique, landelijke en aangename uitstra
ling- een bouwstijl die we tegenwoordig wel
terugzien als zogenoemde retrostijl en die ook bij
de al genoemde woningblokken aan de Hortensiastraat-
Deventerstraatweg valt te herkennen.
Al de ontwerpen uit de jaren dertig zijn waarschijnlijk
geheel of grotendeels door Vriens zelf
getekend. De tekeningen zijn uniform, strak en
verzo rgd en voldoende gedetailleerd om een
goede indruk te krijgen van de bedoeling van de
archi tect en van de wijze waarop zo’n ontwerp
moest worden uitgevoerd. Je ziet er aan af dat de
maker zijn werk met plezier deed, getuige bijvoorbeeld
de handgetekende bijschriften, qua belettering
geheel passend binnen het tijdspatroon.
r ~ \a::'{J ‘3 ‘X{)NIN(i[N % D rn1tl?DWÀ1ÎJJ1Q, ‘1t
!AAL iA1CB,
. N9 1.
zwols historisch tijdschrift jrg. 27 – nr. 2 | 57
Interieur van de woningen
H oewel ik slechts ee n be p erkt aantal woningen
naa r o ntwerp va n Vri ens va n binn en h eb gezien,
wee t ik , me d e op ba s is van eigen ondervinding,
da t d e wo nin ge n inw endig als aangenaam qua
afm etin ge n e n ve rh o udingen worden ervaren. De
wo nin ge n blijk en va n binnen steed s opvall end
ruim en grote r d an d e buite nkant s uggereert. Ze
zij n ook aa n de binn enkant met oog voor detail
en op re la ti ef ee nvo udige wij ze uitgevoerd. Profil
erin ge n va n trap pa rtij e n zijn met zorg ontworpen
en m et ambachtelijke degelijkheid in elkaar
geze t. Sc hoorstee nmantels zijn met een zekere
spee lsheid vo rmge geven, bedekt al s ze zijn met
ve rsprin ge nde t egelpa rtij en met tegels in verschillende
kl euren en va n h etzelfde standaardformaat
( l0x lO c m ). O ok voor d e vlo er van vestibules en
ga n g o p d e bega n e grond is h etzelfde soort tegel tj
es ge bruikt. En altijd is e r we l erg ens glas – in -lood
toege pas t, zoals o p d e bega n e g rond in d e bovenram
en e n in de schuifde ure n tuss en woon – en
zitkam e r. H et gaa t d aa rbij om ee nvoudige geometri
sc he p a tron en, hoo fd zakelijk uitgevoerd in
o n ge kl e urd glas m e t h ooguit twee of drie ‘ steunkl
euren ‘ e n alti jd rechthoeki ge vormen, dus geen
sc huin e lijn e n en gee n bochten , laat staan cirkels.
Op de plekken va n ve rw ijde rde ‘ oudbouw’
moes t o p d e vaak kl eine ka ve ls gewo ekerd worden
me t d e ruimte, waardoo r voor d e achtertuin
-vaak ook n og m et een schuurtje – slechts een
minimaa l o pp ervlak res tee rd e. De door Vriens
k enm e rkend vo rm gege ven se rres, die je bij veel
va n zijn ontwerpen tege nkomt-minder dan een
m e ter ui ts pringe nd e n aa n d e bovenkant voorzien
va n ee n sc huin e glas pa rtij ve rdeeld in een aantal
pan elen – m ak en d e tuintj es er dan zeker niet
g roter o p.
Doorzettende verschraling in de jaren veertig
De binn e nli gge nd e straten va n de woningblokke
n , waa r aa n de b uite nkant inmiddels al de iets
l uxe re wo nin ge n wa re n ve rrezen , moe s ten nu
b ebo uwd wo rden. Vri e n s leverd e hieraan een bijd
rage m e t ee n vo udi ge e n d aa rdoor wat eentonig
werkende o ntwe rpe n , zoal s de woningen Zonnebl
oemstraa t 8-32 (193 8) en Koren bloemstraat
2- 18 (1940 ) e n 20 -38 (1 941 ). Dit ware n opnieuw
opdrachten van J. Pierik ofJ.H. Pi erik, so ms in
samenwerking met hun neef, de aa nn emer H.J .
Schutte – een andere to e ntertijd be kend e aan nemer
in Zwolle – , en een enkel e kee r in sa m en werking
met de architect G.Th. Rub er g, even ee n s
geparenteerd aan de Pieriks. Vrien s we rkte in deze
periode vaker samen m et coll ega ’s , zoals in d e
driehoek Leliestraat , Horten siastraa t en Molenweg
met de in Zwolle welb ekend e architec t P. A.
Lankhorst.
Inmiddels wa s de Tweede Wereld oorl og uit gebroken
en werd ederland beze t d oo r de naz i’ s.
Vriens heeft tijdens de oorlog vanwege het in bezit
hebben van illegal e blaadj es korte tijd in Arnh em
gevangen ge zeten.
Rond 1940 versoberde het z ijn ontwe rpwe rk,
waarschijnlijk door krappere bud ge tt en bi j d e
opdrachtgevers en mede al s gevol g va n de oo rl og
– er was gebrek aan materialen. Er blijke n zi ch in
het werk van Vriens langzaam aa n ook stijlvera n deringen
voor te doe n. Dat is goed zichtbaa r bij
de ontwerpen voor de woninge n Goud sbl oe m straat
49-91 (1943 ) en 93- 125 (1944) . De n adruk
kwam te liggen op meer tradition ele vo rm e n, in
comb inatie met het gebruik va n (bescheid en!)
natuurstenen elementen. Wa t blijft is d e aa ndac ht
voor het ambachtelijk werk: ee n kl ein, b aks tenen
ornament gem e ts eld in de vorm va n een ruitje in
een verder kale buitenmuur. D aarmee werd ook
in h et werk van Vriens de invloed va n d e D elftse
School zichtbaar.
Vriens werd ook wel een s betrokk en bij
een verbouwing van of een toevo eg in g aa n ee n
fabr iekscomplex, zoals in 19 37 e n in 1946/47 bij
de uitbreiding van de Coöperatieve Melkinri c h –
err e aan d e achterkant
van Z uiderk erk straa t
12. (Foto aute ur)
58 | jrg. 27 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
Woningen aan de Zonnebloemstraat,
uit
1938. (Foto auteur)
Korenbloemstraat, uit
1940. (Foto auteur)
Woningen aan de
Goudsbloemstraat, uit
1943. (Foto auteur)
ting ‘De Eendracht’ aan de Berkumstraat in de
Diezerpoort, en in 1947/48 bij het herstel van
brandschade op het terrein van de Vocaleumfabriek
aan het Achterom in de Kamperpoort. Het
gaat daarbij steeds om uiterst sobere, fun ctionele
ontwerpen.
Schoonheidscommissie
In de gehele hier beschreven periode waren er
met een zekere regelmaat problemen rond de
ontwerpen en het verkrijgen van de instemming
door de Schoonheidscommissie, zoals bij het
ontwerp van ( de knik in) het rijtje woningen aan
de Korenbloemstraat 2- 18. De commissie had
bezwaren ’tegen de gevelontwikkelin g in den
hoek, gevormd door de beide woningblokken,
welke niet gelukkig is te achten en in het kapgedeelte
een verwarrend geheel vorm t. Ten einde
aan dit bezwaar tegemoet te komen geven wij in
overweging de laa tste woning van het blok van
vijf ook 1 meter terug te leggen, waardoor een
betere aansluiting wordt verkregen. ‘ Vervolgens
ontving de commissie van Vriens een gewij zigd
ontwerp en gaf zij aan zich met een va n de beide
nieuw gemaakte va rianten te kunnen verenigen.
Dit uiteindelijk ge realiseerde ontwerp bestond uit
een stevig toegevoegd volume ter grootte van een
kamer waarmee de knik sterk werd geaccentueerd
en die het tegendeel vormde van het oorspronkelijke,
min of meer neutrale ontwerp waarbij de
horizontale ( dak)lijnen ononderbroken doorliepen.
Deze toentertijd geprefe reerde, maar wat mij
betreft lelijke, bunkerachtige oplossingen zijn in
ZwoUe op meer plaa tsen terug te vinden, zoals bij
Molenweg 275, Nicolaas Beetsstraa t 12 (bij beide
waren zowel Vriens als de Schoonheidscommissie
direct betrokken), Koningin Wilhelmina traat 37
en Prinses J ulianas traat 51 .
Muziektent aan het Assendorperplein
Met de eenvo udige, maar aa nt rekkelijk ogende
en vooral zeer fun ctionele muziektent ( een
praktisch en hooggelegen podium!) op het
Assendorperplein ka n de door mij onderscheiden
‘Zwolse periode’ in het we rk van Vrien als
afgesloten worden beschouwd, de ke rs op de
taart!
zwols historisch tijdschrift jrg. 27 – nr. 2 | 59

UR6
NA ~EN
DE GEM
WOL;L
4 _,
De muziektent vormt een eenvoudig en opgewekt
geheel: een podiumvloer hangt als het ware
binnen en aan een ronde muur; acht paa r sta len
bui zen gemonteerd op stevige sokkels, die buiten
de muur zijn aangebracht, wij zen iets naar buiten
en dragen een fors, achthoekig dak; het geheel
wordt ontsloten door een stoere trap bes taande
uit zes gemetselde treden. De slanke staanders
geven het bouwsel een zekere lu chtigheid en lichtheid.
Ook de rondom op de muur aa ngebrachte
reling in de vorm van een forse buis is ook een
elegante vondst. De lange, scherpe sp its op het dak
vormt het parmantige sluitstuk.
De muziektent werd op 29 april 1950 ‘aangeboden
door de wijkvereniging namens de burgerij
van Assendorp aan de gemeente Zwolle’, zoals
een rechts naast de trap naar het podium aangebrachte
gedenksteen memoreert. Zwolle had tot
dan toe alleen een niet al te beste muziektent die
bovendien bij elke gelegenheid moest worden
opgebouwd en weer worden afgebroken. Om een
meer duurzame oplossing te realiseren stelde de
Wijkvereniging Assendorp een ‘Muziektentcommissie’
in. Na enkele jaren had deze commiss ie de
plannen rond en ook, niet onbelangrijk, voldoende
geld bij elkaar gesprokkeld om een permanente
muziektent te kunnen bouwen – er werden zelfs
heuse aandelen uitgegeven.
Vele artiesten, waaronder de Blue Diamonds,
Anneke Grönloh, de Tee Set en Rob de Nij s, zijn
hier in de loop der ja ren opgetreden. Ook plaatselijke
groepen, zoals koren , muziekbands en wa ndelclubs,
manifesteerden zich nadrukkelijk via de
muziektent. In 2004 kreeg de locatie een ni euwe
impuls: op elke tweede zondag van de maand
verzorgt het Comité ‘Muziek in de tent’ sind dien
weer optredens van zeer uiteenlopende muzika nten,
bands en soortgelijke groepen.8
De muziektent inspireerde- en inspireert tot
op de huidige dag! – de Assendorpers, bijvoorbeeld
als er een logo moet worden gemaakt. Zo staat de
muziektent pontificaal op de voorkant van wijkkrant
DeAssendorper en ook voor de veren iging
Vrienden van Assendorp vormde ze de insp iratiebron
voor haar logo. HetAssendorperplein is in
de loop van de twintigste eeuw uitgegroeid tot het
fysieke en sociaal-culturele centrum van Assen-
Ontwerptekening
muziektent uit 1949.
(Collectie HCO)
De wandelsportvereniging
‘De Zwolse
Tipp elaars’ in de jaren
zestig in de muziektent.
( Particuliere collectie)
Gedenksteen bij de
muziektent. (Foto
auteur)
Het logo van de
Vereniging Vrienden
van Assendorp is gebaseerd
op de muziektent.
Ontwerp van Hans van
Snick.
~
60 | jrg. 27 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
De muziektent inspireert
ook tot creatieve
uitingen, houtdruk door
de auteur, 2010.
dorp. De muziektent kan worden beschouwd als
het symbool van deze ontwikkeling. Anders gezegd,
als het Assendorperplein het hart van Assendorp is,
dan is de muziektent de zenuwknoop die het ftmctioneren
va n dat hart mogelijk maakt.
Inmiddels is er een tweede gedenksteen aangebracht
als herinnering aan de renovatie/ restauratie
uitgevoerd in 2008-2009, dit keer links van
de trap. In deze ja ren is de muziektent namelijk
gerenoveerd en tevens gerestaureerd, hoewel het
laa tste helemaal niet in de bedoeling lag. Het oorspronkelijke
plan – een idee van Jan Staven ui ter
van wijkcentrum De Enk- omvatte ‘alleen’ het
uitdi epen van de oorspronkelijke kruipruimte om
daar vervolgens een opslagruimte en een kleedkamer
met toiletruinlte voor arti esten te realisere n.
Tijdens de uitvoering van dit plan bleek echter dat
de muur door het jarenlange gesjor van de daksteunen
ontzet was geraakt en ten dele opnieuw moest
worden opgemetseld. Bovendien bleek een aan tal
van de staanders compleet doorgeroest te zijn – ze
moesten allemaal worden vervangen. Tot overmaat
van ramp bleek een herstelklu aan het dak van
zo’n tien jaar geleden niet goed te zijn uitgevoerd;
die klus moest helemaal worden overgedaan.
Ondanks al deze tegenvallers i het p roject
door de volhardende in zet van een groot aan tal
vrijwilligers ( de hele buurt keek over hun schouders
kritisch mee . .. ), door de medewerking van
de gemeente Zwolle die haar vera ntwoo rdelijkzwols
historisch tijdschrift jrg. 27 – nr. 2 | 61
heid nam (het betreft hier ee n gemee ntelijk
monument!) en op kritieke momenten ook
financieel bijsprong, en m et g ull e en groo th a rtige
m e dewerking van uit het bedrijfsleven, toch to t
een goed einde gebracht.
De mogelijk wat onverwachte kleurstellin g
van het childerwerk is gebaseerd o p een advies
van Bert Jonker, restaurateur te Asse nd orp. H et
gaat in ieder geva l niet om de oorspro nkelijk e,
traditionele kleuren : w it voor de gro te vlakke n
en d o nke rgroen voor ra nden en buizen. De tijd
za l ons le re n hoe de nieuwe kleuren op den duur
beva ll e n. Jonker h eeft z ic h de laats te jaren als
deskundi ge op het gebied va n kleuren va n o ude
ge bouwen gemanifesteerd. De adviezen zijn altijd
gebaseerd op zorgvuldi g histor isc h onderzoek,
waarbij de aandacht zich voora l richt op de oors
pronkelijke s itu atie.
Het uitei nd eli jke res ultaa t van renovatie en
restauratie is zee r ges laagd te noemen: de muziektent
na ar ontwerp va n Vrien s staa t er nu weer
prim a en prac hti g b ij en ze kijkt nieuwsg ier ig uit
naar wat er zich in d e vo lge nde decennia onder
haar hoed e zal gaan afspelen. D at het resu lt aat
werd opge m erkt en wo rdt gewaardee rd m oge blijken
uit prij ze n die inmidd els aa n dit project zijn
toege kend: in 200 8 d e ee r ste prijs voor vr ijw il li
ge rsgroepen va n d e gemee nte Zwolle en in 2009
de Erfgoedprijs Zwoll e-Ka mp en.
Twee de b loei-jare n vijftig?
Rond 19 50 was d e we deropbo uw van Ned erl and
inmiddels op ga ng gekomen. Vriens , inmi ddels
ee n er va r en architect, raakte meer en meer
betrokken bij h et ontwerp en van lagere scholen .
Niet alleen in Zwoll e, zoa ls de Casim irsc hool voor
BLO bij de Weteringbrug (1953), maar ook aa n
de Veluwse ka nt van de IJ sse l, zoals in Hattem,
Wezep en Wapenveld, en in a nd ere aangr enzende
regio’s, zoals in Asse n, Em m eloord en Balkbrug.
De Casimirschool bij
de Weteringbrug, Willem
Barentszstraat, uit
1953. (Foto auteur}
62 | jrg. 27 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
Het zijn projecten die nauwelijks de aandacht
trekken, maar bij nadere beschouwing wel zeer
herkenbaar zijn als afkomstig van één ontwerper.
Ze getuigen van vakmanschap: meestal een
hoog bouwvolume met twee bouwlagen voor de
kl aslokalen en een iets lager doch eveneens groot
volume voor het gymnastieklokaal. Weer met veel
aandacht voor detaillering, getuige bijvoorbeeld
de kleine accenten in het metselwerk, die zoals
reeds opgemerkt werd, zeer karakteristiek zijn
voor de Delftse School.
De periode na 1950 lijkt voor Vriens ook een
tijd met wat meer financiële voorspoed, er werd
verdiend. In Kijkduin bij Scheveningen werd
zelfs een flatje gekocht waar Vriens samen met
zijn vrouw regelmatig de weekends doorbracht.
Over de bouw van de verschillende scholen moest
namelijk regelmatig in Den Haag worden overlegd,
op het Ministerie van Onderwijs, Kunsten
& Wetenschappen. De tochten daarheen vonden
plaats in een luxe wagen, een Lancia, waarbij
meestal de eerder genoemde heer De Bruin achter
het stuur zat – Vriens droeg een bril met zeer
dikke glazen en zijn gezichtsvermogen werd bij
het klimmen der jaren steeds minder. De heren
genoten van het werk en het leven en aangenomen
mag worden dat Vriens tot aan zijn dood in 1967
– hij was toen bijna zeventig jaar- met veel plezier
en enth ousiasme steeds nieuwe ontwerpen zal
hebben gemaakt.
De switch die Vriens maakte, van hoofdzakelijk
woningbouw naar scholen, is wel uniek.
Andere architecten die rond de oorlog in Zwolle
woningblokken ontwierpen, zoals Lankhorst,
H. Mastenbroek & J.H. den Herder en architectenbureau
Meijerink, zien we bijvoorbeeld in de
jaren vijftig terug in De Pierik, toen daar de resterende
open ruimte op de oostflank van GrootAssendorp
met grote projecten van verschillende
woningbouwcorporaties werd opgevuld. Vriens
was daarbij in geen velden of wegen te bekennen.
Aangezien ik in dit verhaal vooral Vriens’ werk
in Zwolle wilde behandelen, ga ik hier niet verder
in op deze mogelijke tweede bloei. Ik beschik ook
niet over de desbetreffende informatie, waarschijnlijk
alleen zeer verspreid aanwezig in diverse
gemeentelijke archieven in oostelijk Nederland.
Er is namelijk geen ‘archiefVriens’, of iets wat
daarvoor zou kunnen doorgaan, bewaard gebleven.
Belang en bescherming
Vriens was een bekwaam architect di e zich voor
zijn vak inzette. Hoewel zijn werk over het algemeen
niet baanbrekend of in andere zin uitzonderlijk
is, zijn de ontwerpen strak en helder. De
verhoudingen zijn zorgvuldig en goed gekozen en
daardoor overtuigend, dat geldt ook voor de vaak
sprekende details en voor de ambachtelijke zorgvuldigheid
waarin de hand van de ontwerpende
meester zichtbaar blijft. Zijn Zwolse oeuvre vormt
een niet echt opvallende maar wel karakteristieke
en ook zeer herkenbare invulling van de in de
jaren dertig en veertig ga ngbare bouwstijlen.
Wat maakt het werk van Vriens nu zo herkenbaar?
Volgens mij zijn dat naast de evenwichtige
gevelindeling en kleurstelling (met name de
kleurcombinatie van bakstenen en schild erwerk)
de volgende eigenschappen:9
– horizo ntale accentuering door lange, doorlopende
dakgoten, metselwerk en vrijwel geheel
ontbreken van ronde vormen;
– gevel: uitspringende ramen of erkers met een
‘eigen’ dakpunt;
– gevelsteen: kleur: rood, een enkele keer zelfs
oranje; vorm: plat en langgerekt;
– metselwerk: in kettingverband – Noords of
Vlaams;
– voegwerk in voorgevel: lengtevoeg: breed en
diep; stootvoeg: smal en vaak in knip- en snijwerk
uitgevoerd;
– dak: flink overstekende dakgoten en een relatief
kleine dakhoek / soms een plat dak;
– voordeuren: aan bovenzijde vrijwel nooit gebogen;
– toevoegingen: in de vorm van ‘boekensteunen
‘, fors uitgevoerde dwars op de gevel staa nde
muurpartijen, soms zelfs in de vorm van stompe
torens;
– ornamenten: gedoseerd gebruikt; op ingetogen
wijze gebruik van eenvoudig vormgegeven ‘glasin-
lood’ – alleen met rechthoeken en dus geen
schuine, laat staan ronde vormen;
– afwerking: zorgvuldig ontworpen en idem uitgevoerde
detaillering ( ook in het interieur).
zwols historisch tijdschrift jrg. 27 – nr. 2 | 63
64 | jrg. 27 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
Het werk van Vriens in Zwolle is tot nu toe grotendeels
bewaard gebleven. Bovendien verkeert
het over het algemeen in redelijke tot goede staat
van onderhoud en is er aan het uiterlijk ook
weinig veranderd. Vooral voor Assendorp heeft
Vriens een groot aa ntal ontwerpen gemaakt, varierend
in grootte, vorm en functie. Enerzijds forse
bouwblokken aa n de randen van de wijk, met
name langs en in de buurt van de Hortensiastraat,
anderzijds een aantal goed doordachte en zo rgvu
ldig uitgewerkte, kleinere woningcomplexen.
Om het interessa nte en karakteristieke werk van
deze architect ook voor de toekomst in Zwolle
te behouden verdient het aanbeveling om minstens
enkele van zijn werken op de gemeentelijke
monumentenlij st te zetten. Daa rvoor komen
wat mij betreft in elk geval in aanmerking: de
winkels met woningen Luttekestraat 1 en Assendorperstraat
171-173 , het woningblokje Zuiderkerkstraat
8- 10-12 en één of twee van de grotere
woningenblokken in Assendorp, waarbij de naast
elkaa r liggende blokken aan het begin van de
Hortensiastraat tu ssen de Assendorperstraat en de
Deventerstraa tweg zeer geschikte kandidaten zijn .
Deze wonin gen liggen, tegenover de binnenkort
weer in gebruik te nemen Oude Ambachtsschool
(appartementen en ateliers ), bovendien op een
zeer markante plek in Assendorp.
Het Zwolse werk van Vriens is de moeite waard!
Noten
1. Veel va n de biogra fi sche gegevens over Vriens berust
op schriftelijke in fo rmatie verkregen van mw.
T.F. de WiJligen-V riens, dochter van C.J. Vriens
(dd. l4 mei 2005 en in maa rt 20 L0 – dit betreft met
name de informatie over de jaren vóór L930) en
mo ndelinge in fo rmatie ve rkregen van dhr. C.A.J.
de Bruin , architect, aa nva nkelijk medewerker en
later de o pvolger van Vriens (dd. 19 september
2002 en 30 maa rt 2010 – vooral informatie over de
periode na 1950); ook op andere plaa tsen in deze
bijd rage maak ik gebruik van door hen verstrekte
gegevens; ik bedank hen voo r het ve rstrekken daa rva
n; dhr. W. va n der Veen hielp mij in contact te
komen met mw. De Willigen, in de jaren dertig zijn
klasgeno te op de Nutsschool aa n het Groot Wezenland;
hiervoo r bedank ik hem.
2. Fanelli , G., Moderne architectuur in Nederland.
l 900- 1940: 252. Staatsuitgeverij , ’s Gravenh age,
1978; Akihary, H., Architectuur & stedebo uw in In do
nesië 1870 / 1970: 35-38. Volledig herziene d ruk
De Walburg Pers, Zutphen, 1990; Gerlagh, B., Ed.
Cuypers Architect. Docto raa lsc riptie: 87. Kunsthi
sto risch Insti tuut, Uni ve rsiteit van Amsterdam,
Amsterdam, 1979 .
3. Zie noot 1.
4. Het merendeel van de bo uwkundige en p rocedurele
in formatie over de in het o nderstaande genoemde
o ntwerpen heb ik o ntleend aa n de archi even zoa ls
di e zijn opgeslagen in het HCO; d it betreft voo ral
dossiers uit het archief/ toega ng 638 ‘ Bouwvergun ningen
gemeente Zwoll e, 1901- 1950’ ( opgesteld
door A.G.M. Heijmerikx & M. Vink-Bos – Zwoll e,
1995); ik bedank de medewerkers va n het HCO
voor hun ass istentie (en ook voor hun geduld met
mij! ) bij het vinden en aa nreiken van deze dossiers.
Ook bedank ik dhr. F.M. de Vré va n het experti secentrum
Stad en Landschap va n de gemeente Zwolle,
van wie ik op 7 december 2002 een beknopte lijst
o ntving met ge realiseerde o ntwerpen van Vriens.
Deze lijst vormde in combinat ie met mijn eigen
waa rneminge n het sta rtpunt bij mijn naspeuri ngen
naa r het werk van Vriens in Zwolle.
5. Dhr. Dirk Baalman (Het Oversticht, Zwolle) wees
me op deze zeer waa rsc hijnlijke ach te rgrond van
dit tweede o ntwerp; ook op andere plaa tsen in deze
bijdrage heb ik van zijn stim ulerende commentaa r,
mogelijke verklaringen en aa nvullende ideeën gebruik
gemaakt, waa rvoor ik hem beda nk; voor de
wijze van verwerking ervan in deze bijd rage ben alleen
ik verantwoo rdelijk.
6. In fo rmatie over dit o ngeluk en de gevolgen daa rvan
heb ik ve rkregen va n mw. M.T.F. Margada nt- Pierik
te Zwolle, kleindochter va n J.H. Pierik ( 14 mei 2007
en 22 maa rt 2010).
7. Een ‘malle jan’ wordt in de bo bouw gebrui.kt en
bestaat uit een fo rse as met twee grote wielen; aan
de as kan ee n boomstam hangen; het geheel wordt
voortgetrokken door één of twee paa rden en dient er
voor om boomstammen uit het bos weg te slepen.
8. Deze gegevens over de muziektent o ntleen ik aan
De Assendorper Almanak 2005/2006, d ie zich daa rbij
weer baseerde op in formatie ve rstrekt doo r Dick
en Coleta Hogenkamp.
9. Ik houd mij aa nbevolen voo r melding van eve ntu ele,
nieuwe vo ndsten va n het werk van Vriens, in
maa r ook buiten Zwoll e.
zwols historisch tijdschrift jrg. 27 – nr. 2 | 65
Zwolle in 1960
Deel 2: de gelukkige stad
Jan van de Wetering verplaatst zich vijftig jaar terug
in de tijd. i n de ko lommen van de Zwo lse Coura nt
gaat hij op zoek naar de stad va n zijn jeugd. In het
tweede kwartaal van .1960 stond hij op de drempel
van zijn veertiende jaa r.
( A ll e ge lu kkige gezinn en lijk en o p elkaar,
e lk o n ge lukki g gez in is on ge lukki g op
z ijn eigen wij ze.’ Al bl aderend d oor de
ed iti es va n de Zwo lse Courant va n 1960 spookt
deze beroemde openin gsz in van Anna Karenina
va n L.N. To lstoj door mijn hoofd. Wa nt wat voor
gez inn en ge ld t, d oet ook opge ld voor steden en
dorpen. Toe n , ni e t minder da n in o nze tegenwoordige
tijd. Ee n ge lukki ge stad m oet Zwoll e
geweest zijn , een s tad die maandenlang, o p d e
benoeming va n de ni e u we burgemeester Roeien
na, gee n aa nl eidin g gaf tot voorpagin a ni e uws. Dat
ge ld t denk ik ook voor verge lijkbar e stede n, Kampe
n , Deve nter, noem m aa r op. U it d e provincie
gee n ni euws. Voo r wat zic h we l afspee ld e, kan ik
snel doorbladeren naar de laatste twee bl ad zijden
van de krant, op de maandagen met het spo rtnieuws
ee n paar bladzijden meer.
In Zwo ll e moeten de boeven klein en onbeduidend
geweest zij n. Een man wordt betrapt bij h et
begraven van zijn n og leve nd e hond – h et beestje
had een m a nk e poot- en twee fam ili es uit d e
Aza least raat goo ien over e n weer nege n ruiten in .
Een briefschrijfster beklaagt zich over twee jongens
e n ee n meisje die ee n claxon op hun autoped
h ebben, waarmee ze al dagenlang de Zee heldenbuurt
teisteren. En even braaf als de oppassende
burgers bericht de kra nt over ee n poesje dat ni et
uit een boom durfde te komen, uiteinde lijk toch
de spro ng waagde e n dood neerviel, net naast d e
door o m stande rs opgehou d en jassen. Ee n dag
late r meld t de krant dat de geva ll e n poes s lec hts
bewusteloos was e n inmidd els weer o ntwaakt. Dat Ja n van de Wetering
doet mij v ijftig jaar later nog steeds deugd.
De boze buitenwer eld is ee n hee l ei nd van
Zwolle verwijderd. Ver over de g rens en niet hi er ,
is he t d e tijd van d e Koude Oorlog, m et als belangrijkste
o pponenten d e president va n de Verenigde
Staten, Eise nhower, e n Sovjetl eid er Ch roesjtsjov.
In m ei 1960 n eemt d e spa nnin g snel t oe als de
Russen ee n Amerikaans verkenningsvliegtuig, ee n
U-2, boven hun gro ndge bied uit d e lu cht sc hi eten.
Als de Ve re nigde Staten ee n hal fjaar late r in
d e vergadering van d e Verenigde Naties proberen
de toe tredin g va n Communistisc h C hin a tot deze
organisatie te blokke re n, za l C hro esjtsjov zowel
afschuw en hilariteit oproepen als hij met z ijn
uitge t rokke n sc h oe n o p de vergadertafel begint te
timmeren. Ee n andere wereld, m et a nd ere boeven
d an de on ze .
Drie soorten nozems
Toch staat hi er d e tijd ni e t stil. Vooral de jeugdcultuur
is in beweg in g. H et woord ’teen- age r’
duikt op in de kolommen va n de Zwols e Courant,
met ee n t aa lkundig verantwoord verbindingsstreepje
e rtussen. E n , veelzegge nd, de je u gd wordt
ook in Zwo ll e voo r h et ee rst geprob le matiseerd.
De Zwo lse Pleingroep organiseert o nder leidin g
van pa t er Michaël Hensen op 24 april 1960 ee n
bij ee nkomst in bioscoop de Kroon over he t jeugdprobleem.
D e sprekers o nd ersche id en dri e soorten
probleemjongeren: de puur c rimin ele ’s tree tgangs’
(in Zwo ll e ni e t te vinden), de ‘ noze ms’ e n
d e li cht criminele ‘ noze m s met ee n bijsmaak’ . De
tweede groep, d e gewone nozems, krijgen in de
disc uss ie het voordeel van d e twijfel: ze zijn ‘ ni et
p er se’ als criminelen te kwalificeren. Er o nt staat
ee n leve ndige di scu ss ie over de oorzaken va n het
jeugdprobleem. ‘Mate ri ële we lvaart, zo ze i pater
Hensen, lei dt tot ve r za digin g die noodzakelijker66
| jrg. 27 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
VOOR JONG EN OUD …. BATAVUS !
Een advertentie voor
het merk Batavus, die
regelmatig in de ‘Z wolse
C ourant’ van 1960
stond.
wij ze verve lin g en dus be hoefte aan het nieuwe
veroorzaakt .’ De gevo lgen zijn er naar: de noze m s
geven zic h over aan ontoelaatbare vormen van
sensat iezoeke n, zoal s joyriding e n pornografisch e
beeldcultuur.
Maar, het gevaar van de jeugd mag dan stevig
aan de deur kloppen, op de scholen is da a r nog
weinig va n te m erke n. De geest is e r nog niet uit de
fles. Week in week uit staan rece nsie s in de krant
over toneeluitvoeringen van de Zwolse scholen.
De sc ho li eren gaa n niets uit de weg en lijken hun
klassieken te kennen, gezien de stukken van Shakespeare,
Molière en andere kla ssiekers die op het
programma staa n.
Ook de emancipatie van de vrouw- hot item
in de jaren die vo lgen – lijkt in 1960 nog niet hoog
op de agenda te staa n. Dolle Mina is nog ver weg
als we le ze n over een sc holi ere n -uitwisse lin gsprogramma
tussen de MMS (Middelbare Meisjesschool
) en het mannenbolwerk van de HTS
(Hoge re Tec hnisc he School ). De jongens gaan
ee n dagje naar de MMS, de meisjes naar de HTS.
Tijdens het eerste uur lijkt er ni ets bijzonders aan
de hand: de meiden (toen m e isjes ) krijgen tijdens
het eerste uur een proefles wiskunde. T ijd ens het
tweede uur moge n ze een witte laborator iumj as
aantrekken en werden ze, sc hrij ft de krant ‘aa n ‘ n
typisch vro uw elijk werkje gezet’ : het sc hoonmaken
van de m ac hin es in het lokaal. Het deed de
leraren gnuiven, aldus het krantenbericht. Aa n
het e ind van he t uitwisselin gsprogramma trokken
d e HTS-stud enten de MMS-m e isjes in een open
landaue r t erug naar hun schoo l.
De tijdgeest komt op kousenv oeten. De neiging
is om door te gaa n zoals het altijd is geweest, bij
o udere n wellicht meer dan bij jongeren. Neem de
Zwolse Veemarkt: d aar vin dt elke vr ijdag weer een
waar spektakel plaats, m et oero ud e rituelen uitgevoe
rd d oor boeren en and ere buitenlui. De Zwol lenaren
zijn er zo aan gewe nd dat de berichtgeving
e rover zich m eestal beperkt tot een kort verslag
over de aantallen aangevoerd vee. u het daar
le eg en stil geworden is, lijkt zo ‘ n versla g op een
ge dicht uit ee n ver verl ed e n tijd. Bijvoorbeeld dat
van 20 m e i 1960 : ‘Aa nvo er: 1068 runderen , 1589
graskalveren, 12 30 nuchtere kalveren, 99 schapen,
252 lammeren , 297 varke ns, 166 sc h rammen,
14 80 biggen , 20 ge iten. Totaal: 6201 st uks. St ieren
e n worstkoeien gingen tegen hogere prij zen de
markt in. ‘
a afloop n em en d e boeren een bo rre l op
de goede afloop in één van de cafés vlakb ij .Hun
vrouwen zijn wat ve rd erop aan het snuffelen op
de mark t in d e binnenstad. Veel van h e n in boerendracht.
Gee n m ens die er vree md van op kijkt.
Ze zijn even onopvallend in de stad aa nwezig
als de vermeende probleemjeugd. Zwolle is nog
onder controle, Zwolle is ee n gel ukki ge stad.
zwols historisch tijdschrift jrg. 27 – nr. 2 | 67
Zwols echtpaar herschept eeuwenoud
grachtenhuis in waardevol monument
Waar eens een burge mees tersfamili e, een beroemde domin ee dichter en
een oermens w oonden
D it is het ve rh aal va n een vier eeuwen oud
huis aa n d e Thorbeckegracht en een
Zwo ls ec htpaa r dat jaren ge lede n het
plan opvatte om het afgeleefde en verrommelde
pand te gaan he rscheppen in ee n waardevo l b istori
c h monument. Het hui s stond weliswaar
op de monumentenlijst, m aa r he t e nige monumentale
dat er destijds nog aa n te ontdekken viel
was de s ierlijke hal sgeve l die uit 1740 stamt. Jan
Bouwmeester (60 ) , die in het dagelijkse lev en h et
beroep van op ti c ie n en a udi cien uitoefe nt, de ed
zijn naam eer aan door de o ude woning m et h ul p
van zijn vrouw Will emien o m te toveren in een
juweeltje van smaak- en gewe ten svo ll e r es tauratiekunst.
Bouwmeester is een rasec hte Zwoll enaar
die geboren we rd in de Diezerstraat, en ook z ijn
v rouw is van Zwolse afko mst ( uit d e Diezerpoort).
Het ve rh aal over hun queeste naa r ee n ideale
taat van hun droomhui , maakt vervolge n s ook
weer andere opmerkelijke stories lo s. H et h uis
h erber gt een boeiend e geschiede nis, die in d e loop
der eeuwe n een aanta l markante b ewo ners naar
vo ren laat treden. Eerst is daar in de achttiende
eeuw een vooraan taande Zwo lse burge m ees te rsfam
ili e, dan in d negentiende ee uw een nation aal
beroemde dichterpredikant, teven s reisbegeleider
van een O r anjepri n es, e n tenslotte in d e twintigste
eeuw ee n Zwo lse gymn as iumle raar die de
ee rste ede rl andse oerm ens sind s onhe uglijke
tijde n we rd.
Te n overvloede dient z ic h nog ee n de rde
aspect van het ve rh aa l aa n. Dat is de ro l die he t
huis vier ee u wen ge lede n speeld e als ee n der ee r ste
bouwsels in Zwo ll e’s uitbreid in g vlak buiten de
noordelijke stad muur.
Maar late n we beginnen in de tijd van slechts tw ee
decennia ge leden toe n de Bouwmeesters het pand
Thorbeckegracht 59-59a kochten en aan hun Willem van der Veen
restauratieklu s begonne n . Al vele m a le n waren
ze langs het h ui s gewandeld, een beetje ve rkikkerd
op de historisc he uitstralin g e n d e pittoreske
locatie tege nove r de Wijndragerstoren . Ze had den
e rvan gedroomd zo’ n woning te kopen, zo’n huis
waar de geest van ee uwen rondwaarde, maar ze
b ese ften ook dondersgoe d dat h et een h ee l karwei
zo u worden o m d ie sfeer weer in al ba ar glorie op
te roepen.
De nummers 62 tot 55 van de Thorbeckegracht in 1976. In het midden, met
achttiende-eeuwse halsgevel, Thorbeckegrac h t 59-59A. (Foto M . Malherbe, collectie
H CO)
68 | jrg. 27 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
H et koopman shu is met
achttiende-eeuwse halsgevel
aan de Thorbeckegracht,
vroeger Op den
Dijk of de Dijk geheten .
Rechts is nog een klein
stukje te zien van het
rode huis in Jug endstil
(begin twintigste eeuw ),
waar m.eer dan zeventig
jaar de muzikale familie
Ponten heeft gewoond.
Links het omvangrijke,
vie rkante pand met zijn
geornamenteerd e lijstgeve
l uit de negen tiende
eeuw. (Particuliere collectie
)
Omdat er de s tijds nog een bejaarde weduwe
in het benedenhui s woonde, bego nnen de Bouwmees
ters er in 19 91 eerst m aa r een s mee om de
bovenwoning, die sinds het e ind va n de n ege ntiende
eeuw va n he t ge dee lt e op de bega n e gro nd
was afgesc he iden , als hun nieuwe ve rblijfpl aats in
ge bruik te nem en. Het opknappen en h erind elen
va n di e woo nruimte bra cht al werk ge noeg met
zic h mee, zo al s sc hilder en , behangen , ins t all e ren
va n sa nitair , elektra, e n zovoo rt.
Het zo u nog ee n jaar of vijf duren alvo r ens ook
de ruimte ben ed en vrijkwam , maar to en werd de
grote res ta uratie va n de voor- en achter gevel d an
ook m etee n gro ndig aa ngepakt. D e werkzaamheden
behelsden o nderm ee r ee n vo ll edig e vervan gin
g van de gesneden voege n en het totale sc hi lders-
e n s tuka doorswe rk aan de buite nkant. Men
moet hi erbij aa nme rk en dat de ze restauratie ni et
het oor pronkelijke, begin zeve nti e nde-eeuwse
aa nzie n va n he t pand betrof, ma ar de sit u ati e
d ie in 174 0 was ontstaa n n a een ve rbouwing in
op dr ac ht van d e to enmalige e igenaar, de fa milie
Han e lae r. De rena issa ncegevel werd to en ve rvange
n door een bij di e tijd passende halsgevel m et
gebeeldhou wde vleugelst ukken en fronton, zoa ls
di e anno 2010 nog s t ee ds in al haar sier lijke glorie
aan de Thorb eckegrac ht te pronk staat.
Voo rl opig woonde n de Bouwmeeste rs
prinshee rlijk in hun nie uwe – tege li jk zéér o ud e
– bove nwo ning en ove rda chten blij e n trots de
aa nstaand e ve rvullin g va n hun wens. We l bleven
ze zich h ee l bewust va n d e drin ge nd e opd rac ht
die ze zichzelf hadden gegeve n . Onder de vloer
waarop zij zich d age lij ks bewogen, lag nog ee n
groot werkterre in braak. Volgens de Bou wmeesters
vroeg het qua stijl ve rromm elde interieur
o m ee n intensieve res ta ura ti e, die ni et all een
hi stori sc h vera ntwoord moest zijn , maar die ee n
modern gez in ook he t bijb e horend co m fo rt ko n
sc h enken. Gemakkeli jker gezeg d dan gedaa n.
Het h ee ft vij f ja ar geduurd voordat Bouwmeester
eraan toekwam . Het k arwei ve reis te immers vee l
bouwtec hnisc he voo rbe re idin g e n verza m elen van
ke nnis over d e hi storie va n het pand.
Buiten de Vispoort
Jan en Will emi en Bouwmeester kwa men er v ia
archi efonderzoek ac hter d at hun hui s rond 1600
werd ge bouwd op ee n st uk gro nd buiten de sta dsmuur,
dat toen ‘ Buiten d e Vischp oort op den
kalckhoop ‘ werd ge noemd. Binnen d e stadsm uren
begon Zwolle in di e tijd ui t z ijn voege n te barsten.
H et ge reedko men vaJ1 verdedigin gswerken op
het Noo rdere il and vo rmd e de aanleiding tot ee n
vierd e sta d suitleg. In de ee r ste hel ft van de zeven tiende
ee u w waren er vo lop b o uw activit e it en
langs d e gracht tusse n Vispoort en D ieze rp oort.
Op de pl a tte grond van Joan Blae u is dit du idelijk
te zie n. Toen deze befaamde Amsterdamse ca rtogr
aaf de situatie op de Dijk (nu Thorbeckegracht)
in Zw olle rond 1649 sc he tste , was de bebouwing
al behoorlijk gevorderd.
In z ijn eerste ren aissa ncege d aa nte was de
wo ning ee n koopman shuis m et spec ifiek e kenm
erken, zo al s ee n trappartij in h et ac hterhuis
(late r is de ze naa r vo ren gep laa tst) . Verder een
h al, een voo rk am e r en ee n tu sse n kamer met ee n
alkoof daarbove n , di e met een tr apje be reikt kon
wo rd en. In die tusse nkamer was ee n tookplaats
met ee n zogeheten rookvang , ee n primitief soo rt
zwols historisch tijdschrift jrg. 27 – nr. 2 | 69
sc hoo rstee n ; ni e t meer d a n een spl ee t in de muur.
In de hoger gelegen alkoof b evo nd en z ich de
bedstees, waarin d e m ense n sli e pen. Lekker in de
warmte va n beneden, maar ook h eel wat mind er
aangenaam d oo r d e rook di e

Lees verder

Zwolse Historisch Tijdschrift 2010, Aflevering 3

Door 2010, Aflevering 3, Afleveringen, Jaartal, Zoek in ons tijdschrift

Zwols Historisch Tijdschrift

Speuren naar Spoolde
historische verhalen over
een bijzondere buurtschap
Pier Karenbeld

27e jaargang 2010 nummer 3 – 7,50 euro

90 zwols historisch tijdschrift

Wim Huijsmans

Suikerhistorie

Hotel Café Restaurant ‘De Jongejan’
Veerallee
Aan de weg van de stad naar het Katerveer ston­den vroeger een aantal uitspanningen. Een van deze pleisterplaatsen heette Halfweg omdat het letterlijk halfweg de stad en het Katerveer gelegen was. In het begin van de vorige eeuw stond de heer Beumer achter de tap. In 1917 nam F.H. Willigenburg de uitspanning over. Het adres was Spoolde A 20, later Oude Veerweg 22. Hij kreeg heel wat mensen over de vloer. Op zondag wan­delde half Zwolle naar het Engelse Werk en streek dan neer bij een van de uitspanningen. Al het verkeer dat Zwolle tot circa 1940 over de weg pas­seerde, kwam over de Veerallee langs Halfweg.
In 1951 nam Jaap Jongman het bedrijf over. Hij maakte er een hotel café restaurant van.
De naam werd gewijzigd in ‘De Jongejan’ omdat ‘De Jongejaap’ minder geschikt geacht werd. Het pand werd gemoderniseerd en smaakvol ingericht om ook ‘auto-reizigers van verre aan te trekken’. Goede tijden braken aan toen de afdeling Zwolle van het CBR er gehuisvest was. Dat was tot circa 1965. Hier heeft menigeen zijn rijbewijs gehaald of mocht na het onjuist nemen van de lastige Spoolder rotonde gelijk weer terug: gezakt.
In verband met plannen voor de aanleg van de
IJsselallee moest ‘De Jongejan’ worden afgebro­ken. De klandizie was al hard achteruitgegaan door de rondweg en de nieuwe IJsselbrug. In juni 1973 kwam de sloper om het horecabedrijf af te breken.
Daarmee verdween voor veel Zwollenaren een brokje jeugdsentiment. Waar eens ‘De Jongejan’ stond, rijdt nu het verkeer in een nimmer afla­tende stroom over de IJsselallee.

(Collectie ZHT)

Op dit punt van de IJsselallee, ongeveer ter hoogte van de oranje pijl, stond eens ‘De Jongejan’. Rechts de daken van de laatste huizen van de Veerallee, links de IJsseltoren. (Foto redactie)

zwols historisch tijdschrift 91

Inhoud
Suikerhistorie Wim Huijsmans90
Speuren naar Spoolde
Historische verhalen over een
bijzondere buurtschap Pier Karenbeld

Inleiding92
Spoolde en de vroegste geschiedenis94
Spoolde op de kaart95
De marke Spoolde97
Het ‘buitentje’ de Hertsenberg99
Op zoek naar sporen van
‘Klein Hertsenberg’103
Spoolde en de strijd om
het ‘frikadelleneiland’106
Erve de Venus108
De Beukenallee114
Terug naar Theetuin Thijssen120
De Zalkerveerweg126
De buurtschap Spoolde130
Spoolde en het boerenbedrijf133
De oprukkende stad en het
verdwenen Spoolde137
Tenslotte140
Auteur142

Redactioneel
‘Spoolde vind ik een prachtige buurtschap’, vertelt Jurrien Stroomberg, wijkbeheerder van Spoolde, op de site van de gemeente Zwolle. En gaat hij door: ‘De saamhorigheid in de wijk is enorm en de kreet Samen maken wij Spoolde, vind ik hier erg op zijn plaats.’ Onze nieuwsgierigheid is gewekt. In dit themanummer van het Zwols Historisch Tijdschrift geven we Pier Karenbeld, auteur van vele artikelen over de geschiedenis van Spoolde, de ruimte om te vertellen over het heden en verleden van ‘zijn’ wijk.
Wijken, districts, quartiers, Viertel of barrios, we vinden ze in alle steden ter wereld. Een stad die groeit heeft ruimte nodig voor zijn bewoners. Een nieuwe wijk is dan al snel geboren. Maar soms heeft zo’n wijk de oudste rechten. In Spoolde treffen we al sporen van bewoning aan tijdens de Jongste Steentijd. Nou ja, wijk, dat is een relatief moderne term. Een buurtschap was het, of zoals sommige historici liever zeggen ‘een buurschap’, een term waarin een lange traditie van burenhulp ligt besloten. Zoals de Engelsen naast het woord ‘district’ ook wel van ‘neighbourhood’ spreken.
De naam van een wijk geeft soms iets van de geschiedenis ervan prijs. In Zwolle verwijzen de wijknamen Assendorp, Dieze en Spoolde naar land dat al eeuwenlang zo genoemd werd. Soms kan de relatie tussen steden en hun wijken moei­zaam zijn. Menigeen vindt zichzelf geen Zwol­lenaar, maar Assendorper, Diezenaar of Spoolde­naar. Misschien door dat gevoel van ‘saamhorig­heid’, waar de wijkbeheerder van Spoolde het over heeft. Mocht u dat een wat wazig begrip vinden, dan helpt dit themanummer u misschien om uw eigen oordeel over Spoolde en zijn bewoners te vellen.

Omslag: Spoolde in de slagschaduw van de zich opdringende stad. (Foto Henk Tuinman)

92 zwols historisch tijdschrift

Speuren naar Spoolde
Historische verhalen over een bijzondere buurtschap
Inleiding
De Zwolse wijk Spoolde wordt begrensd door de IJssel, de spoorlijn Zwolle-Amersfoort, de IJsselallee en Westen­holte. De A28, de Willemsvaart en het Zwolle-IJsselkanaal doorkruisen de wijk. Spoolde vormt nog steeds een levendige buurtschap en doet dap­pere pogingen een eigen identiteit te bewaren. Een wijkkrant speelt daarbij een belangrijke rol.
In 1997 richtten de Spooldenaren Paola de Bruyn en Arnold Zwakenberg het wijkblad de Papenacker op. Ze besloten het twee keer per jaar te laten verschijnen. De naam verwijst naar de vroegste geschiedenis van Spoolde, wanneer in de markeboeken gesproken wordt over een stuk dijk dat ‘de Papenackere’ genoemd wordt. Enkele jaren later verhuisden beide initiatiefnemers en werd mij gevraagd of ik in de redactie plaats wilde nemen. Aangezien ik net met werken gestopt was leek me dat een aardige start voor een nieuwe invulling.
Op dit moment bestaat het blad dertien jaar en zorgt een enthousiaste redactie voor een regel­matige verschijning en een gevarieerde invulling. Sinds enkele jaren verschijnt het ook digitaal: home.zonnet.nl/papenacker. Vaste rubriek is altijd een artikel over een onderwerp uit de geschiedenis van de buurtschap Spoolde. Dit onderdeel sprak me extra aan omdat ik sinds mijn jeugd meer dan gemiddeld geïnteresseerd ben in geschiedenis. Daarbij heeft ook locale geschiede­nis altijd mijn belangstelling gehad.
Zo heb ik vanaf 1998 geprobeerd om in elke aflevering een stukje Spoolder geschiedenis op te diepen. De keuze van de onderwerpen was niet systematisch. Vaak vormden huizen die een lang­durige geschiedenis deden vermoeden de aanlei­ding, maar soms ook de historie van een weg of straat. In het jaar van de boerderij (2003) mocht een duik in Spooldes rijke agrarische verleden natuurlijk niet ontbreken.
Elke keer was het weer een uitdaging om te voorkomen dat de verhalen louter uit een opsom­ming van feitelijke gegevens gingen bestaan, maar dat ze, waar mogelijk, gekleurd zouden worden met persoonlijke herinneringen van Spooldena­ren. Gelukkig is het vrijwel altijd gelukt om een stukje ‘oral history’ toe te voegen.
In het kader van deze aflevering van het Zwols Historisch Tijdschrift was het de kunst de op zichzelf staande verhalen zo te bewerken, dat er toch wat lijn in ontstond. Vandaar de start met een stukje geschiedenis over de vroegste tijd van Spoolde, waarbij zowel het Katerveer als de Spool­derberg een belangrijke rol spelen. Daarna volgt een keuze uit de verschillende verhalen die in de loop der jaren in het wijkblad verschenen zijn.
Hopelijk geven ze al met al een aardige inkijk in de lange en ook rijke historie van de buurtschap Spoolde.
Spoolde en de vroegste geschiedenis
Een gangbare verklaring voor de naam Spoolde was altijd het verband met het Middelnederlandse werkwoord spoelen, ook wel spuelen of spoilen genoemd. Spoolde werd vroeger ook wel Spoelde of Spolde genoemd. Het betekent met water over­spoelen, of overstromen, iets wat vroeger regel­matig langs de IJssel voorkwam. In zijn Geschiede­nis van Zwolle uit 2005 komt Jan ten Hove met een andere verklaring. De naam Spoolde zou net als bij Westenholte en Langenholte naar de naam van een bos verwijzen en ons herinneren aan de tijd dat het gebied met uitgestrekte bossen was bedekt. In de Middeleeuwen zouden die bossen door kaalslag en intensief gebruik van het land verdwenen zijn.
In de prehistorie ontstonden er een aantal ver­hogingen, langwerpige rivierduinen, ondermeer bij Spoolde. Hierop werd de allereerste bewoning mogelijk. Dat er toen inderdaad bewoning moet zijn geweest, bewijst bodemkundig onderzoek.
Tijdens de aanleg van het Zwolle-IJsselkanaal werden er onder leiding van G.D. van der Heide, archeoloog bij de directie IJsselmeerpolders, in de Spoolder uiterwaarden niet alleen talloze herten­geweidelen gevonden, maar ook grote hoeveel­heden middeleeuws aardewerk. Sommige gewei­delen bleken bewerkt te zijn tot beitels en bijlen, waarmee je een behoorlijke kracht kon uitoefe­nen. Hoewel men de ouderdom van de geweien moeilijk kon vaststellen, gaat men er van uit dat het op zijn minst vierduizend jaar terugwijst, naar de bronstijd.
Dat spoort aardig met de ontdekking die de amateurarcheoloog R. van Beek deed tijdens de aanleg eind jaren tachtig van het, vlak naast het Zwolle-IJsselkanaal gelegen, industrieterrein Voorst 3. Hij ontdekte sporen van een rondbouw­huis, daterend uit de Midden-Bronstijd.
Ook Jan ten Hove vermeldt dat bodemon­derzoek heeft uitgewezen dat er tijdens de brons­tijd en de ijzertijd bewonerskernen moeten zijn geweest in ondermeer Spoolde. Er zijn zogeheten grondsporen van woonstalboerderijen aangetrof­fen, boerderijen die doorgaans 21 tot 25 m lang waren en wel 5 tot 7 m breed konden zijn.
Bisschop wordt landsheer
Rond de jaartelling vestigden zich in het gebied waartoe ook Spoolde behoorde de Sassen (Sak­sen), een volk van Germaanse oorsprong. Aan­vankelijk leidden ze een zwervend bestaan en waren ze vooral herders en jagers, maar langza­merhand werd het meer een volk van landbou­wers dat voor vaste verblijfplaatsen koos.
Vergaderingen (holtspraken) en religieuze bijeenkomsten vonden vaak plaats op bijzondere plekken, bij een rivier, een bron of op een heu­vel. Volgens het informatiepaneel onder aan de Spoolderberg is het zeer waarschijnlijk dat de Ger­manen het rivierduin bij Spoolde ook als plaats voor bijeenkomsten en rituelen hebben gebruikt.
Ook al hadden de diverse Saksische stammen zich op den duur samengevoegd tot een Sassen­verbond, ze waren uiteindelijk niet opgewassen tegen de zuidelijker gelegen Germaanse stammen. Deze hadden zich verenigd in een Frankenbond waarin Karel de Grote een hoofdrol zou gaan spe­len; hij stichtte een immens rijk.
Rond 800 lijfde Karel het rijk der Saksen bij zijn rijk in. Hij bekeerde zich tot het christendom en deed er alles aan om de veroverde volken ook tot zijn nieuwe geloof te brengen. Tegelijkertijd wilde hij afrekenen met alles wat herinnerde aan het heidense geloof. Niet alleen volksvergaderin­gen en gewone rechtsdagen werden verboden, maar ook voorouderlijke zeden en gebruiken wer­den in de ban gedaan. Het christendom breidde zich meer en meer in noordelijke richting uit, al in 777 werd het bisdom Utrecht gesticht.
Na de dood van Karel de Grote ging het berg­afwaarts met het centrale bestuur en ging het rijk langzamerhand ten onder door onderlinge twis­ten tussen de erfopvolgers. Salland, dat toen ook wel Salaland genoemd werd, ging uiteindelijk tot het Oost-Frankische Rijk behoren en kwam bin­nen de provincie IJsselgouw te liggen.
Voor het besturen van het land stelde de koning plaatsvervangers, vazallen, aan die daarvoor een stuk grond te leen kregen. Toen deze leenmannen steeds meer macht naar zich toetrokken en, zelfs ongevraagd, het land van vaders op zoons lieten overgaan, besloot de koning voortaan steeds meer grond aan de bisschoppen te schenken, omdat bij hen erfopvolging niet aan de orde was.
In 1086 werd de gouwe Salland aan de bis­schop van Utrecht geschonken. Hij had in de loop van de tiende en elfde eeuw naast het Nedersticht (Utrecht) ook het Oversticht onder zijn beheer gekregen, een gebied waartoe het latere Overijs­sel, Drenthe en de stad Groningen met omgeving behoorde.
De bisschop had zijn handen zo vol aan wereldlijke beslommeringen, dat hij steeds meer werk moest uitbesteden. Vooral de kanunniken van het invloedrijke bisdom Deventer werden ingezet. Deze kanunniken kregen steeds meer bezittingen. Zij waren zich ook bewust van de voordelen die de steeds verder gaande ontginnin­gen hen boden.
Omdat de waterbeheersing verbeterd was kon er steeds meer onland, onbruikbare woeste grond, in cultuur worden gebracht en nam het aantal grazige weiden toe.
Spoolde op de kaart
De IJssel ten noorden van Deventer was langza­merhand ook beter bevaarbaar geworden. Daar­door nam de handel stroomafwaarts toe, maar er was ook een keerzijde voor de bisschop.
Het aantal doorwaadbare plaatsen was zo afgenomen dat de landsheer naar een andere oversteek op zoek moest om in het Oversticht te belanden. Extra probleem daarbij was dat zijn grote tegenspeler, de hertog van Gelre, het groot­ste deel aan die kant van de IJssel bezat. Gelukkig liep even ten noorden van Hattem de grens met zijn grondgebied. Daar lag het allang verdwenen kerkdorp Katen met een veerstal, van waaruit hij rechtstreeks de oversteek naar het Oversticht kon maken. In het dorpje Katen stond een kerspelkerk waar ook de Spooldenaren tot ver in de Middel­eeuwen ter kerke gingen. Tijdens een watersnood­ramp, in 1444, werd het dorpje uiteindelijk door de golven verzwolgen en kwam het midden in de nieuwe bedding van de IJssel te liggen.
Het Katerveer
De plek werd Cathendol of Catertol genoemd, wat oorspronkelijk een heffing op visvangst inhield. Pas later, met het beter bevaarbaar worden van de rivier, werd hier ook de Katentol van passerende schepen mee aangeduid.
Het Katentol behoorde aanvankelijk tot de abdij van Elten, die het in 1240 in ‘eigen gebruik’ en ‘eeuwigdurende erfpacht’ aan Deventer gaf.
Frederick van Blankenham, bisschop van Utrecht, gaf in 1396 aan dat het veer in bezit moest komen van de pastoor van Cothen (Katen), om zo het kerkbezoek mogelijk te maken voor de inwo­ners van het aan de overkant liggende Spoolde.
In 1437 verdween het veer uit bisschoppelijke handen, maar daarbij was wel bedongen dat het nooit in handen van de Geldersen mocht komen. Het Katerveer kwam in 1454 in zijn geheel in eigendom van de stad Zwolle. Het zou pas na de totstandkoming van de eerste IJsselbrug in 1930 uit de vaart worden genomen.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog kwam de pont nog twee keer, zij het voor korte tijd, in de vaart. In 1940 nadat het Nederlandse leger de IJs­selbrug had opgeblazen en in 1945 toen de Duit­sers, vlak voor hun nederlaag, hetzelfde deden.
De keuze van de plek bracht niet alleen Spool­de in beeld maar was ook van belang voor de ont­wikkeling van de stad Zwolle, want Zwolle werd nu een belangrijke pleisterplaats voor het verkeer naar het noorden.
Spoolderberg
Dat de bisschop van Utrecht de Spoolderberg als vergaderplaats uitkoos, was niet toevallig. Het sloot mooi aan bij gebruiken uit de Germaanse tijd, waar verhogingen ook vaak als ‘hulde- en rechtplaats’ werden aangeduid. Beide aspecten kregen in de nieuwe situatie een vervolg.
In 1308 was het de toenmalige bisschop van Utrecht, Guy van Avesnes, die de IJssel overstak en op de Spoolderberg, in aanwezigheid van ‘rid­dere ende knapen en dat mene Lant’, het dijkrecht vaststelde. De bijeenkomst was opgezet om de waterstaatszaken definitief goed te regelen. In die tijd was men er ook al van overtuigd geraakt dat het water een vijand was die gezamenlijk aange­pakt moest worden. Geen overbodige luxe, zoals uit de geschiedenis van Spoolde zal blijken.
In het jaar 1456 vond er weer een belangrijke gebeurtenis plaats, want toen kwam landsheer David van Bourgondië naar de plek om vrede te sluiten met de Overijsselse steden.
Ook inhuldigingen van de nieuwe landsheer vonden op de Spoolderberg plaats. De Spool­derberg zou tot aan de Tachtigjarige Oorlog een belangrijke vergaderplaats blijven.
Het aanzien van de Spoolderberg is na eeuwen drastisch veranderd. Het is nog slechts een bergje, een restant van het eens allergrootste rivierduin van Salland, dat door de automobilist die richting oude IJsselbrug rijdt, nog nauwelijks opgemerkt wordt.
In de loop van de tijd werd het zand voor allerlei doeleinden gebruikt, onder meer voor de aanleg van een schans, die deel uitmaakte van een verdedigingslinie van de stad tot de IJssel, terwijl ook bewoners er regelmatig zand haalden voor eigen doeleinden. De berg zou misschien totaal verdwenen zijn als niet in 1644 het markebestuur had besloten dat afgraven voortaan alleen tegen betaling was toegestaan. Alleen de stad Zwolle zou er nog voor niets mogen graven.
Bij de aanleg van de Willemsvaart was de Spoolderberg een storende hindernis. De water­weg werd er omheen gelegd maar aan de zuidkant werd toch nog een stuk van de berg afgegraven.
Het kunstwerk ‘Le Chêne’ (de machtige eik) van kunstenaar André Boone dat onder aan de Spoolderberg staat, symboliseert de verschillende culturen die in de loop der eeuwen aan dit rivier­duin zijn voorbij getrokken.
De marke Spoolde
Ondanks het feit dat de bewoners neerstreken op de hoger gelegen rivierduinen, hadden ze het toch niet altijd gemakkelijk. Aanvankelijk lag het omringende veen nog hoog genoeg om geschikt te zijn voor veeteelt, maar in de eeuwen daarna ging het veen zo inklinken dat het veel lager kwam te liggen. Dat leidde, vooral in herfst en winter, regelmatig tot wateroverlast en overstromingen.
Niettemin is Jan van de Wetering in zijn boek Vergeten levens van mening dat er omstreeks 1600 in Salland door ontginning en bijpassende ont­watering al een tamelijk stabiele situatie was ont­staan. Spoolde, liggend in het stroomdal van de IJssel, lag toen in een vruchtbaar deel. De grond was samengesteld uit rivierklei en klei op veen dat uitermate geschikt bleek voor veeteelt. Toch heeft Spoolde eeuwenlang een gebied gehad dat geschikt was voor akkerbouw; het gebied tussen de Spoolderenkweg en de IJssel, dat ook nu nog steeds de Spoolderenk heet.
Spoolde was een marke. Een marke is een middel­eeuws collectief van grotere boeren die gezamen­lijk het beheer en gebruik van hun gemeenschap­pelijke gronden regelden. De marke Spoolde werd begrensd door de marken Assendorp, Schelle, Voorst, Westenholte en de rivier de IJssel. Het centrum van de marke bestond uit cultuurgrond met boerderijen, omgeven door woeste gronden.
Regelmatig kwamen de markegenoten bij elkaar om, onder voorzitterschap van de mar­kerichter, diverse zaken betreffende de marke te bespreken. Niet iedereen mocht deel uitmaken van het bestuur, alleen de zogenaamde geërfden of gewaarden, zij die eigendom bezaten. Zij kregen daarmee het recht vee in te scharen in de gemeen­schappelijke weide, de meente, die tussen de huidi­ge Meenteweg en de wetering gelegen was. Het was gebruikelijk weidegronden af te sluiten met doorn­hagen die tot circa 1.20 m gesnoeid werden. De akkerbouw vond voornamelijk plaats op de Spool­derenk, waarbij elke markegenoot, al naar gelang zijn bezit, een of meer akkers toebedeeld kreeg.
Het buitendijkse land gerekend vanaf de Katerveersluis werd achtereenvolgens genoemd: de Spoolderwaard, de Spoolderwelle, de Spool­derzaaiwaard – kennelijk een gebied waarop ook landbouw mogelijk was – en de Vreugderijker­waard, die nu volledig omgevormd is tot natuur­gebied.
De Spoolder Hang (een oude rivierarm) was evenals de rivier de IJssel van groot belang voor de visvangst. Het markebestuur bemoeide zich dan ook nadrukkelijk met de visrechten.
Naast de eigenaren van de gewaarde boerde­rijen konden keuters of katers (kleine boeren) soms tegen betaling ook gebruik maken van mar­kegronden. Een enkele keer mochten ze zelfs een stukje grond ontginnen.
De markerichters woonden zelf vaak niet in Spoolde, want de erven werden meestal bewoond door de pachters, ook wel meyers (meiers) of huysluyden genoemd. De markerichters werden bij toerbeurt gekozen. Vrouwen zaten niet in het markebestuur, zij moesten voor een waarnemer zorgen. Het waren de notabelen die eeuwenlang het markebestuur vormden. Het duurde tot na de Franse tijd voordat de eerste boer, Meyerink, ook zitting mocht nemen in het markebestuur, nadat hij eigenaar was geworden van ‘Erve de Venus’ (zie het hoofdstukje over deze boerderij, pagina ..).
De markeboeken van Spoolde
De afspraken binnen het markebestuur werden gemaakt, werden jarenlang opgetekend in de mar­keboeken. Het eerste Spoolder markeboek dateert uit 1489, het laatste werd in 1870 geschreven. Het is jammer dat er geen gegevens van honderd jaar eerder zijn. We hadden dan kunnen weten of Gheerd van Spoelde, een bekende naam uit de vroege Zwolse geschiedenis, ook daadwerkelijk iets met Spoolde te maken heeft gehad, zoals de naam doet vermoeden. Deze schepen van Zwolle liet in 1394, ter wille van zijn zielenheil en dat van zijn familie, een testament opmaken waarin stond dat veel van zijn goederen aan de kerk zouden worden nagelaten. Daarvoor moest een kapel gebouwd worden en een kerk. Dit was het begin van de bouw van de Onze Lieve Vrouwekerk.
In de oudste boeken wordt wel gesproken van een ‘Hof thoe Spoolde’, maar het blijft gissen of Gheerd have en/of goed in Spoolde heeft gehad.
In het eerste markeboek (1489) wordt in hoeveelheden roeden en voeten aangegeven hoe groot ieders bezit was. Op dat moment waren er nog maar tien hoeven in Spoolde, in 1626 gaat het over vijftien hoeven.
Zorgvuldig worden belangen van iedereen vastgelegd: ‘Ganzen en eenden die in ’t land van andere luyden komen mag men doodslaan!’. Heel vaak gaat het over zaken als het onderhoud van de IJsseldijk en kribben, het hakken en verkopen van hout, het onderhoud van sloten, wegen en dui­kers, maar ook wel over het recht op visserij.
In de hierna volgende stukken komt de rol van het markebestuur verschillende keren naar voren.
Het ‘buitentje’ de Hertsenberg
Eeuwenlang stond midden in de zogenaamde Spoolder polder, gelegen tussen het Mercure hotel en de Nilantsweg, boerderij de Hertsenberg. Met de sloop van de boerderij in 1997, werd er ook een stuk geschiedenis afgesloten.
Van oudsher lag de gemeente Zwollerkerspel als een ring om de stad Zwolle. De invloed van de stad was groot. Aanvankelijk was de kerk eigenaar van de omliggende gronden van de stad, later waren het de adel en rijke burgers uit de stad die landerijen en huizen bezaten in het kerspel.
Vaak werd er op hun bezittingen een zogehe­ten spieker gebouwd, doorgaans niet veel meer dan een voorraadschuur. Meestal werd die in de loop van de tijd uitgebouwd tot een bewoonbaar pand, waarna het een buitenplaats werd. Veel moet men zich aanvankelijk nog niet voorstellen van het woongenot. De huizen werden meestal alleen ’s zomers bewoond, ’s winters trokken de bewoners naar de comfortabele binnenstad. Dit zal ook het geval geweest zijn met de Hertsenberg.
Benedictus van Hertenbergh
De naam Benedictus van Hertenbergh is gekop­peld aan het huis dat eeuwenlang midden in de Spoolder polder lag. Benedictus had een smederij in de Voorstraat op nummer 43, waar vooral spel­den werden gesmeed.
In 1690 duikt de naam Hertsenberg voor het eerst in de archieven op. Benedictus zat toen ken­nelijk in geldnood en leende van een zekere Arent van Brevoort honderd caroli guldens. Hij gaf hier­voor zijn huis en akkers genaamd ‘den Herten­berg’, gelegen in Spoolde, in onderpand.
Uit de registers kunnen we opmaken wat hopman Abraham van Sonsbeek (kapitein in het leger) zoal in bezit kreeg toen hij het in 1789 erfde:
– een caterstede (keuterboerderij) den Hertsen­berg* met daarbij gelegen weide en plantsoen, benevens twee en een halve koeweyde op de Spoolder Weerd;
– de weydekamp genaamt het Lange campjen, groot 1 morgen** mede gelegen in Spoolde;
– de weydecamp genaamt den Boomgaard groot ½ morgen mede gelegen in Spoolde;
– het hooycampje genaamt het Laage campje groot ½ morgen mede in Spoolde gelegen;
– een Hagentje genaamt Uilengaren groot ¼ mor­gen meede in Spoolde gelegen.
Verder nog wat akkertjes bouwland, die zowel in Spoolde als in Westenholte lagen.
Het huis bleef een aantal jaren in handen van Van Sonsbeek, hoewel ook hij weer geld leende en daarbij de buitenplaats in onderpand gaf. In die tijd moet er ook een nieuw gebouw bijgezet zijn, want in het huis dat de familie Zieleman later jaren lang zou bewonen, is een eerste steen gemet­seld met het jaartal 1818.
Van kamerbewoner tot eigenaar
In 1832 komen de eerste kadasterkaarten. We krijgen dan een beeld van wat er zoal aan opstallen in Spoolde staat. Het gebied van de Hertsenberg strekte zich toen uit vanaf de Beukenallee tot aan de IJssel.
Naast de oorspronkelijke spieker, die tot caterstede uitgebouwd was, zien we het (nieuwe) gebouw dat uit 1818 dateerde. Er was toen al weer een andere eigenaar, Franciscus Clement Tine­ken. Tineken woonde er zelf niet, hij verhuurde kamers. Eén daarvan werd bewoond door tim­merman H. van Zwolle, die de opdracht kreeg maar liefst 97 zware bomen (eiken en linden) die op dat moment op de buitenplaats Hertsenberg stonden, te verkopen. In 1840 overleed Tineken, waarna de Hertsenberg opnieuw verkocht werd. Uit een advertentie in de Zwolse Courant uit 1841 blijkt dat er sprake was van twee gebouwen, een huis en een caterstede met lanen, tuin en plan­tagien en zelfs een duiventil. De oorspronkelijke caterstede had intussen zijn beste tijd gehad en was vrijwel een bouwval. Fortuin, de nieuwe eige­naar, liet het in 1849 afbreken.
Ook nu weer bewoonde de eigenaar niet de buitenplaats maar verhuurde een kamer, aan­vankelijk aan ene Jacob van den Berg en later aan Gerrit Willem Zieleman. Wijnkoper Nicolaas Pruimers was tussen 1852 en 1860 eigenaar van de Hertsenberg. Hij was bang dat het verblijf ver­loederde als het niet regelmatig bewoond werd en deed daarom zijn uiterste best om Zwolse families voor ‘een gezond’ verblijf naar zijn buitentje te lokken. Hij plaatste hiervoor kleine advertenties in de Zwolse Courant. Uit de advertenties blijkt dat er sprake was van meerdere kamers, waarvan één nog steeds werd bewoond door Gerrit Willem Zieleman. Op de kadasterkaart van 1880 valt te zien dat er intussen ook een boerenschuur naast gezet was. Bovendien valt er uit op te maken dat het huidige Hertsenbergpad al een duidelijke voorganger had. Zowel vanaf de Meenteweg als vanaf de Beukenallee was er een toegangsweg naar de boerderij.
Na de Franse tijd ontstonden er andere ideeën over het nut van de markegenootschappen, deze zouden moderne ontwikkelingen te veel in de weg staan. Vooral in Oost-Nederland werd toen veel ‘gemene’ grond aan particulieren verkocht. Ook in Spoolde gebeurde dit tussen 1837 en 1847. Een deel van de vrijkomende grond werd door boeren gekocht, het overgrote deel kwam echter in han­den van rijke particulieren.
Zo kocht Eusebius Alexander Buisman in 1875 een flink deel van het grondgebied van de Hertsenberg om daar zijn villa de Vijverberg te laten bouwen. Ook het ZAC-terrein (nu Kater­veerpark) werd op een voormalig stuk grond van de Hertsenberg aangelegd.
In 1910 kreeg Gerrit Willem Zieleman de kans om van huurder, eigenaar te worden. Vanaf dat moment tot het midden van de jaren negentig van de twintigste eeuw zou de naam Zieleman gekop­peld blijven aan de Hertsenberg. Geen wonder dat in Spoolde het begrip ‘Zielemanpaadje’ gemakke­lijker in de mond lag dan Hertsenbergpad.
Zoon Jan, getrouwd met Geertruida van de Wetering, werd in 1918 zijn opvolger. Het echt­paar kreeg vijf kinderen. Het weggetje naar de Nilantsweg kreeg voor hen een bijzondere beteke­nis, want maar liefst drie kinderen haalden hun geliefde uit dat stukje Spoolde. Zoon Gerrit Wil­lem (geb. 1922) bleef op de boerderij achter en zette het bedrijf voort.
Gerrit Willem (Gait) Zieleman
Oud-Spooldenaar Wolter Groeneveld groeide op in één van de afgebroken punthuisjes aan de Nilantsweg, die plaats moesten maken voor de aanleg van de A28. Hij schreef, in een terugblik op zijn leven, over herinneringen aan de Hertsenberg en de familie Zieleman. Hij was ongeveer van dezelfde leeftijd als de toekomstige boer Gait. Hij verhaalt over de eindfase van de Tweede Wereld­oorlog, toen de IJssellinie aangelegd werd en de Duitsers jonge Nederlanders verplichtten om zich te melden voor werk in Duitsland, de ‘Arbeitsein­satz’:
‘Wolter en Gerrit Zieleman zitten op dat moment in hetzelfde schuitje en lopen gevaar. Ze besluiten onder te duiken en buiten de greep van de bezetter te blijven. Overdag lukt dat het best door werkzaamheden te verrichten in en om de Hertsenbergboerderij. Het plukken van appels is daarbij een veelvoorkomende bezigheid. De grote boomgaard, met zijn grote hoeveelheid hoogstam-fruitbomen biedt een prachtige schuil­plaats. Je hebt een hoge ladder nodig om helemaal bovenin te komen. Van daaruit maken ze soms spannende dingen mee. Vaak zijn ze getuige van overvliegende geallieerde jachtvliegtuigen, die het gemunt hebben op station en treinwagons. Duits afweergeschut probeert deze vliegtuigen neer te halen, dus al met al levert dat nogal wat span­nende taferelen op.
Spoolde is in die tijd een belangrijke verde­digingslinie voor de Duitsers; er moet heel wat gegraven worden om de IJssellinie sterk te maken. Ook dat werk wordt gedaan met te werk gestelde Nederlanders, vooral Twentenaren, die dagelijks verplicht komen opdraven. Spitters of gravers worden ze genoemd, de benodigde schoppen en bijlen halen ze elke dag op bij de Hertsenberg waar ze ook ’s avonds weer ingeleverd worden. Wolter en Gerrit proberen te midden van dit alles zo min mogelijk op te vallen.’
Het echtpaar Gerrit en Gerrie Zieleman-Katten­berg kreeg zes kinderen, drie zoons en drie doch­ters. Een gesprek met zoons Dik en Jan in 2007 bracht de tijd weer terug:
‘De woonomgeving was in de jaren vijftig nog jarenlang dezelfde gebleven. Het grootste gedeelte van de grond om de boerderij was nog weiland, er lag ook nog een stuk weidegrond daar waar nu de testbaan van Scania ligt. Er was ook bouwland. Op de plek van het huidige hotel Mercure werd maïs verbouwd, waar nu de A28 ligt was nog een grote strook bouwland waar graan verbouwd werd.
Het boerenbedrijf was aanvankelijk nog niet gemoderniseerd. Twee paarden, een zwarte en een bles, verrichtten nog veel werk. Pas in de jaren zes­tig verscheen de eerste trekker en kwam je er meer vormen van mechanisatie tegen. Langzamerhand maakte het hooien plaats voor het inkuilen van gras.
In die jaren verscheen aan de horizon ook de hoog gelegen A28, duidelijk zichtbaar vanaf de boerderij, want bomen stonden er nog niet. De hoeveelheid verkeer stond in geen verhouding tot de verkeersdrukte van nu.
De veestapel bestond in hoofdzaak uit koeien. Ook in die tijd hadden boeren al met tegenslag te kampen. Vrijwel de hele koeienstapel moest geruimd worden toen in de jaren zestig mond- en klauwzeer uitbrak. Met de fruitteelt ging het ook niet goed meer en uiteindelijk werden de fruitbo­men vrijwel allemaal gekapt.’
Verkocht… gekocht… verkocht… gesloopt!
In het midden van de jaren zeventig werd de boer­derij verkocht aan de gemeente die dacht dat het gebied goed paste in haar uitbreidingsplannen. Door de bouw van het motel werd het boerenbe­staan er niet gemakkelijker op. Bovendien wilde geen van de kinderen het bedrijf voortzetten. Ger­rit besloot toen zijn koeien te verkopen en ging ‘buiten de deur’ werken. Stil zitten lag niet in zijn aard, hij was een doener. Dat leidde er toe dat hij het huis grondig ging verbouwen en het aanpaste aan de eisen van de tijd. Ook werd besloten om een gedeelte van het huis te verhuren.
Op een gegeven moment had Gerrit zoveel tijd, geld en energie in het huis geïnvesteerd, dat hij spijt kreeg van de verkoop en het tegen dezelf­de prijs probeerde terug te kopen. De gemeente ging er mee akkoord, maar stelde als voorwaarde dat zij bij verkoop het voorkeursrecht verkreeg.
Leeftijd, gezondheidstoestand, maar ook de staat van het huis leidden uiteindelijk opnieuw tot de verkoop van het huis. Midden jaren negentig verhuisden Gerrit Zieleman en zijn vrouw naar de Stinsweg in Westenholte, waar ze enkele jaren later overleden.
De gemeente zag geen enkele reden om de boerderij met opstallen in stand te houden: ‘dat zou alleen maar geld kosten!’. In 1997 werd boer­derij ‘de Hertsenberg’ gesloopt en is het pand met een lange historie voorgoed verdwenen.
* De oorspronkelijke naam Hertenbergh is veranderd in Hertsenberg.
** Een morgen is een oude landmaat, waaronder verstaan werd de hoeveelheid land die men op een morgen zou kunnen ploegen. Dat kon per plaats en gebied nog al uiteen lopen.
Op zoek naar sporen van
‘Klein Hertsenberg’
Jarenlang was er ook sprake van een Klein Hertsen­berg. Het stond op de plaats waar de Nilantsweg een bocht maakt, nu Nilantsweg 89, en waar een weg­getje afbuigt naar de dijk. Het weggetje is er nog en werd ooit de Zwarte Weg genoemd.
Toen hopman Abraham van Sonsbeek in 1789 eigenaar werd van Groot Hertsenberg, kwam hij ook in bezit van Klein Hertsenberg, dat bestond uit twee catersteden, keuterboerderijtjes. De boer­derijtjes werden meestal bewoond door mensen die werkzaam waren voor de marke Spoolde, vooral weerdmeesters. In het bevolkingsregister van 1741 staat dat aan de ene kant timmerman Arend Wijnkoop woonde, met naast hem Lam­bertus Reinders en zijn vrouw Willemina.
Lambertus was weerdmeester van de marke en moest toezicht houden op alles op en om de dijken. Hij speelde een belangrijke rol in een door markerigter Nilant in het markeboek beschreven vete tussen de buurtschap Spoolde en het Gel­derse Ierst (zie pagina 106).
Van twee katersteden naar drie huizen onder
één dak
Toen in 1832 de eerste kadasterkaarten versche­nen, vielen daarop duidelijk de twee huizen van Klein Hertsenberg te herkennen. Op den duur werd Klein Hertsenberg losgeweekt van zijn grote broer, ook al kwam het ook nu weer in handen van gegoede families.
Zo werd mr. J.M. van Rhijn in 1841 als eige­naar genoemd. Hij was getrouwd met Elisabeth Nilant, dochter van burgemeester Nilant, die op dat moment in het vlakbij gelegen IJsselvliet woonde.
Bij de volkstelling van 1860 kwam Klein Hert­senberg opnieuw in beeld. In één van de huizen woonde toen de weduwe Halfwerk. Kennelijk had zij enige tijd later het huis kunnen kopen, want in de Zwolse Courant van 1883 staat een advertentie waarin zij als eigenares een katerstede, genaamd Klein Hertsenberg, te koop aanbood, bestaande uit huis, schuur, bakhuisje en tuingrond, groot vijf are.
Er moet na die tijd een ingrijpende verande­ring hebben plaats gevonden. Uit een advertentie van 1888 blijkt dat baron De Vos van Steenwijk op dat moment eigenaar was en zijn bezit wilde ver­kopen. Het ging om de verkoop van drie huizen onder één dak met bouwland, groot 21 roeden,
24 ellen. Uit de advertentie valt verder op te maken dat de drie huizen enkele jaren daarvoor gebouwd waren en dat twee ervan verhuurd waren voor ‘elk ƒ 1,40 per week’. Waarom de oorspronkelijke huizen verdwenen zijn is niet bekend. Deze huizen mogen dan verdwenen zijn, de naam Klein Hertsenberg bleef bestaan. Ook in 1922 dook die naam nog op toen een zekere Bredewout zijn bezit te koop aanbood als ‘war­moezerij Klein Hertsenberg’. Het ging om een ‘boerenhuis, met schuren, hooiberg, steltenberg en tuingrond’. De naam warmoezerij duidt op goede tuingrond. Kennelijk kon de groente in de luwte van de dijk goed gedijen.
Ook na de oorlog, in de jaren vijftig, werd op die plek nog volop groente geteeld. In die tijd woonde groenteteler Piet Kluin in het middelste huisje. Het was weliswaar een klein huisje, maar hij had wel de beschikking over alle achter het perceel gelegen tuingrond. Zijn zelfteelt was niet voldoende voor zijn handel. Dagelijks moest hij naar de veiling om het assortiment aan te vullen. Op de bakfiets trok hij de wijk in om zijn groente uit te venten.
Van sloop naar nieuwbouw
Veel oudere Spooldenaren zullen zich de drie huisjes met hun diverse bewoners nog herinne­ren. Erg comfortabel wonen was het er niet. De huisjes waren vochtig en het woei er soms dwars door heen, de slaapkamers op zolder lagen direct onder de pannen. Uiteindelijk zijn ze in 1969 onbewoonbaar verklaard en geveild.
Joop Stoffer werd toen de nieuwe eigenaar voor een bedrag van 24.000 gulden. Hij wilde de optrekjes slopen en er één nieuw pand voor in de plaats zetten. Het duurde nog wel even voor hij daarvoor toestemming kreeg, maar in 1974 kwam de vergunning af. Voor de nummers 85, 87 en 89 mocht één huis terugkeren: Nilantsweg 89.
Uit de oude bouwtekening kunnen we nog enigs­zins het beeld van vroeger terugvinden. De nieu­we eigenaar nam zelf de sloop en bouw ter hand en kwam daarbij wel voor verassingen te staan. De wanden van één van de huisjes waren met leem aangesmeerd, geen wonder dat er een vochtpro­bleem was. Eén huisje had een zijkamer waar nog heel veel gereedschap van een klompenmaker lag. De vondst duidt wellicht op een vroegere klom­penmakerij. Elk huisje had een schoorsteen en het wemelde er nog van de bedsteden. Bij één van de huisjes zat zelfs een waterput in de kamer.
In de achtertuin kwam hij ook een grote waterput tegen. Joop groef hem uit en maakte hem schoon. Dat leverde vooral veel stukken porselein op. Hij lijmde de stukken zo goed en zo kwaad als het kon aan elkaar, maar niet met de juiste lijm. Het museum aan de Melkmarkt had daarom geen belangstelling voor zijn bodem­vondst. Dat lag anders met een gevonden Zeeuwse spreukschaal. Na deskundige restauratie werd die in de museumcollectie opgenomen. De schaal draagt ook nog een spreuk: ‘Luiheid wordt beloond met armoede’.
Bij de sloop van het huis bleek ook dat het dak nog steeds gedragen werd door dennenstammen. Na de afbraak is rondom de bestaande fundering een nieuwe gemaakt, een zogenaamde schort. Bij het metselen van deze nieuwe fundering ontdekte men dat de oorspronkelijke fundering verder doorliep, want er kwamen fundamenten van een boerderij te voorschijn. Misschien is het vroegere Klein Hertsenberg toch groter geweest dan het latere en zijn de drie huisjes op een deel van het oorspronkelijke Klein Hertsenberg neergezet.
Spoolde en de strijd om
het ‘frikadelleneiland’
Eeuwen geleden lagen er in de IJssel, niet ver van het Katerveer, een paar eilandjes, eigenlijk een paar zandplaten. Eén daarvan werd, vanwege zijn vorm, ook wel ‘frikadelleneiland’ genoemd, al werd er ook wel over ‘Twiegwelle’ gesproken. Er groeide daar nogal wat twijg, in die dagen van groot belang voor het verstevigen van de dijken. Terwijl men in Spoolde dacht dat de eilandjes hen toebehoorden, dachten ze daar aan de overkant, in Ierst*, anders over. Dat leidde uiteindelijk tot een stevige vete tus­sen beide rivalen.
IJsselvliet
Wim Huijsmans heeft in 1993 in het Zwols Histo­risch Tijdschrift uitgebreid geschreven over het in 1870 afgebroken landgoed ‘IJsselvliet’. Het werd al in 1647 genoemd en was toen in het bezit van de Zwolse burgemeester Arnoldus Greven. Het land­goed lag vlak bij de IJssel en omvatte een gebied dat ongeveer vanaf de huidige Katerveersluizen liep in de richting van het Zwolle-IJsselkanaal ter hoogte van Nilantsweg 47. Ook aan de overkant van de Nilantsweg lagen nog de nodige bezittin­gen. Door vererving kwam het landgoed in bezit van Lucas Nilant, die ook een aantal keren marke­richter was. In die hoedanigheid hield hij het mar­keboek bij waarin hij een gebeurtenis beschreef, die tot het volgende verhaal bewerkt is.
Ongenode gasten
Het was november 1757. Weerdmeester Lam­bertus Reinders ging ’s ochtends bijtijds van huis om zijn dagelijkse werk te doen. Zijn eerste gang was naar de dijk, want hij had bemoeienis met alle werkzaamheden op en rond de dijk. Het was maar een klein eindje lopen want zijn huis stond niet ver van de dijk af, hij woonde al jaren met vrouw en kinderen in Klein Hertsenberg.
Juist toen hij de dijk opgeklommen was viel hem iets ongewoons op. Op het ‘frikadellenei­landje’ in de IJssel waren twee mannen bezig twijg te snijden en zo te zien waren het geen Spooldena­ren. Nee het waren lui van de overkant, uit Ierst.
Lambertus liet dat niet over zijn kant gaan. Had Spoolde immers niet het eigendomsrecht over dat eilandje? Hij regelde bij buurtgenoot Cooyman een boot, charterde twee mannen en roeide naar het eilandje toe. De twee mannen uit Ierst hadden niets in de gaten en gingen rustig door met het snijden van twijg. Ook merkten ze niet dat Lambertus en zijn mannen hun schuit inpikten en daarmee naar de Spoolder kant terug voeren.
Eenmaal terug bracht Lambertus verslag uit bij markerigter Nilant. Op diens advies stopten ze de boot goed weg in de sloot bij een boer, iets ver­derop; voor alle zekerheid hadden ze de riemen er ook uit gehaald. Toch was die boot in februari van het jaar daarop al weer in Ierst terug. De Ierstena­ren kozen daarvoor het juiste moment, want hun actie vond plaats op het moment dat de Spoolder boerenjongens hun vastenavondfeest vierden in de Moriaen, een herberg onderaan de Spoolder­berg.
Spoolde in actie en zegeviert
Toen markerigter Nilant in het daarop volgend najaar vanuit zijn raam naar buiten keek, kon hij zijn ogen bijna niet geloven. In de verte, op het frikadelleneiland, zag hij een hele horde, onbe­kende mannen twijg snijden. Met volle vrachten vertrokken ze naar de Gelderse kant.
Nilant wist wat hem te doen stond. Hij wist een dertiental boeren zo ver te krijgen dat ze met een geleende boot van veerman De Leeuw ook naar het twijgeiland voeren.
‘Probeer zoveel mogelijk twijg te snijden als je kunt’, voegde hij de mannen toe, ‘maar denk er aan, er wordt geen geweld gebruikt en gescholden wordt er evenmin; mocht het zo zijn dat je over­meesterd wordt en ze vragen je wie jullie gestuurd heeft, dan zeg je: de Heeren erfgenamen van Spoolde!’
Toen de Spooldenaren in de middag vertrok­ken, zagen ze al gauw dat de lui van Ierst met z’n veertienen waren. Eén man meer schrok hen niet af en aangekomen op het eiland begonnen ook zij hun twijg te snijden. Zwijgend deden beide par­tijen hun werk.
Markerigter Nilant sloeg vanuit zijn landhuis met de verrekijker het schouwspel gade. Hij zag twee mannen van Ierst wegvaren, terwijl de schuit nog maar halfvol lag met twijg. Dat leek hem niet helemaal pluis, zeker niet toen hij één van de Iers­tenaren, eenmaal aan wal beland, ‘met gezwinde pas’ naar Huize Ierst zag rennen. Dat leek hem geen zuivere koffie. Gauw stuurde Nilant iemand naar het eiland om zijn mensen te waarschuwen op hun hoede te zijn. Nilant maakte zich niet ten onrechte ongerust, want het duurde niet lang of hij zag vanuit Ierst vier mannen naar het eilandje varen. Erger nog, twee van hen hadden een gela­den snaphaan (geweer) bij zich. Bij het eilandje gekomen losten ze zelfs een paar schoten in de lucht, kennelijk wilden ze de tegenpartij intimide­ren. Tevergeefs, onverstoorbaar bleven de Spool­denaren hun twijg snijden. Er werd nog een paar keer geschoten. Ook aan de vaste wal hadden ze nu in de gaten dat er iets aan de hand moest zijn. Boven aan de dijk sloeg Papen Hendrik met een zekere ongerustheid het schouwspel gade, zelfs de meid kwam op het lawaai af. Er vielen verder geen schoten meer. Wel gingen beide partijen gewoon door met twijg snijden. Het was al laat toen de Spooldenaren met grote bossen twijg aan de wal terugkeerden.
De volgende dag wilden ze weer gaan, maar zware regen stond dat in de weg. De Ierstenaren waren er wel, maar niet voor lang, ook zij moesten buigen voor de regen. De heer van Ierst scheen ook even langs geweest te zijn en hij had zijn men­sen gevraagd of er gisteren ook ‘van die donders bij waren die destijds de schuit weggehaald had­den?’. Nou die waren er zeker bij geweest!
Nilant was nog niet helemaal tevreden en kwam met een nieuwe actie. Hij vroeg de boeren of ze de maandag daarop ieder met twee man wilden komen om vervolgens met z’n allen, met de schuit van veerman De Leeuw, af te varen naar het andere eiland, de Grote Welle. Met maar liefst 23 mensen gingen ze op pad. Er was die dag geen Ierstenaar te bekennen. Aan het eind van de dag keerden ze met een enorme hoeveelheid twijg terug. De bossen twijg werden opgeslagen in de ‘Bourenhof’ bij IJsselvliet. Het zou later gebruikt worden voor versterking van het lange hoofd aan de IJssel.
De strijd leek beslecht. Ierst had zich kennelijk gewonnen gegeven. Spoolde ging er vanuit dat het eigendomsrecht over de eilandjes sindsdien defi­nitief aan hen toebehoorde.
* Aan de Gelderse kant tegenover Spoolde lag ooit het kasteel Ierst. Begin negentiende eeuw werd op de plek van het vervallen kasteel boerderij de Ierst gebouwd. De naam Iersterweg herinnert ons ook nog aan het vroegere kasteel.
Erve de Venus
Wie de stad Zwolle, komend vanaf de oude IJssel­brug, binnenrijdt, ziet al gauw een gebouw opdoe­men dat je niet direct de benaming Venus zou geven. Zo mooi is het verzorgingshuis, architectonisch gezien, nou ook weer niet. Als we weten dat Venus de godin van de liefde voorstelt en vaak als symbool van de eeuwige schoonheid gezien wordt, kan men zich afvragen waarom ooit voor deze naam gekozen is. De naam heeft echter alles met de geschiedenis van het pand te maken.
‘Van de Vene’s hoeve?’
Rond de Middeleeuwen was de bebouwing in Spoolde nog heel beperkt. Alleen op de hoger gelegen gronden kon men zich veilig vestigen: op de rivierduinen langs de Meenteweg en gedeelte­lijk van de huidige Nilantsweg. En natuurlijk ook op en langs de in die tijd nog aanzienlijke Spool­derberg met z’n zich redelijk ver uitstrekkende uitlopers. De nederzettingen waren aanvankelijk in bezit van de kerk, voornamelijk van het Bethle­hemklooster, maar later ook van mensen van adel en uit de gegoede burgerij. Grootgrondbezit bleek een goede manier van geld beleggen te zijn.
In het markeboek van 1489 staat vermeld dat een zekere mevrouw Van de Vene een hoeve bezat. Er wordt wel beweerd dat de benaming ‘Van de Vene’s hoeve’ tot de verbastering ‘De Venus’ heeft geleid. Het blijft slechts gissen.
De ‘Venusredoute’
Duikend in de markeboeken stuiten we in 1647 op ‘Erve de Venus’. Een zekere Nicolaes van Hemich en Elsemien Waeckmans kwamen op dat moment in het bezit van erve en goed ‘De Venus’.
De Tachtigjarige Oorlog was toen bijna afge­lopen (1648). Het gebied waarin de Venus lag maakte deel uit van een verdedigingslinie, aan­gelegd op aandringen van prins Maurits om een opmars van de Spanjaarden naar de Noordelijke Nederlanden te verhinderen.
De linie, die aanvankelijk in een rechte lijn liep van het toenmalige Katerveer naar de stad Zwolle, had drie versterkingen: de Katerschans (bij de IJssel aan het Katerveer), de Bergschans (bij de Spoolderberg) en de Luurderschans, op de plaats van de huidige fietstunnel onder het spoor bij de Nieuwe Veerallee. Later werd er een schans over de IJsseldijk, in de richting van het huidige Engelse Werk, bijgebouwd die de naam Nieuwe Schans kreeg. Deze moest vooral de zwakke plek in de verdedigingslinie ‘afdekken’.
Jarenlang werd de linie verwaarloosd. Mensen uit de buurt stalen zelfs zand en stenen van de ver­dedigingswerken. In het rampjaar 1672 (de Repu­bliek der Zeven Verenigde Nederlanden werd aangevallen door Engeland, Frankrijk en de bis­dommen van Munster en Keulen) kwam hen dat duur te staan. Dat vroeg om maatregelen. Menno van Coehoorn (1641-1704), de bekende vesting­bouwer, maakte plannen om de Zwolse linie te verbeteren en vooral om de Nieuwe Schans ingrij­pend te moderniseren. De Nieuwe Schans op de IJsseldijk moest wijken voor een zogenaamd dub­bel hoornwerk met daarnaast een drietal nieuwe redoutes. Dat waren wat kleinere schansen met alleen uitstekende hoeken. Eén van die redoutes kreeg de naam Venusredoute. Het kan haast niet anders of die naam is gekozen vanwege de in de nabijheid gelegen Venushoeve.
Na het overlijden van zijn vrouw trouwde Nicolaes van Hemich in 1654 opnieuw. Uit de beschrijving van de erfenis bleek dat er sprake was van een huis en een erve, niet ongebruikelijk in die tijd. Enerzijds een soort van buitentje met daaraan verbonden een katerstede (keuterboerderij), waar de meier (de pachter) op woonde. Hij zorgde voor onderhoud en inkomsten, terwijl de eigenaar, doorgaans ’s zomers, op z’n buitentje kon vertoe­ven. Meestal ging het bezit door vererving over in andere handen. Soms werd maar een deel van het bezit geërfd, zoals in 1733 toen een zekere majoor Goris Rouse tweederde deel kreeg. Enkele jaren later werd het bezit opgedeeld in de helft voor de weduwe Rouse en de andere helft voor een zekere Walraven.
Toch waren het nog steeds vooraanstaande families, zoals Rouse en Walraven, uit de stad Zwolle die erf en goed in bezit hadden. Zo stamde Rouse uit een familie van officieren en Zwolse regenten en behoorde de familie Walraven ook tot de notabelen.
Uit de archieven komen we meer te weten over de eigenaren dan over de bewoners van ‘Erve de Venus’. De markeboeken moeten ons inzicht geven over hun bewoners, Gerrits bijvoorbeeld. Rondom hem speelde zich in de achttiende eeuw een merkwaardige affaire af.
Optocht met koeien
Het markebestuur, dat bestond uit mensen die huizen en/of landerijen in de buurtschap bezaten, zag er streng op toe dat men zich aan de regels hield en dat betalingen door de meiers voor gebruik van gronden op tijd plaatsvonden. Zo was Spooldenaar Gerrit Gerrits volgens hen jarenlang in gebreke gebleven. Hij had gebruik gemaakt van de weilanden in de Spoolderenk, maar er drie jaar lang niet voor betaald. In 1728 nam het bestuur maatregelen en schakelde de ‘gerichtsdienaar’ in.
Zo zien we op een gegeven moment niet min­der dan vijf mannen met vier koeien vanuit de Spoolderenk door de buurtschap trekken. Twee markeknechten, aangevuld met enkele extra krachten, moesten de klus klaren. Het waren de koeien van Gerrit Gerrits die op de Venus woon­de. Gerrit was stomverbaasd toen hij de stoet zag aankomen, hij was zich van geen kwaad bewust. Er moest een misverstand in het spel zijn. Dat was inderdaad het geval, want zijn vrouw Geesje was eerder getrouwd geweest, ook met een Gerrit Ger­rits, die inmiddels overleden was. Dat was degene die zijn verplichtingen niet was nagekomen. Het markebestuur moest uiteindelijk bakzeil halen en moest zelfs in de buidel tasten, want de mannen die extra ingeschakeld waren presenteerden de rekening voor de geleverde assistentie: vier gulden en vier stuivers.
In boeren handen
In de Franse tijd constateerde men dat de verdedi­gingslinie onherstelbare gebreken vertoonde.
Herstel zou ontzettend veel geld kosten en dat geld was er niet. Bovendien hadden dergelijke ver­dedigingswerken geen militaire betekenis meer. Koning Lodewijk Napoleon gaf opdracht de ves­ting te slopen. In 1809 werd de verdedigingslinie al voor een deel ontmanteld.
Langzamerhand kwamen er ook meer erven in handen van de boeren zelf. Wat de Venus betreft was dat al het geval in 1778. Veerman Jan Meye­rink, getrouwd met Trijntje Zwakenberg, kreeg via de erfgenamen van Rouse en Walraven ‘Erve en Goed’ in handen. Als eigenaar van ‘de Venus’ behoorde hij nu ook tot het College van Erfge­namen waarmee het recht verkregen werd toe te treden tot het markebestuur.
Verschillende generaties Meyerink zijn vervol­gens eigenaar van de Venus geweest. Een Jan Mey­erink werd later zelfs markerigter, ondenkbaar in de eeuw daarvoor. Als voorzitter deed hij onder­meer het voorstel bij de toegang tot de Spoolder­berg een slagboom te plaatsen om te voorkomen dat iedereen er zomaar zand weghaalde.
Meyerink was niet de enige boer in het mar­kebestuur geweest. In 1842 werd ook W. Aalbers genoemd, die de boerderij aan de Nilantsweg (101) had gekocht van nazaten van Rhijnvis Feith.
‘Kapitaal Boeren Erve de Venus’ te koop,
andere bestemming
In 1857 bood Jan Meyerink de ‘Kapitaal Boeren Erve de Venus’ te koop aan. De advertentie in de Zwolse Courant geeft ons een aardig kijkje op aard en omvang van het erf. Er was sprake van twee gebouwen, een herenhuis en een boerenhuis. Het herenhuis stond tegen het boerenhuis aan, had ruime vertrekken, een kelder, keuken en zolder en was ‘geschikt voor zomer en winterverblijf’. Bovendien had het ‘fraaie uitzichten op de rivier den IJssel’. In een tussenzinnetje stond dat het herenhuis ‘voor weinige jaren geheel nieuw gebouwd’ was.
Of de boerderij in die tijd ook vernieuwd was staat nergens vermeld. Wel krijgen we de volgende informatie: het ‘zeer sterk en ruim gebouwd boe­renhuis’ heeft drie ruime vertrekken, twee water­vrije melkkelders en ‘een deele met stallingen voor paarden en koeyen’.
Het agrarische krijgt nog meer nadruk als we lezen dat er ook nog twee grote schuren bij horen met berging voor wagens, gereedschappen en stal­ling voor paarden en rundvee, met daarnaast nog een paar varkenshokken, twee hooibergen met daarbij behorende wei-, hooi- en bouwlanden, alsmede bos en tuingrond die zich her en der in Spoolde bevond, naast de Willemsvaart bij land­goed de Hertsenberg en in de Spoolderenk.
Buysman, de nieuwe eigenaar, had kennelijk ook andere bedoelingen met het pand. Zowel in 1870 als in 1875 vinden we advertenties in de Zwolse Courant waarbij gesproken wordt over uit­spanning de Venus. Er was muziek te horen en je kon er kijken naar het oplaten van ‘twee luchtbal­lons’, waarvan één groot ‘met een schuitje waarin zich twee personen zullen bevinden’. In 1890 werd op landgoed de Venus een zendingsfeest georganiseerd.
De uitspanning heeft zich waarschijnlijk in en rond het herenhuis afgespeeld, want er was nog steeds sprake van een boerenbedrijf wanneer de volgende eigenaar, H. van Ittersum, in beeld komt. Zelf woonde hij in het herenhuis, maar zijn boerderij ‘met de daarbij behorende landerijen, boomgaard en moestuin, groot 8 ha’, bood hij voor een periode van zes jaar te huur aan. Hij ging niet zo maar met iedereen in zee want hij wilde dat elke inschrijving vergezeld werd door ‘twee solide borgen’. Na het overlijden van Van Ittersum zette zijn vrouw de verhuur nog even door. Ze pro­beerde in haar advertentie gegadigden te lokken met de vermelding dat de Venus in de nabijheid lag van de nieuw te bouwen IJsselbrug (1930).
In 1927 bood ze het geheel te koop aan als een vruchtbaar boerenerf bestaande uit huis met schuur, tuin, vijver, arbeiderswoning, stelten­berg, alsmede bouw- en weiland, opgedeeld in de nodige percelen.
Toen verscheen de bij veel oud-Spooldenaren nog bekende Dries Tempelman op het toneel. Hij is de laatste in de lange reeks van eigenaren van Erve de Venus.
De nadagen van ‘de Venus’
De in Zalk geboren nieuwe eigenaar, Andrie (Dries) Tempelman, was aanvankelijk spoorweg­beambte en vervolgens jarenlang seinwachter. Na een ongeluk werd hij afgekeurd en ging hij verder als huizen- en landmakelaar.
Hij kocht in 1927 ‘de Venus’ met alle grond en opstallen. Het grondgebied strekte zich uit tot aan de dijk, het Engelse Werk, de bloemisterij van De Groot en liep aan de voorkant door tot aan de toekomstige Spoolderbergweg, die toen nog maar een klein weggetje was want de IJsselbrug met z’n ruime toegangsweg kwam pas twee jaar later tot stand. De familie ging wonen in het achterhuis, dat nog steeds een boerderijachtig aanzien had. Via een dubbele achterdeur kwam je van het ach­terhuis op de deel waar zich een pomp en ook een toilet bevond. Huisbaas Tempelman had kippen, konijnen en een geit. In de steltenberg lag nog hooi opgeslagen en rondom het hele huis ston­den vruchtbomen. Er was behoorlijk veel woon­ruimte. Dat mocht ook wel want het gezin telde uiteindelijk vijf kinderen, van wie alleen Annie en Andries nog in leven zijn. Zij kijken terug op een heerlijke jeugd. Er was veel vrijheid om te spelen rond het Engelse Werk maar ook aan de overkant bij de modelboerderij van Dubbeldam en niet te vergeten in de uiterwaarden. Het voorhuis, dat uit twee woongelegenheden bestond en met z’n front richting Spoolderbergweg wees, werd verhuurd en herbergde in de loop der jaren heel wat bewoners.
Het koetshuis
In de advertentie van 1927 werd het koetshuis al niet meer genoemd, de tijd van de koetshuizen was voorbij. Vaak werden ze omgebouwd tot garage voor de in opkomst zijnde auto, maar in dit geval was er een woninkje van gemaakt. Ook dat werd verhuurd. Mevrouw Walgien die toen nog Adri van den Bos heette, had daar voor de oorlog enkele jaren van haar jeugd doorgebracht. Haar vader, Piet van den Bos, afkomstig uit het Westland, was naar Zwolle gekomen omdat daar op een grote tuinderij geen werk meer voor hem was. ‘In Zwolle liggen wel mogelijkheden’, was hem verteld. Daar leerde hij z’n vrouw Jansje Schouten kennen. In 1932, toen ze inmiddels twee dochters hadden, huurden ze het arbeiderswo­ninkje van Dries Tempelman voor een bedrag van vijf gulden in de week, ‘best wel een hoog bedrag voor die tijd’. Het huis was klein, een kamer met een keuken maar met daarnaast wel een grote schuur. Hij verbouwde niet alle groente zelf maar kocht ook in. Dat betekende elke dag vroeg op het land en met z’n spullen naar de veiling aan de Deventerstraatweg. Daarna ging hij met paard en wagen, gemaakt door de bekende wagenmaker Van Weeghel, op stap om z’n handel uit te venten. Niet in de Veerallee, want dat was het domein van de Spoolder tuinder Mensink, maar vooral in de wijken Assendorp, Wipstrik en de Pierik. Doch­ter Adri mocht regelmatig proberen in Spoolde wat sinaasappels te verkopen: ‘als je met een gul­den thuis komt, krijg je een nieuwe band op de fiets’, had haar vader gezegd. De familie Van den Bos vertrok in 1938 naar Assendorp, omdat de gemeente Zwolle in die dagen een hogere uitke­ring gaf dan het toenmalige Zwollerkerspel.
De oorlogsjaren
In 1941 kwam er familie van Tempelman in het voormalige koetshuis te wonen, de familie Evert­sen. Moeder Evertsen moest oom tegen Andries Tempelman zeggen. Ongestoord kon de familie er niet wonen, want aan het eind van de oorlog moest ze naar Westenholte evacueren omdat hun huis in de vuurlinie lag. Oom en tante bleven wel achter.
De Duitsers hadden een hele verdedigingslinie langs de IJssel opgetrokken om met afweerge­schut de aanvallen van de geallieerden te kunnen weerstaan. Die hadden het vooral op de brug en het station gemunt. De IJsselbrug werd bewaakt door Duitse soldaten die ingekwartierd waren in de voorste woningen van de Venus, de oor­spronkelijke bewoners waren weggejaagd. Voor vader Tempelman werd de situatie lastig toen ze hem zochten voor de ‘Arbeitseinsatz’. Fanatieke NSB’ers waren soms op zoek naar Dries, die op dat moment ondergedoken zat in z’n eigen huis. Zoon Andries vertelde in 2009:
‘Wij kinderen noemden hem toen oom Dries. Hij stond altijd vroeg op en ging dan in de tuin werken. Op zekere dag kwamen ze toch huiszoe­king doen. Dries had zich verstopt in een schuur onder een grote berg hooi. Eén van de NSB’ers sloeg met de platte kant van een zeis op het hooi. Dries voelde het wel maar wist zich stil te houden. Zonder resultaat dropen ze af.’
Toch bleef de situatie gevaarlijk. Regelmatig probeerden de geallieerden de brug te bombarde­ren. Zo ook op de dag dat Andries met z’n vader in het Engelse Werk bezig was hout te kappen. Er kwam een bom terecht op de waterleiding. Andries werd door de luchtdruk weggeslagen en zag even later z’n vader tot z’n knieën in de mod­der staan. Zijn vader kon het maar weinig waarde­ren dat hij om de situatie moest lachen.
Aan het eind van de oorlog bleek dat veel Duitse soldaten, er waren hier vooral veel oudere manschappen, de oorlog behoorlijk beu waren. Ook zij verlangden naar het einde. Stiekem luis­terden ze soms mee naar de geheime Engelse zen­der. De radio was al die jaren goed verstopt geble­ven tussen de slaapkamervloer en het plafond van beneden.
Woonzorgcentrum ‘De Venus’
Na de oorlog keerden de vele huurders weer terug, de familie Evertsen in het Koetshuis en diverse andere huurders in de huizen aan de voorkant, waar nog steeds twee woongedeelten waren. In de tijd van de wederopbouw was de woningnood groot en elke woonruimte was welkom.
De tegenover de Venus wonende Henk Dub­beldam heeft veel bewoners zien komen en gaan. Dubbeldam herinnert zich nog de boomgaard met daaronder de vele aardbeienplantjes. Vooral de aardbeien werden liefdevol gekoesterd door Dries Tempelman, daar zat handel in. In de zomertijd zag je vader Dries met een tas vol aard­beien aan het stuur van de fiets naar de stad gaan op zoek naar een extraatje. Dries Tempelman, ook wel Rooie Dries genoemd was ook nauw betrok­ken bij het wel en wee van de IJsclub Spoolde. Hij was van alles tegelijk, baanveger, baancommis­saris, ijsmeester en waakte nauwkeurig over de betrouwbaarheid van het ijs op de vijvers van het Engelse Werk. Het was zijn zorg dat alles piekfijn voor elkaar was. Hij kon ook behoorlijk driftig worden en zich wild ergeren aan mensen die tij­dens het schaatsen hun toegangskaartje niet zicht­baar droegen.
In 1955 overleed Dries Tempelman. Rijdend op de Hattemerdijk op zijn Kapteyn Mobylette werd hij geraakt door een tegemoetkomende fietser. Hij viel met z’n hoofd zodanig tegen een geparkeerd staande auto dat hij in coma raakte en kort daarna overleed.
Wat daarna gebeurde valt moeilijk meer te achterhalen. Zoon Jan, die de nalatenschap regelde, leeft niet meer. Wel is bekend dat er lange tijd twee koks van hotel Wientjes hebben gewoond. Er gaan geruchten dat Frans Wientjes ooit deze plek op het oog had om een nieuwe locatie te bouwen, maar dat hij de vereiste vergunning niet kon krijgen.
In 1963 kwam het voormalige buitentje de Venus in handen van de ‘Stichting Doopsgezind Bejaardenhuis’, die heel andere bedoelingen had met het pand. Het gebouw werd gesloopt en er verrees een bejaardencentrum. In de loop van de tijd is het regelmatig verbouwd en is er organisa­torisch ook het nodige veranderd. Tegenwoordig spreken we van woonzorgcentrum ‘De Venus’ dat onder ‘Driezorg’ valt.
De Beukenallee
Bij een speurtocht naar de geschiedenis van een straat kom je soms tot verrassende ontdekkingen. Archieven en boeken staan je ten dienste om een tipje van de sluier van de vroegste geschiedenis op te lichten. Gesprekken met mensen die er soms al een levenlang gewoond hebben geven de jongste geschie­denis kleur. Een op het oog doodgewone straat, ooit een zandpad, kan zo tot leven komen.
‘Een vette gansch’
Neem nou de Beukenallee. Deze zijweg van de voormalige Veerallee dateert al vanaf 1736 en was toen niet veel meer dan een naamloze zandweg. De weg voerde naar het wat verder gelegen land­goed ‘Kortenberg’, dat op een smalle zandrichel lag en sinds 1868 Mariënheuvel heette.
Het naamloze zandpad stond een tijd later aangeduid als ‘Nieuwe Allee’, een weg met nog nauwelijks bebouwing, slechts hier en daar een boerenhoeve. Pas in 1949 kreeg het zijn defini­tieve naam, de Beukenallee. Die naam kwam niet zo maar uit de lucht vallen. Het vroegere zandpad werd jarenlang omzoomd door metershoge beu­ken.
Volgens de kadastrale kaart van 1832 stonden er in de Beukenallee, die toen nog Nieuwe Weg heette, maar twee huizen. Het verst van de Veer­weg af lag de woning van Hofman.
Op 26 december 1817 hadden de erfgenamen van Spoolde vergaderd over het verzoek van Hen­drik Hofman en zijn vrouw om hun een leven lang in gebruik te geven ‘een stukje grond om een huisje op te bouwen met zoveel land om te bebouwen als aangewezen’. Het verzoek werd goedgekeurd, maar het markebestuur liet ook duidelijk weten dat er wel wat beperkingen aan vast zaten. Zo moest na het overlijden van de echtelieden het huisje getaxeerd worden door twee onpartijdige perso­nen. De marke zou het dan kunnen overnemen, maar als men dat niet van plan was, konden de nazaten van Hofman verplicht worden het huisje af te breken. In dat geval zouden land en ondergrond weer volop eigendom van de marke worden.
Het is nooit zover gekomen, want de nazaten van Hofman kregen steeds de mogelijkheid de huur te prolongeren. Op een gegeven moment kon het pand zelfs gekocht worden. Erfgenamen en heemraden vonden het eenparig goed dat Hofman op eigen kosten een huisje zou bouwen, mits hij maar in de gaten hield dat ‘er voldoende ruimte achter de bomen bleef’. Over het huur­bedrag werd op dat moment nog niets vermeld, wel dat ‘de lasten die thans op de grond rusten voor rekening komen van Hofman en de vrouwe’. Bovendien moesten zij elk jaar op Sint Maarten (11 november) ‘een vette gansch’ aan de marke betalen. Dit laatste vanwege ‘recognitie’, als wijze van erkenning. Deze manier van betaling werd toegepast wanneer er gebruik gemaakt was van iets dat aan een ander, in dit geval de gemeen­schap, toebehoorde.
Het ging bij die extra ‘betaling’ niet altijd om een gans. We lezen ook dat een zekere Gerrit Kolthoorn zes hoenders moest aanreiken. Zelfs de stad Zwolle ontkwam niet aan een dergelijke wijze van betalen, want voor het gebruik van het land ‘Kostverloren’ dat toen naast de Spoolderberg lag, moest ze jaarlijks ook een ‘vette gansch’ leveren. Later kwam het markebestuur van Spoolde met het voors

Lees verder

Zwolse Historisch Tijdschrift 2010, Aflevering 1

Door 2010, Aflevering 1, Afleveringen, Jaartal, Zoek in ons tijdschrift

Wim Huijsmans
Suikerhistorie

(Collectie ZHT)

Diezerpoortenplas 3 en 5 anno 2010. (Foto Jan van de Wetering)
IJssalon / cafetaria D. van Akker
Op zaterdag 30 juni 1956 ging aan de Diezerpoor­tenplas de royaal ingerichte ijssalon van Douwe van Akker voor het publiek open. Hij had dit pand aangekocht van J.A. Alferink, grossier in suikerwerken. Vlak voor de oorlog waren twee huizen, die tussen dit pand en de Diezerpoorten­brug stonden, afgebroken. Dat gaf Van Akker de mogelijkheid om een gezellig terras aan de gracht in te richten. In de ijssalon waren niet alleen allerlei soorten ijs, sorbets en coupes maar ook niet-alcoholische drankjes, patat, kroketten en gehaktballen verkrijgbaar. Uit de jukebox klonken de laatste tophits. Geen wonder dat deze ijssalon voor de Zwolse jeugd een gezellige ontmoetings­plek werd. Hier ontstonden romances en werden afspraakjes gemaakt. Een andere groep teenagers ontmoette elkaar bij Talamini op de hoek van de Roggenstraat en de Grote Markt. Tussen beide groepen bestond een zekere rivaliteit. Je behoorde of tot de Kakkers of tot de Talamini’s. Van Akker verkocht zijn laatste ijsjes in 1972 toen de zaak werd opgeheven.
Na een ingrijpende verbouwing was hier vanaf 1973 het kantoor van de gemeentelijk sociaal raadsman gevestigd. Hij was de redder in nood voor mensen die problemen hadden met regels en instanties.
In het rechter deel van het pand is nu uitzend­bureau Ung gevestigd. Het linker deel van het pand (Diezerpoortenplas 3) huisvest sinds 2004 het Thais restaurant BaiYok. Het restaurant is sfeervol ingericht en het eten is tongstrelend. Op het terras met twee palmbomen als blikvangers geniet je zomers van een mooi uitzicht. Het is een plek waar opnieuw romances kunnen ontstaan…

Redactioneel Inhoud

Voor u ligt weer een gloednieuwe uitgave van het Zwols Historisch Tijdschrift. Het is bijna een open deur, maar er valt weer een grote verscheidenheid aan Zwolse wetenswaardigheden en geschiede­nissen te lezen. Het verhaal van Maria Hansen over Johan Christaan van Haersolte (1809-1881) neemt u mee tot ver over de Zwolse stadsgrenzen. Deze telg van een welgestelde familie zwierf in zijn jonge jaren tien jaar lang over de wereldzeeën. Daarbij onderhield hij middels brieven het con­tact met zijn familie in Zwolle. Niet alleen geven deze brieven een beeld van het bestaan aan boord en in den vreemde, ook werpen ze licht over het leven in het negentiende-eeuwse (welgestelde) Zwolle. Dat doet ook het artikel van Wim Huijs­mans over de Roopoort, waarin verhaald wordt over de herkomst van de naam Roopoort, maar ook hoe de gegoede burgerij vlak buiten de stads-grenzen ‘lusthoven’ liet aanleggen.
Rob Enthoven en Willem Oosterwijk brengen een (bijna) vergeten Zwolse kunstschilder onder de aandacht: Herman J. Oosterwijk, die leefde van 1886 tot 1979. Deze autodidact schilderde vooral veel landschappen in de omgeving van Zwolle. Maar ook de Van Roijensingel en de Sassenpoort werden vaak op het doek vastgelegd, populair als deze voorstellingen waren bij toeristen.
Tot slot is er nog de eerste aflevering in een nieuwe serie over Zwolle in de jaren zestig die door Jan van de Wetering wordt opgestart. Daarin stelt hij zich de vraag: ‘Wat gebeurde er – bezien met de wijsheid van nu – in de jaren zestig in Zwolle? Ja, juist in Zwolle, die wat slaperige pro­vinciestad.’ Bezie al deze bijdragen nog aangevuld met boekbesprekingen en het Suikerzakje en het kan weer zonder overdrijving gesteld worden: het Zwols Historisch Tijdschrift, een veelzijdig blad!
Suikerhistorie Wim Huijsmans 2
Een Zwolse wereldreiziger Maria Hansen 4
Zwolle in 1960 Jan van de Wetering 16
De Roopoort Wim Huijsmans 19
Herman J. Oosterwijk (1886-1979), een weinig bekende Zwolse kunstschilder Rob Enthoven en Willem Oosterwijk 28
Overdracht redactiearchief Zwolse Courant Steven ten Veen 33

Zwolle heeft nu ook een woordenboek
Na Deventer en Kampen

Philomène Bloemhoff – de Bruijn 35 Boekbespreking 39 Mededelingen 40 Auteurs 42

Omslag: Het smalle deel van de Roopoort, richting Burgemeester van Roijen­singel, maart 2010. (Foto Jan van de Wetering)

Een Zwolse wereldreiziger

Maria Hansen
Johan Christiaan van Haersolte, 1809­1881. (Iconographisch Bureau)

J
ohan Christiaan van Haersolte (1809-1881) was een Zwolse jongen die op de jeugdige leeftijd van vijftien jaar een in de familie Van Haersolte ongebruikelijke beroepskeuze maakte: hij monsterde aan bij de marine. Waarschijnlijk was hij op het idee gebracht door zijn oom Wiete Hora Siccama, een ervaren scheepscommandant in dienst van de zeemacht. Tien jaar zeilde Johan over zee, eerst naar Afrika en Zuid-Amerika en over de Stille Zuidzee naar Oost-Indië, daarna werd hij enige jaren in de Middellandse Zee gesta­tioneerd. Tijdens de oorlog met België lag hij bij Antwerpen en de gevreesde invasie van de Engel­sen en de Fransen wachtte hij bij Den Helder af. Daarna ging hij nog enige maanden naar de Mid­dellandse Zee terug.1 Het leven op zee was voor Johan van Haersolte een hele nieuwe ervaring, maar na een paar maanden raakte hij gewend aan het ritme aan boord van een oorlogsschip. De aankomende marine-officieren in opleiding werden flink aan het werk gezet. Ze hielpen mee het schip netjes en zeewaardig te houden. Vooral na een storm kon de schade aanzienlijk zijn en deze werd noodge­dwongen zo snel mogelijk op open zee hersteld. In rustiger water of in de havens werd het schip schoon gekrabd en geverfd. De zeilschepen van de nationale vloot werden met regelmaat geïn­specteerd en zo nodig naar een dok gebracht, dat gaf aan de bemanning extra werk omdat het schip eerst onttakeld en na afloop weer helemaal opgetuigd moest worden. De jongens kregen aan boord ook theoretische lessen en legden exa­mens af. In Nederlands Oost-Indië slaagde Johan voor zijn examen als adelborst eerste klasse. Op aanraden van zijn oom hield hij minutieus een scheepsjournaal bij met gegevens over wind en temperatuur, snelheid en positie. Doordat menige collega ziek werd – cholera, pest en scheurbuik kwamen regelmatig voor – had Johan het vaak erg druk. In Oost-Indië werd de schaarste aan perso­neel nog nijpender door de vele jongens en man­nen die de binnenlanden ingestuurd werden en sneuvelden in de koloniale strijd. In Vlaanderen was het verlies aan manschappen minder groot, maar het oorlogsgeweld bulderde langs en op de Schelde; Johan was er pas een week toen het grote bombardement op Antwerpen in 1830 plaats vond. Op het Belgische land was het zo gevaarlijk dat hij in geen vijf maanden het schip kon verla­ten. Op de Noordzee bood de marine konvooi aan vissersschepen vanwege de dreigende houding van Engeland en Frankrijk en in de Middellandse Zee bood de marine konvooi aan handelsschepen omdat het daar door de oorlog tussen Turkije en Griekenland gevaarlijk was. Johan zeilde er kris kras van haven naar haven en hield ’s nachts bij toerbeurt de wacht. Zijn tweede reis naar de Middellandse Zee had tot doel de ambassadeur naar Griekenland te begeleiden, hetgeen Johan de unieke gelegenheid bood een audiëntie bij de Griekse koning mee te maken. Na deze reis zwaai­de hij als luitenant tweede klasse af.

Een in Oost-Indië door ziekte opgelopen doofheid wilde hij ‘aan de wal door meer deskun­digen op eene geschikte wijze’ laten behandelen. Er bleek weinig aan te verhelpen, hij bleef slecht­horend, volgens sommigen was hij zelfs stokdoof.2 Johan van Haersolte kwam naar Zwolle terug en hij maakte een geslaagde tweede carrière, dit keer in de politiek: hij werd burgemeester van Zwoller-kerspel, lid van de Provinciale Staten van Overijs­sel en lid van de Tweede Kamer. Op reis ging hij nog maar zelden. Hij verhuisde slechts één keer, van zijn ouderlijk huis aan de Melkmarkt naar de Koestraat waar hij sedert 1837 met zijn echtgenote Geertruid Agnes de Vos van Steenwijk woonde. Over Geertruid Agnes en over hun dochter Sophie publiceerde ik al eerder in dit tijdschrift.3 In 1880 verleende koning Willem III Johan eervol ontslag, hij werd geprezen in een plechtig gedicht en hij werd postuum door de Maatschappij tot Bevor­dering van Landwinning – waarvan hij voorzitter was geweest – vereerd met een gedenkteken op het Zwolse Diep.4

Het gezin aan de Melkmarkt
Johan van Haersolte werd op 9 juli 1809 te Zwolle geboren als zoon van Coenraad Willem Anthony baron van Haersolte tot Haerst en jonkvrouwe Louise Christine Egbertine Françoise Hora Sicca­ma. Hij was het derde van veertien kinderen en hij woonde met zijn ouders en zijn broers en zusters in een groot huis aan de Melkmarkt te Zwolle.5 In de zomermaanden vertoefde het gezin vaak bij hun (groot)ouders op het buitenhuis Den Doorn, vlak bij Zwolle gelegen, waar de kinderen konden ravotten in de grote tuinen en met een bootje het water op gingen. Grootvader Van Haersolte was zeer gesteld op het kleine volkje en ondersteunde het kinderrijke gezin van zijn enige zoon met financiële bijdragen.6 Dat was, na verminderde inkomsten tijdens de onzekere Napoleontische tijd, wel nodig. Toen ene heer Van Nalderen, bij­genaamd het Nekje, wenste: ‘dat uwe Kinderen op mogen groeijen als de Ceder op de Berg-Libanon’, antwoordde Johans vader gevat: ‘ik niet want dan moet ik nieuwe bedden laten maken’.7 Maar Coenraad van Haersolte was desondanks een van de rijkste inwoners van Zwolle, zeker na de dood van zijn vader in 1820. Het ontbrak zijn kinde­ren aan niets, als zorgzame ouder gaf hij hen een opvoeding die paste bij hun stand.
Aan boord miste Johan de huiselijke gezellig­heid, vooral op feestelijke dagen. ‘Onbegrijpelijk is de lust die ik heb deze dag te huis te zijn ten einde de verjaring van Antje’s geboorte mede te vieren. Hiervan echter verstoken zijnde ben ik genoodzaakt hetzelve in mijn eenzaamheid te doen en Ulieden benevens Antje met dezelve per pen te feliciteren’. Hij probeerde zijn gelukwensen zo te versturen dat ze Zwolle op tijd bereikten. Vanaf de andere kant van de aardbol feliciteerde Johan zijn vader en zijn moeder met hun ver­jaardagen en dronk hij een glaasje port op hun gezondheid. De verjaardagen van zijn jongere broers en zusters zaten minder vast in zijn geheu­gen, ‘den 20sten is immers die van Lize? buiten die zijn er geloof ik nog 3 jarig in October, maar de datums ben ik vergeten’, schreef hij openhartig.
In Zwolle werkten zijn zusjes aan Johans welzijn. Lize maakte voor hem een tafelkleed en Antje zorgde voor ingelijste tekeningen. De meisjes zoomden zijn dassen, voorzagen zijn zakdoeken van een monogram en breiden zijn sokken. Als tegenprestatie kopieerde Johan ‘een twintigtal romances, met accompagment van Guitaar’. De beurs waar Betje veel werk aan had gehad vond Johan allerliefst. De meegegeven bouillonkoek­jes bleken een succes, het was een middel om scheurbuik te voorkomen. In de Stille Zuidzee sloeg de ziekte toe en Johan schreef naar huis: ‘de Chirurgijn Majoor er achter gekomen zijnde dat ik – nadat de kakkerlakken de helft hadden opge­geten – nog eenige bouillon koekjes had, vroeg mij om dezelven om ze aan de voornaamste of zwaarste zieken te kunnen geven, daar het toch op zijn langst slechts een dag of vier meer duren
Titelblad van een scheepsjournaal dat Johan Chr. van Haer­solte minutieus bijhield: ‘Aanteekeningen gehou­den aan boord Z.M. Fregat Maria Reigers-bergen onder komman­do van den kapitein ter Zee F. Coertzen, op eene Reis uit de Nederlan­den, langs de kust van Guinea, die van Zuid Amerika rond Kaap Hoorn en vervolgens door den Stillen Oceaan naar de Nederlandsche bezittingen in Oost Indië 1824 à 1826.’ (FA Van Haersolte, HCO)

kon tot wij verversing bekomen konden en ik nog geen teekenen van Schoorbuik vertoonde. Op 2 der zieken heeft mijn afstand de beste uitwerking gehad en ik ben gelukkig de geheele reis nog niet ziek geweest’.
Door een ongesteldheid van zijn moeder ont­ving Johan een tijd lang geen brieven. Onwetend dat het door zwangerschap werd veroorzaakt, verzocht Johan dat mocht het weer gebeuren een van de broers of zusters moest schrijven, ‘dat heb ik vrij wat liever als in het geheel geen tijding’. Blij en verrast vernam hij ‘de gelukkige vermeerdering der Famille’. Uit het schrijven van Lize maakte hij op dat ze buitengewoon in haar schik was met het broertje, dat ze naar hartelust kon kussen en ‘lik­ken’. Ook de komst van een nieuw zusje hoorde Johan pas na de geboorte toen een kennis hem schreef dat de bevalling goed was verlopen en dat ‘alle famille in Zwol wel was’.
Johan had begrijpelijker wijze met zijn oudste broers en zusters het meeste contact, voor de klein­tjes toonde hij evenwel belangstelling en moedigde hen aan goed hun best te doen. ‘Lieve Daantje en Betje!’ – schreef Johan – ‘Gij moet niet denken dat ik u vergeten heb, ten bewijze van dit zal ik u een klein briefje schrijven.’ Hij had gehoord dat ‘gijlie­den zoo zoet zijt en gij zoo goed begint te lezen, als dit zoo is zal ik niet mankeeren u een klein present­je mede te brengen. Vergeet niet Agaat en Sanna te zoenen en zij, als zij goed leeren, ik hen ook eens schrijven zal.’ Hij vroeg zijn zusjes ‘de correspon­dentie helpen onderhouden, opdat ik arme sukkel geen zes weken zonder tijding blijve.’ Van Lize ont­ving hij, bij uitzondering, een goede brief en Johan vreesde dat in dit tempo ‘de 3 kwaterns van Lijs’ nog in geen twee jaar vol zouden zijn. Het meisje verwachtte wel antwoord van haar grote broer. ‘Nu moet ik Lijs ook nog eenige woorden schrijven, anders is zij boos’, besloot Johan een brief aan zijn ouders. Zijn antwoord bleef evenwel uit en hij her­innerde zijn zusje ‘aan Van Alphen “geduld, is zulk een schoone zaak”.’
Met zijn ouders deelde Johan de zorgen voor zijn broers Willem en Daan. Willem gaf gedu­rig aanleiding tot onaangenaamheden en met leedvermaak hoorde Johan dat Willem in Leiden geplaagd werd. Ze konden iemand daar ‘nog al tam krijgen’, had hij van een collega gehoord en dat zou hem makker maken. Groot was Johans verbazing toen hij hoorde dat Willem in hun nichtje Jeanette zijn toekomstige echtgenote zag, ‘ik had nooit gedacht dat Willem er een gevonden zoude hebben naar zijn keus. Ik geloof dat zij juist het tegenovergestelde zijn: Willem ongepolijst en ruw. Nicht daarentegen scheen mij eene zeer fijne of liever delecate opvoeding genoten te heb­ben, die zij mijns inziens zeer ten nutte gebruikte; daarbij is zij geloof ik bedaard. Heb ik dit regt? of niet?’ Enige jaren later trouwde Jeanette met een ander en Willem bleef vrijgezel.
Daan moest kiezen of hij ‘zeeman of landkrap’ wilde worden. Johan raadde hem af bij de marine te gaan zonder ambitie voor het vak te voelen, want dan ging het nooit goed. Hun vader bezorgde de jongen een plaats in de cavalerie bij Eindhoven. Ook daar bleef Daan problemen geven. Johan schreef Daan dat hij door moest zetten omdat ‘anders de zaak in de geboorte gesmoord’ zou wor­den. Daan gaf ook te veel geld uit en bleef ‘een rare seigneur’. Toen Johan hem na lange tijd ontmoette, herkende hij hem eerst niet, ‘de uniform, waar ik hem nog niet in gezien had, deed hier zeker veel toe’. Maar veel veranderd bleek Daan niet te zijn, de jongen was nog steeds veel te driftig. Johan meende dat zijn broer geluk had met zijn ‘sevère Kaptein’ die Daans financiën bestierde, de jongen onder de duim hield en hem vooral nooit gelijk gaf, ‘zoo het hem niet ten volste toe komt’. In de laatste maand van 1834 ontving Johan slecht nieuws over Daans gezondheid. ‘Met leedwezen heb ik uit de brief van Antje vernomen dat het met Daan minder gunstig was, als toen ik Zwolle verliet en, begreep dus dat Gijlieden welligt nog eenige dagen bij hem zoudt vertoeven’. Op 22 december schreef Johan: ‘Heden geene tijding van Antje gekregen hebbende, zoo maak ik daaruit op dat het met Daan niet slimmer is en, begrijp dus dat Gijlieden wel weder in Zwolle terug zult zijn of ten minsten spoedig komen.’ Maar Daan bleef ziek en overleed in Eindhoven op 30 december 1834.

Muziek

In het grote pand aan de Melkmarkt werd veel gemusiceerd. Zoals in alle huizen van goedge­situeerden was er natuurlijk een piano in huis, en muziek begeleidde Johan overal en altijd. Hij speelde fluit en kreeg les van ene Benedictus, hij probeerde op de citer te tokkelen en nam aan boord ook de gitaar onder handen. Het bespelen van dat instrument wilde Johan een tijdje probe­ren ‘om te zien of ik er progressen op maak; zoo niet dan leg ik ze onmiddelijk neer om geen tijd te verknoeijen en, mijn confraters aan boord, niet de geheele dag nutteloos met dat geknip lastig te vallen.’ Hij verzocht zijn vader aan Van Raai te schrijven om twee gitaren uit te zoeken ‘van ver­schillende middelbare qualiteit met schroeven en geene gewone sleutels zooals op de violen’, zodat hij kon kiezen. ‘Daar de meeste Guitaren in de hoge tonen valsch zijn, zoude ik gaarne hebben dat Papa hem goed op het hart drukte dat hij ze vooraf goed onderzocht, want dat ik anders de moeite maar heb om ze terug te zenden. Zoo ik hem zelf om die guitaren schrijf dan stuurt hij hetgeen hij kwijt wil zijn, en dan heb ik de last en de onkosten van het terugzenden, en als Papa hem schrijft zal hij hoop ik dit niet durven doen.’ Doordat het schip vroegtijdig vertrok schreef Johan haastig naar huis de aankoop te laten varen, hij zou proberen er onderweg een te kopen. Enige tijd later berichtte hij een geslaagde aankoop, de gitaar was goed van toon ‘maar, zonder mechanic, daar het een Italiaansch instrument is.’

Gezicht op het begin van de Melkmarkt omstreeks 1885. De familie Van Haersolte woonde in het derde pand van links, nu Grote Markt 12-13. Tegenwoordig is in dit pand een Mac Donalds gevestigd. (Collectie HCO)
Door Johan Chr. van Haersolte tijdens zijn zeereis van 1824­1826 gemaakte schets, Stille Zuidzee. (FA Van Haersolte, HCO) Fragment uit het scheepsjournaal van Johan Chr. van Haer­solte, 1824-1826. (FA Van Haersolte, HCO)

Op de schepen en aan de wal verzorgde Johan menige muziekavond, soms traden profes­sionele musici op en soms speelden de jongens zelf. Hij verzocht in zijn brieven om bladmuziek met ‘solo’s van 1 fluit’ en met duetten voor twee fluiten, voor fluit en viool en voor fluit en gitaar, speciaal het duet van La Dame Blanche. Het liefst had hij ouvertures van opera’s. Op de Molukken bracht hij menige vrolijke avond door met het spelen van ‘eenige duetten of eenig ander muziek’, de een speelde viool, clarinet of fluit, de ander zong zeer aardig en speelde gitaar of piano forte. Op verzoek van de resident gaf Johan een obligaat op de fluit; het was een serenade voor fluit, viool en gitaar, en het viel zeer in de smaak. Op Malta had hij ‘eenige Liefhebberij concerten aan de wal gehad welke tot 1 uur ’s nachts duurden.’ Zelfs bij ‘wilde menschen’ in de Stille Zuidzee hoorde Johan muziek. ‘Zij hebben namentlijk een grootte kinkhoren, hiervan is de bovenste punt afgeslepen en door de daardoor ontstane opening blazen zij en maken de verschillende tonen, door de hand op of van het gat te nemen. Als men zulk een geluid ’s nachts hoorde, zou men verschrikken, zulk een geluid maken zij er meede; het heeft veel van ’t gebrul eener leeuw.’ Beter beviel hem het gezang van een vijftal Tirolers, vermoedelijk een­zelfde groep die ook in Zwolle opgetreden had. De ‘harmonie was overheerlijk’, maar ‘zoo men hun per individu beoordeelt, zoo is het niet veel. Ook is het veel te eentoonnig om het een heele avond achtereenvolgend te horen.’ Johan waardeerde muziek steeds meer. Naar zijn eigen zeggen omdat hij ‘nu eigentlijk voor ’t eerst in de gelegendheid was om er van te profiteren.’ In z’n eentje spelen vond hij niet zo aardig, maar met meerdere men­sen musiceren en ook nog voor een belangstellend publiek beviel hem goed.

Ouderlijke hulp
Zonder de inzet van hun vader en diens sociale netwerk waren de carrières van Johan en zijn broers niet zo goed gelukt. Van nieuws over pro­moties en wijzigingen in de organisatie van de marine was Johans vader als een der eersten op de hoogte en hij bezorgde zijn zonen benoemin­gen en bevorderde overplaatsingen en promo­ties. Johans financiën verliepen via zijn vader, deze ontving Johans gage en betaalde daarvan aan Johan een jaarlijkse som van tweehonderd gulden, in de vorm van bankbiljetten, wissels of kredietbrieven. Soms was het onvoldoende en vroeg Johan: ‘Ik wilde gaarne weten wat Papa mij jaarlijks veroorloofd te trekken boven tractement’ waarna zijn vader hem weer uit de brand hielp.
Johans moeder zorgde voor volle manden, dozen en pakketten met levensmiddelen, kleding en linnengoed, papier, pennen en kaarsen. Johans kleding werd besteld bij ene Pass die de maten van Johan kende en zijn schoenen werden door schoenmaker Rijn geleverd. Johan was ontevre­den over de kwaliteit van de laatste. Het hem toe­gestuurde horloge was ook al niet goed, het liep achter en dat kwam waarschijnlijk doordat zijn broer Anton het verkeerd had ingesteld. Aan zijn vader, die lid was van meerdere leesgezelschappen en van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen,8 vroeg Johan zeekaarten en boeken. ‘Zoo de reis van den Heer Troost van het Leesgezelschap is, wilde ik verzoeken of Papa die voor mijne reke­ning wilde kopen.’ Ook ‘het 2de deel van de Dag­reizen van Baril-hal op de kusten van Z. Amerika’ dat door het leesgezelschap was verkocht, wilde Johan graag hebben en ‘indien er het Engelsche werk over het tuigen van schepen nog bij kan, dan verzoek ik dit ook.’ ‘Het volgende werk Géograp­hie etc. de Malte Bruin van de Gratificatie’ stond eveneens op zijn lijstje, maar hij verzocht zijn vader hierover eerst eens met de onderwijzer en publicist Jan Antonie Oostkamp of andere des­kundigen te spreken.

Belangstelling

Johan van Haersolte las serieuze boeken over geschiedenis en hij schreef over de leefwijzen en de gebruiken van vreemde volken. In Griekenland bezocht hij de koningsgraven in Mycene en kocht er antieke munten, op Malta bewonderde hij de graftombes van de Maltezer Ridders. Dat hij door het uitbreken van de pest weinig van Tripolis en Egypte zag, vond hij erg jammer. Hij waardeerde de natuur en een windstille warme nacht op zee gaf hem ‘eene onuitputbare stof tot beschouwing’. Van Jan Antonie Oostkamp, die onder andere over natuurkundige onderwerpen schreef,9 kreeg Johan een betoog cadeau dat handelde over de waarschijnlijkheid dat de maan en de planeten bewoond waren.
De oorlogssituaties waar Johan keer op keer mee in aanraking kwam, deden hem verzuchten: ‘Overal is er toch oorlog! Twist is overal bekend!’ Zelfs op een eilandje in de Stille Zuidzee. Hij schreef: ‘Deze bewoners van het eiland Nukahiwa zijn namentlijk verdeeld in 4 of 5 takken en voe­ren onderling oorlog. Diegenen die om de baai woonden, waar wij in geankerd lagen, hadden het te kwaad met het volk dat over de gebergten woonde, welke die baai omringden. Zij noemden die Tijpjes; als zij nu met varkens bij ons kwamen was hun geschreeuw: of tokkie, tokkie, dat is een bijl, of Pou Pou tijpie, Mattie, Mattie, dat beteek­ende kruid om Tijpjes te vermoorden’.

Verlof

Toen Johan bij Antwerpen en bij Den Helder voor anker lag probeerde hij regelmatig verlof voor een reis naar Zwolle te regelen. Maar de ene keer was de tijd te kort, de andere keer was de reis te duur, dan weer kon hij wegens gebrek aan collega’s niet gemist worden of werden alle verloven wegens de neemt niet weg dat ze mijn inziens goed zijn, daar het ligchaam onder dezelve continueel evapo­reert’. Hij vroeg zich af of het hulpmiddel om de ziekte uit te zweten in Zwolle al bekend was.

oorlogsomstandigheden ingetrokken. Hij schreef Baai met fraai berg-
zijn ouders: ‘Hoe gaarne ik ook in Zwolle bij u landschap, schets door
zoude willen zijn, zoo verlang ik echter in de tegen- Johan Chr. van Haer­
woordige omstandigheden geene non activiteit. solte, Stille Zuidzee.
Een verlof van 8 of 12 dagen zoude bijzonder aan­ (FA Van Haersolte,
genaam zijn, maar hier valt ook niet aan te denken.’ HCO)
Zelfs veertien dagen was ‘wat kort en kost evenwel
veel geld’. Johan en zijn broers deden hun best op
dezelfde dagen met verlof thuis te zijn en dat was
een onderneming die meestal mislukte. ‘Tegen dat
Mama nu berekent de famille compleet te huis is,
verzoek ik het mij te willen schrijven, om alsdan
ook te trachten verlof te krijgen’, deed Johan een
poging. Hij moest bij het ministerie een reden met
‘hooge noodzakelijkheid’ opgeven en die had hij
niet. Dat hij al heel lang niet thuis was geweest kon
de minister niet vermurwen. Ver van huis moest
hij zich tevreden stellen met ‘een glaasje holland­
sche wijn, bij het licht eener hollandsche waskaars,
rokende hollandsche tabak uit eene gekregen hol­
landsche pijp, snuivende nu en dan hollandsche
zinken snuif uit een in holland gekochte snuifdoos.’
Zo schiep hij de illusie toch een beetje thuis te zijn.
Den Doorn
Een verblijf op het buitenhuis Den Doorn, dat
aan de Vecht in de buurschap Haarst lag,10

lokte Johan zeer aan. Hij verheugde zich ‘met de
gedachten van in de nazomer buiten te zijn’. ‘Is
het water alles weg en zijn de weilanden al bruik­
baar?’, informeerde hij geïnteresseerd. Hij vroeg
hoe zijn vader van de beesten was afgekomen en
hoe de slacht was uitgevallen en wat de grasver­
pachtingen hadden opgeleverd. Hij wilde graag
weten wat Den Doorn aan vruchten opbracht en
hoe het met de vetwijderij van Antje ging. ‘Als
wij niet naar zee moeten, dan kom ik zeker voor
eenige dagen dit zomer op den Doorn’, beloofde
Johan zijn ouders maar hij moest zijn verlangen
naar een zomers buitenleven elf jaar opschorten,
pas na zijn zeemansleven kwam het er weer van.
De familie en vele vrienden brachten in de
zomermaanden veel tijd door op Den Doorn.
Alleen een naderende cholera-epidemie joeg de
familie – eigenaardig genoeg – terug naar de stad,
die toch een centrum van besmetting werd geacht
maar waar wel meer medische hulp te vinden was,
zoals Johan opmerkte. Er was ook meer stank dan
De havezate Den Doorn op het platteland want op het hoogtepunt van de
aan de Vecht te Haarst epidemie werden in de hele stad teertonnen in
in 1980. In de negen- brand gestoken, ook op de Melkmarkt, ter bestrij­
tiende eeuw was het huis aanzienlijk groter. ding van de ziekte. De rook benam de bewoners en de passanten de adem.11 Johan schreef dat hij
(Uit: De havezaten in Salland en hun bewo­ ‘een zoogenaamde anti-cholera gordel van ƒ 12.-’ had aangeschaft. Hij was van mening
ners) ‘dat er capitalen op gewonnen worden, maar dit

De natuurproducten van het landgoed had­den Johans praktische belangstelling en ze werden hem – toen hij bij Den Helder voor anker lag
– vaak en gul toegestuurd, hoewel zijn vader het sturen van zulke dingen gekheid vond. Maar als zijn moeder aanbood hem iets te sturen liet Johan de gelegenheid niet voorbij gaan. Hij accepteerde volgaarne ‘een paar tongen, en een potje bessen of flamboze geleij’. ‘Het zuur en de appelen welke ik ontvangen heb zijn overheerlijk, maar voor de hazenooten schijnt het geen best jaar geweest te zijn. De druiven zijn ook goed overgekomen. De Oranje bloeisem heb ik op brandewijn gezet. Enfin, alles was lekker en goed.’ Hij verzocht zijn zusjes ‘vruchten in makerij’ en hij dankte voor de ‘overheerlijk smakende gekonfijte Citroenen’. ‘Antje zal de kleintjes wel weer koppertjes voor mij laten plukken en wat roode genever voor mij willen maken!’ De ‘bischop’ was ‘perfect wel’. De zuurkool en de ingezouten snijbonen waren ‘delicieus’, ook smaakte de ‘Zwolsche Saucis de Boulogne’ uitstekend. De koek was een beetje vochtig geworden maar toch lekker. Zeer wel­kom was een mand met groenten want de jonge groenten waren schaars en duur. Meloenen en komkommers, ‘beide iets nieuws voor hier’, waren een weinig aangestoken maar hij hield zich aanbevolen voor groenten of vruchten die een reis van twee dagen konden verdragen. De inhoud van een volgende mand was beter, de komkommers en de bloemkolen waren mooi. Op zijn beurt ver­zamelde Johan meloen zaden in de hoop dat ‘de broeierij’ op Den Doorn doorging.

Tabak en wijn
Mannen rookten graag en veel en Johan deed zijn best zijn vader en broers te verrassen met bijzondere rookwaren zoals ‘Curacaosche Ciga­ren’ en ‘echte Woodwill Havana Cigaren’. Turkse tabak en Turkse pijpenkoppen werden in Zwolle afgeleverd en Johan was nieuwsgierig naar de reacties. ‘Hoe bevalt dan die pijp aan Papa? Rookt Papa er uit? De gekorven tabak is voor dezelve en de andere behoort niet gekorven te worden, die moet aan stukjes gebroken worden en dan (de stelen er uit zoekende) in de pijp stoppen’. Zijn moeder schreef dat Anton en Willem veel van de tabak hielden, ‘maar roken zij die uit dat lange kerse-bomen houten roer en amber mondstuk of uit Hollandsche Pijpen’, informeerde Johan. Voor broer Willem had hij een bijzondere aan­koop gedaan: ‘een waterpijp met 3 slangen en 2 pijpekoppen en de bijbehorende Turkse tabak en een barnsteenen of ambre mondstuk met eenige pijpekoppen.’ Het barnstenen mondstuk – onder­richtte hij – ‘is geen aangenaam roken daar men het op zijn Oostersch voor de mond moet houden en niet er in, daar het ook te dik voor is. Echter heeft het een groot voordeel, dat is dat men zon­der voor aansteking van het een of ander bang te zijn, men de pijp kan lenen om te roken, hetgeen hier ook het gebruik is. De tabak moet zeer voch­tig blijven en zeer los in de pijp gestopt worden.’

Steeds was er de onzekerheid of de waren op de plaats van bestemming arriveerden en of er geen water of een kakkerlak bijgekomen was of dat het schip niet aangekomen was. ‘Heeft Papa geen kisje cigaren gekregen van den heer van Heeckeren van Dasselaar op Overvelde bij Wijhe? Ik heb het reeds over de maand verzonden’, waar­schuwde Johan en meldde dat hij – op zijn beurt
– de pijp had ontvangen en dat vooral de sigaren van Schaepman uit Zwolle goed bevielen.
De familie werd door Johan goed voorzien van wijnen, hij verscheepte hele vaten en vele fles­sen naar huis. Bij de consul op Menorca, een van de Balearen, bestelde Johan een vat droge witte ‘Catelogne wijn’, op Malta ‘Marescino’ likeur en van Sicilië kwam ‘Marcella wijn’. ‘Alba Flora Wijn’, ‘Malaga Muscaat’, en ook ‘eenige differente muskaat wijnen op flesschen’ vonden hun weg naar de Melkmarkt. De wijn op fust werd door zijn vader afgetapt en verdeeld.

Uitwisseling van nieuwtjes
Zolang Johan ergens op de wereldzeeën zeilde, keek hij uit naar nieuws van thuis. Een gedetailleerde brief van zijn moeder was hem zeer aangenaam nadat hij ‘eene geruime tijd buiten Zwolsche tijding was geweest’. Hij informeerde naar de concerten

en bals in de stad. ‘Men spreekt hier van een Bal in Door Johan Chr. van
Zwolle waar alles in Nationale Kleeding geweest Haersolte tijdens zijn
zoude zijn, de dames namentlijk. Is dit waar of is zeereis van 1824-1826
het een paskwil?’ Hij stelde honderd-en-een vra­ gemaakte schets. (FA
gen: gaf Groebel nog les aan huis en bleef Baudet Van Haersolte, HCO)
stads-schoolmeester? Wie volgde Randa als kapel­
meester op en wie nam de plaats van Van Hobo­
ken bij de Wener Zangers in? Waarom werd de
Sociëteit van Mühlman verkocht?12 Wie betaalde
de herbouw van het dak van de dertien jaar eerder,
in 1815, afgebrande toren van de OLVrouwekerk?
En hoe was de weddenschap van Van Bommel
afgelopen? Hoe was het met de boedel van Queisen
gegaan? En wie waren de erfgenamen van jufrouw
Van Laer en welke mevrouw Eekhout was overle­
den? Was het de vrouw van ‘den Bankroetier’? De
oude Heer Van Voorst was dat dezelfde die ‘nu en
dan stapel was?’ En hoe was het met die twee broers
Van Hekeren afgelopen, die met die hark gevoch­
ten hadden? De problemen tussen de dominee en
zijn gemeente volgde Johan zo goed mogelijk en
concludeerde dat de Zwolse gemeente met schade
en schande wijzer was geworden en een betere
dominee had gekregen. ‘In wien zijn plaats is hij
gekomen?’ In plaats van de op 11 februari 1829
overleden dominee Wernardus Tineken? Helaas
zijn de brieven van zijn ouders – met de antwoor­
den op alle vragen – niet bewaard gebleven.

De torenbrand in de Peperbus, 12 januari 1815. (Uit: De Vries, Geschiedenis van Zwolle)
Door Johan Chr. van Haersolte tijdens zijn zeereis van 1824-1826 gemaakte schets van een Javaan. (FA Van Haer­solte, HCO)

Johan ploos de Haarlemmer Courant uit op
zoek naar berichten uit Zwolle. De dood van Cor­nelis Pannekoek, lid van de Raad van Zwolle, had

hij ‘zoo op ’t ogenblik uit de Courant vernomen’. Hij las dat dominee Jorissen ‘voor deszelfs beroep naar ’s Hage bedankt heeft’ en dat mevrouw Stibbe in de kraam lag. Al kreeg hij geen brieven van thuis, ‘zoo weet ik toch wel Zwolsch nieuws’, schreef hij en vertelde dat De Kof met kapitein De Werd uit Zwolle was uitgezeild en dat de schip­per aan boord op het punt stond te trouwen met een meid die bij Foreez, aan de Nieuwmarkt, gewoond had; ‘zij kende mij voort aan ’t gezicht’. Naast de brieven en de krant hoorde Johan ook Zwols nieuws van zijn oom Hora Siccama die hij soms in een haven van de Middellandse Zee trof. Maar het meeste nieuws uit Zwolle hoorde hij van zijn collega De Bruijn, die hij in vrijwel elke haven ontmoette. Deze De Bruijn was waarschijnlijk eveneens uit Zwolle afkomstig, de families Van Haersolte en De Bruijn waren bevriend.
Zijn ouders lazen in Johans brieven veel nieuws over zeevarende familie en stadgenoten. Neefje Tengnagel maakte het wel en neef Bouricius had zich ‘capitaal gedragen’ in het Sluische Gat. Van der Wijck ging de Marine verlaten, hij had gevraagd om bij de artillerie geplaatst te worden. ‘Hij heeft groot gelijk dat hij nu zijne carrière verandert. Evenwel had ik nooit (in zijn plaats) militair gebleven. Hij zal spoedig berouw hebben. Ik weet niet of de Ouden Heer het nog geheim wil houden en verzoek dus hiermede voorzichtig te zijn tot als het gedecideert is’, waarschuwde hij. Een andere keer schreef hij: ‘Mama rappeleert zich nog wel Thierrij die bij den Heer Goudoever aan huis was en doorging voor zeer ondeugend, voor zoover ik mij rapelleer. Deze is thans 2e Luitenant bij de Marine en is gedecoreerd.’ ‘De Vader van Prinsen’ – berichtte Johan – ‘welke bij Clignett aan huis geweest is, is dood, en zijne moeder is hertrouwd en woont tegenwoordig te Sourabaaij. Hier wonen twee Clignetts en, als ik het wel heb, zijn het neven van Mevrouw Clignett in Zwol.’
In Soerabaja deed zich een onverwachte ont­moeting voor: ‘Ik ging in een Societeit, denkende dat het een koffijhuis was, doch binnen komende kwam er een Heer naar mij toe die vroeg of hij mij introduceeren mocht – hieruit begreep ik dat het een Societeit was – waarop ik dit zeer vriendelijk aanbod aannam. Nauwelijks had ik mij neergezet of genoemden Heer vroeg of er geen Haersolte op de Maria Reigersbergen was, waarop ik hem ant­woordde dit zelf te zijn. De genoemde Heer heet Fix, Deurwaarder, gezworene exploteur, voorlezer en koster; hij zeide dat hij in het jaar 1814 bij ons ingekwartierd is geweest en dat alstoen het geheele huisgezin buiten logeerde; hij logeerde in de zoogenoemde Gouverneurs kamer; tegenover de kamer daar hij logeerde was eene groote kamer in derwelke een piano stond, onder de Piano stond een muziek kastje, waar onder anderen dat van Pompernikel in lag, welk stuk hij dikwijls speelde; hieruit zag ik dat hij waarheid sprak. Hij is een Groninger, speelt een zeer goede fluit en verschei­dene andere instrumenten.’

Natuurlijk berichtte Johan ook over de mis­lukkelingen in Oost-Indië: over neef De Groot die ‘mottig en mager’ was, over neef De Vaijnes van Brakell die berucht was, er liederlijk uitzag en niets uitvoerde en over een verre neef Van der Duin, een ‘dendi manqué’ en een ‘baantjes gast’.
In Batavia logeerde Johan bij een heer en mevrouw Thorbecke. De heer Thorbecke had in Oost-Indië zijn grootste rol gespeeld nadat diverse van zijn wissels in Holland waren gewei­gerd, ‘hij is dan ook reeds opgeroepen om zich te verantwoorden, doch met die verantwoording zou het zeer slim gesteld zijn’, zo werd verteld. De zaken van de heer Tengnagel waren al op een fail­lissement uitgelopen, zijn weduwe had de boedel geweigerd en moest van een klein pensioentje zien rond te komen.

Artikelen voor thuis

De familie van Johan maakte van de geboden gele­genheid gebruik buitenlandse waren aan te kopen. Voor de heren waren dat voornamelijk drank en rookwaren, de dames bestelden stoffen, sieraden en geurflesjes (rozen en jasmijn) en Johans moe­der wilde twee tapijten hebben uit Smirna. Vanuit de Middellandse Zee ontving de familie vijgen en olijven, verse Sultana’s en andere rozijnen. Zijn zusters kregen ‘Belletjes en Colliers’. Uit Texel verzond Johan twee vaatjes oesters ‘van differente soorten’ en hij was tevreden dat ze de familie goed hadden gesmaakt, ‘indien ze meer verlangt wor­den moet Papa maar schrijven’.

De kostbare flesjes rosenolie geurden al zon­der ze open te maken, als ze maar eventjes in de handen werden genomen. De familie rook even­wel niet veel en Johan onderwees: ‘De roze olie mag wel open gemaakt worden maar dan is het eene zeer digoutante lucht. Ik kan mij niet begrij­pen dat ze niet genoeg ruikt. Men kan er geen kamer mede parfumeren zonder ze open te doen, dat is zeker, maar in een werkdoosje of in de hand gaat dit wel. In de zon leggen dan zullen de flesjes spoedig leeg zijn’. In een volgende brief vervolgde hij: ‘Wat aan de rose olie ontbreekt weet ik niet, maar als er geen reuk aan is als het vloeibaar in ’t flesje is zonder hetzelve open te doen, dan is zij het bewaren niet waard, dan ben ik bedrogen’. Hij had een flesje tussen zijn linnengoed gelegd en de hele kast rook er naar. In Zwolle had men inmid­dels begrepen hoe de rozenolie het beste geurde zodat Johan tevreden vaststelde dat de rozenolie zeer naar zijn zin werd gebruikt. ‘Dat er nu reuk aan is en voortijds niet’ was hem een raadsel. Een ander product waar veel over gediscussieerd werd waren ‘Pastilles’. Johan struinde in Smirna
Door Johan Chr. van Haersolte tijdens zijn zeereis gemaakte schets van een Javaan. (FA Van Haersolte, HCO) Door Johan Chr. van Haersolte tijdens zijn zeereis gemaakte schets van een palmkust, Stille Zuidzee. (FA Van Haersolte, HCO)

vergeefs de bazar af op zoek naar snoeren ronde zwarte pastilles, men vertelde hem dat de pastilles door het dragen vanzelf zwart werden. Omdat hij zich niet meer herinnerde welke maat hij een vorige keer had gestuurd, pakte hij grote en kleine in, wat nog een kunst op zich was. ‘Ik heb zorg gedragen dat dezelve ongesuikert aan zullen komen en de Pastilles voor den Heer Spengler heb ik in een doosje apart gedaan, ten einde ze niet weer naar de tabak stinken. Ik zal eindelijk het inpakken wel leren’. Hij was nieuwsgierig te horen hoe ‘Mevrouw en Mijnheer Spengler’ de pastilles bevielen.
Speciaal voor de dames ontpopte Johan zich tot een kenner van zijde. In Smirna was ‘gewaterde zijde voor kleedjes’ in allerhande kleuren te koop. De lappen waren ongeveer van gelijke grootte en uit elk stuk konden twee japonnen gemaakt worden en hij gaf de maten bij benadering op. ‘Nu kan Mama zelfs opmaken of zulk een stuk genoeg is voor twee Japons, zoo niet dan verzoek ik, indien de zijde bevalt, het getal oude of nieuwe Ellen op te geven die er voor een kleedje nodig zijn. Men is niet verplicht een heel stuk te nemen’. Hij stuurde vijf kleurstaaltjes op, ‘zoo echter de kleuren niet bevallen, weet ik niet beter als de kleur die begeerd wordt op een stukje teken papier in een brief over de Post mij te doen geworden’. ‘Wat het wateren der zijde aangaat kan men niet op deze staaltjes rekenen, daar de meesten van het staal oud zijn en andere dikwijls door de vingers gegaan en smoezelig geworden zijn. Het eene stuk is meer en het andere minder gewatert.’ Voor Tengnagels moeder had Johan een stuk donker blauwe zijde gekocht. Mevrouw Tengnagel liet er een japon van maken die haar zeer goed beviel. Maar de zijde beviel mevrouw Van Haersolte niet en Johan begreep niet waarom.
Haar verzoek om porselein liep ook op een teleur­stelling uit, Johan schreef zijn moeder: ‘Nu eens over het Porcelijn. Hoe of iemand vertellen kan dat Smyrna het Porcelijn-land is weet ik niet, maar ik kan u verzekeren dat er geen porcelijn te krijgen is als met veel moeite en zonder merken. Al het aardewerk etc. wordt van Engeland alhier ingevoerd.’

Het rariteitenkabinet aan de Melkmarkt
Johan stuurde vele onbekende producten naar huis. In Zwolle werden sieraden van de inwoners van Polynesië, gemaakt van boontjes en botten, afgeleverd. De ‘nageldoosjes’ die van kruidnage­len waren gemaakt kwamen uit Oost-Indië. Hij zag er ook een prauw van kruidnagelen, ‘Papa zal zich nog wel dat prauwtje herinneren, dat wij bij den Procureur Schonk in den Haag gezien heb­ben, nu zoo maakt men ze hier ook. Ik heb een paar mandjes en een pennenkoker mede gebracht, maar geen prauw want daar moest men 30 of 40 ropijen voor afschuiven.’ Hij nam ‘extra mooie hoorns en schelpen’ mee en kocht een sprekende kakatoe. Voor zijn vader zette Johan een slang op jenever en een door hem gevangen haai zette hij op arak, van de ‘ruggestreng’ van de haai liet hij een wandelstok maken. Zo vulde het huis aan de Melkmarkt zich met buitenissigheden van over de hele wereld, waar bezoekers zich aan konden vergapen.
De collectie werd aangevuld met beschrijvin­gen en tekeningen. Johan beschreef een zeeleeuw als volgt: ‘Dit dier gelijkt veel op een zeehond, zijn buik is juist zooals die van eene grootte haai, maar zijn kop is juist zooals die van een leeuw. Hij heeft maar twee vinnen – zooals ik ze noem – hoewel zij meer gelijken op een arm zonder huid en met deze twee vinnen zwemt hij.’ Hij deed uitgebreid verslag van een stierengevecht dat hij in Spanje bijwoonde. Hij noteerde de samenstelling van het Egyptische leger, hij beschreef een audiëntie bij de Griekse koning en de veldslag bij Navarino op de Peloponnesos in 1827 en maakte nauwgezette positietekeningen van diverse havens.

Hoewel Johan de tekenlessen die bij zijn opvoeding hoorden weinig gewaardeerd had, pakte hij tot verbazing van zijn moeder op reis pen en penseel weer op, naar eigen zeggen geïn­spireerd door een collega. Op zijn tekeningen konden de Zwollenaren zien hoe een getatoueerde krijger uit Polynesië er uit zag en welke kleder­dracht men op Java en in Griekenland droeg. De rotsen van Dover en de palmeneilanden van de Stille Zuidzee tekende Johan natuurgetrouw uit. Soms stuurde hij schetsen naar zijn zus zodat zij ‘er wat fleur en geur’ aan kon geven.
De gehele collectie vormde een impressie van Johan van Haersolte’s verre reizen, die hij zorg­vuldig koesterde en voor het nageslacht bewaarde. De meegebrachte voorwerpen zijn niet meer te traceren, maar de overige herinneringen – de brieven, de reisverslagen en de tekeningen – zijn bewaard gebleven.
Noten

1. De informatie voor dit artikel is – tenzij anders aan­gegeven – afkomstig uit door Johan van Haersolte geschreven brieven en reisverslagen. Transcripties hiervan zijn uitgegeven als: M.L. Hansen, (ed.), Per­rokieten en papagayen, papaijers en pisangs. Een reis om de wereld 1824-1826, Overijsselse Handschriften 21, Epe 2007. M.L. Hansen, (ed.), Schouwspelen. Een reis naar de Middellandse Zee 1834, Overijsselse Handschriften 22, Epe 2007. M.L. Hansen, (ed.),
Het anker wordt geligt. Brieven vanuit de hele wereld van J.C. baron van Haersolte 1824-1834, Overijsselse Handschriften 23, Epe 2007
2.
HCO FA Van Haersolte (237.1), inv. nr. 199

3.
Zie: M.L. Hansen (ed.), Aller treffendst en stout. De huwelijksreis van J.C. baron van Haersolte naar Duitsland, Zwitserland en Italië in 1837, Overijsselse Handschriften 11, Epe 2002

M.L.
Hansen, ‘Een “redelyk zoet” meisje, Sophia Cornelia baronesse van Haersolte, 1838-1873’, in: Zwols Historisch Tijdschrift 19 (2002), 62-72

M.L.
Hansen, ‘Een hartelijk geliefde echtgenote en zorgdragende moeder. Geertruid Agnes barones

van Haersolte, 1813-1874’, in: Zwols Historisch Tijdschrift 24 (2007), 49-61
4.
HCO FA Van Haersolte (237.1), inv. nrs. 145, 146 en 155

5.
Nu Grote Markt 12-13

6.
M..L. Hansen (ed.), Bankroet. De ondergang van Jo­han Willem Simon van Haersolte, 1810, Overijsselse Handschriften 9, Epe 2001, brieven 35, 54 en 113

7.
HCO FA Van Haersolte (237.1), inv. nr. 199

8.
J. Brouwer, Lezen en schrijven in de provincie. De boeken van Zwolse boekverkopers 1777-1849. z.p. 1995, 237-238

9.
J.C. Streng, Zwols Biografisch Woordenboek. Een draagbaar mausoleum, Hilversum 2004, 190-191

10.
A.J. Gevers en A.J. Mensema, De havezaten in Sal­land en hun bewoners, Alphen aan de Rijn 1983, 421-429

11.
P.J. Lettinga, ‘Cholera in Zwolle’, in: Zwols Histo­risch Jaarboek, 1984, 42-69

12.
De reden van de verkoop is niet bekend maar in het pand waar sedert vele jaren sociëteit werd gehouden werd na de verkoop in 1828 de sociëteit De Harmo­nie gevestigd (W.A. Elberts, Historische wandelingen in en om Zwolle, Zwolle 1890/1973, 17)

Getatoueerde krijger uit Polynesië, geschetst door Johan Chr. van Haersolte tijdens zijn zeereis van 1824-1826. (FA Van Haersolte, HCO)

Zwolle in 1960

Jan van de Wetering

T
waalf jaar was ik, bij het prille begin van de jaren zestig. Een jongetje nog. Ik zou er later met enige regelmaat aan herin­nerd worden: ‘Jij bent dus opgegroeid in de jaren zestig.’ De roemruchte jaren zestig, is de achter­liggende boodschap. Ik kan het niet ontkennen. Op een of andere manier ben ik door die jaren getekend, want of je het wilt of niet, ieder mens is, hoe verschillend ook, een beetje een kind van zijn tijd. Maar wat wil dat zeggen? Nu het stof van die geschiedenis enigszins bezonken is, merk ik dat die jaren zestig bij mij, maar ook bij veel anderen, verschillende beelden oproepen. Een bevrijdende tijd, als je in termen van het doorbreken van traditie en taboes wilt denken. Maar op die leeftijd was ik mij van geen taboe of traditie bewust. Een desastreuze tijd, waarin de eerste stappen werden gezet naar de ongeremde ontplooiing van het ik, waarvan we nu – in mijn opinie – de wrange vruchten plukken. Maar ook dat besefte ik toen niet. Net zo min als ik een scherp beeld heb van de tijd waarin ik nu leef. Wij schrijven met reden onze geschiedenis het liefst achteraf.
En dat is wat ik hier en in de volgende afleveringen van het Zwols Historisch Tijdschrift wil doen. Wat gebeurde er – bezien met de wijsheid van nu – in jaren zestig in Zwolle? Ja juist in Zwolle, die wat slaperige provinciestad, en niet in Amsterdam, ‘waar het toen allemaal gebeurde’, zoals menigeen zegt. Mijn verwachting is dat de veranderingen hier trager gingen en met een minder fel gezicht. Wat was de tijdgeest, wat waren de gebeurtenissen die de stad en haar bewoners zouden veranderen? Een historisch onderzoek is het allerminst. En mijn waarnemingen zijn niet die van een soci­oloog, maar van een nieuwsgierige. Ik laat me meedrijven met het nieuws dat toen zes dagen per week aanspoelde op de bladzijden van de Zwolse krant. Of zoals die krant toen voluit heette de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant. Dit alles in de hoop dat er ooit een gezaghebbende studie naar deze ook voor Zwolle boeiende jaren zal worden gedaan.

De stad gaat op de schop
Zwolle had zichzelf aan het eind van de jaren vijf­tig wakker geschud, de stad moest mee in de vaart der volkeren. Industrie moest er komen en daar­mee werkgelegenheid en economische voorspoed. En als er toch een universiteit in het oosten van het land nodig was, waarom dan niet in Zwolle, de grootste stad van Overijssel en bovendien cen­traal gelegen. Tijd ook om de oude kleren waarin de stad zich hulde, te vervangen. De binnenstad, maar ook wijken als de Kamperpoort en Dieze vertoonden sleetse plekken. Krotten stonden er, waar je maar keek. Opruimen en er betere wonin­gen voor in de plaats zetten, was de boodschap. Zwolle was zich er goed van bewust dat het op 1 januari 1960 op de drempel van een nieuwe tijd stond.
Maar – en zien wij hier een typisch Zwols trekje?
– de noodzakelijke veranderingen gingen zo traag. Het was de centrale boodschap van de traditionele nieuwjaarswens van Thomasvaer en Pieternel op 1 januari. Ook in 1960 werd die weer op rijm uitgesproken tijdens een bijeen­komst in Odeon. De tekst was van Willem van der Veen (hij publiceert nog regelmatig in het Zwols Historisch Tijdschrift) en werd door twee Zwolse acteurs uitgesproken in Odeon. Thomas­vaer memoreert dat Zwolle een stad van allure wil worden. Den Haag wees Zwolle niet voor niets aan als ontwikkelingskern. Nu nog de daad bij het woord voeren zegt hij:

‘Een plan van de hoge Haagse heren
Om de industrie in Zwolle te stimuleren,
Let wel, het is maar een stimulans
Aan Zwolle de eer om te grijpen die kans.’
De krotopruiming gaat volgens Thomasvaer en Pieternel in een Zwols tempo. Het voor de finan­ciering van de sloop en wederopbouw opgerichte Krotopruimingsfonds dreigt in het vergeetboek te raken. Maar dat is schijn, want het fonds, dat de naam draagt van oud-burgemeester jhr. Strick van Linschoten, wordt in die eerste maanden van 1960 nieuw leven ingeblazen. Regelmatig verschij­nen advertenties in de krant waarin de Zwolse burgers wordt verzocht een financiële bijdrage te leveren. Blijkbaar was de schatkist van de stad niet goed genoeg gevuld.
In de nieuwjaarswens wordt ook gewaar­schuwd voor ongebreidelde bomenkap in Zwolle. Er zijn plannen voor de kap van bomen langs de Wezenlanden en in de Veerallee ging de bijl er al in. Thomasvaer zegt daarover:
‘Sinds zij daar cru met geweld zijn geveld,
Staat men over breedte en kaalheid versteld.’
Tijdens de nieuwjaarswens is al iets van de komende nieuwe tijdgeest in Zwolle zichtbaar, al was men zich dat niet bewust. Pieternel klaagt over de Zwolse jeugd en over ‘de nozemrel’ die zich het afgelopen jaar voordeed. Volgens Tho­masvaer loopt het zo’n vaart niet, alhoewel er blijkbaar klappen vielen:
‘Nou zeur dan niet over dat beetje sensatie,
Anders raak je bij ’t jongvolk uit de gratie;
En ook voor de politie was ’t een festijn.
Ze hoefden niet karig met klappen te zijn.’

Nozem

De lezers van de Zwolse krant maakten in 1955 voor het eerst kennis met het modewoord ‘nozem’. Op 31 augustus van dat jaar krijgen de lezers uitleg over wat nu precies een nozem is: ‘Iemand met peau de suède schoenen met hoge zolen voor het swingen, met opgevulde schouders in de jasjes, met zwarte dassen en met veel ringen aan de pinken.’ Eind jaren vijftig, begin jaren zestig moet het woord voor de modale Zwol­lenaar een negatieve bijklank hebben gehad. Met regelmaat bericht de krant over rellen met nozems in binnen- en buitenland. De politie moet eraan te pas komen om ze in toom te houden. Maar afgezien van het in de nieuwjaarswens vermelde incident in1959 blijft in Zwolle alles nog bij het oude. Wel noemen zes scholieren van het Christe­lijk Lyceum en van de Handelsschool zich Zwolse ‘nozems’, tijdens een inzamelingsactie voor een diaconessenziekenhuis in Suriname. De aanha­lingstekens zijn een knipoog van de Zwolse krant: de lezers moesten vooral niet denken dat het hier om echte nozems ging.

Na nieuwjaarsdag 1960 ging het leven in Zwolle met nieuw elan van start. Een elan dat onder woorden werd gebracht door een nieuwe bur­gemeester. Jhr. Strick van Linschoten was op 1 januari met pensioen gegaan en werd op 28 janu­ari opgevolgd door J.A.F. Roelen, daarvoor bur­gemeester van Delfzijl. Bij zijn installatie liet zijn ambitie niets aan duidelijkheid te wensen over:
‘De fase van belangrijke en noodzakelijke industriële expansie waarin ons land na de oorlog is geraakt, kan Zwolle niet alleen niet onberoerd laten, nee, wanneer er één stad is, die gezien zijn vele mogelijkheden een nationale plicht heeft om deze mogelijkheden gul ter beschikking te stel­len, is het ongetwijfeld Zwolle. Een stad, met alle voordelen van een stedelijk milieu ten aanzien van traditie, cultuur en sociaal leven, maar gelukkig zonder het beklemmende van de mierenhoop van de “grootstad”. Een stad die als het ware gereed ligt om het onvermijdelijk openbarsten van de overbevolkte Randstad Holland op te vangen.’
De Zwollenaren konden hun borst nat maken, want één ding was duidelijk: Zwolle ging op de schop.

De Roopoort

D
e Roopoort vormt de verbinding tussen de Burgemeester van Roijensingel en de Parkstraat. Vanaf de singel is de weg alleen maar toegankelijk voor fietsers en voetgan­gers. Onlangs werd een aantal nieuwe woningen opgeleverd aan de Roopoort. Een van de eigena­ren vroeg zich af hoe de Roopoort aan zijn naam gekomen was. Daar wordt in dit artikel nader op ingegaan. De geschiedenis van de Roopoort gaat zeker drie en een halve eeuw in de tijd terug.

Buitenwonen

Op de kaart van Joan Blaeu, die uit circa 1650 dateert, zien we ter hoogte van het bolwerk De Suikerberg (waar nu de Potgietersingel ligt), aan de overkant van de stadsgracht een weggetje lopen. Dit weggetje begint op het punt waar de singel met een dubbele rij bomen beplant is. Het weggetje loopt vanaf de stadsgracht haaks naar links en vervolgens naar rechts. Het volgt daarmee exact de huidige loop van de Roopoort en de Wes­terstraat. Deze namen waren uiteraard destijds nog niet bekend.
Het gebied rond dit weggetje was nog onbe­bouwd. Om de stad lagen uitgestrekte landerijen. Blaeu heeft dat aangegeven door hier en daar een koe in te tekenen. In de achttiende eeuw veran­derde de situatie. De binnenstad raakte vol. In de voorsteden voor de Diezerpoort (Nieuwstad), voor de Kamperpoort en voor de Sassenpoort
Wim Huijsmans

De Roopoort met rechts drie nieuwe huizen, maart 2010. (Foto Jan van de Wetering)

(Assendorp) vond toen de meeste nieuwbouw plaats. Omdat er geen vaste oeververbinding was vanuit de Luttekestraat naar de (huidige) Burge­meester van Roijensingel, bleef bebouwing aan deze zijde van de stad aanvankelijk achterwege. Komende vanuit de Luttekestraat kon je de stads­gracht alleen maar oversteken met een pontje, het zogeheten Luttekeveer.

Aardse paradijzen

In de achttiende eeuw woonden welgestelde families ’s winters in de stad en zomers op hun buiten. Rond Zwolle stonden tal van havezaten en buitenplaatsen. In de Kamperstraat, de Koestraat en de Bloemendalstraat bezaten veel adellijke en vermogende families een stadshuis dat in het voorjaar verlaten werd. Met het personeel vertrok men in april om pas in het najaar terug te keren. In de zomer genoot men van het landleven en van de natuur. In de vaak prachtig aangelegde tuinen ontving men gasten in prieel of tuinhuis om van gedachten te wisselen over politieke onderwerpen of gezellig bij te praten. Uitgebreide wandelin­gen werden gemaakt en men genoot van de onge­repte natuur. Vaak bleven de gasten ook enkele dagen logeren. Zo ook bij Rhijnvis Feith, die zodra het weer in het voorjaar het toeliet, op Boschwijk (aan de weg naar Heino) verbleef. Het werd hem soms wel eens te druk met al die gasten, want hij had zelf ook een groot gezin. Feith en zijn vrouw hadden namelijk negen kinderen. En zo groot was Boschwijk nu ook weer niet. Aan dezelfde weg naar Heino, op de hoek van de toenmalige Water-steeg (nu Kuyerhuislaan), lag ook het buitentje Landwijk van de familie Gelderman, dat omschre­ven werd als een ‘aardsch paradijs’.1
De gegoede burgerij in de stad probeerde het leven van de rijken na te volgen. Zij hadden meest­al ook een aanzienlijk huis in een van belangrijkste straten van de stad, maar niet het vermogen om een tweede huis op het platteland te kopen. Het lag wel binnen hun financiële mogelijkheden om buiten de stadsgrachten ergens een stukje grond te kopen. Daar werd dan een tuin van gemaakt en een tuinhuisje neergezet.
Dit fenomeen deed zich in heel Nederland voor. Rond de steden lagen vele tuinen en lustho­ven met idyllische namen. Weg van de drukte en de zomerse benauwdheid van de grote stad was het in de lusthoven heerlijk toeven. De zinnen werden geprikkeld door kleurrijke en welriekende bloemen. Het gezang van de vogels was er beto­verend. Vele dichters hebben de lusthof beschre­ven zoals Hildebrand (N. Beets) in zijn Camera Obscura. In het verhaal over de familie Stastok zit Hildebrand in een prieel te lezen en praat hij over vroeger. Willem Bilderdijk bezong de lusthof op lyrische wijze in het volgende gedichtje:
‘In dien lusthof bloeit de vreugd
in omarming van de deugd,
strooit heur zilvren bloesembladen
op met thijm gevloerde paden,
waasemt heil en wellust uit.’

Lust in de hof
In het gebied, dat zich globaal uitstrekte tussen de huidige Van Karnebeekstraat en de Willemsvaart, kochten vermogende burgers aan het begin van de achttiende eeuw een stukje grond en lieten daar een tuinhuisje opzetten. Zat men goed in de slappe was, dan nam men een tuinman in de arm om er een mooie tuin aan te leggen met een tuinhuisje. Evenals de zeer rijke families, die het genot op hun buitenplaatsen zochten, beleefde de gegoede burgerij plezier in hun eigen lusthof, die op loopafstand van hun woning gelegen was. Ook zij ontvingen daar vrienden en gasten. Er werd over alledaagse zaken gesproken of over actuele politieke onderwerpen. Er werd een pijpje gerookt en een glas wijn gedronken. Aan het eind van de dag wandelde men dan – al dan niet vast ter been
– weer naar huis om de nacht binnen de poorten van de stad door te brengen. Als de poort gesloten was, kwam men er niet meer in, behalve tegen betaling.
Het tuinhuis of de hof was voor jonge men­sen een aangename plek om elkaar beter te leren kennen. De romantiek vierde er hoogtij. In de beslotenheid van de hof werden aardige en lieve woordjes gewisseld, die uiteindelijk konden leiden tot een echtelijke verbintenis. Het tuinhuis was ook de plek waar Willem la Clé de herenliefde bedreef. Rond 1780 had hij een hof met een tuin­huisje buiten de Diezerpoort waar tegen de avond jonge heren niet alleen voor een glas wijn en een pijpje tabak werden uitgenodigd. Hij werd voor zijn wellustige en ‘infame’ handelingen zwaar gestraft.2

Vereniging van eigenaren
Rond 1750 bezat een aantal burgers van Zwolle enkele hoven en landerijen in het Klein Wezen-land, die te bereiken waren via een kleine poort. Dat poortje stond aan de ingang van een weggetje, dat later de naam kreeg van Roopoort omdat die kleine poort waarschijnlijk uit rode baksteen was opgebouwd en bedekt met rode dakpannen. Ook de levering van rode verf in latere tijd geeft wel aan dat de poort rood van kleur was. Dit poortje – het was van geringe omvang – werd in 1722 voor het eerst genoemd. Uit 1751 is een document bewaard gebleven waaruit blijkt dat de poort hoognodig gerepareerd moest worden. Het luidt aldus:
‘Vermids de poorte voor de gang na [= naar] de Hoven en Landen in de Kirmerije agter de Gelderse Toren zederd enige tijd vervallen en ein­delijk geheel is weg geraakt, en zulks tot merklijk nadeel en onvrijheid van die Hoven en Landen is strekkende; zo hebben de geinteresseerdens geresolveerd [= besloten] daar ter plaats wederom een nieuw poorte te doen zetten, verbindende zig jeder zijn aandeel daar toe te betalen volgens de aaloude usantie [= gewoonte] zo ras dezelve zal wezen gemaakt, en hebben tot het bezorgen [= zorgen dat het ook gebeurt] van dien verzogt de mede geinteresseerde de Heer D.H. Rietberg. In kennisse van waarheid hebben de geinteres­seerdens deze getekend. Zwolle, 3 junii 1751.’ Dan volgen de namen van Derk Hermen Rietberg, Geertruid Roijer, Henrik Hakvoord, J. Dumpel, E. van Muijden, Ida Weijenberg en J. van Hattum.3
Er was dus sprake van een soort vereniging van eigenaren, die hun bezit in de Kirmerije voor derden hadden afgesloten met een poort. Via deze poort, gelegen aan de singel, kon men de hoven en landen bereiken. Met de Kirmerije, ook wel Kiri­werie genaamd, werd het gebied aangeduid tussen de stadssingel en waar nu ongeveer het station ligt. Aan het eind van de achttiende eeuw kwam een groot deel van dit gebied in het bezit van het

Hervormd Weeshuis en kreeg het de naam Klein Detail uit de platte-
Wezenland. Met het Groot Wezenland werd het grond van ‘Swolla’ van
eigendom van het weeshuis aan de oostzijde van Joan Blaeu, circa 1650.
de stad aangeduid. De Kruidtoren stond aan het Het weggetje waar
eind van de Luttekestraat aan de stadsgracht. tegenwoordig de Roo-
De poort was aan vervanging toe en de gezamen­ poort loopt is omcirkeld.
lijke eigenaren beloofden plechtig dat ieder zijn (Collectie HCO)
deel zou betalen. Rietberg was degene van de
‘geinteresseerdens’, die erop zou toezien dat het
werk werd uitgevoerd en bij wie de rekeningen
konden worden ingediend. Van de ondertekena­
ren behoorden er drie tot families die op bestuur­
lijk gebied in Zwolle de lakens uitdeelden en zeer
goed bij kas waren (Roijer, Van Muijden of Mui­
den, en Rietberg). De overige vier waren ook niet
onbemiddeld. Van Hattum was advocaat en de
vader van Burchard Joan van Hattum, de schrijver
van Geschiedenissen der stad Zwolle, 1767-1775,
en mevrouw Weijenberg bezat twee panden aan
de Grote Markt (waar nu de Harmonie staat).
Van de ‘geinteresseerdens’ van de Roopoort
is een aantal archiefstukken bewaard gebleven. In
1767 werden zij opnieuw opgeroepen voor een
gezamenlijke vergadering op het Refter aan het
Bethlehems Kerkplein. Andermaal was het hoog­
nodig dat de ‘poort weder wierde hersteld en voor
vorder verval bevrijd, opdat niet geheel weg rake,

Rekening van J. Gijswijt voor in het jaar 1800 geleverde smidswaren, onder meer hengsels, krammen, nagels, platen en twintig dakpannen. Het opschrift luidt: ‘Per ord[r]e Mons(ieur) H. Engeler voor de erven Aan De Rode poorte voor de steeg in Het Weezenlant Deb[e]t aan
J. Gijswijt.’ De rekening is voldaan in februari 1801. (Collectie HCO)

tot merkelijk nadeel en onvrijheid van de hoven en landen.’ Onder de opgeroepenen stonden nu ook de namen van P.T. Goltz en R. van Sons­beeck, beiden lid van het Zwolse stadsbestuur.
Het is jammer dat van dit gezelschap, dat de Roopoort in stand wilde houden, slechts weinig archiefstukken bewaard gebleven zijn. Het laatste stuk dateert uit 1828. Tussen de stukken zitten vele kwitanties voor onderhoud van de poort. Om de zoveel jaar moesten de hengsels worden vermaakt of werden er nieuwe grendels geleverd. Het aantal krammen, spijkers (‘nagels’) en boutjes werd op de rekeningen precies vermeld. De uitga­ve voor rode verf op een van kwitanties verklaart andermaal de naam van de poort. Voor het dak van de poort werden in 1800 twintig nieuwe pan­nen aangeschaft.4
Er is een ongedateerde rekening uit circa 1820 bewaard waarbij G.A. Engeler als gemachtigde van de belanghebbenden van de Roopoort optrad. Hij had in totaal een bedrag van negen gulden, zeven stuiver en acht penningen voorgeschoten. Dit bedrag werd hoofdelijk verdeeld. Ieder moest per hof of per stuk land – te bereiken via de Roo­poort – een bedrag van vijftien stuiver en tien penningen betalen. Met grote letters staat onder de rekening: bovenstaande voldaan.

Van hof naar stadsvilla
Rond 1850 veranderde de situatie drastisch. In 1819 was de Willemsvaart gegraven. Een nieuwe haven werd aangelegd nabij de Eekwal. Over de stadsgracht kwam rond 1845 een voetbrug te lig­gen, die de verbinding vormde tussen de Lutte­kestraat en het Klein Wezenland. Deze kleine brug werd in 1875 vervangen door een nieuw exem­plaar die we nu kennen als de Nieuwe Haven-brug. Rond 1860 werd Zwolle aangesloten op het spoorwegennet. In 1864 kwam de spoorbrug over de IJssel klaar en met de bouw van het station werd het gebied tussen het station en de stad een gewilde locatie om te bouwen. Het stadsbestuur was van mening dat de singels, zeker voor reizi­gers die per spoor de stad bezochten, een zekere voornaamheid’ moesten uitstralen. Vandaar dat langs het Klein Wezenland (nu Burgemeester van Roijensingel) uitsluitend stadsvilla’s en riante herenhuizen gebouwd mochten worden met grote tuinen. Dit ging ten koste van de vroegere hoven. De nieuwe huizen werden onder archi­tectuur gebouwd en waren bestemd voor rijke kooplieden, fabrikanten en hoge ambtenaren. Men woonde daar ‘op den hoogsten stand’. Het huis Klein Wezenland (Burgemeester van Roijen­singel) 5 is tussen 1875-1877 gebouwd voor mr.
L.J. Rietberg, kantonrechter. Deze familie had daar grond liggen. Onder

Lees verder