Categorie

Aflevering 4

Zwolse Historisch Tijdschrift 2021, Aflevering 4

Door 2021, Aflevering 4, Afleveringen, Jaartal, Zoek in ons tijdschrift

Zwols Historisch Tijdschrift
38e jaargang 2021 nummer 4 – 8,50 euro
ThThemanummer:
Wijthmen, Herftfte en
Zalné in vogelvlucht
allee moest soms veel geduld hebben. Het kon
gebeuren, dat de vrouw des huizes net een dutje in
de stoel deed of druk was in het achterhuis. Dus
het kon even duren voordat je als klant geholpen
werd. En dan stond de tijd even stil. Dat bood je
de gelegenheid om de volgestouwde omgeving
eens goed in je op te nemen. De winkel puilde
werkelijk uit met alles wat je zo gek niet bedenken
kon. Het rook er – in mijn verbeelding althans –
naar kamferballen. Oh ja, ze verkocht ook ansichtkaarten
met de groeten uit Wijthmen.
Haar inkopen deed ze zelf. Daarvoor had ze
zelfs een rijbewijs gehaald en een Daf aangeschaft,
een automatische auto, die ze wekelijks met bestellingen
inlaadde. Met diezelfde Daf reed ze ook op
een zondagmorgen naar de kerk (Rehoboth), toen
de deur niet goed dichtzat en ze in een scherpe
bocht uit de auto viel en over straat rolde. Het liep
goed af.
Hendrikje was als dienstmeisje uit Dalmsholte
gekomen. Na het vroegtijdig overlijden van de
eerste vrouw van Anton Boeve trouwden ze. De
laatste 25 jaar van haar leven kwam ze er alleen
voor te staan. Ze wist zich uitstekend te redden,
molk de koe, mestte het varken en dreef de winkel
in haar uppie. Ze was een geëmancipeerde vrouw
avant la lettre. Toen Wijthmen vlak voor haar
dood in de ban raakte van een schoolstrijd zou
ze in vertrouwde kring tot verzoening en de ‘toekomst
aan de jeugd’ hebben opgeroepen.
Een kleindochter durfde dat niet met zekerheid
te bevestigen. ‘Want ze was ook diplomatiek
en wilde aan iedereen verkopen’. Ze overleed uiteindelijk
thuis, te midden van haar naasten,
op 23 oktober 1993. Ze was 84 en ligt begraven in
het familiegraf op Bergklooster. Bij het leeghalen
van het huis werd een grote voorraad vuurwerk
op zolder gevonden. Want ook dat explosieve
goedje verkocht ze.
198 | jrg. 38 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
Hendrikje Boeve
Iedereen in Wijthmen en Herfte kocht wel eens
iets in de winkel van sinkel van ‘Vrouw Boeve’,
zoals ze in het dorp werd genoemd. Hendrikje
Boeve had niet alleen van alles te koop. Ze was
strabant en pront, maar bovenal een buitengewoon
vriendelijke vrouw. Voor iedereen. Ze was
echter bepaald niet voor de poes als men kwaad
in de zin had. Ze werkte ooit een paar zigeunervrouwen,
dat op roverspad was, eigenhandig met
behulp van haar wandelstok de deur uit.
Wie binnentrad in het snuisterijenparadijs
van Hendrikje Boeve-Dekker aan de Kroesen-
Koen Nijmeijer
‘Kleurrijke Zwollenaren’
(Particuliere collectie)
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 4 | 199
‘Kleurrijke Zwollenaren’ 198
Koen Nijmeijer
Wijthmen, Herfte en Zalné in vogelvlucht 200
Gerard Hülsmann / Steven ten Veen
De Heinoseweg, centrum van bedrijvigheid 208
Gerard Hülsmann / Steven ten Veen
Van ‘stadion De Mol’ naar de Elshof 214
Gerard Hülsmann / Koen Nijmeijer
Hoe het plaatselijke onderwijs op
een bijzondere wijze bleef bestaan 220
Koen Nijmeijer
Herinneringen van een professor 227
Derk-Jan Dijk
Herman Pot woont op een kruispunt
van wegen 230
Steven ten Veen
Schooljongen uit Wijthmen werd
burgemeester van Heerenveen 232
Tjeerd van der Zwan
Wijthmen liep uit om de skelters
van Karba te zien 234
Steven ten Veen
Een dorp van boeren 236
Koen Nijmeijer
Zwolle in de greep van de blauwe knoop 242
Jan van de Wetering
‘Uit het Drostenhuis’ 250
Saskia Zwiers
De Peperbus na ruim 65 jaar verdwenen 252
Steven ten Veen
Auteurs 261
Redactioneel
De eerste jaargang van de nieuwe redactie
is compleet met dit nieuwe nummer.
We kunnen tevreden terugkijken. Er
zijn wat nieuwe elementen in het Zwols Historisch
Tijdschrift gekomen, zoals de rubrieken ‘Kleurrijke
Zwollenaren’ en ‘Uit het Drostenhuis’. Deze
rubrieken zijn ook weer aanwezig in dit nummer,
met respectievelijk winkelierster Hendrikje Boeve
uit Wijthmen en fotograaf Robert Ziegler als
hoofdpersonen.
Maar er zijn ook veel dingen bij het oude gebleven.
Daarom eindigen we het jaar met een
themanummer. Centraal staan de buurtschappen
Wijthmen, Herfte en Zalné. Onze redacteur
Steven ten Veen heeft kunnen samenwerken met
twee kenners van de lokale geschiedenis, Gerard
Hülsmann en Koen Nijmeijer. Het heeft een
themanummer opgeleverd met veel couleur locale.
Naast de artikelen over Wijthmen, Herfte en
Zalné luidt Steven ten Veen weekblad De Peperbus
uit. Na ruim 65 jaar kwam een einde aan het
bestaan van dit huis-aan-huisblad. En voordat u
zich gaat wentelen in de feestmaand december
waarschuwt Jan van de Wetering u met een artikel
over de geschiedenis van de geheelonthouders
(de blauwe knoop) in Zwolle voor al te veel alcoholgebruik.
Hoe dan ook wenst de redactie u goede feestdagen
en veel leesplezier!
Coverfoto: Luchtfoto omgeving Wijthmen.
(foto Rick van der Kamp)
Inhoud
200 | jrg. 38 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
Wijthmen, Herfte en Zalné in vogelvlucht
Van de voormalige gemeente Zwollerkerspel
zijn Berkum, Frankhuis, Ittersum en
Westenholte al ingelijfd door de naar groei
hunkerende stad Zwolle. Wijthmen met in zijn
kielzog de buurtschappen Herfte en Zalné zijn de
dans nog ontsprongen. De bewoners daar voelen er
trouwens ook niets voor om onderdeel van de stad te
worden. Veel liever blijven ze op veilige afstand van
Zwolle, hoewel de invloed van de stad zowel tijdens
de vorige eeuwen als zeker in de huidige tijd sterk
aanwezig is.
Toch kunnen de ruim duizend mensen die in
Wijthmen, Herfte en Zalné wonen er niet gerust
op zijn dat hun leefgebied niet alsnog onderdeel
van groot Zwolle gaat worden. In de jaren zestig
van de vorige eeuw moest daarvoor al worden
gevreesd toen de gemeente op zoek ging naar een
nieuwe woningbouwlocatie omdat Zwolle-Zuid
nagenoeg vol was gebouwd. Twee gebieden werden
geschikt bevonden om die rol te gaan spelen,
Herfte en Stadshagen. Na ze aan een milieueffectrapportage
(MER) te hebben onderworpen,
viel de keuze op Stadshagen. Maar nu, een kleine
dertig jaar later, is Herfte opnieuw in beeld om
woningbouwlocatie te worden. Wel onder een
andere naam, Vechtpoort, maar dat zal voor de
bewoners in het gebied geen verschil maken.
De naam Vechtpoort duikt op in de zogeheten
‘Omgevingsvisie’ die een paar maanden geleden
door de gemeenteraad is vastgesteld. De locatie
waar het om gaat, is in twee delen geknipt. Vechtpoort
1, waar de grond voor een groot deel in
handen is van projectontwikkelaars, ligt tussen de
Nieuwe Vecht bij Berkum en de spoorlijn naar het
noorden, Vechtpoort 2, waar de gemeente op vrijwel
alle grond, grofweg tussen de spoorlijn naar
Emmen en de Wijthmenerplas, een optie heeft om
er te kunnen bouwen. Duizenden woningen zouden
er gebouwd kunnen worden. Maar pas na de
gemeenteraadsverkiezingen van 2022 wordt waarschijnlijk
besloten waar de uitbreiding van Zwolle
eventueel plaats gaat vinden.
Honderd woningen
Niet alleen in Herfte maar ook in Wijthmen, met
afstand de grootste van de drie buurtschappen,
houden ze hun hart vast. Dat er de komende jaren
in Wijthmen wordt gebouwd, is al nagenoeg zeker.
Een project van honderd woningen staat op stapel
in de buurt van het sportpark en het Kulturhus.
Daar is iedereen blij mee, want het is ondertussen
al bijna zestig jaar geleden dat er in het dorp
überhaupt sprake van woningbouw op grote
schaal was. En dat doet pijn omdat het voor jongeren
vrijwel onmogelijk is om in de eigen buurt te
blijven wonen. Maar op duizenden woningen op
loopafstand zit bijna niemand te wachten.
Het zijn dus spannende tijden voor Herfte en
Wijthmen, die elk een eigen identiteit hebben,
maar ook een gemeenschappelijke geschiedenis.
In dit themanummer is Wijthmen als grootste van
de drie buurtschappen de rode draad. Een oor-
Gerard Hülsmann
Steven ten Veen
Ansichtkaart. (Particuliere
collectie)
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 4 | 201
konde uit 960 van de Germaanse tijd bevat de eerste
vermelding van het dorp, aangeduid als ‘Wie’,
wat zoveel betekent als klein heiligdom of heilige
plaats. Het verklaart ook waar de voor velen merkwaardige
naam Wijthmen vandaan komt. Dat die
naam wordt uitgesproken als ‘Wietum’ heeft ongetwijfeld
met het Sallands dialect te maken. Een
latere vermelding dateert uit 1207, waarin de bisschop
van Utrecht de ‘novelle tienden’ (een soort
belastingheffing) voor onder andere de buurtschappen
Ittersum en Wijthmen heeft geschonken
aan het kapittel van Deventer. Het kreeg daarmee
recht op tien procent van de opbrengst van het
ontgonnen en nog te ontginnen land. Deze akte
maakt duidelijk dat het gebied Wijthmen in die
tijd nog in een ontwikkelingsfase verkeerde en dat
er dus ontginningen plaats vonden.
Boerderijen
Het eerste overzicht van het aantal huishoudens
in Wijthmen en Herfte dateert van een belastingkohier
uit ongeveer 1400, waarin 31 hoofden van
huishoudens staan vermeld. Dit aantal zou daarna
eeuwenlang nauwelijks toenemen. De bevolking
woonde op de hoger gelegen gronden ter bescherming
van de overstromingen, die bijna jaarlijks
plaatsvonden. De bebouwing bestond grotendeels
uit boerderijen die in een lint op de zandheuvels
achter elkaar stonden. Op een kadastrale kaart
van 1810-1832 komen namen van erven voor als
Anderlo, Assevoort, Hoekseboer, Vondeman,
Homberg, Konstapel, Kroes, Bulder, Kolks, Mannes,
Wittebelt, Hoekbrink en Fakkert. Tegenwoordig
staan er nog zo’n dertig boerderijen, merendeels
melkveebedrijven.
Zo ontstond in de loop der tijd een kleine
hechte gemeenschap van mensen die op elkaar
aangewezen waren in noodsituaties, maar ook
voor zaken als onderhoud van wegen, bruggen en
sloten. Iedereen maakte er deel van uit, of je nu
landeigenaar, pachter, een keuter of een grote boer
was. Samen moesten de klussen worden geklaard.
Het noaberschap – de verplichting van buren
om elkaar te helpen – speelde een grote rol in de
buurtschappen. Zelfs nu is die, zij het in geringere
vorm, nog aanwezig. Bijvoorbeeld bij overlijdens
waarbij buren voor hulpverlening zorgen.
Grote invloed
Zwolle oefende altijd al een grote invloed uit op de
buurtschappen. Ook op religieus gebied bijvoorbeeld,
was de bevolking afhankelijk van de stad
omdat daar de kerken stonden voor het dopen
van kinderen, het sluiten van huwelijken en voor
begrafenissen. De schout van Zwolle was belast
met de uitvoering van instructies van de hogere
overheden en zorgde voor de uitoefening van de
rechtspraak, het handhaven van orde en veiligheid
en het opmaken van notariële akten. Ook op
defensief gebied waren Wijthmen, Herfte en Zalné
aangewezen op de stad. In tijden van geweld kon
men er binnen de muren schuilen. En natuurlijk
ging men er naar toe om er inkopen te doen.
Dwars door Wijthmen liep eeuwenlang de
oude landweg die Zwolle verbond met Twente en
het Duitse achterland. Veel kooplieden maakten
er gebruik van en bezochten dan vaak herberg
De Mol of café De Zon om hun paarden te laten
rusten en zelf een maaltijd te nuttigen of een borrel
te drinken. In het najaar was de weg dikwijls
als gevolg van het weer en het overstroomde land
vrijwel onbegaanbaar. Dat veranderde omstreeks
1830 toen de weg met klinkers werd bestraat
zodat men er gedurende het hele jaar gebruik van
kon maken. Gevolg hiervan was dat de toen nog
zanderige Hessenweg richting Ommen snel aan
betekenis verloor.
Café De Mol zoals het
in 1955 langs de Heinoseweg
lag. (Particuliere
collectie).
202 | jrg. 38 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
De verbinding tussen Wijthmen en Herfte was
lange tijd bedroevend slecht, bij nat weer veranderde
de zandweg in een modderpoel en hartje zomer
leek ze wel een woestijn. De sociale contacten tussen
de beide buurtschappen waren daardoor zeer
beperkt. Wim Beltman (1912-1981), die in Herfte
woonde, liet kort voor zijn dood in een verslag van
de commissie ‘40-jaar parochie Herfte-Wijthmen’
optekenen dat hij als twintigjarige in Wijthmen
alleen bakker Israël en (hoef)smid Pot kende.
Opvallend was dat de mensen in Herfte modieuzer
gekleed gingen dan die in Wijthmen. Toen de
rooms-katholieke kerk aan de Erfgenamenweg net
gebouwd was, verbaasden de kinderen van Beltman
zich over de Sallandse mutsen die sommige
vrouwen uit Wijthmen droegen. ‘Kijk allemaal zusters’,
zeiden ze spontaan. Omgekeerd keken kerkgangers
uit Wijthmen licht geïrriteerd naar hun
buren uit Herfte. ‘Met die stadse ummegoan dá kan
nie’, werd er gezegd. Maar gaandeweg raakte men
aan elkaar gewend. De weg tussen de kerk en Herfte
werd tenslotte ook aangepakt en in 1947 officieel
geopend door burgemeester Catharinus Slager, die
een lintje mocht doorknippen.
Een eigen parochie
Na de reformatie en het verbod om het katholieke
geloof uit te oefenen, stapte een grote meerderheid
van de bevolking van Zwollerkerspel over
naar de protestantse kerk. Opmerkelijk is dat de
meeste inwoners van Wijthmen en Herfte trouw
bleven aan het katholieke geloof van de moederkerk.
Dit was vooral te danken aan vooraanstaande
en welgestelde families die priesters onderdak
verleenden en bescherming boden. Daaronder
bevond zich de adellijke familie Rutenberg die in
de buurt van Dalfsen aan de Vecht woonde. Hier
stichtte de Zwolse pastoor Arnoldus Waeijer in
1645 de statie ‘Broekhuizen’ met een schuilkerk.
Omdat de afstand naar die kerk toch wel erg lang
was, werden vanaf 1690 diensten gehouden in een
boerderij in de buurtschap Emmen.
Toen tien jaar later Johannes Josephus Kattenberg
uit Zwolle pastoor was geworden, verhuisde
de schuilkerk naar een boerenhoeve aan de vroeger
belangrijke Oude Twentseweg, die nu Oude
Wythmenerweg heet. Volgens een kroniekschrijver
van die tijd deed de pastoor dat ‘omdat daar
bijna geen ander als catholycken woonden alsof
hij nabij midden onder de gelovigen was van dit
tijdstip af.’ Uit een register van midden achttiende
eeuw van het schoutambt Zwolle blijkt dat 75
procent van de inwoners van Wijthmen katholiek
was. De schuilkerk van pastoor Kattenberg werd
het ‘Thoonenhuus’ genoemd en deed tot ongeveer
1770 dienst, waarna Gerardus Michael Hampzinck
de kerk verplaatste naar het meer centraal
gelegen Hoonhorst. In Wijthmen was men niet
blij met die verhuizing, waardoor sommigen uit
protest in Zwolle gingen kerken.
Omdat de parochie
Onze Lieve Vrouwe van
Altijddurende Bijstand
nog geen kerkgebouw
had, werd in de boerderij
van Jan Meiberg
aan de Erfgenamenweg
een noodkerk ingericht.
Meiberg schonk de
parochie een stuk land
ter grootte van zo’n drie
hectare, waarop niet
alleen de kerk, de pastorie,
het parochiehuis
en de r.k. school werden
gebouwd, maar ook een
kerkhof kwam.(Particuliere
collectie)
Het rooms-katholieke kerkhof. (foto Steven ten Veen)
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 4 | 203
De Bataafse revolutie in 1795 zorgde er voor
dat in ons land alle godsdienstige gezindten gelijk
werden gesteld. De katholieken in Wijthmen en
Herfte moesten echter nog tot 22 december 1943
wachten voor de Aartsbisschop van Utrecht,
Johannes de Jong (1885-1955), voor deze buurtschappen
de parochie ‘Onze Lieve Vrouwe van
Altijd Durende Bijstand’ stichtte. Pastoor Theodorus
van Wee liet een schuur op het voormalig
‘Buiten Veldwijk’ tot gebedshuis verbouwen in
afwachting van een echt kerkgebouw. De grond
hiervoor werd geschonken door landbouwer
Meiberg; de eerste steen werd in 1950 gelegd door
deken Antonius F.J.M. de Wit (1891-1965). Een
jaar later kon de nieuwe kerk in gebruik worden
genomen.
Dankzij de eigen parochie bloeiden de sociale
contacten tussen Wijthmen en Herfte op. Pastoor
Van Wee richtte een toneelclub op, WIK (Willen
Is Kunnen) met dan nog wel aparte afdelingen
voor jongens en meisjes. Later ontstond uit WIK
de toneelstichting Sagezo (samenstelling van
Samen GEraapt Zooitje), die nog altijd actief is.
Er werd een voetbalclub opgericht met de veelbelovende
naam Eendracht Maakt Macht (EMS),
die een veldje tot zijn beschikking kreeg bij de
boerderij van Klink die uiteindelijk plaats moest
maken voor de Wijthmenerplas.
In februari 2001 ontstond door een fusie van
de parochie van Wijthmen en Herfte met nog vier
andere parochies de Zwolse parochie Thomas a
Kempis. Voor de parochie ‘Onze Lieve Vrouwe
van Altijd Durende Bijstand’ bleek dat al snel
grote gevolgen te hebben. Vier jaar na de fusie
werd namelijk besloten om de kerk aan de Erfgenamenweg
te sluiten. De heftige protesten leken
niets uit te halen. Maar toen op 22 november
2015 de sluitingsdienst werd gehouden, kregen de
parochianen groot nieuws te horen: het Bisdom
had besloten dat de kerk toch bleef bestaan. Een
eigen pastoor hebben de katholieken in Wijthmen
en Herfte echter niet meer. Het huis van de zielenherder
wordt nu bewoond door Jan Stappenbelt,
die grote bekendheid kreeg als persfotograaf van
De Telegraaf. In het parochiehuis is een softwarebedrijf
gevestigd, nadat het aanvankelijk een horecafunctie
had gekregen. Met dit soort problemen
werden de protestanten in Wijthmen niet geconfronteerd,
maar tot de bouw van een min of meer
monumentale kerk is het nooit gekomen. Lange
tijd hadden ze slechts de beschikking over een
bescheiden kerklokaal dat op 7 mei 1911 plechtig
in gebruik was genomen. Twee jaar daarvoor was
al een zondagsschool opgericht, later gevolgd
door een evangelisatievereniging. In 1949 stelde
Pastoor Van Wee.
(Collectie Gerard Hülsmann)
Meisjes bij een processie
door de tuinen van de
kerk. (Particuliere collectie)
De kerk Rehoboth, die
naast café De Mol staat.
(Collectie Gerard Hülsmann)
Het koor Zanglust van
Rehoboth in de jaren
zestig. (Particuliere collectie)
A. Kok een stuk grond aan de Heinoseweg naast
De Mol beschikbaar voor de bouw van een kerk.
Dominee C.D. van Noppen legde op 12 december
1949 de eerste steen en een jaar later kon het kerkgebouw,
dat als naam Rehoboth kreeg, in gebruik
worden genomen. Dat betekende tevens dat de in
1937 opgerichte zangvereniging een nieuw repetitie-
lokaal had gekregen.
Verzuiling
De twee grote levensbeschouwelijke stromingen
waren tot ongeveer de jaren zestig van de vorige
eeuw duidelijk zichtbaar. Wie katholiek was, kocht
brood bij bakker Jac. Israël en toen die gestopt was
bij Willem van de Kamp in de Kroesenallee. De
protestanten gingen naar bakker Jan Huzen aan
de Heinoseweg. Voor de meeste boodschappen
was men echter aangewezen op nabijgelegen dorpen
als Dalfsen en Heino, want het grote Zwolle
werd lang niet altijd als een logische winkelstad
beschouwd. Op cultureel gebied bestond de
splitsing tussen rooms en protestants eveneens.
Zang en toneel op één kussen was heel lang niet
mogelijk. Maar langzaam maar zeker groeiden de
beide bevolkingsgroepen toch naar elkaar toe, ook
omdat in de liefde religie veel minder een rol ging
spelen en katholieke jongens dus gingen trouwen
met protestantse meisjes en omgekeerd. Het eerste
signaal van de hechtere samenhang was in
1956 de oprichting van de begrafenisvereniging
Draagt Elkanders Lasten waarin bestuursleden
van beide religieuze richtingen zitting namen.
DEL, waarin de oude begrafenisvereniging van
Wijthmen opging, was in feite een voortzetting
van het noaberschap waarbij hulp bij het overlijden
van een buurtgenoot een belangrijk onderdeel
is. Met de keuze voor de plek waar de dode
begraven zou worden, had ze niets te maken. Voor
de katholieken was daarvoor het kerkhof achter de
parochiekerk aan de Erfgenamenweg de aangewezen
plaats. De protestanten lieten hun dierbaren
meestal op Bergklooster begraven.
Sport
De toenadering tussen de geloofsgemeenschappen
werd vooral in de sport goed zichtbaar. In
1960 leidde dat tot de opening van de ijsbaan
204 | jrg. 38 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
H.W.Z. (Herfte Wijthmen Zalné) aan de Kuyerhuislaan
en negen jaar later tot de oprichting
van de Sport Vereniging Wijthmen, waarvan
Johan Elshof (1939-1970) de eerste voorzitter
was. Gestart werd met voetbal op het terrein
achter herberg De Mol, waarvan uitbater Hennie
Smeenk zijn land om niet beschikbaar stelde.
Over de sportvereniging die in 1973 een nieuwe
accommodatie aan de Erfgenamenweg in gebruik
kon nemen en het Kulturhus dat naast de velden
werd gebouwd, staat een apart artikel in dit nummer.
De primeur voor het voetbal in de buurtschappen
had echter niet Wijthmen maar Herfte.
Hier werd in november 1922 de voetbalvereniging
Herfte opgericht, die zich als lid bij de Noord-
Centrale Voetbalbond aanmeldde. Als levensbeschouwing
werd ‘neutraal’ vermeld. De voetballers
speelden op een veldje aan de Watersteeg (nu
Kuyerhuislaan). Een lang leven was de club echter
niet beschoren. In het seizoen 1923/1924 werd
nog in de 2e klasse Oost gespeeld, maar nog geen
jaar later trok Herfte zich uit de competitie terug
om zich begin 1926 op te heffen.
Buitenplaatsen
De eigenaren van de buitenplaatsen hadden grote
invloed op de gang van zaken in de buurtschappen.
In 1737 was van de in totaal 608 hectare
landbouwland zo’n zestig procent in bezit van de
families Van Grootveld en Royer. Andere grondbezitters
waren afkomstig uit de elite van Zwolle
Rechts: De officiële
opening in 1960 van de
ijsbaan HWZ aan de
Kuijerhuislaan. Onder
de vlag voorzitter Hendrik
van Gerner, naast
hem burgemeester
Reinhard Crommelin
van Zwollerkerspel.
(Collectie Gerard Hülsmann)
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 4 | 205
en Zwolse instellingen als het Hervormd Weeshuis.
Lokale bewoners bezaten slechts een klein
deel van het agrarisch gebied. Buitenplaatsen als
Soeslo in Wijthmen en Boschwijk en Landwijk
in Zalné bestaan nog altijd, evenals Helmhorst
in Herfte. Veldwijk in Wijthmen, een buitengoed
dat door een gracht was omgeven, werd in 1856
gesloopt om er een boerderij neer te zetten. Een
van de eigenaren van deze buitenplaats had een
zeer opvallende naam: Otto Maximiliaan Theodorus
Adolphus baron van Hugenpoth tot Aerdt. In
Herfte verdwenen Assevoort, dat ook wel Hassenvoort
werd genoemd en Huize Den Valkenberg.
Het landhuis op Soeslo is in 1815 gebouwd,
maar een buitenhuis (spijker) stond er al veel langer
en is er achter het grote huis nog altijd. Lange
tijd was het in het bezit van de gerenommeerde
Zwolse familie Roijer. In 1965 kwam Soeslo in
handen van de gemeente Zwolle, waarna een tijd
aanbrak waarin het landhuis in verval raakte. Van
1983 tot 1992 was het Gereformeerd Vormingsinstituut
in Soeslo gevestigd.
Buitenplaats Boschwijk ligt langs de Heinoseweg
tussen Zwolle en Wijthmen en werd in
1770 gebouwd. De bekendheid dankt zij aan de
eerste bewoner, de beroemde dichter Rhijnvis
Feith (‘Uren, dagen, maanden, jaren, vliegen als
een schaduw heen’). In 1950 werd het landgoed
gekocht door de gemeente Zwollerkerspel als
ambtswoning voor burgemeester Slager. Een
jaar later werd een vleugel van het landhuis ingericht
als raadszaal. De laatste vergadering van de
gemeenteraad van Zwollerkerspel werd er in 1967
gehouden, want per 1 augustus van dat jaar werd
de gemeente opgeheven en voor het grootste deel
aan Zwolle toegevoegd. Boschwijk is net zoals
Soeslo tegenwoordig in particulier bezit.
Scholen
In 1818 stichtte de gemeente Zwollerkerspel in
Wijthmen een openbare school, die tot 1931 bleef
Huize Soeslo. (foto Jan
van de Wetering)
Antonia van Dorf, hulp in de huishouding van de
familie Roijer, bij de voordeur van huize Soeslo.
(Particuliere collectie)
Huize Boschwijk. Later
werd het eigendom
van de gemeente Zwollerkerspel
en werden
er raadsvergaderingen
gehouden. Burgemeester
en later gedeputeerde
Crommelin woonde er
in die tijd. Na opheffing
van de gemeente Zwollerkerspel
werd Boschwijk
particulier bezit.
(Collectie Overijssel)
Rhijnvis Feith. (Collectie
Overijssel)
Sorghvliet. In 1989 werd de school gesplitst in een
afdeling voor moeilijk opvoedbare kinderen en
een afdeling voor langdurig zieke kinderen. Op
het hoogtepunt, zo rond 2010, telde De Ambelt
zestienhonderd leerlingen, daarbij inbegrepen die
van de vestigingen buiten Herfte. Taxibusjes reden
over de Herfterlaan af en aan om de kinderen naar
school te brengen en weer op te halen. De Wet
passend onderwijs van 2014 zorgde ervoor dat het
leerlingenaantal sterk zou dalen. De tijd dat toenmalig
bestuursvoorzitter Frits Prins in de film
‘100 jaar Ambelt’ zei dat het in Herfte een wirwar
van gebouwen was, dat spottend wel eens woonwagenkamp
De Ambelt werd genoemd, is definitief
voorbij. Er rijden nu minder busjes van en
bestaan. De grondwetswijziging in 1917, die het
mogelijk maakte dat ook bijzondere scholen financiële
steun van het rijk kregen, resulteerde in 1922
in de bouw van een school op protestants-christelijke
grondslag in Wijthmen. De kinderen van de
katholieken gingen naar school in Hoonhorst tot in
1932 ook in Wijthmen een katholieke school werd
geopend. Die werd gehuisvest in de voormalige
openbare school. Toen in de jaren zestig van de
vorige eeuw bleek dat dit gebouw niet meer aan
de eisen voldeed, werd naast de katholieke kerk
aan de Erfgenamenweg (nu Valkenbergweg) een
nieuwe school gebouwd. In 1992 bleek dat het
voortbestaan van zowel de protestants-christelijke
als katholieke school in gevaar kwam vanwege het
alsmaar teruglopend aantal leerlingen. Die situatie
mondde uit in een schoolstrijd.
Naast de twee lagere scholen was er in de
eerste helft van de vorige eeuw nog een onderwijsinstelling
in Herfte. Het betrof de zogeheten
Buitenschool, die werd gesticht door de Zwolse
Vereniging tot bestrijding van Tuberculose, die
in 1919 grond aankocht van het landgoed de
Helmhorst. Aanvankelijk was er nog sprake van
een dagcentrum voor tbc-patiënten, maar toen
in 1928 het landgoed De Ambelt kon worden
gekocht dankzij een gift van het Zwolse schoolhoofd
Gjalt Kuiper (hij had kinderen die aan
tbc waren gestorven), ontstond de mogelijkheid
om een school aan het centrum toe te voegen.
De Buitenschool, die later De Ambelt als naam
kreeg, groeide uit tot een belangrijk orthopedagogisch
centrum in ons land.
De latere uitbreidingsnoodzaak resulteerde
in nieuwbouw en de aankoop in Herfte van een
aantal boerderijen, het Kastjeshuis en Huize
206 | jrg. 38 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
Een foto uit 1925 van
het dagsanatorium, dat
van hout was gemaakt.
(Archief Ambelt)
Dokter van Tienen.
(Particulier bezit)
Het stationnetje
In Herfte was ooit een halte van de trein tussen Zwolle en
Emmen (toen zelfs met Stadskanaal als eindpunt). Het
piepkleine station was in bedrijf tussen 15 januari 1903
tot en met 5 mei 1941. Op het simpele perron was geen
spoorwegpersoneel aanwezig en de machinist liet de trein
alleen stoppen als er iemand had aangegeven uit te willen
stappen of als er iemand op de trein stond te wachten.
Van die oude stopplaats is niets meer terug te vinden.
Ze bevond zich vanaf de spoorwegovergang op de Valkenbergweg
een paar honderd meter in de richting van
Zwolle, waar de lijn naar Emmen zich afsplitste van de
lijn naar het noorden. Vooral bezoekers en kinderen van
De Ambelt maakten er veel gebruik van.
De stopplaats Herfte-Veldhoek op de spoorlijn Zwolle-
Emmen. De eerste trein die er stopte was vol kinderen
die op de Buitenschool (nu Ambelt) zaten. (Collectie
Overijssel)
gemeente is het de taak om net zoals met evenementen
in Zwolle deze overlast tot een minimum
te beperken. Van de golfbaan ondervindt niemand
in de buurt hinder. Leden van de Zwolse Golfclub
sloegen hun eerste holes overigens begin jaren
negentig op een stuk grasland nabij Sauna Swol.
Voor Wijthmen is het een verademing dat
sinds 2020 het verkeer niet meer over maar naast
de Heinoseweg raast, nu er een vierbaans autoweg
tussen Zwolle en de afslag naar Hoonhorst
is gekomen. Als er, zoals de plannen zijn, ook
nog vanaf die N35 een aftakking richting Dalfsen
komt, is Wijthmen helemaal autoluw geworden.
Die rust biedt kansen om het authentieke karakter
van het dorp te bewaren en te koesteren. Doordat
op de Kroesenallee dan geen doorgaand verkeer
richting Dalfsen meer mogelijk is, ontstaat de
mogelijkheid om van dit stukje Wijthmen een
dorpskern te maken die de sociale samenhang
tussen de bewoners nog verder zal versterken. De
innige band die er met Herfte en Zalné is zal nog
lang blijven bestaan. Een band die zichtbaar wordt
tijdens de zogenaamde ‘Grassparty’ die jaarlijks in
Wijthmen wordt gehouden.
naar Herfte, maar de omwonenden vinden het op
de Herfterlaan nog altijd (te) druk.
Veranderingen
Voor de bewoners van de drie buurtschappen is
er veel veranderd. De invloed van Zwolle is steeds
duidelijker zichtbaar geworden en vormt voor de
toekomst een gevaar voor het behoud van dit karakteristiek
stukje ‘Zwols platteland’. De weilanden, de
beplantingen die de eigenaren van landgoederen
lieten aanleggen, de zandruggen die voor hoogteverschillen
zorgen, dit alles maakt van Herfte, Wijthmen
en Zalné een gebied waar wandelaars en fietsers
heel graag naartoe komen. ‘Wijthmen zou zichzelf
recreatief kunnen versterken’, is de overtuiging van
Janco Cnossen, die eerst als wijkwethouder en nu
als voorzitter van Stichting Ouderenzorg Wijthmen
meedenkt over de toekomst van het dorp.
Recreatie is er trouwens al, maar dan van een
heel andere orde en op een grote schaal. Dan gaat
het over de Wijthmenerplas en de golfbaan met
achttien holes. Die ontwikkeling werd ingeluid
door de aankoop in 1964 van een aantal percelen
grasland door de firma Van Ossel uit Zoetermeer.
Zij kreeg van de gemeente een vergunning om er
zand te winnen, dat werd gebruikt voor de aanleg
van wegen rond Zwolle en het ophogen van
nieuwbouwwijken. In 1974 werd de miljoenste
kubieke meter zand afgevoerd. De zandwinning
was toen in handen gekomen van de gebroeders
Tielbeke uit Lemelerveld. Uiteindelijk ontstond er
een plas met een grootte van ongeveer 22 hectare.
Dat die een recreatieve functie zou krijgen, was al
in1964 bij het afgeven van een ontgrondingsvergunning
door de gemeente bepaald. Inclusief het
land eromheen is het recreatiegebied Wijthmenerplas
circa vijftig hectare groot. Honderdduizenden
mensen komen er tijdens de zomermaanden
verpozing zoeken. De bewoners van Herfte,
Wijthmen en Zalné hebben er over het algemeen
weinig last van, omdat ze redelijk ver van de plas
wonen en de parkeerproblemen die aanvankelijk
bij de Erfgenamenweg en Valkenbergweg
ontstonden, zijn opgelost. Maar anders ligt dat
met de evenementen die zo nu en dan bij de plas
worden georganiseerd. Die kunnen namelijk tot
geluidsoverlast voor omwonenden leiden. Aan de
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 4 | 207
Luchtfoto van de Wijthmenerplas.
(foto Rick
van der Kamp)
208 | jrg. 38 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
Niet alleen vanwege de aanwezigheid van de
agrarische sector kon de Heinoseweg in het
verleden het centrum van bedrijvigheid in
Wijthmen worden genoemd. Dat begon al net buiten
Zwolle in Zalné, waar tegenover landgoed Boschwijk
een groentehandel en een automobielbedrijf waren
gevestigd en eindigde voorbij De Mol, waar loonbedrijf
Mulder-Eijkelkamp nog altijd de grootste werkgever
van Wijthmen is. Van al die bedrijvigheid is het
grootste deel verdwenen maar tot achteruitgang, laat
staan verloedering, heeft dat niet geleid. De mensen
in Wijthmen, Herfte en Zalné houden niet van stilzitten,
maar steken liever de handen uit de mouwen.
Dat blijkt in de tegenwoordige tijd bijvoorbeeld uit
het grote aantal zzp’ers dat de buurtschappen telt. In
dit artikel beschrijven we de bedrijvigheid langs de
Heinoseweg vanuit Zwolle in de richting van Heino
door de eeuwen heen.
Wie vóór 1967 vanaf de Wipstrikkerallee de
bebouwde kom van Zwolle verliet, hoefde bij wijze
van spreken maar een paar stappen te zetten om
op het grondgebied van de gemeente Zwollerkerspel
te staan. Daar, aan de Heinoseweg voorbij de
spoorlijn richting noorden, stond het markante
landhuis waar de beroemde dichter Rhijnvis Feith
woonde. Nadat er om hem te parafraseren uren,
dagen, maanden en jaren als een schaduw vervlogen
waren, hadden Stel en later Berend aan ’t Rot
er een groente- en fruithandel en Gait Mestebeld
een autobedrijf. Van die zakelijke activiteiten is
niets meer terug te vinden, of het zou het Heuvelhuis
moeten zijn waar een van de zoons van
Mestebeld woonde. Het bedrijf dat in 1937 in
Ittersum werd opgericht en in de jaren zestig naar
de Heinoseweg verhuisde, bestaat nog steeds en
is uitgegroeid tot een internationaal opererende
onderneming die in trucks handelt. Sinds een paar
jaar is ze onder leiding van Manfred Mestebeld,
de kleinzoon van de oprichter, in Lemelerveld
gevestigd.
Te Siepe Wegenbouw is er onder deze naam
niet meer maar is opgegaan in KWS (Koninklijke
Wegenbouw Stevin). Het hoofdkantoor van
Te Siepe stond in Ittersum, waar een grote stoomwals
nog aan die tijd herinnert. Op een terrein aan
de Heinoseweg, waar nu ongeveer het sorteercentrum
van Post NL pakketten staat, liet het bedrijf
in de jaren zestig van de vorige eeuw een asfaltfa-
Luchtfoto Heinoseweg. (foto Rick van der Kamp)
Heinoseweg jaren vijftig. (Particuliere collectie)
De Heinoseweg, centrum van
bedrijvigheid
Gerard Hülsmann
Steven ten Veen
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 4 | 209
briek bouwen. Hendrik van Gerner (onder andere
bekend als voorzitter van de ijsclub HWZ), die er
precies tegenover een boerderij had, verhuurde
de grond en zei tegen iedereen die het maar horen
wilde dat hij nog nooit een betere melkkoe had
gehad. Of dat enthousiasme in de buurt werd
gedeeld, valt te betwijfelen. Het gloeiend hete
asfalt dat door vrachtwagens werd uitgereden,
verspreidde namelijk een allesbehalve prettige
lucht. De ‘Mölle’ werd het fabriekje genoemd,
waarvan Bernhard de Ruiter de baas was. Samen
met vrouw en kinderen woonde hij in een salonwagen
die niet ver van de molen stond.
Van huize Zalné naar De Mol
Verscholen achter de geluidswal van de N35 staat
huize Zalné, dat in zijn bestaan voornamelijk een
woonfunctie had, tegenwoordig in combinatie met
een B&B. Gerhardus Bos en zijn zoon Hermen lieten
het statige huis in 1919 bouwen. Een bijzonderheid
is dat zij op het dak een bel plaatsten die aangaf
wanneer het personeel mocht ‘schaften’. Tijdens
de Tweede Wereldoorlog diende huize Zalné als
opvang voor de zusters Dominicanessen van het
Catharina Apostolaat, die hun onderkomen aan
Leo Major
Op de avond van 13 april 1945 verschenen twee Canadese
soldaten, Leo Major en Willie Arsenault (links), op het
erf van boer Van Gerner aan de Heinoseweg. Ze wilden
weten hoe ze op een veilige manier Zwolle konden bereiken,
waar ze moesten uitzoeken hoe het met de verdediging
van de stad door de Duitsers gesteld was. Toen ze
korte tijd later bij de spoorwegovergang waren, werden ze
beschoten door Duitse soldaten waarbij Arsenault om het
leven kwam. Major bracht het lichaam van zijn vriend
de volgende ochtend naar de boerderij van Van Gerner,
maar niet nadat hij zijn missie had volbracht. Zijn boodschap
dat er in Zwolle nauwelijks sprake van verdediging
was, behoedde de stad voor een bombardement en leverde
hem er eeuwige roem op. De boerderij van Van Gerner
ging in februari 1986 in vlammen op waarna alleen het
woonhuis werd herbouwd.
De asfaltfabriek van Te Siepe. (Particuliere collectie)
210 | jrg. 38 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
de Burgemeester van Roijensingel op last van de
bezetters moesten verlaten. Pastoor Theo van Wee
kwam er in 1943 en 1944 elke dag de Heilige Mis
lezen. In de jaren zestig was in huize Zalné de praktijk
van notaris Erftemeijer gevestigd.
Even verderop stond De Zon, maar in Wijthmen
zei iedereen ‘de Zunne’. De boerderij annex
café werd in 1845 gebouwd, was jarenlang een
belangrijke pleisterplaats voor reizigers van en
naar Twente, maar ook een geliefd kroegje om een
borrel te drinken. Volgens overlevering kwamen
er veel stropers over de vloer. Iedereen in de buurt
kende broer en zus Gait en Toos Reuvekamp, de
eigenaren van de Zunne. Gait deed de boerderij,
Toos zwaaide met strenge hand de scepter in het
café. Omdat broer en zus katholiek waren, werd
hier de oprichting van een eigen kerk in Wijthmen
bezegeld. In 1970, na het overlijden van Toos, die
in haar testament de kerk rijkelijk bedeelde, hield
De Zon op te bestaan. Het pand werd gekocht
door Johan en Jenny Onderdijk die er een melkveebedrijf
begonnen, alsmede de teelt van bloemen.
In 1991 stapten zij over naar vleesvee. In
2017 moest het pand wijken voor de aanleg van de
nieuwe N35. Het had nogal wat voeten in de aarde
voor met de sloop kon worden begonnen, want
toen het pand leeg was, bleken dwergvleermuizen
het in bezit te hebben genomen en toen die eindelijk
waren vertrokken, werd asbest aangetroffen.
Een eindje verder van de N35 kreeg het echtpaar
Onderdijk een nieuwe woning met bedrijfsruimte.
Huize Zalné, gebouwd
in1919 in opdracht van
Gerhardus Bos. Tijdens
de oorlog woonden de
zusters Dominicanessen
van het Catharine
Apostolaat er en was
het een centrum van
sociale activiteiten.
(Particuliere collectie)
Benzinestation Nuri
Aan de Heinoseweg stond vanaf de jaren zeventig het benzinestation van
Nuri Bakaryildiz, die in 1965 als arbeidsmigrant vanuit Turkije naar ons land
was gekomen en in Zwolle een succesvolle carrière als ondernemer opbouwde.
Hij zorgde bijvoorbeeld voor de primeur van een autowasstraat, die onder zijn
voornaam, maar met een andere eigenaar, nog altijd aan de Ceintuurbaan te
vinden is. Nuri was manager van het tankstation op de Brink toen hij in 1974
het benzinestation overnam van Eshuis, die op last van Rijkswaterstaat met
zijn pompen van de Ganzepan naar deze plek moest verhuizen. Ook al omdat
er goedkoop kon worden getankt, kreeg Nuri veel klanten, maar de locatie was
verre van veilig vanwege de auto’s die er plotseling afsloegen of de weg op draaiden.
Het leidde er uiteindelijk toe dat Nuri zijn station in 1993 moest sluiten.
Het benzinestation van Nuri Bakaryildiz, die rechts zelf bij de pomp staat.
(Particuliere collectie)
Café De Zon, voor de mensen in de buurt de Zunne,
was niet alleen een pleisterplaats voor reizigers, maar
ook een plek waar stropers graag een borrel kwamen
drinken. Het achterste gedeelte van het pand was
overigens gewoon een boerderij. (foto Jan Drost)
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 4 | 211
Aan dezelfde kant van de Heinoseweg vlogen
de karts over de baan van Karba. Daar voorbij lag
de rijwielzaak van Gerrit Marsman, hoewel het
woord zaak misschien wel een beetje overdreven
was voor zijn onderneming. De winkel bestond
uit een klein kamertje van het al even kleine
woonhuis waar voornamelijk onderdelen stonden
en wie een nieuwe fiets wilde kopen, moest
die uitzoeken bij de fabriek van Union in Den
Hulst (Nieuwleusen). Achter het huis repareerde
Marsman fietsen, bijvoorbeeld die van kinderen
van de christelijke school, die aan de andere kant
van de weg stond. Als je vroeg wat de reparatie
kostte, zei hij meestal: ‘Geef maar een dubbeltje of
een kwartje’. Mijn ouders vroegen zich wel eens af
waar Marsman van leefde’, herinnert Hennie van
Ittersum-van Gerner uit Wijthmen zich. Het pand
werd later afgebroken om er een nieuw huis voor
in de plaats te zetten.
De Mol
Wat de Librije is voor fijnproevers is De Mol voor
mensen die ‘gewoon’ lekker en niet te duur willen
eten. Het café dankt zijn naam aan de man die het
in 1732 heeft gesticht, Herm Mol. Overal langs
de weg tussen Zwolle en Twente met het Duitse
achterland stonden herbergen waar vermoeide
reizigers een maaltijd konden gebruiken, postkoetsen
halt hielden om de paarden uit te spannen
en marskramers de nacht doorbrachten. Mol
kocht de ‘Caterstede den witte Belt’ op een veiling
en gaf het de naam ‘De Mol’. Ruim een eeuw lang
was het in bezit van deze familie. In 1895 werd
Hermannus Westenenk, die behalve landbouwer
ook wethouder in Raalte was, de nieuwe eigenaar.
In 1905 verpachtte hij het café aan Dieks Smeenk,
die er ten slotte in 1929 inclusief het omringende
land eigenaar van werd voor een bedrag van
veertienduizend gulden. Zijn dochter Gerrie en
haar man Henk Teusink namen in 1974 de exploitatie
over en sinds 2006 doen Henry en Mariëtta
Teusink dat. Door de aanleg van de nieuwe N35
Gerrit Marsman. (Particuliere collectie)
Luchtfoto van café
De Mol met op de achtergrond
het dorp
Wijthmen. (foto Rick
van der Kamp)
De oudst bekende foto
van De Mol. Voor het
café staan familieleden
van de eerste generatie
die het café exploiteerden.
(Particuliere collectie)
212 | jrg. 38 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
vroegen zij zich bezorgd af of dat niet ten koste
van hun bedrijf zou gaan, maar nog altijd weet
iedereen De Mol te vinden. Ook de vele vrachtwagenchauffeurs
die in het café een douche nemen,
een maaltijd gebruiken en vervolgens de nacht
doorbrengen in de cabine van hun wagen op het
parkeerterrein dat eens het voetbalveld van de
SV Wijthmen was. Café De Mol, met op de gevel
een bord met de figuur van een mol op een molshoop
en de tekst ‘Al vroetende komt men er door’
staat op de Rijksmonumentenlijst.
Schuin tegenover De Mol hadden de broers
Albert, Peter en Martend Lindeboom een aannemersbedrijf.
Peter had er overigens nog een baantje
bij. Als een koe een dood kalf droeg of het kalf
bij de geboorte te zwaar was, werd hij gebeld om
als ‘koeienverloskundige’ hulp te verlenen. Bovendien
was hij ook nog imker. Als laatste van de drie
broers overleed hij in 1999. Het jaar daarvoor was
hij slachtoffer van een nachtelijke overval geworden,
waarbij hij ernstig werd mishandeld. De
daders zijn nooit gepakt.
Concurrentie
Terug naar het begin van de Heinoseweg, bij de
boerderij van Van Gerner. De volgende bedrijvigheid
richting Wijthmen was de caravanhandel van
de familie Krul gevolgd door Vels die bij boeren
langs ging om textiel aan de man te brengen en Jan
Smid waar je petroleum kon kopen. Bij Jan Pieters
kon men terecht als de hulp van een installateur
moest worden ingeroepen. Maar hij had ook een
Henry Teusink van de
vierde generatie van de
familie Smeenk zwaait
nu de scepter over het
café-restaurant annex
chauffeurscafé. (foto
Frans Paalman)
Sauna Swol
In 1979 kochten Gerrit en Willy Bredenhof, enkele
honderden meters verder vanaf De Mol richting
Heino, een boerderij met land. Zij waren op dat
moment eigenaar van een sauna in de Van Karnebeekstraat
in Zwolle, die uit zijn jasje was gegroeid.
De plek die zij voor Sauna Swol hadden uitgekozen
was bij uitstek geschikt voor een dergelijke onderneming:
gemakkelijk bereikbaar en onopvallend
te midden van een mooi landelijk gebied. In 1999
namen dochters Minoes en Esther de leiding over
en in 2012 werd een omvangrijke verbouwing
afgerond. Toen vijf jaar later het 45-jarig bestaan
kon worden gevierd, was Sauna Swol uitgegroeid
tot een modern bedrijf dat in alle opzichten kon
voldoen aan de eisen die aan een dergelijke onderneming
worden gesteld. Helaas maakte oprichter
Gerrit Bredenhof dit feest niet mee. Hij kwam door
een ongelukkige val in de Rehoboth kerk die naast
De Mol staat om het leven.
Het complex van sauna Swol. (foto sauna Swol)
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 4 | 213
winkel met huishoudelijke artikelen en je kon bij
hem je fiets laten repareren of een nieuw exemplaar
aanschaffen. Wijthmen was met drie rijwielzaken
(Marsman, Pieters en Pot aan de Kroesenallee) zo
rijkelijk bedeeld, dat het aanbod groter was dan de
vraag. De concurrentie die dat opleverde bestaat
niet meer want een fietsenwinkel is er in Wijthmen
niet meer. Ook is er geen bakker meer. Daarvan
had het dorp er ooit twee. Bij Jan Huzen op de hoek
Heinoseweg/Kroesenallee werd ‘protestants brood’
gebakken, terwijl de katholieken het brood kochten
bij Willem van der Kamp in de Kroesenallee, die
deze bakkerij had overgenomen van Jacobus Israël.
Maar dan kwamen er dagelijks ook nog bakkers uit
Zwolle, Dalfsen en Heino naar Wijthmen om klanten
te bedienen. Geen wonder dat Van der Kamp er
op een gegeven moment letterlijk en figuurlijk geen
brood meer in zag en ook Huzen met zijn nering
stopte. Op deze plek is nu het autobedrijf van
Willems gevestigd.
Wijthmen heeft ook nog een derde café gehad.
Het heette ‘de Poppenallee’ en stond tegenover bakkerij
Huzen op de andere hoek van de Heinoseweg
en de Kroesenallee die aanvankelijk net zoals verder
op het grondgebied van Dalfsen Poppenallee
heette. De straatnaam werd veranderd ter herinnering
aan de joodse familie Kroesen die hier voor de
oorlog woonde. Het café werd vooral door boeren
die van en naar de markt in Zwolle gingen bezocht.
Zij konden er met paard en wagen zo naar binnen
rijden. Maria Huis in ’t Veld-Dute stond achter het
buffet, haar man Gerardus in het achterhuis, waar
hij schoenen repareerde. ‘De Poppenallee’ hield al
ver voor de oorlog op te bestaan, want Maria overleed
in 1924 en haar man in 1939.
Andere bedrijvigheid
Onze tocht langs de Heinoseweg eindigt ten slotte
op de plek waar het loonbedrijf van Mulder-
Eijkelkamp staat. Gait Mulder, later opgevolgd
door zijn zoon Theo, begon met de dienstverlening
aan boeren die bij zaken als oogsten en hooien
wel hulp konden gebruiken. De activiteiten
breidden zich in de loop der jaren steeds verder
uit, zeker nadat het tot een samenwerking met
Frans Eijkelkamp was gekomen. Het loonbedrijf is
nu met meer dan vijftig man personeel de grootste
werkgever van Wijthmen. Ook de bedrijvigheid
aan de Kroesenallee moet nog worden genoemd.
Naast de al genoemde bakker Van de Kamp waren
hier nog de smederij en werkplaats van de firma
A.A. Pot en Zn., schoenmaker Rienties en de winkel
van Sinkel van Anton Boeve.
Voor het verkeer leverde de Heinoseweg veel
gevaar op. Zoveel gevaar zelfs dat ze wel de ‘dodenweg’
werd genoemd. Met name op drie plaatsen
was het oppassen geblazen: de bocht ter hoogte van
Karba, de bocht bij Lindeboom en de kruising met
de Kroesenallee. Er zijn verschrikkelijke ongelukken
gebeurd, die ook mensenlevens hebben gekost.
Eerdere ingrepen zorgden al voor meer verkeersveiligheid,
maar nu de nieuwe N35 er is gekomen
rijdt er op de oude Heinoseweg nauwelijks nog
verkeer. Het wachten is nu nog op een nieuwe weg
vanaf de N35 naar de Poppenallee en dan is Wijthmen
een autoluw dorp geworden.
Bij Jan Huzen werd het ‘protestantse brood’ gebakken.
(Particuliere collectie)
Links: Café de Poppenallee zat ver voor de oorlog op
de hoek van de Heinoseweg en de Kroesenallee, die
toen nog Poppenallee heette. Voor het café staat Dien
Huis in ’t Veld (rechts), dochter van de uitbaatster,
samen met een vriendin. (Particuliere collectie)
Gerard Huis in ’t Veld
en Maria Dute. (Particuliere
collectie)
Peter Lindeboom met
zijn bijenkorven. (Particuliere
collectie)
Gait Mulder (links) en
naast hem Bernard Klink.
(Particuliere collectie)
Bakker Van der Kamp.
(Particuliere collectie)
Van ‘stadion De Mol’
naar de Elshof | Bij voetbalclub Wijthmen
staat de deur altijd open
Gerard Hülsmann
Koen Nijmeijer
214 | jrg. 38 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
Waar anders dan in Café-restaurant De
Mol kunnen de plannen beraamd zijn
om in Wijthmen een voetbalclub op te
richten? Na een gezellig partijtje biljarten brachten
Dieks Smeenk en Jan Groters dat onderwerp in
1969 ter sprake. Beide mannen waren lid van de
voetbalvereniging in Heino, waar op zondag werd
gespeeld en met name tijdens de herfst tot hun
ongenoegen veel wedstrijden op het laatste moment
werden afgelast waardoor hun hele weekeinde in
de war raakte. Tonnie Vosman, die het gesprek
aanhoorde, kende dat probleem als lid van de voetbalclub
in Hoonhorst ook. En zo stond er in De Mol
een drietal op dat Wijthmen een voetbalvereniging
zou gaan bezorgen.
Natuurlijk moesten er nog wel wat problemen
worden opgelost. Zou er in Wijthmen en Herfte
wel voldoende animo zijn om lid van de club te
worden en waar zou er moeten worden gespeeld?
Sportvelden had men in de beide buurtschappen
immers niet. Maar intussen zorgde het thuisfront
er wel voor dat Smeenk, Groters en Vosman hun
droom niet zouden opgeven. Hun echtgenotes
wilden maar wat graag dat hun mannen èn dichterbij
huis èn op zaterdag zouden gaan voetballen.
Zaten ze op zondag niet helemaal alleen thuis met
de kinderen…
Stencils werden rondgebracht om de bewoners
van Herfte en Wijthmen op de hoogte te brengen
van hun plannen en dat leverde zoveel respons
op dat aan de levensvatbaarheid van de nieuwe
voetbalclub niet hoefde te worden getwijfeld.
Maar hoe zat het met een speelveld? Ook dat
probleem werd snel opgelost. Hendrik (Hennie)
Smeenk van De Mol (vader van Dieks) had een
stuk land achter het café-restaurant liggen dat hij
wel beschikbaar wilde stellen. ‘De Molle’, die zijn
koeien in de stal achter het café nog met de hand
molk, had stiekem natuurlijk ook een zakelijk
belang, want de derde helft zou mooi in de oergezellige
dorpskroeg (met ouderwetse potkachel)
worden gehouden. Naast de rijkelijk gevulde
glazen bier, zo bedacht de cafébaas zich met handelsgeest,
zouden de schalen met kroketten van de
geliefde uitbaatster Derkie gretig aftrek vinden en
voor een flinke stijging van de omzet zorgen. Zo
gebeurde het.
Zaterdag
Op 28 april 1969, uiteraard in De Mol, werd de
vereniging officieel opgericht en een kleine maand
later een bestuur gekozen, waarvan Johan Elshof
voorzitter werd, Jan Groters secretaris en Rein
Visscher penningmeester. Visscher was vanuit de
Zwolse Berkumstraat (naast de melkfabriek) op
zoek naar een huis in Wijthmen terechtgekomen en
had zich moeiteloos aangepast aan het buitenleven.
Hij was één van diegenen, die zich achter de schermen
van de dorpsgemeenschap onmisbaar maakte
en tal van klussen met de spreekwoordelijke gezelligheid
combineerde. Zoals bijvoorbeeld ook Harm
Rienties en Willy en Marietje Rosendaal en later
Jan van der Kolk, Wim Meijerman en Sjors Jansen
Van links naar rechts:
Dieks Smeenk, Jan Groters,
Tonnie Vosman
en de eerste voorzitter
Johan Elshof (1939-
1970). (Particuliere
collectie)
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 4 | 215
of Lorkeers dat jarenlang deden. Zij vormen slechts
een kleine afspiegeling van het immense vrijwilligerskorps
in de loop der jaren. Nee, aan vrijwilligers
heeft het in Wijthmen nooit ontbroken. En
nog steeds draait de club louter op vrijwilligers,
tegenwoordig een bijna onbegonnen opgave.
Om de club ook open te stellen voor andere
sporten werd als naam Sportvereniging Wijthmen
(SV Wijthmen) gekozen. De keuze om op zaterdag
te spelen was eigenlijk voor de oprichting al
een feit. Het betekende ook dat de mensen die op
zondag in het naast De Mol gelegen Rehoboth ter
kerke zouden gaan, geen hinder van schreeuwende
voetballers zouden hebben.
Met Henk Nijmeijer als een soort technisch
directeur, die aanvankelijk ook de trainingen verzorgde
– twee keer per week was er een conditieloop
over Soeslo waarbij hij op zijn Solex achter de
groep reed – bereidde de SV Wijthmen zich voor
op de start van de competitie. Intussen werd het
bestuur met de nodige problemen geconfronteerd.
Rein Visscher, in het dagelijks leven werkzaam
als landmeetkundige, was bijvoorbeeld tot de
ontdekking gekomen dat het veld achter De Mol
een paar vierkante meter te klein was om aan de
spelregels van de voetbalbond te voldoen. Stichting
Hervormd Weeshuis Zwolle bracht uitkomst. Zij
stelde een strook aangrenzende grond beschikbaar,
waardoor het probleem was opgelost, nadat verse
koeienvlaaien, paardenbloemen, konijnenholen
en molshopen waren verwijderd om de voetballers
ruim baan te geven. Jan Peters, die samen met zijn
vrouw het op steenworpafstand gelegen gezinsvervangend
tehuis ‘t Rechterink voor verstandelijk
gehandicapten runde en overdag werkzaam was bij
de IJssselcentrale, legde een paar lantaarnpalen aan.
Daardoor kon er ‘s avond bij licht worden getraind
en hoefde niet langer bij invallende duisternis een
beroep te worden gedaan op het licht van autolampen
langs de zijlijn.
Hennie en Derkie
Smeenk in 1960 met
(van links naar rechts)
hun drie zonen Henk,
Derk-Jan en Dieks.
(Particuliere collectie)
216 | jrg. 38 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
Teil met water
Een ander probleem was het ontbreken van kleedkamers
en sanitaire voorzieningen. Besloten werd
dat de spelers zich maar op de deel van De Mol
– waar eerst de koeien stonden – moesten omkleden
en dat hier een teil met water zou worden
neergezet zodat ze zich konden wassen. Een dergelijk
primitieve voorziening wilde men de spelers
van bezoekende clubs niet aandoen. Die mochten
zich in de kelder van Rehoboth omkleden.
Zo kon het gebeuren, dat in de rust van de
wedstrijd boven de verhitte hoofden van de
bezoekende spelers werd gerepeteerd door de
christelijke zangvereniging Zanglust. Men kan
zich waarschijnlijk het verschil in toonhoogten
tussen beide partijen voorstellen. Stromend
water ontbrak ook hier en daarom moest er
gebruik worden gemaakt van een teil met water.
Wat dit betreft baadden de scheidsrechters in
luxe. Zij mochten zich in een ruimte van De Mol
omkleden en, als ze dat wilden, de douche van de
familie Smeenk gebruiken. Die situatie duurde
echter slechts anderhalf jaar. Dankzij Te Siepe
kreeg de club toen de beschikking over enkele
barakken die als kleedkamers konden worden
gebruikt. De grote wastafels werden derdehands
via een zwager van Henk Nijmeijer aangeschaft
bij de voetbalvereniging in ‘t Harde, die ze op
haar beurt van de plaatselijke legerplaats had
overgenomen. Rechtsback Eef van Dam was
installatiemonteur en kon mooi de waterleiding
aansluiten.
De bal gaat aan het rollen
Op zaterdag 23 augustus 1969 ging de bal op het
veld achter De Mol voor de eerste keer echt rollen.
Wethouder J. Hubers verrichtte de aftrap en riep
de nieuwe club op om de spreuk boven de ingang
van De Mol, ‘Al wroetende komt men er door’, na
te leven. Dat met 6-2 van Nieuwleusen werd verloren,
mocht de pret niet drukken. Zeker niet voor
Herman Mulder die de primeur had om de eerste
voetballer in het bestaan van de SV Wijthmen te
zijn die een doelpunt in de competitie maakte.
Maar aan het einde van een geslaagd seizoen werd
de club wel in diepe rouw gedompeld door het
plotselinge overlijden van voorzitter Johan Elshof
die slechts 31 jaar oud was.
Het allereerste elftal van
het seizoen 1969-1970
met op de achtergrond
café De Mol. Boven van
links naar rechts Henk
Stoel, Hans Bendijk,
Joop Hekkink, Henk
Fidder, Wim Meijerman,
Henk Nijmeijer
(trainer), Aivo Jobben
(grensrechter), Eef van
Dam, Wim Beltman.
Onder van links naar
rechts Harry Klink,
Derk-Jan Smeenk,
Jan Wesseldijk, Dieks
Smeenk, Anton Logtenberg,
Frits van Dam
en Tonnie Vosman.
(archief VV Wijthmen)
Herman Mulder,
de maker van het
eerste doelpunt voor
SV Wijthmen. (archief
VV Wijthmen)
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 4 | 217
Sterspeler
Tijdens haar bestaan heeft de vereniging tal van
hoogtepunten meegemaakt, zoals het winnen van
de KNVB-beker afdeling Zwolle in het seizoen
1970/1971. Absolute sterspeler van dat team was
topscorer Jan Wesseldijk. Hij kwam uit Delden
en was vanwege zijn werk als voorlichter bij een
landbouworganisatie in Zwolle neergestreken.
Wesseldijk was een ouderwetse spits, type stormram,
erg snel op de eerste meters, ging recht op het
doel af en had een vlammend schot. Ook was hij
een echte winnaar, die al juichte voor de bal over
de doellijn was teneinde de doelman te overbluffen.
Lange tijd speelde hij met een zakdoek in een
zakje achterop zijn voetbalbroek; trainen deed
hij in een oud shirt van voormalige ploeg Delden
(blauw-geel) en altijd in hetzelfde wollen trainingspak.
De finale om de KNVB-afdelingsbeker,
tegen de reserves van IJVV op Sportpark
De Marslanden, besliste hij met twee treffers binnen
de twintig minuten.
De te jong overleden Wesseldijk was een
energiek mens. Hij was op de zaterdag voor de
wedstrijd altijd in zijn ruim bemeten groentetuin
aan het werk of druk met het verzorgen van zijn
schapen en kwam altijd in tijdnood. Hij kwam
dan op het allerlaatste moment op de fiets bij De
Mol aangereden; de tas op het stuur omdat hem de
tijd had ontbroken het ding onder de snelbinders
te stoppen. Niet zelden was aanvoerder Dieks
Smeenk op de middenstip al druk bezig met de
toss als Wesseldijk in de verte aan kwam racen.
Trainer Nijmeijer had zich daar al een tijdje
aan geërgerd en overwoog in te grijpen. In de uitwedstrijd
tegen Rouveen was het zover. De oefenmeester
van de koude grond (ook bekend van de
organisatie van de Ster van Zwolle) besloot zijn
topscorer vanwege te laat komen naast hem op de
reservebank te laten beginnen. En hoewel Wijthmen
tot diep in de tweede helft tegen een achterstand
aankeek, deed Nijmeijer alsof zijn neus
bloedde. Wesseldijk liep zich intussen warm alsof
hij een stierenarena in moest, trapte de graspollen
eruit aan de zijlijn, maar mocht pas in de slotfase
opdraven. Met zijn winnende doelpunt bewees de
Twentse doelpuntenmachine het ongelijk en tegelijk
daarmee ook het gelijk van zijn trainer.
Henkie en Polleke
Een andere opvallende speler in de beginfase bij
Wijthmen was Henk (‘Henkie’) van ‘t Hul, een
echte, beweeglijke nummer tien en een echt gezelligheidsmens.
Hij had in de betaalde jeugd van
PEC en bij Berkum gespeeld. De Zwollenaar was
bij toeval komen aanwaaien, tot groot afgrijzen
van zijn vader en grootvader, zijn twee grote fans,
die geen wedstrijd oversloegen. De middenvelder
werd elke zaterdag als een prins in een zetel naar
de wedstrijd gereden. Maar eigenlijk was hun
(klein)zoon veel te goed voor Wijthmen, vonden
Links: Aanvoerder
Dieks Smeenk van SV
Wijthmen overhandigt
zijn collega Jan Dunnink
van Nieuwleusen
een bloemetje voor de
aftrap van de eerste
wedstrijd. Wethouder
Hubers kijkt toe.
(archief VV Wijthmen)
De legendarische Jan Wesseldijk in actie tijdens de
finale om de KNVB-afdelingsbeker tegen de reserves
van IJVV. (archief VV Wijthmen)
218 | jrg. 38 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
ze. Niet een heel gewaagde veronderstelling. Maar
niet heel uitnodigend voor de medespelers om
het vuur uit de sloffen te lopen voor een primadonna
tegen wil en dank, die in de ijdele hoop
op een betere voetbalomgeving werd volgestopt
met goedbedoelde adviezen van pa en opa. Die
kwamen erop neer: geen bal afspelen en vooral
zelf scoren. Toch was het doodzonde, dat Wijthmen
slechts anderhalf seizoen van Van ‘t Hul kon
genieten. De begenadigde spelverdeler brak zijn
been op het voetbalveld. Einde loopbaan. (Ook de
voormalige oprichters Tonnie Vosman en Dieks
Smeenk liepen een beenbreuk op in die periode,
het ging er destijds stevig aan toe in de derde
klasse van de onderbond.)
Niet veel later kwam Wim Hakkenhaar in het
eerste elftal. Deze frêle linksback woonde destijds
in de Zeeheldenbuurt en was met een collega uit
Wijthmen van de Ford-garage in Zwolle (Sietsma)
op de voetbal achter De Mol beland. Iedereen
noemde hem Hakkie of Polleke, zijn werkelijke
naam kende bijna niemand. Op zaterdagmiddag
rinkelde steevast de telefoon achter de bar in De
Mol: een medewerker van de Zwolse Courant aan
de lijn om te informeren naar de hoogtepunten en
doelpuntenmakers van de zojuist gespeelde wedstrijd.
Hakkenhaar had die middag voor de allereerste
keer gescoord en ook nog eens de winnende.
Maar hij moest vroeg naar huis en niemand
van de aanwezige stamgasten en voetballers kon
zijn correcte naam noemen. Nu werden in Wijthmen
velen bij een bijnaam genoemd. Zo speelden
er onder andere Sam (of Paco), de Aannemer,
Torres, Touwgien, Mauf, Goofie en Momfer. De
verslaggever toonde begrip en samen werd een
poging ondernomen een naam te bedenken die
nog iets op de echte leek. En zo kwam Wim Hakkenhaar
als doelpuntenmaker in de sportkrant
op maandag onder het Vlaams-Zwols klinkende
pseudoniem Polleke Akkena.
Nadat Wijthmen in 1969 de eerste promotie
(als nummer twee op de ranglijst) misliep door
een herindeling van de competitie, volgde het
eerste kampioenschap in 1973 in Windesheim
bij VSW. Goudhaantje in die wedstrijd was Frans
Mulder, de jongere broer van de allereerste doelpuntenmaker
van de club, met twee doelpunten.
VSW – Wijthmen (of andersom) is sindsdien
altijd een wedstrijd met een bijzondere lading
(ook wel derby genoemd) gebleven en nog steeds
treffen beide ploegen elkaar. Trainer toen was
Frits Stappenbelt uit Heino. Grensrechter was
de ervaren Rein Visscher, die debuteerde bij het
grote WVF uit de jaren zestig met toonaangevende
spelers als Aalt Docter, Johan Pannen,
Bé Zandink en Herman Schrijver, de postbode,
die later nog trainer van Wijthmen zou worden.
Visscher, in 1981 op 46-jarige leeftijd overleden,
stond bekend om zijn uiterst sportieve optreden
als vlaggenist. Als eerbetoon was zijn uitvaartdienst
in de voetbalkantine waaraan hij zelf had
helpen bouwen.
Een hoogtepunt van andere orde was de verhuizing
in 1974 naar een gloednieuw sportveldencomplex
aan de Erfgenamenweg. Hoe blij men
er ook mee was, het afscheid van ‘stadion De Mol
deed wel pijn. Het was er, hoe primitief ook, altijd
gezellig en er heerste een grote mate van kameraadschap.
De voetballers van weleer zullen die
tijd aan de Heinoseweg nooit vergeten. Op
15 januari 1977 verrichtte burgemeester Job Drijber
de officiële opening van het gemeenschapscentrum
dat bij de sportvelden was gebouwd. Het
kreeg als naam De Elshof, verwijzend naar de
eerste voorzitter van de club.
Het kampioensteam
1975-1976. Boven van
links naar rechts Rein
Visscher (grensrechter),
Gerard Klink, Wim
Beltman, Henk Kok,
Hans Bendijk, Wim
Hakkenhaar, Wim
Dommerholt, Louis van
Gurp, Frits Stappenbelt
(coach). Onder van
links naar rechts Henk
Smeenk, Bart Reuvekamp,
Frans Mulder,
Gerard Holterman,
Frans van Gurp en
Ben Ohms. (archief
VV Wijthmen)
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 4 | 219
Kulturhus
SV Wijthmen werd uitgebreid met een afdeling
volleybal en een afdeling gymnastiek. Dat bleek
voor de voetballers aanleiding om in 1983 weer
zelfstandig te worden en als voetbalvereniging
Wijthmen verder te gaan. De band met de andere
clubs werd echter niet afgesneden door de oprichting
van de Federatie Sport Wijthmen waarvan
zowel volleybal en gymnastiek als voetbal deel
uitmaken. Ook dat tekende de saamhorigheid
van het dorp: als de mannen op hun favoriete
sport voetbal kunnen, dan moet er ook ruimte en
gelegenheid zijn voor de vrouwen. Oorspronkelijk
begonnen de volleybal en de gymnastiek in een
sportzaal van De Ambelt, om later te verhuizen
naar een zaaltje in het gemeenschapscentrum De
Elshof, dat in 2007 plaats maakte voor een nieuwe
accommodatie waarvan de omschrijving ‘Kulturhus’
onder meer duidelijk maakt dat zij ruimte
biedt aan allerlei activiteiten die in Wijthmen
en Herfte worden ontwikkeld. Sport komt in het
Kulturhus, dat officieel werd geopend door Erica
Terpstra, echter op de eerste plaats. Er is een kantine
voor sporters en bezoekers van wedstrijden,
er is een bestuurskamer, een massageruimte, een
gymzaal en er kunnen volleybalwedstrijden worden
gespeeld. Een belangrijk onderdeel van het
Kulturhus is de oecumenische basisschool.
En de verbintenis tussen De Mol en Wijthmen?
Beide blijven nauw met elkaar verbonden. Nadat
Hennie en Derkie Smeenk de start van de club hadden
mogelijk gemaakt met hun voormalige weiland
achter het café, speelden de drie zonen Dieks,
Derk-Jan en Henk in het eerste elftal. Maar ook de
kleinzonen Freddy, Dick en Henry (de huidige kastelein-
ondernemer) hebben jarenlang op het vlaggenschip
van de club gediend. De volgende generatie
is in opleiding en het lijkt – voor zover wij kunnen
inschatten – een kwestie van jaren of zij verdedigt de
rood-witte kleuren. Tenslotte staat de naam van het
monumentale en roemrijke café sinds vele jaren als
hoofdsponsor afgedrukt op het shirt van het eerste
elftal (destijds uitgezocht om zijn dieprode wijnkleur).
Nog steeds komen de voetballers en fans van
Wijthmen er graag verpozen.
De voetbalclub vierde drie jaar geleden
het vijftigjarig bestaan in een sfeer van groot
optimisme. De zorgen over vergrijzing en een
teruglopend ledenbestand werden namelijk weggenomen
door de plannen om op korte termijn in
Wijthmen meer dan honderd nieuwe woningen
te bouwen. De komst van nieuwe gezinnen zal de
club ongetwijfeld meer leden en nieuwe levenskracht
opleveren. Bovendien is de voetbalvereniging
Wijthmen, om de woorden van de huidige
voorzitter Robert Hulsmann te gebruiken, een
club waar de deur altijd voor iedereen open staat,
waar saamhorigheid heerst en waar gastvrijheid
en gezelligheid de boventoon voeren.
Links: De officiële
opening van De Elshof
werd verricht door burgemeester
Job Drijber.
(Collectie Gerard Hülsmann)
De bouw van het
Kulturhus met kantoorgedeelte.
Links

Lees verder

Zwolse Historisch Tijdschrift 2020, Aflevering 4

Door 2020, Aflevering 4, Afleveringen, Jaartal, Overig, Zoek in ons tijdschrift

Zwols Historisch Tijdschrift
37e jaargang 2020 nummer 4 – 8,50 euro
Afscheid Annèt Bootsma – van Hulten Met egodocumenten én
interview Margriet Meindertsma
zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 4 | 207
Inhoud
Suikerhistorie Wim Huijsmans 206
Afscheid van het Zwols Historisch Tijdschrift
Annèt Bootsma – van Hulten 208
Louis Cohen in ‘Hotel de Houten Lepel’
Jan van de Wetering 212
De herinneringen van Steven van Egten
Annèt Bootsma – van Hulten 222
Burgers in een kleine stad
Steven van Egten (†) 224
Een rooms-katholiek jongetje in
het protestantse Zwolle in de jaren vijftig
Harry Koopman 243
‘Hoogtes van zeventig meter horen thuis
in Rotterdam, niet in Zwolle’
Gesprek met oud-wethouder Margriet
Meindertsma Koen Nijmeijer 254
Oud Nieuws – Jong talent voor oude stukken
Kiekès Agterom 267
Recent verschenen, digitaal 269
Recent verschenen 270
Mededelingen 271
Auteurs 273
Redactioneel
Voor u ligt het laatste nummer van 2020.
Het was een bijzonder jaar en dat geldt
ook voor dit tijdschrift. Niet alleen het
jaar loopt ten einde, maar ook het hoofdredacteurschap
van Annèt Bootsma. Maar liefst twintig
jaar heeft Annèt deze functie bekleed, naast de
vier jaar dat ze gewoon redacteur was. In die periode
is het Zwols Historisch Tijdschrift uitgegroeid
tot dit mooie tijdschrift. Zonder Annèt, ons
schaap met de zeven poten, zou dat onmogelijk
zijn geweest. Het laatste nummer van haar hoofdredacteurschap
heeft Annèt zelf ingevuld. Ze
heeft een voorliefde voor egodocumenten, die het
persoonlijke element in de geschiedenis zo goed
weergeven. Daarom is dit tijdschrift gevuld met
Zwolse egodocumenten: jeugdherinneringen van
Steven van Egten (†) en van Harry Koopman, een
enquête over de detentie van Louis Cohen en een
interview met Margriet Meindertsma.
Wat ook ten einde loopt is de rubriek
Suikerhistorie, want ook Wim Huijsmans stopt als
redacteur, na een carrière van maar liefst 35 jaar.
Met zijn enorme kennis van de Zwolse geschiedenis
is Wim altijd ons ijkpunt en onze vraagbaak
geweest.
Het zal raar zijn om in het volgende nummer
van het ZHT de namen van Annèt en Wim niet
meer in het colofon te zien staan. We zullen hun
enthousiasme en kennis enorm missen. Maar het
tijdschrift zal blijven bestaan met een vernieuwde
redactie, die gaat proberen om het hoge niveau
dat we hebben bereikt te handhaven. Zodat u ook
in het volgens jaar kunt blijven genieten van een
mooi tijdschrift.
De redactie wenst u goede feestdagen
en veel leesplezier!
206 | jrg. 37 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
Cover: Scheidend eindredacteur Annèt Bootsma –
van Hulten kijkt naar diverse jaargangen van het
tijdschrift, die door de jaren heen onder haar vakkundige
leiding van de pers kwamen rollen.
Suikerhistorie
Provinciehuis, Luttenbergstraat
Al bijna vijf eeuwen vormt Overijssel een zelfstandige,
staatkundige eenheid. In 1528 droeg de bisschop
van Utrecht, na jaren van oorlog met de hertog van
Gelre, het wereldlijke gezag over Overijssel over aan
Karel V, koning van Spanje en keizer van het Duitse
Rijk. Tot die tijd stond dit gewest bekend als het
Oversticht. In Overijssel liet Karel V zich vertegenwoordigen
door een stadhouder. Vertegenwoordigers
van edelen en de drie steden (Deventer, Zwolle
en Kampen) vormden het bestuur, samen de Staten
van Overijssel vormend, bekend onder de naam
Ridderschap en Steden. Zij hadden geen vaste vergaderplek
maar kwamen na 1578 twee keer per jaar bij
elkaar in de stadhuizen van een van deze drie steden.
Deze situatie veranderde in 1802 toen Zwolle
hoofdstad van de provincie werd. Vanaf 1848
vormden Provinciale Staten het hoogste bestuursorgaan
in de provincie, was het college van Gedeputeerde
Staten het dagelijks bestuur en zat de
gouverneur of commissaris der koning(in) beide
vertegenwoordigende lichamen voor. Het provinciaal
bestuur kreeg een eigen onderkomen in de
Diezerstraat op de hoek met de Rodehaanstraat
waar het was gehuisvest tot 1973. In dat jaar werd
aan de Luttenbergstraat het nieuwe provinciehuis,
ontworpen door architect H. Duintjer, geopend
door koningin Juliana. In de jaren negentig vond
een aanzienlijke uitbreiding plaats aan de zijde
van het Almelose Kanaal. Een kunstwerk in de
vorm van een vel papier met potlood siert sinds
2006 het dak van het provinciehuis.
Na 35 jaar stop ik met mijn redactiewerk voor
het Zwols Historisch Tijdschrift. Dat houdt in dat
ik na twaalf jaargangen ook een punt zet achter
deze rubriek. Dit is mijn laatste bijdrage. Ik hoop
dat u al die jaren met genoegen de informatie over
de afgebeelde Zwolse suikerzakjes hebt gelezen.
Wim Huijsmans
(Collectie ZHT)
Het Provinciehuis kort na de opening in de jaren zeventig. (Collectie HCO)
ONTWERP pRov1NCIEHUIS
ovERIJSSf.1,.
208 | jrg. 37 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 4 | 209
het ZHT. In 2000 vertrok toenmalig eindredacteur
Ingrid Wormgoor vanwege een verhuizing
naar Groningen. Ik werd haar opvolger en ben dat
al die jaren gebleven.
Ik heb me in de redactie altijd als een vis in het
water gevoeld. Het is buitengewoon inspirerend en
geeft veel voldoening om met gelijkgestemden en
een op elkaar ingespeeld team in een goede sfeer
een fraai eindresultaat te maken. We hebben in de
loop der jaren het tijdschrift steeds verder uitgebouwd,
waarbij het mes aan twee kanten sneed, een
goed tijdschrift trok meer leden, en dat gaf weer
meer financiële armslag voor omvang, kwaliteit en
uiterlijk. Een vanwege moderne technieken gestage
verlaging van de drukkosten speelde hierin ook een
belangrijke rol. Een echte mijlpaal was de introductie
van kleur in het tijdschrift, vanaf 2007, eerst nog
gedeeltelijk, daarna volledig.
ZHT: podium voor iedereen die resultaten
van onderzoek over Zwolle wil publiceren
De Zwolse Historische Vereniging is opgericht
voor iedereen met belangstelling voor de
geschiedenis van Zwolle en het Zwols Historisch
Tijdschrift is destijds bedoeld als podium voor
iedereen die resultaten van (serieus) onderzoek
over Zwolle wil publiceren. Dit is altijd een
belangrijke richtlijn voor ons geweest. Het ZHT is
geen wetenschappelijk tijdschrift, maar we streven
uiteraard wel naar een bepaald kwaliteitsniveau.
Niet alle aangeboden stukken bleken daarom
publicabel, maar we hebben altijd zorgvuldig
gekeken wat voor potentie er in een bepaald
onderwerp zat en of het, indien nodig, herschreven
moest of kon worden. Als lokaal tijdschrift
ben je sowieso afhankelijk van ‘amateurs’, het
aantal echte vak professionals, – historici, archivarissen,
archeologen, kunsthistorici, journalisten –
dat zich beroepsmatig met de Zwolse geschiedenis
bezighoudt, is simpelweg te klein. Zo is het tijdschrift
in de loop der jaren op drie verschillende
manieren ingevuld, met aangeboden artikelen van
auteurs, eigen artikelen van redactieleden en artikelen
geschreven door auteurs op verzoek van de
redactie (met name het geval bij themanummers).
We hebben altijd ingezet op verantwoorde,
maar ook leesbare en toegankelijke artikelen, met
een afwisseling van korte en lange stukken, een
spreiding in onderwerp en spreiding in tijd. Een
streven dat in de praktijk moeilijk genoeg bleek,
met name een goede spreiding in de tijd en korte
artikelen. Er zijn helaas maar weinig auteurs die
een goed artikel kunnen schrijven over de tijd
van het Ancien Regime, die periode blijft daarom
structureel onderbelicht. En wat de lengte van de
artikelen betreft, geef een historicus, amateur of
professial, een pen, en hij/zij raakt op dreef en valt
moeilijk meer te stoppen… Regelmatig kreeg ik
een mailtje in de trant van, ‘Annèt, je zei maximaal
3000 woorden, maar ik heb zoveel interessante
dingen ontdekt, ik zit inmiddels op 5000, in hoeverre
is dat een bezwaar…’
Een ander belangrijk uitgangspunt was om
aan te sluiten bij wat ik altijd noem de ‘historische
actualiteit’, zoals bijvoorbeeld dit jaar het
themanummer bij 75 jaar bevrijding, vorig jaar
de aandacht voor de burgemeesterswissel en het
themanummer 200 jaar Willemsvaart.
Ons lezerspubliek beslaat een breed spectrum,
met aan de ene kant degenen die geïnteresseerd
zijn in geschiedenis en meer willen weten over de
stad waarin ze wonen, en aan de andere kant degenen
voor wie herkenbaarheid een grote rol speelt,
met een heel groot menggebied daar tussenin. Als
redactie moet je hier een evenwicht in vinden.
Puur historische artikelen worden vaak als moeilijk
of taai ervaren, maar te veel aandacht voor
herkenbaarheid wordt nostalgie, want het moet
ons inziens wel altijd gaan om de context.
Egodocumenten
Context speelt ook een belangrijke rol bij egodocumenten.
Het woord egodocument staat voor
autobiografische teksten, zoals memoires, dagboeken,
brieven en reisverslagen. De term werd
rond 1955 bedacht door de historicus Jacques
Presser. Hij definieerde egodocumenten als teksten
waarin de ‘ik’, de schrijver, als schrijvend en
beschrijvend subject voortdurend in de tekst aanwezig
is.* Het heeft een flinke tijd geduurd voordat
egodocumenten als volwaardige historische
bron gezien werden. Maar inmiddels is het inzicht
wel algemeen dat één getuigenis meer zeggingskracht
kan hebben dan onderzoekresultaten op
basis van vele strekkende meters archiefmateriaal.
Egodocumenten zijn per definitie subjectief, maar
met deze wetenschap en het in acht nemen van de
context vormen ze een zeer directe toegang tot het
verleden. Memoires laten zich vaak lezen als fictie,
maar gaan over de werkelijkheid, zie bijvoorbeeld
de herinneringen van Steven van Egten in dit
nummer op pagina 222.
De persoonlijke benadering van het verleden
is voor de lokale geschiedschrijving van wezenlijk
belang, het zijn de ooggetuigenverslagen
die het kleine verhaal van binnenuit vertellen
en het verleden kleur geven. Bekende Zwolse
egodocumenten zijn bijvoorbeeld de Zwolse
mijmeringen, herinneringen aan de jaren 1881-
1914 van C.M. van Hille-Gaerthé en Van Zwolle
tot Brest-Litowsk van Igor Cornelissen (zie voor
meer titels de website van de ZHV). In het ZHT
hebben we veel egodocumenten gepubliceerd,
ik noem in dit verband Wil Cornelissen (†) en
Willem van der Veen, allebei meesters in het
genre. We hebben in de vorm van themanummers
twee manuscripten met memoires uitgebracht,
‘De Oude Gaper, Herinneringen rond
een oude en vermaarde drogisterij’ van Steven
van Egten in ZHT 21 (2004) nr. 4, en ‘Jeugdherinneringen’
van Joh.J. Doyer, in ZHT 23 (2006)
nr. 4. Heel geslaagd waren mijns inziens ook de
uitgaven waarin een en ander gecombineerd kon
worden: de special over de Zwolse ziekenhuizen
in december 2013 die gelardeerd was (na een
oproep van de redactie) met persoonlijke herinneringen,
en de persoonlijke herinneringen aan
de Oude Veerweg in het 200 jaar Willemsvaartnummer
uit de zomer van 2019.
Persoonlijk heb ik altijd een zwak voor het persoonlijke
in de geschiedenis gehad. Het is daarom
dat ik in mijn laatste nummer afscheid neem
Afscheid van het Zwols Historisch Tijdschrift
Annèt Bootsma –
van Hulten Voor u ligt het laatste nummer van het Zwols
Historisch Tijdschrift (ZHT) dat onder
mijn eindredactie verschijnt. Daarmee
komt voor mij een einde aan 24 jaar redactiewerk,
waarvan 20 jaar als eindredacteur van dit blad.
De Zwolse Historische Vereniging (ZHV) werd
in december 1983 opgericht, mijn eigen lidmaatschap
van de vereniging dateert uit 1984. Na mijn
studie geschiedenis in Leiden woonde en werkte ik
toen nog in Rotterdam, ik was er bestuurslid van
het Historisch Genootschap Roterodamum en was
actief binnen de WIARIJN (Werkgroep Industriële
Archeologie Rijnmond). Het lidmaatschap van de
ZHV was een cadeautje van mijn aanstaande Zwolse
schoonfamilie: ‘Echt iets voor jou’. De verandering
van focus van de wereldhavenstad Rotterdam
naar de provinciestad Zwolle vergde wel enige tijd.
Ik moet bekennen dat ik als het toenmalige blaadje
van de Zwolse vereniging, met doorwrochte artikelen
maar in een buitengewoon simpele uitvoering,
in de brievenbus viel ik het met een half oog scande
en dacht, dat komt nog wel eens… achteraf een
voorspellende gedachte. In 1990, ik woonde inmiddels
vijf jaar in Zwolle, werd ik via Ingrid Wormgoor
bestuurslid van de ZHV. De jonge vereniging
had zich in korte tijd al stevig genesteld in de stad.
De ZHV telde toen zo’n 450 leden, een aantal dat
met twee grote ledenwerfacties opgekrikt was naar
goed 700 eind jaren negentig. In dat verband wil
ik hier Jaap Hagedoorn, Ben Kam (†) en Joke van
Ulsen memoreren. Zij hebben enorm veel werk
verzet, destijds en later ook nog om de ZHV tot
bloei te brengen; Jaap en Ben vooral op organisatorisch
en inhoudelijk vlak, Joke in praktisch
opzicht. Tegenwoordig telt de ZHV zo’n 900 leden.
Voor een rechtgeaard historicus is het echte
historische werk natuurlijk veel leuker dan
bestuurswerk, dus daarom stapte ik in 1996 over
van het bestuur van de ZHV naar de redactie van
210 | jrg. 37 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 4 | 211
met een aantal egodocumenten. We beginnen
met de getuigenis van de activistische socialist
Louis Cohen over zijn verblijf in het Zwolse Huis
van Bewaring in 1893, vervolgens met jeugdherinneringen
van Steven van Egten aan zijn protestants-
christelijke jeugd in de eerste decennia
van de twintigste eeuw in Zwolle en de terugblik
van Harry Koopmans op zijn katholieke jeugd
in de Zwolse binnenstad in de jaren vijftig. Drie
representanten van het verzuilde Nederland, drie
verschillende belevingswerelden, allen levend in
hun eigen waarheid. Louis Cohen bestempelt de
destijds grootste ondernemer van Zwolle,
G.J. Wispelweij, als een ‘uitzuiger’, dat label kregen
waarschijnlijk alle ondernemers per definitie
van hem. Voor Steven van Egten waren in zijn
jeugd alle katholieken ‘papen’, en Harry Koopman
ervoer als kind in een missieoptocht in de
jaren vijftig al dat zoiets in het overwegend protestantse
Zwolle niet op prijs gesteld werd, het
aantal katholieken betrof destijds ongeveer een
vijfde van de bevolking.
Ten slotte een interview met oud-wethouder
Margriet Meindertsma over haar ambtsperiodes
in de jaren tachtig en negentig. Een interview is
officieel geen egodocument, maar het heeft veel
raakvlakken, er staat een ik-figuur centraal en er
moet rekening gehouden worden met de subjectiviteit
van zowel de geïnterviewde als de interviewer.
Interviewer Koen Nijmeijer en geïnterviewde
Margriet Meindertsma nemen stelling tegen de
nieuwe uitbreidingsplannen van het gemeentebestuur,
een stellingname die ik overigens persoonlijk
van harte onderschrijf.
Tot slot
In mijn functie van eindredacteur heb ik de afgelopen
jaren veel bijzondere en gepassioneerde
mensen leren kennen en de stad heeft voor mij
een enorme verdieping gekregen. Ik ben van
Zwolle gaan houden en fiets of loop er graag door
heen, om de verhalen die de huizen en straten mij
inmiddels vertellen te ervaren.
Binnen de redactie heb ik met bevlogen en kundige
redacteuren mogen samenwerken. Hoogtepunten
waren er vele, themanummers met bijzondere
presentaties, om er slechts een paar te noemen: ‘De
busse van Skutte’ (2004), ‘Carina en Harro Bouman,
een bijzonder echtpaar op Koestraat 18’ (2005),
‘Zwolle IJzersterk, Wispelwey’ (2007), ‘Terug naar
de Eindstraat’ (2008), ‘De Zwolse beurtvaart’ (2009),
‘Speuren naar Spoolde (2010), ‘De oude spoorbrug
1862-2011’ (2011), ‘Westenholte-Voorst-Frankhuis’
(2012), ‘Vijftig jaar gemeentelijke monumentenzorg’
(2013), ‘De Zwolse Ziekenhuizen’ (2013) en ‘Odeon
175 jaar’ (2014).
Gedenkwaardig is de reis die Jan van de Wetering,
Lydie van Dijk en ik namens de redactie
samen met filmer Martin de Fluiter in oktober
2016 ondernamen naar een klooster in Frankrijk,
op zoek naar de verdwenen kaak van Thomas a
Kempis. We hebben dat uitvoerig beschreven in het
tijdschrift en de filmbeelden staan op de website.
Persoonlijk hoogtepunt was de koninklijke
onderscheiding die ik in 2019 mocht ontvangen op
instigatie van de ZHV. Persoonlijk dieptepunt, zij
het dat dit niet rechtstreeks met het tijdschrift of
de vereniging in verband stond maar wel impact
had op het hele Zwolse historische wereldje, was de
sluiting van het Stedelijk Museum Zwolle door de
gemeente in 2017. Het kind is daarbij met het badwater
weggegooid, en alle goedbedoelde inspanningen
van Allemaal Zwolle ten spijt schiet het tot
nu toe weinig op met de totstandkoming van een
nieuw museum en zijn de mogelijkheden daartoe
ook veel beperkter.
In het ZHT is een wezenlijk stuk van de Zwolse
geschiedenis vastgelegd en ik ben oprecht trots op
het aandeel wat wij als redactie daar aan geleverd
hebben. Cultuur-historisch werk krijgt over het algemeen
helaas niet de maatschappelijke waardering,
laat staan beloning die het zou verdienen. Daarom
des te meer respect voor al degenen met wie ik in de
redactie heb samengewerkt en die dit jarenlang op
vrijwillige basis toegewijd en kundig hebben gedaan,
ieder met zijn eigen specifieke vaardigheden en kennis.
Een groot applaus voor, in chronologische volgorde:
Ingrid Wormgoor, Jean Streng, Menno van der
Laan, Wil Cornelissen (†), Harry Stalknecht, Lydie
van Dijk (†), Jan van de Wetering, Frank Inklaar,
Steven ten Veen en Michael Klomp.
Twee redacteuren staan niet in dit rijtje omdat
ik ze speciaal wil noemen: Wim Huijsmans en
Wim Coster. Zij verlaten nu net als ik de redactie.
Wim Huijsmans is in dienstjaren altijd onze nestor
geweest, hij maakte 35 (!) jaar deel uit van de
redactie. Als (oud)archivaris is hij buitengewoon
nauwkeurig en heeft hij een ongelofelijke kennis
van de Zwolse geschiedenis en het Zwolse (Stads)
archief. Op Wim kon ik altijd een beroep doen:
‘Wim klopt dit wel, klopt dat wel? Kijk het svp.
nog even na.’ Afgezien van al zijn eigen bijdragen
zijn er zo weinig artikelen in het ZHT verschenen
waar Wim Huijsmans niet zijn blik over heeft
laten gaan. De redactie zal zijn enorme kennis en
kunde in de toekomst node gaan missen.
Wim Coster is een buitengewoon creatief en
productief historicus. Helaas heeft hij maar een
korte periode deel uitgemaakt van de redactie,
maar hij betoonde zich meteen een zeer voortvarend
redactielid en hij had in 2019 een belangrijk
aandeel in de totstandkoming van het themanummer
over de Willemsvaart en dit jaar bij het
Bevrijdingsnummer. Daarnaast is hij al jarenlang
betrokken bij de ZHV, hij was onder meer voorzitter
van 1998 tot 2000. Wim neemt nu wegens
tijdgebrek afscheid, maar hopelijk blijft hij, of zijn
alter ego Kiekès Agterom, nog veel bijdragen voor
het tijdschrift leveren. Wim en Wim, mijn grote
dank voor de plezierige samenwerking en een
diepe buiging voor jullie allebei!
Het is een zware taak om een tijdschrift als het
ZHT op de huidige basis op de rails te houden.
Ik eindig daarom met de oude en de nieuwe
redactieleden daarbij heel veel sterkte, inspiratie
en succes te wensen.
* Arianne Baggerman en Rudolf Dekker, ‘ “De gevaarlijkste
van alle bronnen.” Egodocumenten:
nieuwe wegen en perspectieven’, in Tijdschrift voor
Sociale en Economische Geschiedenis 1 [2004] nr. 4
p. 3-22
Wim Coster, Annèt
Bootsma en Wim
Huijsmans in september
2007, op de
afscheidsreceptie van
archivaris Albert Mensema
in het Historisch
Centrum Overijssel.
(Particuliere collectie)
212 | jrg. 37 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 4 | 213
aan, zodat op zeker moment de politie gedwongen
was de straten met ‘de blanke sabel’ schoon te
vegen en hulp in te roepen van de in Zwolle gelegerde
militaire macht. Net als in Amsterdam was
er geen directe aanleiding voor de volkswoede,
maar ook hier zal ongetwijfeld de machteloosheid
om verandering te brengen in een armoedig leven
de voedingsbodem zijn geweest.
Hoe schrijnend de situatie was, laat een berekening
zien van het huishoudboekje van een
doorsnee Zwolse arbeider. In 1872 verdiende een
gewone werkman ongeveer f 5,- per week (zes
werkdagen van doorgaans twaalf uur per dag),
terwijl de wekelijkse uitgaven voor een gezin met
drie kinderen f 8,- bedroegen en dat terwijl in
dat bedrag de uitgaven voor vlees (als er al geld
voor was alleen op zondag), kleren en schoeisel
niet zijn meegenomen.1 Wie het verschil tussen
inkomsten en uitgaven wilde rechttrekken had
de keus tussen bezuinigen (minder eten, minder
brandstof voor de kachel) of bij een van de plaatselijke
armeninstellingen aankloppen, zoals de
Zwolsche Armeninrigting, waar je een uitkering
kon krijgen op basis van werkzaamheden die je
thuis moest verrichten, zoals breien, spinnen en
mattenvlechten.
De gesjochten jongens
Onder deze voor hem maar al te bekende omstandigheden
kwam Levie Cohen, roepnaam Louis,
samen met zijn vrouw (Betje Os) en jonge gezin
(drie kinderen), in 1890 naar Zwolle. Ze gingen
wonen in de Tuinstraat, waar ook zijn leeftijdsgenoot
Helmig Jan van der Vegt woonde. In het
hele land, ook in Zwolle, hing iets in de lucht
dat niet meer te stoppen was: steeds meer arbeiders
gingen zich organiseren in vakbonden en
belangenverenigingen om betere werk- en leefomstandigheden
af te dwingen. Zo ontstonden
hier in de jaren tachtig en negentig snel achter
elkaar onder meer een afdeling van het Algemeen
Nederlandsch Werkliedenverbond, de christelijke
werkliedenvereniging Patrimonium, de roomskatholieke
werkliedenvereniging Sint Jozef, een
afdeling van de Bond voor Algemeen Kiesrecht,
de Zwolse Spoorwegvereniging, de Zwolse Schilders-
en Behangersvereniging en de Zwolse Kalken
Steenbewerkersbond. En voor dit artikel het
belangrijkste: de oprichting in 1881 van de Sociaal
Democratische Bond (SDB), gevolgd door een
Zwolse afdeling van die bond in 1885.
De SDB was een revolutionair-socialistische
partij, opgericht door de charismatische Ferdinand
Domela Nieuwenhuis, een voormalige predikant
uit Friesland. Door zijn lezingen ‘bekeerden’
zich overal in het land arbeiders tot het socialisme.
Dat was ook het geval bij Louis Cohen –
nog in zijn Amsterdamse tijd – en Helmig Jan van
der Vegt. Al gauw vonden de twee buurtgenoten
elkaar om zich in te zetten voor de nieuwe partij.
Daar was behoefte aan, want in arbeiderskringen
waren er nog maar weinig mensen met voldoende
opleiding of natuurlijke capaciteiten om de partij
leiding te geven en de belangen van de arbeiders
te behartigen, zoals de strijd voor het algemeen
kiesrecht, de achturen-werkdag en betere lonen.
Noodzakelijkerwijs werd de strijd dus voor een
groot deel ‘van onderaf ’ gevoerd door sociaal
bewogen mensen als Cohen en Van der Vegt.
Er waren veel mensen nodig om propaganda
te voeren: lezingen houden, debatteren, artikelen
in socialistische bladen schrijven en op wat eenvoudiger
niveau het colporteren van die bladen.
Wie zich daartoe geroepen voelde, moest voor de
duvel niet bang zijn. De propagandisten kregen
op straat ontelbare keren te maken met scheldpartijen
en soms ook fysiek geweld. De landelijke
en plaatselijke vergaderingen van de SDB werden
steevast onmogelijk gemaakt door intimidatie van
de zaaleigenaren door de Zwolse politie. Tijdens
het colporteren legde de politie aan de lopende
band bekeuringen op en wie niet op zijn woorden
lette, kon een paar dagen de gevangenis in.
Zo kwam het dat een curieus gezelschap van
laag opgeleide, maar verbaal vaardige mannen uit
Zwolle hun krachten bundelden om zich in te zetten
voor de SDB. In de kolommen van de kranten
uit die tijd komen we met enige regelmaat Zwollenaren
tegen als P. Arnolli, J.M. van Vlaardingen,
Izaak Os, C.A. Stalenhoef, J. Tuyten, M. Spits en
Hartger de Vries. ‘We waren allemaal gesjochten
jongens’, schreef Helmig Jan van der Vegt, waar-
Louis Cohen in ‘Hotel de Houten Lepel’
Jan van de Wetering
De voedingsbodem van het Zwolse socialisme
Of de Amsterdammer Louis Cohen op die dag in
het najaar van 1893, drie jaar na zijn verhuizing
naar onze stad, al een beetje gewend was in Zwolle
is niet bekend, maar de problemen binnen het
milieu waarin hij zich begaf, zullen hem bekend
zijn voorgekomen. Het proletariaat had vele jaren
van werkloosheid en sociale discriminatie achter
de rug. In de Jordaan was het volk al in 1886 massaal
de straat opgegaan tijdens het Palingoproer.
Er was naar het leek een marginale aanleiding
voor de volksopstand: de politie had het volksvermaak
palingtrekken verboden, daarmee was
volgens de Jordanezen hen het laatste pleziertje
dat ze nog hadden afgenomen. Maar de onderliggende
aanleiding lag dieper.
Dat was in Zwolle niet anders. De Zwolse socialist
Helmig Jan van der Vegt verwoordde het zo:
‘In de achterbuurten heerschten verschrikkelijke
toestanden: lage loonen, ellendige krotten, lange
werktijden, onmenschelijke behandeling.’ Ook in
Zwolle was het de afgelopen jaren tot ongeregeldheden
gekomen. In 1885 nog trok een oncontroleerbare
massa van een paar honderd jongeren en
soldaten rellend door de Zwolse binnenstad. Ze
gooiden ruiten in en richtten andere vernielingen
Op 18 oktober 1893 meldde Zwollenaar Louis Cohen zich bij de gevangenis aan de (nu) Menno van
Coehoornsingel voor het uitzitten van een celstraf van één maand. Hij voelde zich een politieke
gevangene en daar viel wat voor te zeggen, hoewel het ‘bevoegd gezag’ er destijds een andere mening
over zal hebben gehad. Het was niet de eerste keer dat hij door het uitdragen van zijn politieke opvattingen met
de politie in aanvaring was gekomen. Cohen was een socialist in hart en nieren en dat werd in die jaren door
velen als een bedreiging van de gevestigde orde gezien. De sinds 1848 in de grondwet vastgelegde vrijheid van
vereniging en vergadering, van meningsuiting en van drukpers was geen belemmering voor politie en rechters
om socialisten, hun partijen en hun publicaties te vuur en te zwaard te bestrijden. Dat is precies wat Louis
Cohen overkwam. Het pièce de résistance van dit artikel is de letterlijke tekst van een schriftelijke enquête,
waarin Louis Cohen antwoord geeft op vragen over zijn verblijf in de Zwolse gevangenis. Daaraan vooraf
gaat een korte beschrijving van het leven van Louis Cohen en de tijdsomstandigheden waardoor hij in de
gevangenis terecht kwam.
Helmig Jan van der
Vegt (1864-1944),
omstreeks 1904.
(Delpher, Geheugen)
Louis (Levie) Cohen
(1864-1933). (Uit:
Vliegen, De Dageraad
der volksbevrijding)
Het vaandel van de
Christelijke Metaalbewerkersbond,
opgericht
1900, afdeling Zwolle,
1917. (Delpher, Geheugen)
Ferdinand Domela
Nieuwenhuis (1846-
1919), in 1903.
(Delpher, Geheugen)
214 | jrg. 37 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 4 | 215
schijnlijk degene met de beste opleiding, in zijn
opgeschreven herinneringen.2 De herinnering
aan Izaak Os, zwager van Louis Cohen, is levend
gehouden door zijn kleinzoons Wil en Igor Cornelissen,
die veelvuldig over hem, ook in dit tijdschrift,
geschreven hebben.
De Volksvriend en een hoopje koemest
Louis Cohen verdiende zijn brood met de kleinhandel
in bier, boter en alles waar maar handel in
zat. Dat was geen vetpot. Hij woonde nog maar
net een half jaar in Zwolle toen hij ook politiek
gezien aan de slag ging en er tegelijkertijd een
extra inkomensbron bijkreeg. Op 27 juni 1891 liet
hij de eerste aflevering verschijnen van De Volksvriend,
Socialistisch Weekblad voor Drenthe en
Overijssel. Hij was uitgever en redacteur tegelijk.
Cohen schreef een groot deel van de (voor zover
mij bekend) niet bewaard gebleven afleveringen
vol, zorgde voor de distributie en hielp zelfs mee
colporteren op straat. Dat leverde hem in 1892
zijn eerste gevangenisstraf op. Samen met zijn
partijgenoten Stalenhoef, Arnolli en Van Harte
werd hij opgepakt wegens colporteren, waar ze
geen vergunning voor hadden. Cohen kreeg acht
dagen gevangenisstraf, zijn vrienden respectievelijk
vier, twee en nog eens twee dagen.3 Socialisten
in andere steden hadden in die tijd dezelfde ervaringen.
Cohen liet zich niet ontmoedigen. Hij publiceerde
in De Volksvriend op scherpe toon zijn
politieke opvattingen, net zoals hij dat inmiddels
in lezingen en spreekbeurten gewoon was te doen.
Dat moest een keer misgaan en dat gebeurde dan
ook. In aflevering 44 van 22 april 1893 schreef hij
een artikel, getiteld ‘Lage streken’. Daarin beschuldigde
hij politieagent Spanhak ervan een eenvoudige
arbeider van de Zwolse gemeentelijke reinigingsdienst
brodeloos te hebben gemaakt. Wat
was het geval? De arbeider had tijdens het laden
van straatvuil op de veemarkt een hoopje koemest
zelf meegenomen, in plaats van dat samen met
de andere mest af te leveren bij de mestverzamelplaats.
De arbeider kreeg van de directeur van de
reinigingsdienst eerst een boete van 1 gulden (een
kwart weekloon), maar schorste zijn medewerker
alsnog omdat burgemeester Van Nahuijs geklaagd
had dat de boete te laag was. Volgens Cohen had
niet de directeur de burgemeester getipt, maar de
politieagent. Aan het eind van zijn artikel had hij
de lezers gewaarschuwd voor de boze opzet van
Spanhak, met de woorden: ‘houd hem in de gaten’.
De officier van justitie was van mening dat
Cohen de agent valselijk had beschuldigd, zonder
grondig onderzoek en dat hij alleen ‘op verzekering
van de eerste de beste’ zijn artikel had
geschreven. Cohen ontkende het beledigende van
zijn artikel en vond dat hij alle reden had om de
politie vijandig te bejegenen, gezien het ongemotiveerde
optreden van de politie tegen sociaaldemocraten.
Hij kreeg tijdens de rechtszaak de lachers
op zijn hand toen hij de dagvaarding nietig wilde
laten verklaren omdat daarin gesproken werd van
Spanhak en Spanhaak ‘en hem alzoo de beleediging
van twee personen wordt ten laste gelegd’.4
Hotel de Houten Lepel
Louis Cohen werd tot een maand gevangenisstraf
veroordeeld. Op 18 oktober 1893 meldde hij zich
aan de poort van ‘De Houten Lepel’, zoals de gevangenis
spottend door de socialisten werd genoemd.5
Zijn opname ging niet ongemerkt voorbij:
‘Een tiental partijgenooten vergezelden hem
naar de gevangenis. Aan den ingang gekomen riep
hij, toen de cipier de deur opende: “Leve de sociale
revolutie!”, wat door de hem vergezellende partijgenooten
werd beantwoord met een luid hoera!
Uit een brief door hem aan zijn vrouw geschreven,
vernemen wij dat de ‘droge baden’ (van een droog
bad word je niet mat, ook cynisch bedoeld, in de
gevangenis waren geen baden en er was ook geen
goede wasgelegenheid) hem geen nadeel doen.
Hij oefent zich in de schoone kunst van mattenvlechten.
Het zou hem zeer aangenaam zijn als de
partijgenooten hem eens schreven, zijn adres is:
No. A 245 Strafgevangenis Zwolle.’6
Terwijl Cohen in de gevangenis zat, ging de uitgave
van De Volksvriend gewoon door. Als redactieadres
werd vermeld: Hotel de Houten Lepel.
Gedurende zijn maand gevangenisstraf mocht hij
voor één dag zijn cel verlaten. Hij moest getuigen
ten gunste van een arbeider die tijdens de kermis
in conflict gekomen was met een politieagent.
Advocaat was niemand minder dan Pieter Jelles
Troelstra. Cohen werd tot ongenoegen van de
rechter met een daverend applaus ontvangen door
zijn partijgenoten op de tribune.7 Op 22 november
werd Cohen weer vrijgelaten. Ook nu weer
had hij niet over belangstelling te klagen:
Uit de socialistische liederenbundel
Liederen speelden een belangrijke rol in de socialistische beweging. Ze werden
op straat gezongen en tijdens de meifeesten in het Engelse Werk. De
tekst van de liederen liet niets aan duidelijkheid te wensen over, zoals bijvoorbeeld
het lied ‘Moeder ga voor je kindje staan’. Hier het eerste couplet:
Moeder ga voor je kindje staan,
Want daar komt de justitie aan.
De justitie is een kwade man
Die geen arme menschen lijden kan.
En waar hij komt met zijn grimmig gelaat
Is ’t krom of recht
Is ’t valsch of waar,
Daar luistert geen justitieman naar.
Heeft hij je kindje eenmaal vast
Dan komt het zeker in de kast.
Socialistische liederenbundel uit 1912. (Collectie auteur)
‘Hotel de Houten Lepel’,
het Huis van Bewaring
in Zwolle omstreeks
1890, toen nog zichtbaar
vanaf de stadsgracht.
Nu is het driesterrenrestaurant
De
Librije hier gevestigd.
(Collectie HCO)
6 Cll:NT
SOCIALISTISCHE
LIEDERENBUNDEL
■■ oc:auauunn DEI ,. D • .1. , • • IMSUll&ll
216 | jrg. 37 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 4 | 217
‘Vrijdagmiddag is onze partijgenoot Cohen
te Zwolle weer in vrijheid gesteld. ’s Morgens
bevonden zich reeds een 100-tal partijgenooten
en geestverwanten voor de gevangenis, die nadat
ze ongeveer een half uur lang de Carmagnole [lied
dat populair werd tijdens de Franse revolutie,
JvdW] en andere liederen hadden gezongen, weer
aftrokken doordat de cipier kwam zeggen dat
Cohen om 12 uur pas ontslagen zou worden, wat
echter niet gebeurde. Om één uur, toen er natuurlijk
niemand meer was, werd hij losgelaten.
Zaterdagavond trad hij in een openbare
vergadering als spreker op, met het onderwerp:
“Moderne ketterjacht”. Nadat spreker zijn wedervaren
in de gevangenis had uiteengezet en er op
gewezen had hoe hij, evenals zoovele anderen,
was geworden het slachtoffer der vervolgingen
waaraan wij blootstonden, verklaarde hij met des
te meer ijver voor onze zaak te zullen strijden.
Een daverend applaus viel spreker ten deel.’8 Louis
Cohen was in korte tijd een echte Zwollenaar
geworden.
Een zwaar leven
Cohen liet zich niet afschrikken en ging onvermoeibaar
door met het uitgeven van De Volksvriend
en met zijn spreekbeurten. Maar ondertussen
begon zich een schisma af te tekenen binnen
de SDB. Een deel van de leden wilde in de lijn van
Domela Nieuwenhuis de kant van de revolutie
op, desnoods met alle middelen, al werd nooit
concreet verwoord wat daaronder verstaan moest
worden. Een ander deel van de leden neigde steeds
meer naar de parlementaire weg om hun doelen te
bereiken. Op die manier konden concrete zaken
als het algemeen kiesrecht, de achturen-werkdag
en betere lonen sneller bereikt worden. En dat was
precies wat de niet theoretisch geschoolde arbeiders
wilden. Helmig Jan van der Vegt en Louis
Cohen kozen voor de sociaal-democratische weg
en speelden een belangrijke rol bij de oprichting
van de SDAP in de Atlas aan de Ossenmarkt op 26
augustus 1894.9 De initiatiefnemers zouden onder
leiding van Pieter Jelles Troelstra al gauw bekend
staan als ‘de twaalf apostelen’.
Wat de sociaaldemocraten in de kaart speelde,
was dat de SDB een jaar eerder was verboden
omdat de rechter van opvatting was dat de partij
onwettige middelen propageerde om haar revolutionair
doel te bereiken. De oprichting van de
SDAP was een stap in de richting van een onzekere
toekomst. De woede onder de achtergebleven sympathisanten
van de SDB over de breuk was groot.
Louis Cohen en de zijnen werden verketterd door
hun vroegere vrienden, die partijloos achterbleven.
De inkomsten uit advertenties in De Volksvriend
verminderden zodat het blad niet meer rendabel
was. Tot overmaat van ramp verloor Cohen door
zijn politieke activiteiten veel klanten van zijn
kleinhandel. Samen met zijn gezin verhuisde hij in
1896 terug naar Amsterdam, waar hij zijn propaganda
voor de SDAP voortzette en daarnaast werk
vond als handelsreiziger.
Tussen 1905 en 1917 was hij voorzitter van
handelsreizigersvereniging Eendracht. In die
functie kwam hij in botsing met de in 1906
opgerichte NVV-bond van handels- en kantoorbedienden.
Cohen verhinderde de toetreding
van de Eendracht tot het NVV, omdat die bond
volgens hem niets voor de reizigers had gedaan.
De voorzitter van het NVV sloeg terug met de
opmerking dat Cohen ‘een apostel in ruste was’
en een ‘water-en-melk sociaal-democraat’. Door
zijn harde opstelling vervreemdde Cohen langzamerhand
van zijn partijgenoten van de SDAP. In
1927 verhuisde hij naar Brussel, werd daar ziek,
keerde berooid terug naar Amsterdam, waar bleek
dat hij aan een ongeneeslijke kwaal leed. In 1930
vroeg een familielid om financiële steun voor hem
aan het partijbestuur. In advertenties werd ook
nog een oproep gedaan hem financieel te steunen,
maar uiteindelijk verwees het partijbestuur Cohen
naar het armenbestuur. Hij overleed in Amsterdam
op 5 augustus 1933 in tehuis De Joodsche
Invalide, hoewel hij zich al vóór zijn Zwolse tijd
tot atheïst had verklaard.10
Een politieke misdadiger
In 1897-1898 werd een enquête over de Behandeling
van Politieke misdadigers in Nederlandsche
Gevangenissen uitgevoerd op initiatief van de
redactie van de Jonge Gids. Redacteur van dat
tijdschrift was de bekende socialistische (toneel)
schrijver Herman Heijermans (Diamantstad, Op
Hoop van Zegen).11 Er was zeker sprake van vooringenomenheid,
hoe voorstelbaar die ook was.
Voorstelbaar omdat in de jaren tachtig en negentig
van de negentiende eeuw niet alleen Louis
Cohen om curieuze redenen gevangen was gezet,
maar met hem honderden anderen, vaak om
geen andere reden dan dat ze voor hun politieke
mening waren uitgekomen. Heijermans wond in
de inleiding van de enquête geen doekjes over zijn
standpunt: ‘Het feit dat er in Holland niet alleen
een afschuwelijk gevangenis-systeem bestaat, dat
dit daarenboven zonder eenige verzachting wordt
toegepast op zogenaamde “politieke misdadigers”,
heeft ons doen besluiten de erbarmelijke behandeling
der gevangenen, die om een politiek misdrijf
gemarteld worden, aan eene enquête te onderwerpen
en deze in ons tijdschrift te publiceeren.’
Deze tekst stuurde hij ook naar de door de
redactie geselecteerde respondenten, samen met
een lijst van vijftien vragen, met het verzoek deze
binnen acht dagen te beantwoorden. Bij de plaatsing
van de antwoorden sprak Heijermans de volgende
wens uit: ‘De bourgeois-lezers van de Jonge
Gids kunnen voorloopig allergezelligst de bestialiteiten
van het Nederlandsch gevangeniswezen
overpeinzen.’12
De onheilspellende woorden van Heijermans
brachten de ondervraagde personen niet het
hoofd op hol. Allemaal gaven ze nuchter antwoord
op de gestelde vragen. Van de veronderstelde
martelingen en bestialiteiten werd geen melding
gemaakt, van erbarmelijke omstandigheden
en een hondse behandeling van het personeel des
te meer. In totaal werden vijftien, merendeels landelijk
bekende socialisten ondervraagd, deels uit
de tijd van de SDB en deels uit die van de SDAP.
Onder hen Domela Nieuwenhuis en drie van de
twaalf apostelen: Cohen, Fortuyn en Vliegen.
Voor we het woord geven aan Louis Cohen
zelf, merk ik nog op dat met de genoemde ‘uitzuiger,
fabrikant Wespelweij’, de Zwolse ondernemer
G.J. Wispelweij van de bekende Zwolse ijzergieterij
en machinefabriek wordt bedoeld, destijds de
grootste onderneming in Zwolle. Geneesheer dr.
J.C. Gaerthé was een bekend Zwols huisarts uit
de Walstraat. Hij was de vader van de schrijfster
C.M. van Hille-Gaerthé, die in haar boek Zwolse
mijmeringen menige herinnering aan hem heeft
opgehaald.
‘De Twaalf Apostelen’,
de oprichters van de
SDAP in Zwolle in
1894. (collectie HCO)
Het fabriekscomplex
van Wispelweij in
vogelvlucht, omstreeks
1900. De fabriek lag
op het Noordereiland,
links de Assiesstraat,
rechts de stadsgracht.
Er werkten toen ongeveer
tweehonderd
mensen. (Collectie
Wispelweij, HCO)
~nn~lun!midekv!Gclnn
Tot ~lll2l!’OOdan bond.
Olllwcrlll!llnil!Uwewnlvedllan
~llnrlwcrtbelodde lood-/
Dot’t-fldemvilllf1e11do~
Oor’t-fldtetoo,Qn>OIQrokkur,
DorlYI! de dooperHm den ctoot –
Doadodoodl
Zwolsche IJierglelorij on Machinefabriek •/d. Firma G. J. WISPELWEIJ & Co., ZWOLLE.
218 | jrg. 37 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 4 | 219
‘De enquête, inlichtingen van den Heer L. Cohen
Wanneer en waar werdt gij veroordeeld?
En ter oorzake van wat?
In Juli 1893 werd ik te Zwolle veroordeeld,
wegens een persovertreding, namelijk beleediging
van een ambtenaar in de uitoefening van zijn
functie tot een maand gevangenisstraf. Dit vonnis
werd door ’t Hof te Arnhem bevestigd. In Oktober
van datzelfde jaar onderging ik die straf, in het
huis van arrest en bewaring te Zwolle.
Hoe was de behandeling door U van de politie
ondervonden tijdens eerste verhoor, arrest, enz.?
Ik werd alléén voor dat feit gehoord door den
commissaris van politie, die toen niet vriendschappelijk
tegen mij gestemd was, daar ik qua
redacteur-uitgever van het toen aldaar verschijnend
socialistisch weekblad De Volksvriend, niet
goed bij hem stond aangeschreven.
Hoe was de behandeling door den directeur
uwer gevangenis, door de commissie van
toezicht, door den geneesheer?
De cipier was over het algemeen zeer welwillend
en ik merkte dat hij – hoewel in mindere
mate – dit ook tegen andere gevangenen was. In
het eerst was één der beambten met name Willink,
zeer tegen mij ingenomen. Hij had vooraf te kennen
gegeven – dit werd ik officieus gewaar – mij
te zullen donderen. Later, toen hij daarvan last
ondervond, doordat het publiek hem daarover
lastig viel, zeer vriendschappelijk; zoodat hij soms
enkele uren dat hij vrij had mij in mijn cel gezelschap
hield. Dit deed trouwens de directeur ook
dikwijls.
Van de commissie van toezicht heb ik weinig
bezoek gehad. Een dier heeren, zekeren Wespelweij
[=Wispelweij], fabrikant en als uitzuiger dikwijls
door mij in het blad gesignaleerd, durfde mij
beleedigen. Ik heb hem behoorlijk op zijn plaats
gezet, zoodat hem den lust benomen werd dit
voor de tweede keer te doen.
Hoe was de voeding?
De voeding was slecht toebereid; het brood
van slechte kwaliteit. Het gewone menu was :
gortsoep, erwtensoep, gestampt eten (rats) elken
dag afwisselend. Daar het onsmakelijk eten mij
den eetlust niet opwekte, hield ik elken dag over.
Voornamelijk de gortsoep was voor iemand met
niet al te fijne tong, oneetbaar. Dr. Gaerthé, een
der commissieleden, die zijdelings gehoord had,
dat ik over het eten had geklaagd, vroeg mij wat
ik daarop aan te merken had. Doordat ik nog al
tamelijk het roggebrood nuttigde en daarvan bij
dit slechte eten niet voldoende had, probeerde ik
een weinig van het middagmaal te bewaren om
het bij het brood te eten. In kouden toestand stonk
het. Gedurende twaalf dagen heeft hij het eten
geproefd en kwam tot de conclusie dat de oorzaak
der wansmaak daarin bestond, dat het eten in
blikken bakken werd rondgediend. Daarin is echter
geen verandering gekomen.
Welk werk moest gij verrichten en was het
U veroorloofd te weigeren?
Ik moest aan een zeer ontzenuwend werk
arbeiden, aan matten vlechten; d.w.z. korte
strookjes aan elkander zetten en vlechten. Weigeren
is niet geoorloofd, doch ik werkte wanneer ik
wilde. Het reglement schrijft echter 10 uren daags
arbeid voor, waaraan een strenge bewaarder de
hand kan houden. Dit werd op andere gevangenen
wel eens toegepast.
Heeft men U veroorloofd werk te verrichten naar
uw eigen keuze?
Ik heb gevraagd om copieerwerk. De cipier
antwoordde, dat hij gaarne iets anders voor mij
zou willen, doch er was niets. Andere partijgenooten
mochten hun handwerk, bijvoorbeeld
schoenmaken, voor eigen rekening uitoefenen.
Het reglement laat dit toe, voor die bedrijven die
geen hinderlijk geraas veroorzaken.
Stond men U lectuur toe? En in hoeverre was deze
aan censuur onderworpen?
De lectuur in de gevangenis was gewone feuilletons
van bladen of kleine novellen. Op verzoek
is mij toegestaan de Algemeene Geschiedenis van
Streckfuss te lezen en Flamarion’s Hemel en Aarde.
Natuurlijk moest dit volgens het reglement door de
commissie van toezicht gekeurd worden. Bladen en
tijdschriften zijn onvoorwaardelijk verboden.
Hoe dikwijls mochten familie of vrienden
U komen bezoeken en welke voorwaarden
worden daarbij gesteld ?
Een dag per week mocht ik bezoek hebben van
familie of vrienden. Dit bezoek vindt plaats in een
daarvoor ingerichte spreekcel. De gevangene wordt
in een cel gebracht, voorzien van traliën en ten overvloede
nog bekleed met ijzerdraad, gebruikelijk voor
kippenhokken; daarvoor staat een bewaarder. Ook
deze cel is afgesloten op dergelijke wijze; en daarvóór
mogen de familieleden den gevangene toespreken.
De afstand tusschen bezoeker en gevangene is dus
zoodanig, dat in een cel tusschen bezoeker en gevangene
de bewaarder staat die alles moet contròleeren
wat gesproken wordt. Voorwaarden, voor zoover ik
weet, zijn mij niet gesteld.
Heeft uwe gezondheid door de opsluiting geleden?
Niets.
Zijt gij tijdens uw verblijf in de gevangenis in uw
godsdienstige of anti-godsdienstige overtuiging
gekrenkt?
Ik behoefde geen godsdienstoefeningen bij te
wonen. De rabbijn kwam mij nimmer bezoeken.
Indien de opsluiting langer duurt dan twee maanden,
verplicht het reglement bijwoning van godsdienstoefeningen,
ook al is die oefening ook van
De zandstenen ingangspartij
van het Huis van
Bewaring, evenals het
gebouw uit 1739. (Foto
J. de Koning, collectie
HCO)
Links: Een cellengang
op de benedenverdieping
van het Huis
van Bewaring, toen
Penitentiaire Inrichting
genaamd, omstreeks
1980. Eind negentiende
eeuw was er uiteraard
nog geen centrale verwarming
of elektrische
verlichting. (Foto Ben
Kam)
Slot van een celdeur,
omstreeks 1980. (Foto
Ben Kam)
220 | jrg. 37 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 4 | 221
andere religieuze strekking. In mijn atheïstische
gevoelens ben ik niet gekrenkt.
Stond men U voldoende lichaamsbeweging en
lucht toe?
Het reglement verplicht beweging in de open
lucht gedurende één half uur per dag. In een cel
van een paar vierkante meter, van voren met
traliën, van boven open, moet men heen en weer
marcheeren, evenals een wild dier onrustig in een
dierentuin op en neer loopt. Ik was altijd blij als
dien tijd om was.
Hoe was de ligging?
Niet zoo goed als de sluiting. Doch daar ik
milicien [= als dienstplichtige in dienst] geweest
ben, verwachtte ik niet beter. Een stroomatras,
dito hard kussen, maar voldoende dekens.
Hoe was de kleeding?
Zeer bourgeois-democratisch. Allen gelijk
gekleed: Een grof buis van katoen, dito broek en
gelen halsdas en gemerkt katoenen ondergoed.
Een fatsoenlijk mensch schaamt zich om daarmede
op straat te loopen. Het schoeisel bestaat uit
een paar klompen. En daar men in een dergelijke
inrichting het “niet zo nauw moet neemen”, waren
ze mij te wijd. Ik moest mij derhalve oefenen in
het loopen, wat mij veel moeite kostte.
Hoe was de inrichting der cellen en hoe de reinheid?
Natuurlijk zeer ongezellig. De eerste cel die ik
betrok was zeer donker. Daarna kreeg ik een cel
die voldoende licht doorliet. De cel was geheel
opgetrokken van steen; ook de vloer was “versteend”
en wanden en zoldering gewit. Indien
ik een vergelijking moest maken, zou ik zeggen:
Verbeeld u, indien u al schaatsenrijdende onder
een pijp – steenen brug – doorgaat. Het ameubelement
bestond uit: een ledikant, wat aan de muur
werd gehaakt, een paar plankjes als kastje in den
hoek, een tafel van een halve vierkante meter en
een tabouret van plusminus 25 kilo als zitplaats.
Boven het tafeltje een vleermuisgasvlam. De
wandversiering bestond uit een paar uittreksels
van reglementen van het huis. De reinheid liet
niets te wenschen over.
Welke is uw meening over het tegenwoordig
celsysteem in het algemeen ?
Ik ben van oordeel, dat het gevangenisstelsel
op normale menschen zeer demoraliseerend
werkt. Een der ellendigste uitvindsels is het celsysteem.
De eenzaamheid, het gevangeniswerk,
de weinige afwisseling in het leven maakt dat men
allengs in een toestand komt, die verstandsverbijstering
ten gevolge moet hebben. Het was mij
onmogelijk te studeeren. Ik las en herlas, maar
had moeite te begrijpen en nog minder kon ik iets
onthouden. Hoewel ik geen wroeging gevoelde
of mij schaamde over mijn misdaad, was het mij
meermalen onmogelijk te slapen. Ik geloof dan
ook, dat langdurige gevangenisstraf, bijvoorbeeld
twee jaren, den mensch verstandelijk knakt.
L. Cohen’
Noten
1. Rapport aan het hoofdbestuur der Maatschappij tot
Nut van ’t Algemeen, door het Departement Zwolle
over den toestand en de onderlinge verhouding van
arbeidgevers en arbeiders in en om Zwolle, 1872,
p.20-21
2. Vegt, Helmig Jan van der, ‘De klop op de Zwolsche
deur’, in: Zwolsch Nieuws- en Advertentieblad, 1931-
1932, bibliotheek HCO
3. Recht voor Allen, 4 november 1892
4. POZC, 26 mei 1893
5. Vegt, Helmig Jan van der, De klop op de Zwolsche
deur
6. Recht voor Allen, vrijdag 27 oktober 1893
7. Meer hierover zal te lezen zijn in een serie artikelen
die ik hoop te schrijven voor het ZHT over de opkomst
van het socialisme in Zwolle.
8. Recht voor Allen, 22 november 1893
9. Frits David Zeiler , ‘ “De Atlas” omstreeks 1894;
danshuis of socialistenhol’ in Zwols Historisch Tijdschrift
11 (1994 ), nr. 3 p. 92-99
10. Reinalda, Bob, ‘Levie Cohen’, Biografisch Portaal,
BWSA 1 (1986), laatst gewijzigd 22-05 2002
11. De Jonge Gids, onder redactie van Herman Heijermans
jr., eerste jaargang 1897/1898, p. 709-712, Uit
Enquete over de Behandeling van Politieke misdadigers
in Nederlandsche Gevangenissen
12. De Jonge Gids, 1897/1898, p. 709-712, Uit Enquete
over de Behandeling van Politieke misdadigers in Nederlandsche
Gevangenissen
Interne trap met afsluithek,
omstreeks 1980.
(Foto Ben Kam)
Uitzicht op de binnenplaats,
omstreeks 1980.
(Foto Ben Kam)
222 | jrg. 37 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 4 | 223
Een van de mooiste zaken van het historisch
bedrijf is als je tijdens een onderzoek van
het een in het ander rolt en bevindingen
met elkaar kunt verbinden. Tijdens de voorbereidingen
in 2002 van het themanummer ‘Koopmansgeest’,
Zwols Historisch Tijdschrift 19 (2002)
nr. 3, kreeg ik een prachtig fotoalbum uit 1903
onder ogen van de drogisterij en grossierderij
‘de Oude Gaper’, gevestigd aan het begin van de
Diezerstraat en destijds eigendom van Jurriaan
ten Doesschate. Het fotoalbum bevond zich in het
bezit van de familie Ten Doesschate. Vervolgens
kwamen we er achter dat zich in het HCO nog
een manuscript met herinneringen aan de Oude
Gaper bevond, geschreven door Steven van Egten,
zoon van een voormalige bedrijfsleider van het
bedrijf. Een schat aan materiaal, waarvan we op
dat moment maar een fractie kwijt konden. Deze
twee gegevens resulteerden vervolgens opnieuw
in een prachtig themanummer in december 2004,
getiteld De Oude Gaper, Herinneringen rond een
oude en vermaarde drogisterij. (ZHT 21 (2004)
nr. 4). De herinneringen van Steven van Egten
waren hierin praktisch letterlijk opgenomen, in
combinatie met de foto’s uit het fotoalbum.
Steven van Egten was inmiddels overleden,
maar ten behoeve van deze uitgave in 2004 lukte
het ons zijn zoon en dochter op te sporen in het
midden van het land. Uit dit contact bleek dat Van
Egten veel herinneringen op schrift had gesteld,
onder meer aan zijn jeugd in Zwolle en aan zijn
tijd als militair in Kampen. Deze manuscripten
hebben wij nu al weer zestien jaar in portefeuille,
dit nummer met egodocumenten is een mooie
gelegenheid om daar een deel van te publiceren.
Steven van Egten werd in 1899 in Zwolle geboren
als derde kind en enige zoon in het gezin
van Berend van Egten (1865-1935) en Jentje van
Dingstee (1862-1936). Vader Berend was een boerenzoon
uit Assendorp, die vanwege de noodzaak
om geld te verdienen op 15-jarige leeftijd in dienst
trad bij de Oude Gaper, het begin van een 55-jarig
dienstverband. Berend was niet alleen trouw aan
zijn werkgever, maar ook aan zijn christelijke
geloofsovertuiging. Hij behoorde in 1888 tot de
(her)oprichters van een christelijke jongelingsvereniging
en hij was 45 jaar zondagsschoolonderwijzer
in Berkum, een verdienste waarvoor hij bij
zijn veertigjarig jubileum in 1930 een koninklijke
onderscheiding ontving. Hij bracht het zelfs tot
kerkenraadslid van de Nederlands Hervormde
Gemeente in Zwolle, een eerbiedwaardig college
waarvan het lidmaatschap doorgaans alleen aan
notabelen was voorbehouden. Het gezin Van Egten
woonde achtereenvolgens aan de Spoelstraat, de
Van der Laenstraat in Assendorp en vanaf 1908 aan
de Oude Vismarkt 7, een pand dat in het verlengde
van de winkel aan de Diezerstraat lag en dat tot dan
door de familie Ten Doesschate zelf bewoond werd.
Berend van Egten bekleedde vanaf toen ook de
positie van bedrijfsleider in de Oude Gaper.
Steven van Egten ging net als zijn zusjes Aaltje
(1895), Geertje (1897) en Hermien (1901) naar de
Oranjeschool, een in 1902 opgerichte school voor
Christelijk Volksonderwijs aan de Jufferenwal.
Daarna volgde hij de Mulo aan de Marnixschool aan
de Korte Kamperstraat. Steven van Egten was een
levendig en ondernemend kind en een ongedurige
puber, die het niet kon uithouden in de twee kortstondige
kantoorbaantjes die hij na zijn eindexamen
had. Eerst bij de Firma O. de Leeuw, een groothandel
in ijzerwaren en landbouwgereedschappen in de
Diezerstraat, een baantje dat hij kreeg omdat de heer
De Leeuw net als zijn vader ouderling in de hervormde
kerk was, zij het dat De Leeuw veel vrijzinniger
was dan de rechtzinnige Van Egten. Maar de hele
dag (van 8 tot 12, van 2 tot 5 en van 6 tot 8 uur) op
een kantoorkruk was voor Steven een te zware opgave.
Vervolgens probeerde hij zijn geluk bij de Cooperatieve
Stoomzuivelfabriek Hoop op Zegen in de
Philosofenallee, waar de goede naam van zijn vader
eveneens tot aanbeveling strekte. Met de beoordeling
‘Het is een erg aardige jongen, maar hij is zo gauw
afgeleid en ook nogal speels’ kwam ook daar een einde
aan zijn dienstverband. In 1916 vertrok Steven op
17-jarige leeftijd naar het garnizoen in Kampen om
beroepsmilitair te worden, een vurige wens van hem.
Hij schopte het tot sergeant, maar de dienst bracht
hem niet wat hij zich er van voorgesteld had. In 1922
verliet hij het leger met antimilitaristische gevoelens
en bleef de rest van zijn leven pacifist. Hij vervolgde
zijn carrière bij het KNMI in De Bilt, waar hij belast
was met waarnemingen. Hij bleef daar werkzaam
tot zijn pensionering. Steven trouwde in 1925 met
Anna Elisabeth Volbeda (1899-1994). In hun woonplaats
De Bilt richtte Steven een padvindersgroep
op, hij was ouderling bij de Nederlands Hervormde
Gemeente, ambtenaar van de burgerlijke stand en hij
werkte mee aan een boek over de geschiedenis van
het KNMI. Steven van Egten overleed in 1984.
Geschiedenis had Stevens grote belangstelling. Met
al zijn nagelaten memoires heeft hij ook zelf letterlijk
geschiedenis geschreven. Stond in zijn verhaal
‘De oude Gaper’ vooral het wonen, leven en werken
in dit bedrijf centraal, in ‘Burgers in een kleine stad’
beschrijft hij met name het christelijke kleinburgerlijke
milieu waarin hij opgroeide. Het manuscript
werd in 1980 afgerond. Omdat het hele verhaal te
lang is, is hier gekozen voor de fragmenten waarin
Steven de kerkelijke activiteiten van zijn vader
Berend beschrijft, die letterlijk belijdend lidmaat
van de Nederlands Hervormde Gemeente was; een
levensvervulling die met hart en ziel werd beleefd.
Fragmenten die bijvoorbeeld over Stevens schooltijd
op de Marnixschool gaan, zijn te lezen op de
website van de Zwolse Historische Vereniging.
Berend van Egten zal niet hebben kunnen bevroeden
dat zijn leven ooit nog zo in de openbaarheid
zou komen, als echte Zwollenaar had hij dat waarschijnlijk
maar uiterst matig gevonden. Maar dankzij
zijn zoon hebben we nu veel informatie over de
sociale werkelijkheid waarin Berend en zijn gezin
leefde, zien we bijvoorbeeld van binnenuit hoe het
er in de zondagsschool in Berkum aan toe ging of
op het jaarlijkse Zendingsfeest in het Engelse Werk.
Steven van Egten kijkt met een milde blik en af en
toe licht ironisch terug op zijn christelijke jeugd in
Zwolle, hij schrijft levendig met een bewonderenswaardig
geheugen voor sprekende details. De originele
tekst is licht aangepast qua taal en spelling, en
her en der wat ingekort of voorzien van jaartallen.
Op de volgende pagina’s zijn verhaal.
Cover Zwols Historisch
Tijdschrift 19 (2002)
nr. 3. Berend van Egten
staat in de deuropening
van de Oude Gaper,
1903. Dit tijdschrift
staat op de website van
de Zwolse Historische
Vereniging.
Links: Cover Zwols
Historisch Tijdschrift
21 (2004) nr. 4. Berend
van Egten zit aan een
tafel in het taplokaal
van olijf- en slaolie in
de Oude Gaper. Dit
tijdschrift staat op de
website van de Zwolse
Historische Vereniging.
Annèt Bootsma –
van Hulten
De herinneringen van Steven van Egten
224 | jrg. 37 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 4 | 225
ken was, moesten rente en aflossing van de hypotheek
klaar liggen. Er moest dan ook op een of
andere manier geld binnenkomen. Sociale hulp
bestond niet en mensen op hun geld laten wachten,
dat strookte niet met de geldende moraal. De
oudste zoon Berend moest dus geld verdienen.
Door de narigheid thuis had hij zelfs de lagere
school niet helemaal kunnen afmaken. Maar er
was geen andere mogelijkheid.
’s Morgens vroeg, nog voor de Gaper zijn deuren
opende, was de jonge Berend al uit de veren.
Hij liep dan met zijn moeder naar een weiland in
Dieze om daar de koeien te melken. Berend droeg
de volle emmers naar de rand van de stad, waar
zijn moeder het juk overnam en de emmers verder
naar de Assendorperstraat droeg.
Om klokslag zes uur stond Berend voor de
Gaper om aan zijn lange werkdag daar te beginnen.
Ondanks zijn gebrekkige schoolopleiding of
misschien juist daardoor, was Berend geweldig
leergierig. Van de enkele centen die hij als loopjongen
fooi kreeg, kocht hij op de markt boeken
die hij dan ’s nachts in zijn bed bij een stompje
kaars lag te lezen, en dat na een werkdag van minstens
veertien uur. Het was dan ook begrijpelijk
dat de eigenaar van de Oude Gaper, meneer Ten
Doesschate,3 plezier had in deze pientere jongen
en dat hij een waardevolle kracht werd in de zaak.
Geleidelijk kreeg Berend moeilijker en verantwoordelijker
taken. Toen bleek dat hij goed met
mensen kon omgaan, werd hij winkelbediende.
Dat ging zo goed dat hem uiteindelijk de volledige
verantwoordelijkheid voor de winkel toevertrouwd
werd. Dat was goed gezien, want vader
had twee belangrijke eigenschappen: hij was eerzuchtig
en hij had veel plezier in zijn werk, zodat
hij al heel gauw als een vakkundig drogist bekend
stond.
De familie Van Egten was hervormd. In vaders
ouderlijk huis aan de Assendorperstraat heerste
een wat vrome, ietwat piëtistische geest. Het
Réveil had deze mensen niet onberoerd gelaten.4
Ik herinner mij dat in de boekenkast van vader de
mannen van het Réveil goed vertegenwoordigd
waren: Spurgeon, Da Costa, Bilderdijk. Het was
allemaal degelijke lectuur. Vanzelfsprekend hoorde
hierbij ook het lidmaatschap van de hervormde
jongelingsvereniging.
De Doleantie
In 1886 kwam de Doleantie,5 de kerkelijke afscheidingsbeweging
geleid door Abraham Kuyper,
die ook de hervormde gemeente van Zwolle niet
onberoerd liet. Zwolle was een in grote meerderheid
vrijzinnige gemeente. Er stond maar één
rechtzinnige predikant, ds. J. Vermeer. Hij was een
overtuigend kanselredenaar, volgens de overlevering
stonden de mensen, als hij preekte, lang voor
de dienst begon in de rij om een plaatsje in de kerk
te bemachtigen.6
Geen wonder dus, dat toen Kuypers oproep
klonk om tot de belijdenis der vaderen terug te
keren of anders de hervormde kerk te verlaten, de
hoop van scherp slijpend Zwolle gericht was op
het verlossende woord dat van Vermeer zou moeten
komen. Maar Vermeer was zo verknocht aan
de hervormde kerk dat dat verlossende woord uitbleef.
Integendeel: hij riep op om trouw te blijven
aan de ‘vaderlandse’ kerk.
De jongelingsvereniging was door de gebeurtenissen
in hevige beroering geraakt. Er waren
twee stromingen. De meerderheid van het bestuur
was op de hand van Kuyper en pleitte voor
afscheiding. Een minderheid, waaronder vader,
pleitte voor de bestaande toestand: één ongedeelde
christelijke jongelingsvereniging, die vrij stond
van de kerk. In de vergaderingen werd fel gediscussieerd.
In de hitte van de strijd ontzagen de
tegenstanders elkaar niet en bittere verwijten rolden
over de tafel. Een derde deel van de leden ging
uiteindelijk mee met de dolerenden. Jarenlange
vriendschappen werden verbroken. Als vader hier
jaren later over vertelde, klonk er bitterheid in zijn
stem over datgene dat hij als een ernstige misstap
beschouwde.
Op 1 mei 1888 werd, mede door vader, een
nieuwe vereniging opgericht. Zij koos als naam:
‘De Heer is onze Banier’.7 Deze wat zonderlinge
naam was in het dagelijkse spraakgebruik moeilijk
te hanteren. Het werd dan ook al gauw: ‘De
Banier’. Niemand kon toen nog vermoeden welk
een belangrijke plaats deze jongelingsvereniging
in hervormd Zwolle zou gaan innemen. Al
gauw kwamen er afdelingen in de verschillende
Zwolse buurten. Er kwamen knapenverenigingen
en jongeliedenverenigingen met weer allerlei
onderafdelingen. Vanuit de jongelingsvereniging
werden zondagsschoolonderwijzers gekweekt
voor de zondagsschool ‘De Zaaier’, die verspreid
over Zwolle en aangrenzende buurtschappen
vele honderden kinderen bereikte. De vormende
waarde, die van de jongelingsvereniging op de
leden uitging, valt moeilijk naar waarde te schatten.
De meeste jongens hadden net als vader weinig
schoolopleiding. Op de jongelingsvereniging
leerden ze Bijbelstudie, discussiëren, reciteren van
gedichten, organiseren. Doordat de activiteiten
bovendien niet uitsluitend gericht waren op de
kerk, werd het vormend karakter ervan nog in
belangrijke mate versterkt. Naar onze moderne
smaak mankeerde er nog wel wat aan, maar in
die tijd was deze invloed erg belangrijk. Vader zei
De kalender wees 1 mei 1880, toen mijn
vader Berend van Egten2 op vijftienjarige
leeftijd zijn intrede deed in de Oude
Gaper, de bekende drogisterij aan de Diezerstraat
14. Het was een ongewone stap voor deze boerenzoon,
die op de boerderij van zijn vader maar
node gemist kon worden. Maar het waren bar
slechte tijden. De landbouwcrisis van de tachtiger
jaren teisterde de boerenstand. Ze hadden het
moeilijk, de boeren. Het lot trof mijn grootvader
Steven van Egten in bijzondere mate. Hij had
een kleine boerderij aan de Assendorperstraat.
Maar het waren niet alleen de slechte tijden die
zijn leven moeilijk maakten. In de kracht van zijn
leven was grootvader blind geworden, doordat
van beide ogen het netvlies losliet. Daar was toen
nog geen kruid tegen gewassen, zodat grootvader
in diepe duisternis het leven door moest.
Geen wonder dat de boerderij achteruit holde.
Dit te meer omdat grootmoeder een hartkwaal
had. Te eten was er wel, maar als het jaar verstre-
Tot ongeveer 1880 had
Assendorp nog een landelijk
karakter, met veel
(kleine) boerderijen.
Hier een boerderij aan
de Assendorperdijk.
Het pad rechts is de
huidige Sallandstraat,
gezien in de richting
van de Molenweg. Op
de achtergrond is al
nieuwbouw zichtbaar.
(Collectie HCO)
Berend van Egten, 1865-1935, als jonge man.
(Particuliere collectie)
Steven van Egten (†)
Burgers in een kleine stad1
226 | jrg. 37 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 4 | 227
later vaak: ‘Wat ik geworden ben, ook maatschappelijk,
heb ik aan de jongelingsvereniging te danken.
Hier is mij de lust tot studie bijgebracht.’
De jongelingsvereniging vulde na de lange
werkdagen hun leven en daar vonden ze ook hun
vrienden. Een van de leden was Cornelis van
Dingstee, een jonge onderwijzer. Hij was opgevoed
in het Burgerweeshuis in Zwolle. Zwolle was
een liberale stad en dat betekende dat hij onderwijzer
bij het Openbaar Onderwijs werd. Maar al
gauw had Cornelis daar geen vree mee en ging hij
over naar het Christelijk Onderwijs, hetgeen voor
hem een fikse salarisverlaging betekende, naar ik
meen van f 600,- naar f 500,- per jaar. Cornelis van
Dingstee en Berend van Egten werden vrienden
en zijn steeds vrienden gebleven.
Verkering
Cornelis van Dingstee had een zuster Jentje. Zij
diende in Amsterdam. Doordat zij drie broers
had die in Zwolle woonden, kwam zij haar vrije
dagen in Zwolle doorbrengen. Haar vader, mijn
grootvader Van Dingstee, had indertijd een kruidenierszaak
in Hasselt gehad.8 Hij kwam jong te
overlijden en liet daardoor zijn gezin in moeilijke
omstandigheden achter. In de denkwijze van die
dagen paste het niet van gaven te leven, hoewel
grootmoeder gefortuneerde familie had. Vandaar
dat met name de oudste kinderen al vroeg leerden
de handen uit de mouwen te steken. De jongens
werden uitstekende vaklieden. Zij zorgden voorbeeldig
voor hun moeder, die niet sterk was. Ook
moeder moest hard werken en sober leven. Deze
gang van het leven en waarschijnlijk ook haar
preutse aard zullen wel de reden zijn geweest, dat
Jentje, hoewel ze een knap

Lees verder

Zwolse Historisch Tijdschrift 2019, Aflevering 4

Door 2019, Aflevering 4, Afleveringen, Jaartal, Overig, Zoek in ons tijdschrift

Zwols Historisch Tijdschrift
36e jaargang 2019 nummer 4 – 8,50 euro
Speeltuinvertier
en buurtgevoel in Zwolle
■■■■
Nieuwjaarswens
182 | jrg. 36 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
Het bestuur van de Zwolse Historische
Vereniging en de redactie van het Zwols
Historisch Tijdschrift wensen alle leden van
de vereniging en lezers van het tijdschrift
mooie feestdagen en een voorspoedig 2020!
Deze fraaie foto van de
Katerveersluizen in de
sneeuw, genomen vanaf
de IJsselkant, is een
mooie hommage aan
de 200-jarige Willemsvaart
en Katerveersluizen.
De foto is gemaakt
door de bekende Zwolse
amateurfotograaf C.J.J.
Schaepman, vermoedelijk
jaren veertig.
(Collectie HCO)
■■■■ 11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 4 | 183
Inhoud
Nieuwjaarswens 182
Speeltuinvertier en buurtgevoel
in Zwolse wijken Harry Bouwhuis 184
Leven in de Zwolse weeshuizen
Gégé Callenbach 202
Het grote verdriet van De Vrolijkheid
Steven ten Veen 208
Een vergeten kookboek uit 1912
Aranka Wijnbeek 227
Boeken 231
Mededelingen 235
Auteurs 237
Redactioneel
Identiteit speelt vandaag de dag in veel debatten
een belangrijke rol. Of het nu gaat om
Nederlandse tradities, het immigratiedebat
of over de positie van minderheden, steeds duikt
het woord identiteit weer op. Maar is dit nu een
modern verschijnsel, of speelde identiteit eigenlijk
altijd wel een rol? Het eerste artikel van dit
nummer is van Harry Bouwhuis en gaat over
speeltuinvertier en het buurtgevoel in Zwolse
wijken. Hieruit blijkt dat identiteit, ook in het
Zwolse verleden wel degelijk al een rol speelde.
Misschien op een andere schaal en in andere termen,
maar diverse Zwolse buurten kenden een
sterk buurtgevoel en hielden hun identiteit zeker
hoog.
Vaak werd rivaliteit rond buurten op het voetbalveld
uitgevochten. Deze sport speelt op de
achtergrond ook een belangrijke rol in het artikel
van Steven ten Veen over café-restaurant en zalencentrum
de Vrolijkheid. Zowel PEC als Zwolsche
Boys zijn verweven met de geschiedenis van de
Vrolijkheid. Een naam overigens die, zoals we in
het artikel kunnen lezen, bepaald niet altijd van
toepassing was.
Onlangs verscheen het boek van Gégé Callebach
over de geschiedenis van de Zwolse weeshuizen.
In dit nummer van het ZHT kunt u even aan dit
onderwerp ruiken. En daarover gesproken, misschien
ruikt u al de heerlijke geuren van een kerstmaal.
Om daaraan tegemoet te komen kunt u het
artikel van Aranka Wijnbeek lezen over het kookboek
Nieuwe menu’s en recepten uit 1912. Verder
veel recensies en ook graag uw aandacht voor de
Mededelingen.
De redactie wenst u weer veel leesplezier.
Cover: Huttendorp in Dieze-West in 1959, op
‘zandvlakte’ naast Minervalaan. (Foto Henneke,
collectie HCO)
■■■■ 11 11-
184 | jrg. 36 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
Speeltuinvertier en buurtgevoel in Zwolse wijken
‘Af en toe gaan pa en moe / met ons naar de
speeltuin toe.’ Het zijn de eerste regels van
het liedje ‘Naar de speeltuin’, waarmee
Heleentje van Capelle en de Karekieten in 1951 een
hit hebben. Speeltuinen worden steeds populairder
in het naoorlogse tijdperk. Maar al in de jaren dertig
van de vorige eeuw werden er in het hele land
speeltuinverenigingen opgericht. Ook in Zwolse wijken,
waar er in die periode vier ontstonden: Assendorp,
Het Noorden, Het Oosten en Het Westen. Een
verhaal over speeltuinvertier en het sterke buurtgevoel
in het Zwolle van na de Tweede Wereldoorlog,
aan de hand van persoonlijke herinneringen.
Landelijk wordt Uilke Jans Klaren (1852-1947)
gezien als de voornaamste grondlegger van het
speeltuinwerk. Deze maatschappelijk betrokken
Fries verhuisde in 1881 naar Amsterdam. In 1898
richtte hij daar een speeltuinvereniging op om
kinderen in de Amsterdamse volkswijken de gelegenheid
te bieden op afgebakende speelplekken te
spelen. Eerder al verschenen er in de hoofdstad op
initiatief van de gegoede burgerij een aantal speeltuinen
voor het ‘volk’, waar er vooral sprake was
van een neerbuigende houding ten opzichte van
de arbeiderskinderen.
Op 17 juni 1900 stichtte Klaren in Amsterdam
de Oosterspeeltuin met daarbij een clubhuis
waar allerlei activiteiten werden georganiseerd,
zoals tekenen, toneel, muziek en gymnastiek. Dit
model zou daarna overal navolging ondervinden.
De speeltuinverenigingen waren verenigd in de
Nederlandsche Unie van Speeltuinorganisaties.
In 1933 bijvoorbeeld waren bij deze landelijke
organisatie 83 speeltuinverenigingen aangesloten,
waarvan 34 afkomstig waren uit Amsterdam en
één uit Zwolle. (De Telegraaf, 15-5 1933).
Want tussen 1931 en 1939 werden er hier vier
speeltuinverenigingen opgericht in wat toen nog
Zwolse buitenwijken waren. Eerder bestonden
Harry Bouwhuis
Met z’n allen op de wip
bij de officiële opening
van speeltuin Assendorp
op zaterdag 16 juli
1932. De opening werd
verricht door dr. A.E.
Marcus, de voorzitter
van de Zwolse Commissie
voor Lichamelijke
Oefening. (Zwolse
Courant, 18 juli 1932)
■■■■ 11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 4 | 185
er elders in de stad al uitspanningen en theetuinen
met speelvoorzieningen, zoals Thijssen aan
de Willemsvaart en Hartman aan de Wipstrikkerallee.
Maar dit waren verenigingen, die naast
een speeltuin ook andere activiteiten boden. De
daadwerkelijke verwezenlijking van de nieuwe
speeltuinen zelf vergde overigens wel de nodige
tijd. Zo werd in 1931 als eerste de Speeltuinvereniging
Assendorp (SVA) opgericht. De speeltuin
en het clubgebouwtje zijn echter pas officieel in
1932/1935 in gebruik genomen. De oprichtingsdatum
van Speeltuinvereniging Het Noorden
is 6 januari 1933. Ruim drie jaar later, in 1936,
werd de in het kader van een werklozenproject
aangelegde speeltuin aan de Albert Cuijpstraat
officieel geopend. De realisatie van Speeltuin Het
Westen aan de Katerdijk/Pannekoekendijk in de
Kamperpoort vond nog veel later plaats dan de
oprichtingsdatum in 1936, pas kort na de oorlog.
Als laatste ontstond in 1938 in de Zeeheldenbuurt
(Wipstrik) Speeltuinvereniging Het Oosten.
Speeltuin Het Oosten werd in augustus 1941
geopend. De speeltuinverenigingen stonden open
voor alle gezindten. De gemeente stelde de grond
ter beschikking, maar de verenigingen werden in
het algemeen zelf geacht voor de inrichting te zorgen.
De contributie bedroeg een stuiver per gezin
per week. Wanneer de verenigingen (nog) geen
eigen clubgebouw hadden, werden de activiteiten
doorgaans in schoolgebouwen gehouden.
Voetbal, slagbal en films in Assendorp
In het begin van de twintigste eeuw kende Assendorp
een sterke groei omdat de werkgelegenheid
daar, met name bij de Centrale Werkplaats van
de Spoorwegen, groot was. Er werden onder
meer rond 1930 honderden woningen gebouwd
in de nieuwe buurt die de Pierik ging heten.
Daar was ook de ruimte voor een speeltuin. Een
perceel grond naast de latere Ambachtsschool
aan de in 1932 aangelegde Hortensiastraat werd
al in 1931 afgerasterd. De nieuwbakken speeltuinvereniging
formuleerde bij de oprichting
de volgende doelstelling: ‘De gezonde drang tot
bewegen die in kinderen leeft, in goede banen te
leiden door hun nuttige en aangename bezigheden
te verschaffen.’
Welgekozen woorden, bedoeld voor een uiteindelijk
mooi aangelegde speelplek met een vrij
middenterrein, waarop voetbal en ook slagbal
werd gespeeld. Er waren een rekstok met ringen,
drie hobbelpaarden, een zandbak, schommels en
een houten glijbaan met hoge opstaande randen.
Later kwamen er meer speeltoestellen bij en werd
ook het middenterrein gebruikt als speelgedeelte.
Het ontwerp voor het speeltuingebouw werd
gemaakt door de architect W.B.M. Beumer,
Speeltuin Assendorp
(omcirkeld) aan de
Hortensiastraat op een
kaart van Zwolle eind
jaren zestig. (Uitsnede,
particuliere collectie)
Speeltuin Assendorp,
1935. (Particuliere
collectie)
11
186 | jrg. 36 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
die in dienst bij de gemeente was. Op 17 maart
1934 werd de eerste steen gelegd door de SDAPwethouder
van Onderwijs, N. Boden. Boden zette
zich zeer in voor onderwijs en activiteiten voor
arbeiderskinderen, we zullen zijn naam vaker
tegenkomen. Bij de opening refereerde hij aan
het feit dat er sinds 1932 al 53.000 kinderen de
speeltuin bezocht hadden, gemiddeld 200 per dag
(POZC, 19-3 1934).
Egbert Dikken (1949) woonde in de jaren vijftig
en zestig met zijn ouders, zus en twee broers
tegenover de speeltuin aan de Geraniumstraat
34 en weet nog veel over deze favoriete plek uit
zijn jeugd. ‘Zoveel herinneringen. Ik zat op het
kleuterschooltje bij de speeltuin. Het was er
vooral spelen, veel voetballen en er later op de
zaterdagmiddagen voor een dubbeltje kijken
naar oude zwart-wit-films. De speeltuin was dé
ontmoetingsplek in de buurt.’ Egbert voetbalde in
het team van Speeltuin Assendorp. ‘Er woonden
heel goede voetballers in de wijk, net als trouwens
ook in de andere stadsdelen. Het speeltuinvoetbal
was heel populair in de jaren vijftig. Als we thuis
speelden, kwamen er altijd veel mensen kijken. Ik
herinner me nog dat ik als verdediger op het veld
van Het Noorden in een Zwols selectieteam tegen
een selectie uit Deventer voetbalde. Ook daar was
heel veel publiek.’
Stilobad
Met de komst van de nieuwe speeltuinen ontstonden
er in de loop der jaren ook steeds meer
buurtactiviteiten. Vooral in de naoorlogse tijd van
de wederopbouw was het ‘wij’-gevoel groot. Er
werden door de buurtverenigingen reisjes georganiseerd
en bij de speeltuinverenigingen waren
hobbyclubs, was er op de zaterdagmiddag film en
kon men er bloemschikken, timmeren, figuurzagen,
biljarten, tafeltennissen, wandelen en klaverjassen.
Er werd meegedaan aan optochten en
met Pasen werden er eieren gezocht. En er waren
zwemlessen in het overdekte Stilobad (uit 1933,
oorspronkelijk Sportfondsenbad geheten) aan de
Turfmarkt. Vele Zwollenaren werden dankzij de
speeltuinverenigingen de zwemkunst machtig in
dit 25-meter bad. Ook Egbert Dikken leerde er zo
zwemmen.
‘We gingen dan, onder begeleiding van
mevrouw Koridon en Roelie Bruintjes, mijn kleuterjuf,
met een grote groep kinderen lopend vanaf
de speeltuin, via de Bartjensschool richting de
Assendorperstraat. In het zwembad was badmeester
Klaas Lukkien de baas. Een barse en strenge
man met een bulderende stem. Maar toen vond
men hem een prima zweminstructeur.’
Speeltuin/straatvoetbal
1959-1960 in Speeltuin
Assendorp.(Particuliere
collectie)
Rechts: Badmeester
Klaas Lukkien in het
Stilobad, juli 1959.
(Foto Pieter Gerritse,
collectie HCO)
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 4 | 187
Instrument van de armoede
Binnen het scala aan activiteiten bij de speeltuinvereniging
vergat men in Assendorp ook de muzikale
vorming niet. Al in 1932 werd er een mondharmonicaclub
opgericht, Mondharmonicaclub
S.V.A. (Speeltuinvereniging Assendorp), kortweg
S.V.A. genoemd, net als de speeltuinvereniging.
Egbert Dikken verdiepte zich in de geschiedenis
van S.V.A., omdat zijn vader Herman niet alleen
de oprichter was maar er ook een prominente
rol vervulde als dirigent. ‘S.V.A. was zeker geen
mondharmonica “clubje”, zoals de oud-voorzitter
van de speeltuinvereniging Egbert de Goede
goedbedoeld, maar ietwat geringschattend meldt
in het jubileumboekje Spelen, Toen, Nu, Straks
(2001).’ De familie De Goede bouwde wel een
geweldige staat van dienst op bij de Assendorper
speeltuin. Vooral vader en zoon Egbert de Goede,
die achtereenvolgens voorzitter waren van 1954
tot 1998, verdienden nadrukkelijk hun sporen.
Dat mondharmonicaclub S.V.A. veel leden
had en bovendien beschikte over een forse
jeugdafdeling, blijkt wel uit talloze foto’s en een
filmpje van amper vijftig seconden van een
optocht ter gelegenheid van de geboorte van
prinses Irene in 1939. In Zwolle was er in de Kamperpoort
toen al langer een tweede mondharmonicavereniging
actief, Excelsior, opgericht in
oktober 1928 in een zaaltje van café De Munnink
aan de Hoogstraat. Het vaandel is nog in het trotse
bezit van Buurtmuseum Kamperpoort. Ook bij
deze club was Herman Dikken, zelf opgegroeid
in de Hoogstraat, al vanaf het begin actief bij de
jeugdafdeling. Herman was van beroep huis- en
reclameschilder, maar beschikte over een ongekend
muzikaal gevoel. De autodidact bouwde als
dirigent en ook als componist in de hele regio een
solide naam op.
Officieel heet een mondorgel of mondharmonica
een mondaccordeon, een ‘dure’ benaming
die niet of nauwelijks werd gebruikt. Het geeft
een beetje aan dat mondorgel spelen destijds
hoofdzakelijk werd beoefend door ‘Jan met de
pet’. In weekblad De Oud-Utrechter schetst Jan van
Lunteren het bestaan van diverse mondorgelclubs
in de Domstad tussen de beide wereldoorlogen
onder de veelzeggende titel: ‘Mondorgel, instrument
van de armoe.’ De mondharmonica is een
eenvoudig instrument en vooral goedkoop in de
aanschaf. Bij S.V.A. kregen de ‘bekkenstrijkers’ de
mondharmonica’s, meestal van het merk Hohner,
in bruikleen.
Naast de nodige dwarsverbanden tussen de
beide Zwolse mondorgelclubs was er ook sprake
van de nodige rivaliteit en animositeit. Vooral
wanneer de Assendorpers het op concoursen
beter deden dan de Kamperpoorters, waar Dick
Voeten dirigent was. Egbert Dikken: ‘Maar in de
eerste oorlogsjaren werden de openbare uitvoeringen
op straat en concoursen snel minder. In
juli 1941 viel S.V.A. in Amsterdam nog flink in
de prijzen. Daarna werd het stil, want omstreeks
1942 was georganiseerd muziek maken op straat
verboden door de bezetter.’
Het zou een min of meer geruisloos einde
betekenen voor S.V.A. Enkele leden en ook muzikanten
van Excelsior oefenden in de Goudsteeg
achter het politiebureau nog wel een tijd door
onder de naam HMS (Houd Moedig Stand). Na
de oorlog fuseerden in 1947 HMS en Excelsior. De
populariteit van de mondorgelclubs nam echter
langzaamaan af. Nieuwe en meer hedendaagse
muziek lonkte. Na de aftocht van S.V.A. in de oorlogsjaren
viel begin jaren zestig ook het doek voor
Excelsior. Herman Dikken maakte dat niet meer
Mondharmonicaclub
S.V.A, meisjesgroep.
Concours 1941 Amsterdam.
Midden (met pet)
dirigent Herman Dikken.
(Collectie Egbert
Dikken)
■ ■■■
11 11-
188 | jrg. 36 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
mee. De bevlogen dirigent overleed op 16 december
1955 op slechts 49-jarige leeftijd.
Speeltuinvereniging Assendorp kende ook
een kinderoperetteclub, waaraan Herman Dikken
eveneens waardevolle bijdrages leverde. Ria
Houtsma-Kölker (1938) was er een tijd lid. ‘Wij
woonden vooraan in de Assendorperstraat op
nummer 36 bij het Dominicanenklooster, waar
mijn ouders een meubel- annex antiekzaak hadden.
Samen met mijn buurmeisje Rini Broer
was het altijd een flink eind wandelen naar de
speeltuin. We hadden het er graag voor over. We
waren samen ook lid van de kinderoperetteclub.
We oefenden in het speeltuingebouwtje één keer
per week voor de jaarlijkse uitvoering. Ik deed
ooit mee aan de bekende jeugdoperette Repelsteeltje.
De uitvoering was in Odeon. De bekende
Dick Voeten was onze regisseur. Kostuums hadden
we niet zelf, die werden gehuurd bij Wolff
aan de Grote Markt. Rini en ik hadden jongensrollen,
lakeien. Ik was ook nog een tijdje actief bij
mandolineclub “Tot Ons Genoegen”. Mijn broers
vulden dat altijd gekscherend aan met “en tot
andermans verdriet”. Speeltuin Assendorp houdt
altijd een warm plekje in mijn hart, al woon ik
nu alweer 56 jaar aan de Meppelerstraatweg.
Mijn man Ben, afkomstig uit de Molenweg, was
jarenlang fervent klaverjasser bij de speeltuinvereniging.
De door hem gewonnen bekers heb ik
altijd bewaard.’
Armoe en trots in de Kamperpoort
Jacob Donze (geb. 1948) is de man achter het
kleinschalige maar unieke buurtmuseum ‘De
Kamperpoort’, gevestigd in een minuscuul pand
aan de Hoogstraat 88 waar ooit een gezin met
negen (!) kinderen woonde. De geboren en getogen
Kamperpoorter is een wandelende encyclopedie
als hij over zijn wijk praat. Voor de jeugd was
Speeltuin Het Westen en ook clubhuis De Bruiskolk
aan de Kamperstraat een mooie aanvulling
op een al ruim aanbod aan speelmogelijkheden.
Want vervelen was er nooit bij, ook niet voor de
jonge Jacob. Hij speelde op de Katerdijk, keek naar
het lossen van de schepen aan de Harm Smeengekade
en kende er, ondanks de vroege scheiding
van zijn ouders in 1953, een onbezorgde jeugd. Er
waren door de grote gezinnen altijd familieleden
en speelkameraadjes genoeg. Veel mensen uit
de arbeiderswijk waren werkzaam bij de Vocaleumfabriek
van de familie Van Loo, die woonde
in Huize Hofvliet aan de Katerdijk. Daarnaast
waren ook Houthandel Eindhoven en de Blok-
Leden van de kinderoperetteclub van de Speeltuinvereniging Assendorp klaar
voor de uitvoering van Repelsteeltje in Odeon, 1952. Staand links Ria Houtsma-
Kölker, staand rechts Rini Broer. (Collectie: Ria Houtsma-Kölker)
Speeltuin Assendorp omstreeks 1960. Op de achtergrond is de oude IJsselcentrale
aan het Almelose Kanaal goed zichtbaar. (Foto Henneke, collectie HCO)
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 4 | 189
melkfabriek aan de Gasthuisdijk en Zeepfabriek
De Fenix, de fabrikant van Abro en Azon en later
Dubro en Glorix, grote werkgevers. De Fenix,
eerder gevestigd in de Waterstraat, nam in 1956
de gebouwen en terreinen aan de Hoogstraat/
Lijnbaan over van de gestopte Biscuitfabriek
Helder. De koekjesfabriek had indirect nog een
belangrijke rol bij de ‘blikken drumbands’, die in
de jaren vijftig overal in de Zwolse volksbuurten
ontstonden. Echte trommels waren duur. Zo hard
mogelijk slaan op koekblikken die veelal door Biscuitfabriek
Helder beschikbaar waren gesteld, was
daarom een leuk alternatief. Een groot concours
in 1954 op een volgepakt Grote Kerkplein haalde
zelfs nog het Polygoon Bioscoopjournaal.
Eensgezindheid
In de Vogelbuurt, zoals dit (in 2009 gesloopte)
buurtje in de Kamperpoort met straten met
vogelnamen ook vaak werd genoemd, was de
armoede maar ook het chauvinisme groot. Jacob:
‘We vormden een hechte gemeenschap. “Kom niet
aan de Kamperpoort”, dat proefde je, waardoor
we door de buitenwacht wel eens als vechtersbazen
werden aangemerkt. Maar dat viel best mee’,
nuanceert hij. ‘Al lieten we absoluut niet over
ons lopen. Eensgezindheid, daar ging het om. En
ieder kind kon hier zijn ei kwijt. Er was de ruimte
van de weilanden en je kon schaatsen op de in de
beginjaren zeventig gedempte vaart Het Smalle
Gat. De Veemarkt was één grote speelplaats, waar
in de voederbakken voor de varkens in het verse
stro ook de nodige prille romances ontstonden.
Vooral “Bak 100” heeft voor menigeen nog steeds
een magische klank.’
Wanneer het laaggelegen perceel grond op de
hoek van de Katerdijk/Pannekoekendijk, waar
vroeger de blekerij en stoomwasserij van de familie
Wentholt was gevestigd, exact is ingericht als
speeltuin valt niet helemaal meer vast te stellen.
Jacob Donze houdt het op vlak na de oorlog. Wel
werd al in de jaren dertig Speeltuinvereniging Het
Westen opgericht, waar kinderen de gelegenheid
werd geboden om te knutselen en voor handenarbeid.
De mooiste werkstukjes werden in 1938 tentoongesteld
in de Openbare School aan de Kleine
Voort. Er was hoog bezoek van burgemeester Van
Walsum. Ook wethouder Boden en gemeentesecretaris
Van Leijden waren present.
De eerste burger had alle waardering voor
de creatieve oprispingen van de Kamperpoorter
jeugd, maar hij kwam niet over de brug met een
‘zak met guldens’, zoals zo vurig werd gehoopt. Dit
tot grote teleurstelling van toenmalig voorzitter
Meijer en ook de aanwezige vertegenwoordigers
van de andere al bestaande speeltuinen Assendorp
Speeltuin Het Westen
(omcirkeld) op de hoek
Katerdijk/Pannekoekendijk
op een kaart
van Zwolle eind jaren
zestig. (Uitsnede, particuliere
collectie)
Links: De Katerdijk
omstreeks 1900. Links
het Smalle Gat. Op de
achtergrond links Huize
Hofvliet. (Collectie
Buurtmuseum Kamperpoort)
11-
190 | jrg. 36 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
en Het Noorden. Want geld is toch een beetje
de rode draad in de geschiedenis van de Zwolse
speeltuinen.
Maar uiteindelijk kreeg de Kamperpoort
na jaren wachten ook een eigen speeltuin. ‘Een
netjes ingerichte en grote speelplek die, naar ik
meen, in de jaren zestig nog uitgekozen werd tot
de mooiste speeltuin van Zwolle’, herinnert Jacob
zich. ‘Er waren een flinke zandbak, de nodige wipwappen
en grote schommels. Later kwam er nog
een kabelbaan en een voor die tijd hypermodern
klimtoestel, de Spoetnik, die na de opheffing bij
Speeltuin Madrid in Vilsteren terechtkwam. Er
werd van alles georganiseerd, vooral op feestdagen,
zoals Koninginnedag. Verder waren er in de
wijk uiteraard lampion- en Palmpasenoptochten,
spelletjes en zeskamp. En het speeltuinvoetbal
natuurlijk. We hadden geen eigen voetbalveld
maar konden gelukkig terecht bij Speeltuin Het
Noorden en op het veld aan de Wilhelminastraat
in de Veerallee. Er woonden beste voetballers in
de Kamperpoort. De broers Gerrit, Wannie en
Louis Voges, Wannie en Herman Sterken, alias
“Sille”, Gait van der Bend, André van Werven,
oud PEC-doelman Henk Vos en de gebroeders
Knoops en Meijberg; het zijn zo maar wat namen.
Er werd ’s avonds vaak getraind op een veldje bij
de Veemarkt waar nu de Jumbo gevestigd is. Thijs
Platje, een bekende duivenmelker in de buurt,
was niet alleen de man achter het speeltuinvoetbal
maar ook coach van de grote dameshandbalafdeling
van de Kamperpoort eind jaren vijftig.’
De Bruiskolk
De speeltuin lag naast het kleuterschooltje Kindervreugd,
waarin later wijkgebouw Ons Eigen
Huis werd gevestigd. Er was op het terrein zelf
geen speeltuingebouw, maar slechts een houten
keet voor de oppasser. De contributie bedroeg
een stuiver in de week. De Bruiskolk aan de Kamperstraat,
aan de stadskant van de Kamperpoortenbrug,
was de pleisterplaats voor de wat oudere
jeugd. Daar zwaaide jongerenwerker Klaas Reijnders
de scepter. ‘Het was een thuis voor ons. We
leerden er figuurzagen, timmeren maar ook judo
en boksen. Dat kwam nog wel eens van pas’, lacht
Tjeerd Smit (geb. 1950) fijntjes. De ras Kamper-
Speeltuin Het Westen in de winter van 1962/1963, met klimtoestel ‘de Spoetnik’.
Op de achtergrond kleuterschool Kindervreugd. (Collectie Buurtmuseum Kamperpoort)
Palmpasenoptocht eind jaren vijftig in de Vinkestraat. (Collectie: Buurtmuseum
Kamperpoort)
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 4 | 191
poorter is momenteel de rechterhand van Donze
in diens Buurtmuseum. ‘Van de speeltuin weet ik
eigenlijk niet zoveel, omdat ik vanaf mijn zevende
tot mijn veertiende in Limburg woonde. Maar De
Bruiskolk kan ik nog zo uittekenen. Klaas was een
beste man maar kon ook streng zijn. Als je twee
zaagjes had verknald met het figuurzagen kon je
inrukken en een tijdje wegblijven. Maar hij had
wel met iedereen het beste voor.’
De jaren tachtig luidden langzaamaan het
einde in van de ooit zo trotse speeltuin. De speeltoestellen
verdwenen één voor één en de zo mooie
zandbak raakte in verval. Wat uiteindelijk resteerde
was een trapveldje dat in 2009 werd opgeofferd,
toen de herinrichting van de wijk al gevorderd
was. Tijdens archeologisch onderzoek in 2008
werden nog wel resten gevonden van de oude
blekerij. De plaats waar ooit Speeltuin Het Westen
was gevestigd is onherkenbaar geworden. Op de
oorspronkelijke plek staat nu de Parkeergarage
Kamperpoort Stratenvoetbalkampioen 1960. Jongste groep, onderste twee rijen: boven vlnr.: Dick Schiphorst,
Wim Nijboer, Karel van Schubert, Koos Bos, Ronnie van Raan, Tinus van der Vegt. Onder vlnr:
André van Werven, Wim Groothand, John Meijberg, Arnold van Bekkum, Berend van Kleef, Jan Ploeg,
Freddie Klaassen. (Collectie: André van Werven)
Leden van de dameshandbal Kamperpoort eind vijftiger jaren. Tweede van
links op de bovenste rij coach Thijs Platje. (Collectie Buurtmuseum Kamperpoort)
■■■■ 11 11-
192 | jrg. 36 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
Katwolderplein. En de ooit zo idyllische Katerdijk
is veranderd in een belangrijke verkeersader
richting de binnenstad. De Kamperpoort is de
Kamperpoort niet meer. Jacob Donze zag het
in de loop der jaren allemaal tot zijn leedwezen
gebeuren.
‘De deuren stonden hier altijd open. Wij kenden
geen sleutels of sleutelkinderen. Natuurlijk
was er de armoede en de sociale controle, maar
vooral ook de saamhorigheid. Vanaf eind jaren
tachtig is dat sterk veranderd. Het was eerst “wij”
en nu vooral “ik” in deze buurt. Nakoming van
beloften aan de echte Kamperpoorters bleven
ook uit. Maar één ding staat vast’, verzekert Jacob
Donze in 2007 in een serie over de wijk in dagblad
Trouw: ‘Ik ga hier pas weg met de tenen omhoog.’
Het Schildersbuurtgevoel
Tussen de huidige A28, de binnenstad en het
Zwartewater ontstond in de jaren twintig de
Schildersbuurt, gelegen in Dieze(-West). De
Rembrandtlaan was vanaf de draaibrug over de
Achtergracht dé grote doorgaande weg, met zowel
koophuizen en particuliere huurwoningen aan
de linkerkant en veel sociale woningbouw aan
de andere zijde, zoals de Frans Halsstraat en Van
der Helststraat. In de Rembrandtlaan waren in de
jaren vijftig en zestig de meeste winkels en bedrijven
gevestigd, onder meer de kruidenierszaken
Van der Wal (Enkabé) en Van Eijk (Vivo), groenteboer
Faber, houthandel Dogterom en bakker
Mentink. Binnen een straal van nog geen honderd
meter zaten maar liefst drie sigarenmagazijnen:
Dellemijn, Bordewijk en aan de achterkant aan de
Albert Cuijpstraat ook nog Van Beek. Achteraan
in de Vermeerstraat, met de houten Finse woningen,
zat naast slagerij Keizer kaashandel Aan het
Rot, met aan de overkant drogisterij Westenberg
en sigarenwinkel Steinebach. De buurt telde
verder nog wat kappers, schoenmakers en melkboeren.
Schillenman Westerop kwam één keer
in de week langs de deuren, net als de in Zwolle
populaire straatmuzikant ‘Ome Keessie’. Ook de
gehandicapte Albert Nagtzaam uit de Van Miereveltstraat
was een bekend stadstype. Hij werd in
de volksmond vanwege zijn korte armpje ‘Ärmpien’
en ook wel ‘de Sieze’ genoemd. Nagtzaam
inde contributie voor zijn club PEC, verkocht er
ijs bij thuiswedstrijden en op Koninginnedag kon
men bij hem terecht voor feestprogramma’s en
toegangskaartjes voor het vuurwerk.
De auteur van dit verhaal woonde met zijn
ouders en vijf broers, een katholiek gezin, van
‘Ons Eigen Huis’ (voorheen
kleuterschool
Kindervreugd) aan de
Katerdijk, 1970. (Foto
Henneke, collectie
HCO)
De Achtergracht en Rembrandtlaan midden jaren zestig. (Particuliere collectie)
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 4 | 193
1951 tot 1972 in de Ruijsdaelstraat en kende er een
mooie jeugd. Vooral ook dankzij Speeltuin Het
Noorden. Bij de oprichting in 1932, toen er nog
helemaal geen speeltuin was, werden buurtbewoners
al opgeroepen lid te worden zodat hun kinderen
ongestoord konden spelen ‘zonder de gevaren
van de openbare weg te moeten trotseren’. De
speeltuin op een terrein aan de Albert Cuypstraat
werd uiteindelijk gerealiseerd als werkverschaffingsproject
voor jeugdige werklozen. De opening
vond plaats in mei 1936, door burgemeester De Vos
van Steenwijk hoogstpersoonlijk. Door dezelfde
jonge werklozen was tegelijkertijd een voetbalveld
aangelegd aan de Minervalaan, aan de kant van de
in de beginjaren vijftig gebouwde portiekflats. Bij
de achterste flat lag aan de zijkant de ‘zandvlakte’,
een braakliggend terrein richting de Industrieweg,
waar in de zomervakanties door de buurtkinderen
een compleet huttendorp werd gebouwd.
Feestjes
De speeltuin zelf was verboden terrein voor
de voetballende jeugd. ‘Maar iedereen wist dat
oppasser Achterberg wel eens wat door de vingers
zag als we ook daar een balletje trapten’, lacht
Wichert aan het Rot, die in 1947 werd geboren aan
de Diezerenk en op zijn achtste met zijn ouders,
De aanleg van Speeltuin
Noord als werkverschaffingsproject
voor jonge
werklozen. Op de achtergrond
de gasfabriek met
gashouder op het Assiesplein.
(Collectie HCO)
De opening van Speeltuin Het Noorden in 1936.
(Collectie HCO)
Huttendorp ‘Texas City’ op de ’zandvlakte’ naast de Minervalaan, 1958.
Zie ook cover. (Foto Henneke, collectie HCO)
■ ■■■
11 11-
194 | jrg. 36 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
broer en zus verhuisde naar de Vermeerstraat.
‘De Diezerenk en nog wat andere straten waren
een soort overgangsgebied naar de Bollebieste.’
De Bollebieste, het in de stijl van de Amsterdamse
School in de jaren dertig gebouwde wijkje met
bomennamen werd tegen de Schildersbuurt ‘aangeplakt’.
‘In de Diezerenk hoorden we eigenlijk
bij de Bollebieste. Daar was een eigen buurtvereniging.
Mijn moeder zat er op de toneelclub en
met buurtreisjes waren wij ook van de partij. Later
in de Vermeerstraat woonden we boven de zaak,
een kaashandel. Ik zat op de openbare Hobbemaschool,
beter bekend als School 3. Met kinderen
uit de buurt gingen we er altijd samen naar toe.
Veel protestantse kinderen gingen naar de Berkumschool
en de katholieken zaten doorgaans op
de Sint Franciscusschool aan het Assiesplein. Na
schooltijd was ik altijd op het voetbalveld naast de
speeltuin te vinden. Ook na het eten kwamen we
er bijna elke avond met een grote groep voetballers
samen. Henny Willems, Gertie IJzerman en
Appie Dollenkamp waren meestal van de partij
en vaak ook de Be Quick ’28 jongens Henk van
Brummen en Menno Schrik. Coryfeeën van mijn
club PEC zoals Theo Kok, Joop Knol, Hennie
Goudbeek en Jan Vos waren ouder, maar kwamen
ook uit de Schildersbuurt. We keken tegen ze op.
Ze waren toch maar eventjes prof, ook al stelde dat
toen niet zo heel veel voor. Op de speeltuinvoetbalcompetitie
kwam veel volk af. Er was in die tijd
natuurlijk ook verder maar weinig te beleven.’
Omdat zijn vader vroeg overleed, nam
Wichert, met oudere broer Arie, al op zijn zestiende
de kaashandel over. Het was het begin van
een loopbaan als marktkoopman, maar ook een
abrupt einde van een mooie jeugd in een fijne
wijk. Hij bleef wel betrokken bij de speeltuin.
Onder voorzitter en ook gemeenteraadslid Gerrit
van der Brug, die ook in de Vermeerstraat woonde,
kwam hij in 1964 op zijn zeventiende in het
speeltuinbestuur met als portefeuille jeugdzaken.
‘Ik was verantwoordelijk voor het programma
voor de wat oudere jeugd. Sjoelen, tafeltennissen,
dat soort activiteiten. De Schildersbuurt betekende
veel voor me. Ik was er trots op. Toen ik in
1968 trouwde, zijn we in de Ruijsdaelstraat gaan
wonen. Er waren zoveel mensen bij de speeltuin
die de kar trokken, zoals Van der Vegte, Cees
Platje en zijn vrouw, de dames Eikenaar en Plattel,
de families Smit en Kroes en nog vele anderen.
Iedereen droeg zijn steentje bij.’
Naast het begeleiden van de jeugd lag het hart
van Wichert toch vooral ook op het voetbalveld
van Het Noorden. Wedstrijden en toernooien
organiseren. En het scheelde maar weinig of Het
Noorden had haar eigen voetbalclub gehad. ‘We
zouden gaan spelen op het Gemeentelijk Sportpark,
want ons eigen veld had niet de vereiste
afmetingen. Toen alles rond leek ging het plotse-
Speeltuin Het Noorden
(omcirkeld) aan de
Albert Cuypstraat op
een kaart van Zwolle
eind jaren zestig. (Uitsnede,
particuliere collectie)
Leerlingen van de Hobbemaschool
op het
muurtje voor de school,
eind jaren vijftig. (Foto
Henneke, collectie HCO)
■■■■ 11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 4 | 195
ling niet door. De meeste spelers gingen ineens
naar Zwolsche Boys. Een grote teleurstelling voor
me. Ik had er zoveel tijd ingestoken.’
Maar de mooie herinneringen aan vooral de
jaren zestig blijven hangen. ‘Mooi was de week dat
we iedere avond in ons clubgebouw een bazaar
hadden met onder meer bingo en verlotingen om
geld in het laatje te krijgen voor nieuwbouw. Het
was ook hard nodig’, weet Wichert nog. Het oude
houten clubhuis was voor de buurt jarenlang een
toevluchtsoord. Niet alleen voor de jeugd, maar
de verhuur aan derden leverde ook extra en noodzakelijke
financiële armslag op. Talloze feestjes
werden gehouden in het gezellige, maar wel flink
gedateerde onderkomen.
Wichert: ‘In de loop der jaren was er best wat
aan vertimmerd maar het was op. Die acties waren
broodnodig. Er moest simpelweg geld komen
ondanks dat de gemeente ook het nodige bijdroeg
in de kosten.’ In 1971 verhuisde Wichert naar
Westenholte. ‘Toch ben ik nog tot 1973 bestuurslid
bij Het Noorden geweest. Ik had beloofd mijn
tijd uit te zitten. Dan doe ik dat ook.’ Ook in Westenholte
is Wichert aan het Rot al decennialang
betrokken bij het wijkgebeuren, tot op de dag van
vandaag. ‘Dat zal er ook nooit echt meer uitgaan.
Het zit in mijn karakter.’
Op sokken de speeltuin in
De Zeeheldenbuurt is gebouwd in de jaren twintig
en dertig langs de Wipstrikkerallee, de oostelijke
toegangsweg tot de stad. De Wipstrikkerallee was
de scheidslijn tussen de ‘rijke’ Wipstrik-Noord
en de Wipstrik-Zuid, de Zeeheldenbuurt met
Speeltuin Het Noorden
doet mee aan de Koninginnedagoptocht,
jaren
zestig. (Particuliere
collectie)
Familiefeestje in
Speeltuingebouw Het
Noorden, jaren zestig.
(Particuliere collectie)
■ ■■■
11 11-
196 | jrg. 36 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
vooral veel arbeiderswoningen. In 1938 werd
Speeltuinvereniging Het Oosten opgericht tijdens
een bijeenkomst in het gymnastieklokaal van de
Emmaschool aan de Jacob Catsstraat. Drie jaar
later, in augustus 1941, kon er ook daadwerkelijk
een speeltuin geopend worden nadat de gemeente
het terrein had aangekocht en ook een deel van de
inrichting had bekostigd. De speeltuin lag ingeklemd
tussen de Piet Heinstraat, de Trompstraat
en de De Ruyterstraat. De opening werd verricht
door wethouder Boden.
Freek te Wierike (geb. 1947) is getrouwd met
Beppy Beldman (geb. 1950), die afkomstig is uit
de Jacob Catsstraat, dus de ‘dure’ kant van de Wipstrik.
Kinderen uit de Wipstrik-Noord speelden
ook wel in de speeltuin, zo ook Betty. Het echtpaar
woont nu (weer) in de Heemskerckstraat, waar
Freek ook is geboren en getogen.
Wethouder N. Boden
opende Speeltuin Het
Oosten in augustus
1941. (Collectie: Bestevaer)
Speeltuin Het Oosten
(omcirkeld) tussen de
Piet Heinstraat, de
Trompstraat en de De
Ruyterstraat op een
kaart van Zwolle eind
jaren zestig. (Uitsnede,
particuliere collectie)
Kinderen in de grote zandbak in Speeltuin Het Oosten,
omstreeks 1957. (Collectie Anneke Konkelaar
-van Dijk)
De zweefmolen en de glijbaan in Speeltuin Het Oosten,
omstreeks 1957. (Collectie Anneke Konkelaar
-van Dijk)
11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 4 | 197
‘De speeltuin was hét bindmiddel in de buurt
en dat is met nu het prachtige wijkcentrum erbij
nog steeds zo. Ik vond Het Oosten vroeger, met
natuurlijk een beetje chauvinisme, altijd de mooiste
speeltuin van Zwolle. Een groot voetbalveld
en een terrein met prachtige speeltoestellen.
Originele schommels met handgemaakte houten
bankjes, glijbanen en een draaimolen. Ik kwam
er bijna elke dag met mijn één jaar oudere broer
Joop. Ook mijn oma van moederskant, Maria
Braakman, was vaak van de partij. Zij was baker
in de Zeeheldenbuurt en werd regelmatig weggeroepen
voor een bevalling. Oppasser was meneer
Hof, niemand waagde het hem bij zijn voornaam
te noemen. Hij was een echte baas. Bij het hek
moesten we de schoenen uittrekken en ze in daarvoor
bestemde schappen deponeren. Als we kattenkwaad
uithaalden en hij ons niet te pakken kon
krijgen, zette hij je schoenen buiten het hek.’
De Zeeheldenbuurt was een typische volkswijk
waar net als elders in de stad het buurtgevoel
groot was, met ook daar de bekende standaardactiviteiten
zoals meedoen aan de optochten in de
stad, zwemmen in het Stilobad en het speeltuinvoetbal.
Freek: ‘We waren trots op ons veld. Jan de
Vries van Zwolsche Boys en later Bert Strijdveen
van ZAC, die daarna bij Go Ahead en FC Twente
speelde, waren de boegbeelden, net als de broers
Herman en Roelie Kraijer. Het gekostumeerd
voetbal was in die jaren ook populair. Met name
ook de middenstanders, zoals bakker Pen, slager
Van Voorst en groenteboer Houtsma waren
te zien in de meest bijzondere uitdossingen. Er
waren trouwens nogal wat middenstanders gevestigd
in de buurt.’
Voetballen vond Freek, die keeper was, leuk
maar muziek was alles in het gezin. Freek werd
een gewaardeerd trompettist bij het ‘rode’ korps
Voorwaarts en daarna de PTT-fanfare. ‘Het zat in
de familie. Mijn broer Joop was beroepsdrummer
en speelde nog eens samen met Herman Brood.
Joop is in 1976 al overleden en werd maar dertig
jaar. Muziek maken was het mooiste. Maar we
waren natuurlijk ook veel op straat. “Trioele”, dat
was puttentikkertje, knikkeren en later met de
meisjes naar de dijk bij het Almelose Kanaal. En
natuurlijk wandelen.’
Voorbereidingen voor
de Koninginnedagoptocht
1963, meisjesgroep
Speeltuin Het
Oosten. Links: Beppy
te Wierike-Beldman.
(Collectie: Gerrie Bartels)
Een van de vele middenstanders in de Zeeheldenbuurt, de groente/fruitzaak
van Rinus Hendriks, op de hoek De Ruijterplein/Trompstraat in 1965. Rinus
stalde zijn kistjes met groente en fruit op de stoep uit. Hij kon vreselijk schelden,
vooral als dames aanmerkingen op zijn fruit hadden. De kistjes stonden altijd
schots en scheef voor zijn winkel. Er werden door de buurtkinderen heel wat van
zijn appeltjes gegapt. (Particuliere collectie)
■ ■■■
11 11-
198 | jrg. 36 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
De Zwolse Tippelaars
Want vanaf zijn zesde jaar tot op heden is Freek
lid van De Zwolse Tippelaars, de eerste Zwolse
wandelclub die in 1941 werd opgericht, onder
de naam Jan de Tippelaar, pseudoniem voor de
Fries Jan Belgraver, de toen bekendste wandelaar
in Nederland. In 1948 vond een naamswijziging
plaats. De Zwolse Tippelaars is niet, zoals veel
wandelclubs, voortgekomen uit het wijk- en speeltuingebeuren,
zoals De Bollebieste, WV Assendorp
en WV Het Noorden.
In de jaren vijftig en zestig waren er veel wandelverenigingen
in de stad. De kerken hadden hun
eigen clubs, de Zwolse ziekenhuizen en ook veel
grote bedrijven. Ze zijn intussen bijna allemaal
opgegaan in de overkoepelende Stichting Zwolse
Wandelclubs. Alleen de Zwolse Tippelaars en
WSV Wipstrikkwartier zijn nog zelfstandig. De
Zwolse Tippelaars is een neutrale wandelvereni-
Herbouw Speeltuin Het
Oosten, jaren zestig.
(Collectie Bestevaer)
Deelnemers van de Zwolse Tippelaars aan de Vierdaagse Nijmegen. Boven vlnr: Beth Dikken-Koopman,
Jo ten Brink-Lint, Dinie La Faille-Scholten, Ellie Polman-Doedens, Cobi van Dalsum.
Onder vlnr: Derk Dikken, A. de Haan, B. Ketting. (Collectie Zwolse Tippelaars)
■■■■ 11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 4 | 199
ging, met leden uit verschillende Zwolse buurten.
In 1948 liepen acht leden voor het eerst de Nijmeegse
Vierdaagse uit. Freek is trots op zijn mooie
wandelloopbaan. Maar ‘de paden op, de lanen in’
is er vanwege knieproblemen niet meer bij. ‘Ik heb
in de A-klasse elf keer “Nijmegen” gelopen. Een
onvergetelijke tijd.’
Voor Freek en Beppy blijft de Zeeheldenbuurt
anno 2019 nog steeds ‘een paradijsje op aarde’, ook
al is er veel veranderd. Speeltuin Het Oosten heet
nu Wipstrikkwartier en vanaf 1984 staat aan de
Trompstraat het huidige wijkcentrum Bestevaer.
‘Veel huurwoningen zijn verkocht. De wijk heeft
daardoor een andere bevolkingssamenstelling
gekregen. Het karakter van de buurt verandert
dus wel maar bijna iedereen is, vooral ook door de
speeltuin en Wijkcentrum Bestevaer, sterk betrokken
bij de wijk.’
Stratenvoetbal
De ooit zo populaire speeltuinvoetbalcompetitie
doofde eind jaren vijftig uit. Daarna was nog wel
het straatvoetbal een tijd populair. Overal in de
stad werden straatvoetbalteams opgericht, ook
in kinderrijke buurten zonder speeltuin zoals
de Bollebieste, de Vlasakkers (Indische buurt)
en Dieze-Oost, een wijk uit de jaren vijftig met
voornamelijk flats van twee tot vier woonlagen.
Uiteraard waren ook de straatvoetballers uit de
speeltuinwijken present. Het straatvoetbal bleef
een paar jaar populair. Daarna ging het hele speel-
Links: Jeugdleden van
de Zwolse Tippelaars
bij de Avondvierdaagse
1964. (Collectie Anneke
Konkelaar-van Dijk)
Straatvoetbalteam Lely Boys 1960-1961. Boven vlnr.: Theo Storms, Tonny Mensink, Tiki Schaddenhorst,
Rikus Teters, Rudy Spanhak, Arnold Niessen, Jan Hilberdink. Onder vlnr.: Richard Beijer, Herman Rhee,
Thomas Clement, Frans Woldberg, Frans van Duuren, Wilfried Beijer. (Collectie Rudy Spanhak)
■ ■■■
11 11-
200 | jrg. 36 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
tuin- en buurtwerk stapje voor stapje moeilijker
tijden tegemoet.
Terug van weggeweest
Want de wereld veranderde. De kneuterigheid
van de naoorlogse jaren maakte plaats voor de
moderne tijd, de welvaart maar ook de individualisering.
Het had zijn weerslag op het buurtgevoel.
Er bleek meer te koop dan figuurzagen, timmeren
en lampionnenoptochten. En met de opkomst
van de televisie verdwenen ook de legendarische
filmvoorstellingen op de zaterdagmiddag in de
clubhuizen van de speeltuinverenigingen.
De jaren zeventig en tachtig vormden een
dieptepunt in de speeltuinhistorie. Het oorspronkelijke
speeltuinwerk leek gedateerd, de pretparken
rukten op. Maar klauteren, klimmen en in het
zand spelen blijft altijd trekken bij een kind. In de
jaren negentig kropen de speeltuinverenigingen
langzaam weer uit het dal. Die tendens zet zich
voort tot op de dag van vandaag. Van de vier ‘oude’
speeltuinen in Zwolle is Het Westen verdwenen.
Assendorp, Het Noorden en Het Wipstrikkwartier
(voorheen Het Oosten) zijn nog springlevend,
net als de speeltuinen die in de loop der jaren in
andere wijken en stadsdelen zijn ontstaan en waar
de oppasser allang opzichter, beheerder of toezichthouder
is geworden.
Sylvia Le Febre-Visser (geb. 1956), is geboren
en getogen in de Zeeheldenbuurt en woont er nog
steeds. Ze is nu fulltime werkzaam als beheerder
van Wijkcentrum Bestevaer. ‘Ik ken dat oude
speeltuingevoel hier vanuit mijn jeugd nog als
geen ander. De wijk is natuurlijk veranderd maar
Straatvoetbalteam Dieze Oost 1961-1962. Boven vlnr: Willy Hendriks, Raymond Bartnig, ?, Van Raan, ?,
Wim Spijkerman, leider Bosch. Onder vlnr.: Bennie Visscher, Van Hattum, Hennie Spijkerman,
Hommie de Jong, Bennie van der Steeg, Herbert Barting. (Collectie: Bennie Visscher)
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 4 | 201
de typerende sfeer blijft. De geschiedenis herhaalt
zich telkens. De vrijwilligers van nu haalden vroeger
zelf ook rottigheid uit. Maar een kind blijft
altijd kind. Wipstrikkwartier is tot Zwolse speeltuin
van het jaar 2018 uitgeroepen. Daar zijn we
erg trots op. We hebben 550 leden, maar iedereen
is hier welkom. We heffen geen entree, de speeltuin
is er voor iedereen. Laagdrempeligheid staat
voorop, maar het is geen vetpot. Voor de aanschaf
van nieuwe en kostbare speeltoestellen zijn we
afhankelijk van derden. Je moet ook aan allerlei
eisen voldoen. Vindingrijk zijn, dat is voor elke
speeltuinorganisatie een continue uitdaging. Maar
speeltuinen zullen er altijd blijven.’
Literatuur
Willem Breunis, De Zwolse Tippelaars en de Vierdaagse,
2015
Bert Evenboer, Dossier Dieze, 2009
Dick en Coleta Hogenkamp, ‘Speeltuinvereniging Assendorp’,
in De Peperbus, 2012
Jeroen Kesselaar en Erika Schuuring, Onze Zeehelden,
2018
Jan van Lunteren, ‘Mondorgel, instrument van de armoe’
in De Oud Utrechter, 5 (2014) nr. 7
Kitty Peetoom, Toen, Nu, Straks, 2001
Willem van der Veen, In de achteruitkijkspiegel, dl 4,
Zwolle 2003
Monique van der Meer (red.), Dit is ons thuis. Geschiedenis
van de Vogelbuurt in woord en beeld, 2011
Internet sites
www.oudekerstversiering.nl
www.mijnstadmijndorp.nl
www.zwolleinbeeld.nl
Met dank aan
Gerrie Bartels, Henri Bartels, Mathijs Bouwhuis,
Egbert Dikken, Jacob Donze, Ria Houtsma-Kölker,
Sylvia Le Febre-Visser, Rini Oude Geerdink, Wichert
aan het Rot, Tjeerd Smit, Rudy Spanhak, Johan Teunis,
Bennie Visscher, André van Werven, Freek en Beppy te
Wierike-Beldman, Joop Zegeling, Buurtmuseum Kamperpoort,
Wijkcentrum Bestevaer
Speeltuin Wipstrikkwartier
in 2018. (Foto:
Peter Denekamp)
■ ■■■
11 11-
202 | jrg. 36 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
Leven in de Zwolse weeshuizen
In dit artikel ga ik in op het leven in Zwolse
weeshuizen die onder ‘oppertoezicht’ stonden
van het stads- en gemeentebestuur. Dat
doe ik niet ‘uitputtend’, maar meer exemplarisch.
Zeker voor de zeventiende en achttiende eeuw
kan ik maar een beperkt beeld geven. Er zijn wel
in meerdere gevallen persoonlijke gegevens van
weeskinderen te vinden in de ‘Kinderboeken’
(de registers met de opgenomen wezen) zoals de
ouders, doopdatum, opnamedatum, beroepsopleiding
en eigendommen. Daaruit kan ik echter
niets afleiden over de opvoeding die ze krijgen. Uit
de personeelsinstructies kun je wel een en ander
concluderen. Er zijn zakelijke gegevens bekend
wat betreft het dagritme, de samenstelling van de
maaltijden en dergelijke.
Dat ligt anders voor de negentiende en twintigste
eeuw: vanaf 1834 zijn de bestuursnotulen
bewaard gebleven en daarin staan veel bijzonderheden.
Daaruit is een goed beeld te destilleren van
(veranderingen in) het pedagogisch klimaat in het
weeshuis.
Voordat ik aan het leven in de weeshuizen
toekom, ga ik in op de redenen waarom en de oorzaken
waardoor er in de Nederlanden, en ook in
Zwolle, weeshuizen kwamen in de zestiende eeuw.
Begin van de Zwolse weeshuizen
in de zestiende eeuw
De samenleving in de Noordelijke Nederlanden
staat rond 1500 onder grote druk, zowel in de
steden als op het platteland. Mensen van het
platteland zoeken soms veiligheid in steden.
Met de bevolkingsgroei van steden neemt ook
de sociale differentiatie toe tussen de sterkeren
en zwakkeren. Armen hebben geen recht op
sociale zorg, ze zijn afhankelijk van liefdadigheid
en die is weinig geordend. Kloosters, gasthuizen,
(kerkelijke) broederschappen en particulieren
houden zich daar mee bezig, zonder
enige coördinatie.
Renaissance-denkers, humanisten, schrijven
rond 1525 over de manier waarop armoede het
best kan worden bestreden, te weten door onderwijs
en werk. Liefdadigheid moet, vinden ze, door
de stedelijke overheid worden gecoördineerd. Het
stadsbestuur, immers verantwoordelijk voor de
openbare orde en veiligheid, moet ervoor zorgen
dat alleen ‘eerlijke’ (= echte) armen zoals invaliden,
alleenstaande vrouwen met kinderen en
wezen gebruik kunnen maken van liefdadigheid.
Daarom moeten ze toezicht kunnen houden op
liefdadigheidsinstellingen.
De Zwolse stadsbestuurders handelen in de zestiende
eeuw in deze lijn, ook al is niet aantoonbaar
dat ze direct beïnvloed zijn door deze humanisten.
Vanaf 1535 benoemen de schepenen het bestuur
van een Broederschap die vrijdags in de St. Michaëlskerk
(Grote Kerk) aalmoezen uitdeelt. Vanaf
1558 moeten alle liefdadigheidsinstellingen financiële
verantwoording afleggen aan het stadsbestuur.
Dit besluit betreft ook het bestuur van het rond
1555 ‘nyen angefanghen weesenhuis in die Nijstraete’
(Nieuwstraat) naast het Pestengasthuis. In 1582 is
het te klein om nieuwe wezen op te nemen en wordt
het verplaatst naar het Buschklooster dat, net als alle
rooms-katholieke kerken en liefdadigheidsinstellingen,
in 1580 is genaast door de stad Zwolle. Die
gedwongen eigendomsoverdracht hangt samen met
de ‘keuze’ van Zwolle in de Tachtigjarige Oorlog voor
de kant van de Opstand. Daardoor verliest de roomskatholieke
kerk haar openbare status en wordt de
gereformeerde (=calvinistische) kerk steeds meer de
publieke kerk.
Er zijn weesmeesters, stadsfunctionarissen, die de
voogdij van wezen regelen. Dat staat in het eerste
reglement van het weeshuis, uit 1584: ‘Die wesen-
Gégé Callenbach
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 4 | 203
meisters [zullen] gien kinderen daerin annemen
dan borgers1 kinderen’. Uit datzelfde reglement
wordt duidelijk dat de bestuurders van het weeshuis,
twee ‘provisoren’, door het stadsbestuur
worden benoemd en daaraan jaarlijks (financiële)
verantwoording moeten afleggen. Dit past dus
helemaal in het beeld dat de stadsregering een
wezenlijke rol speelt in de armenzorg en dus ook
in de wezenzorg.
In het weeshuis worden ‘die wesekinderen tot
een ampt gestelt’ (in een ambacht opgeleid), zoals
in het reglement van 1584 staat, opdat ze later in
hun eigen onderhoud kunnen voorzien. Het is
vrijwel zeker dat vanaf het begin binnen het weeshuis
ook onderwijs is gegeven.
Ook in de zeventiende eeuw zoeken mensen
van het platteland de veiligheid van de steden.
Veel van deze ‘nieuwkomers’ vinden een woning
buiten de stadsmuren. De ‘gelukzoekers’ zijn
economisch kwetsbaarder dan de gesettelde
inwoners. Sociale zorg is zeker nodig voor deze
mensen en voor hun kinderen wanneer deze wees
zijn geworden. In het weeshuis voor burgerwezen
worden die niet opgenomen. Ze moeten ergens in
een gezin worden ondergebracht, ‘uitbesteed’. De
stedelijk armenzorg dringt er vanaf 1631 bij het
stadsbestuur op aan dat voor deze kinderen specifieke
opvang wordt geregeld. Ze hebben in 1647
succes met hun lobby: voor zulke weeskinderen
(tot 12 jaar) wordt de uitbesteding beter geregeld,
wanneer ze èn ‘vaderloes ende moederloes
zijn ende niemandt anders toegesonden connen
worden.’2 Als zij op de leeftijd van 18 jaar ‘niet
vermochten haer kost voortaen te winnen offte
verdienen’, vangt de gewone stedelijke armenzorg
hen op.
Vanaf 1655 wordt gezocht naar de mogelijkheid
voor zulke wezen een eigen huis te stichten.
Dat lukt in 1670. Dankzij een succesvolle inschrijving
wordt een zo groot kapitaal ingezameld dat
er een nieuw huis gebouwd kan worden op de
hoek van de Broerenstraat en de Bitterstraat: het
Holdehuis. In dit huis worden in 1795 de kinderen
uit beide weeshuizen ondergebracht. Rond 1815
krijgt het dan in de wandelgangen de naam ‘Hervormd
Weeshuis’.
Het dagelijks leven in
de zeventiende en achttiende eeuw
Over de toelating tot de weeshuizen beslist het
stadsbestuur. Dat gebeurt nadat de weesmeester
heeft onderzocht of de ouders niet hebben
gebedeld of ‘bedeeld’ zijn geweest. De ouderlijke
erfenis moet ook zo spoedig mogelijk na het overlijden
van de laatste ouder beschreven worden.
Deze ouderlijke erfenis wordt volledig eigendom
van het weeshuis. Dat zal bij het Burgerweeshuis
meer van betekenis zijn geweest dan bij het Holdehuis;
wezen in dat laatste huis komen vooral uit
de kring van de armere ingezetenen.
Alle weeskinderen dragen kleding in de kleuren
blauw-wit. Ze zijn daardoor altijd herkenbaar
zodat de gehele Zwolse samenleving sociale
controle kan uitoefenen. Op de kleren van burgerwezen
is een dubbele V (=W) geborduurd; op de
kinderen uit het Holdehuis mogelijk een E (naar
de ‘stadarmenkamer’ van de Elemoseniers = aalmoezeniers).
Vanaf het midden van de zeventiende eeuw is het
zeker dat de weeskinderen opgevoed worden in
de ‘gereformeerde’ religie, dat wil zeggen calvinistisch.
Personeelsleden moeten ook (Nederduits)
‘gereformeerd’ zijn.
De dagelijkse leiding ligt in beide weeshuizen
bij een ‘binnenvader’. Die is ook de ‘meester’. Zijn
taken zijn veelomvattend. Eind achttiende eeuw
wordt in zijn instructie3 opgenomen dat de kinderen
‘wel gemanierd in gehoorzaamheid en sedigheid
opwassen en met elkander en een iedereen
in vreede en eendragt leven’ en dat ze ‘om geen
geld speelen, dat haare speelen en uitspanningen
gematigd ende wel geordineert zijn, en sonder
vloeken, sweeren, twist of kwaade bejegeningen
geschieden.’ Ook zal hij zorg dragen ‘dat de jongens
en meisjes geen conversatie met elkander
hebben, en daar toe alle gelegenheid so veel mogelijk
wegnemen en afsnijden.’
Het onderwijs in het weeshuis komt vrijwel
exact overeen met dat op de stadsscholen.4 Dat
geldt zowel de ‘vakken’ als de te gebruiken methodes.
De binnenvader speelt ook de hoofdrol in
de godsdienstige opvoeding van de kinderen:
een tafelgebed wordt opgezegd bij het ontbijt, de
■ ■■■
11 11-
204 | jrg. 36 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
hoofdmaaltijd ’s middags en de avondboterham.
Hij geeft catechisatie en ‘Hij zal wel letten dat de
kinderen sonder eenig gedruis in de kerk komen,
sig onder den Godsdienst ordentlijk en stil houden,
en met opmerksaamheid toehoren.’ Verder
houdt hij toezicht op de kleding en dat de jongens
op tijd naar hun baas gaan.
Strikte gehoorzaamheid is het meest wezenlijke
kenmerk van de opvoeding: van de kinderen
aan de binnenvader en de naaimatres, en van de
personeelsleden aan de binnenvader en de regenten.
Uniformiteit is bepalend voor het leven in de
huizen, bij kleding, dagritme, menu enzovoort.
De binnenvader is niet alleen verantwoordelijk
voor de dagelijkse gang van zaken in het
weeshuis, maar staat de provisoren ook bij in de
administratie van de huishouding.
‘Hij sal moeten aantekenen groenten, melk,
boter en turf in ’t Huis geleverd wordende, voorts
in ’t Kleerboek de klederen van Linnen en wollen
die […] aan de kinderen worden afgegeven gelijk
ook in een apart Boek de gereedschappen die de
Jongens van tijd tot tijd ontfangen […].’
Hij houdt de registratie van de weeskinderen
in het Kinderboek bij. Daarbij hoort ook dat hij
‘de Provisooren behulpsaam [zal] zijn in het aanvaarden
der Boedels die op kinderen in ’t weeshuis
verpleegt wordende komen te vererven, of die met
kinderen aan ’t Huis komen […]’ ‘Ook sal hij […]
het Pagtzaad dat in het weeshuis gebragt word
examineeren of goed in zijn soort is […].’
In de keuken zwaait de ‘binnenmoeder’ de
scepter. Zij heeft de leiding bij de huishouding en
het schoonhouden van het huis en het beheer van
de voedselvoorraden en turf.
De ‘naaimatres’ heeft, als je het goed beziet,
bijna net zo’n belangrijke rol als de binnenvader;
waar die het onderwijs geeft, dan wel daarvoor
verantwoordelijk is, geeft de naaimatres les in alle
huishoudelijke vakken op het gebied van naaien,
breien en borduren. Die lessen worden ’s morgens
en ’s middags gegeven aan de ‘grote’ meisjes. Dat
betekent dat de meisjes vrijwel voortdurend binnen
het weeshuis verblijven. De naaimatres geeft
ook leiding bij de dagelijkse gang van zaken in de
zaal van de ‘grote’ meisjes, vanaf het opstaan tot en
De kinderen van de kinderkamer
rond 1900.
(Collectie HCO)
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 4 | 205
met het naar bed gaan. Wat betreft de godsdienstige
opvoeding zorgt zij ervoor dat er bij iedere
maaltijd een gebed wordt uitgesproken door de
meisjes. Haar instructie (einde achttiende eeuw
bij het Holdehuis5) doet sterk denken aan die voor
de binnenvader:
‘De Maitres sal gehouden zijn, goede toesigt
te nemen op de Meisjes, en alle vlijd aanwenden,
dat deselve in alle gehoorsaamheid en sedigheid
opgetrokken worden, en in vrede en eendragt met
malkanderen en iedereen leven, ende dat geen
conversatie hebben met de jongens, tragtende
deselve bij alle occasien, so veel mogelijk, af te
snijden en te vermijden.’
Daarnaast heeft ze de controle op de kleding
van de meisjes, het schoon houden van bedden en
linnengoed.
Waar de meisjes hun beroepsopleiding in het
weeshuis krijgen tot dienstbode, worden de jongens
in een ambacht opgeleid, bij een baas. Veel
voorkomende beroepen zijn kleermaker, timmerman,
kuiper en schoenmaker.
Wanneer weeskinderen het weeshuis verlaten,
normaliter wanneer ze hun opleiding hebben voltooid
en dus in hun eigen kost kunnen voorzien,
krijgen ze een uitzet mee en geld; jongens ook nog
wat leeftocht. In de uitzet zit zowel nette als dagelijkse
kleding.
Het dagritme ligt eeuwenlang vast: vroeg opstaan
(’s zomers om 6 uur en ’s winters om 7), ontbijt,
school of naar de naaikamer of naar de baas, rond
12 uur de warme maaltijd in huis, ’s middags
school of naaikamer of nog steeds bij de baas,
avondbrood rond 18 uur. Oudere jongens krijgen
ook ’s avonds nog school, als aanvulling op hun
beroepsopleiding en gaan dan naar bed.
Het menu in de Zwolse weeshuizen is vergelijkbaar
met dat in weeshuizen elders in de Noordelijke
Nederlanden. Daarvan is bekend dat 25 procent
van de calorieën uit zuivel wordt verkregen
en 60 procent uit graanproducten (brood of pap).
De hoofdbestanddelen zijn vlees (vers, gerookt
of gezouten), gezouten vis (haring), (gezouten)
groenten (kool, wortelen, rapen, uien), erwten en
bonen. Karnemelk is als een goedkope en dagelijkse
drank de grondstof voor karnemelkse pap.
Alles wijst erop dat weeskinderen in weeshuizen
rond de 3.000 calorieën/dag kregen, dus
voldoende. Ze krijgen ook voldoende eiwitten en
vitamines A en B. Er is wel een structureel tekort
aan vitamine C. Na de invoering van aardappels in
de achttiende eeuw verbetert dit.
Ik heb berekend wat in de achttiende eeuw de
gemiddelde direct aan de kinderen toerekenbare
kosten zijn: 150 guldens per kind per jaar; voor
beide weeshuizen. Een Amerikaans onderzoek
naar het Amsterdamse Burgerweeshuis in het
begin van de achttiende eeuw leverde het gegeven
van 100 guldens per jaar per kind. Die kosten zijn
hoger dan wat in Amsterdamse burgergezinnen
beschikbaar is. Het is zeer wel mogelijk dat ook
Zwolse weeskinderen, in beide huizen, een hogere
levensstandaard hebben gehad dan hun leeftijdgenoten
in hun ouderlijke gezin.
Twee provisoren houden toezicht op de gang van
zaken. Zij zijn verantwoordelijk voor de financiële
gang van zaken. Daarover leggen ze jaarlijks verantwoording
af aan schepenen, die het dagelijks
bestuur van de stad vormen. Dezen stellen de
reglementen van de weeshuizen vast en de personeelsinstructies.
De provisoren houden toezicht
op het personeel. Ze beheren het gebouw, het
grondbezit van de weeshuizen en de bezittingen
van de wezen. Wezen konden na opname in het
weeshuis erven, bijvoorbeeld van hun grootouders.
Die mochten dan ook hun kleinkinderen
niet onterven, want het vruchtgebruik van zulke
erfenissen is deel van de inkomsten van het weeshuis.
Let wel, alleen het vruchtgebruik, want het
weeskind blijft eigenaar van die erfenis.
Over de kwaliteit van de opvoeding van Zwolse
wezen is er geen informatie. Het meest waarschijnlijke
is dat strakke discipline en gehoorzaamheid
de opvoeding bepalen. Er is één voorbeeld
bekend waarbij de provisoren de regels minder
strak hanteren: in 1698 loopt een weesjongen
zonder toestemming weg en wordt hij soldaat.
Zoiets is op zich voldoende om het burgerrecht te
■ ■■■
11 11-
206 | jrg. 36 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
verliezen. Zo niet bij hem: hij wordt uit dienst ontslagen
en krijgt, met toestemming van het stadsbestuur,
een uitzet van het weeshuis. Heeft hier de
goede naam van het weeshuis een rol gespeeld?
Wanneer in 1795 alle weeskinderen komen te
wonen in het (voormalige) Holdehuis aan de
Broerenstraat, wordt bepaald dat de huisregels
van het Burgerweeshuis normatief zijn voor de
nieuwe instelling die officieel ‘Huis der Weezen’
wordt genoemd, maar vanaf circa 1815 bekend is
als ‘Hervormd Weeshuis’. Die naam geeft aan dat
alleen wezen uit hervormde gezinnen uit Zwolle
opgenomen mogen worden; het toezicht blijft
echter bij het gemeentebestuur.
Grote veranderingen tussen 1870 en 1940
Aan het eind van de negentiende eeuw zijn er
grote maatschappelijke veranderingen geweest in
vergelijking met de achttiende eeuw.
Nieuwe pedagogische inzichten doen de verwachtingen
groeien dat kinderen met wie het niet
goed gaat, verbeterd kunnen worden. Die gedachte
leidt ertoe dat er meer specifieke zorg ontwikkeld
wordt voor verwaarloosde of misdadige
kinderen. Ook groeit de gedachte dat opvang van
kinderen in een gezin de voorkeur verdient boven
die in een instelling. Daarnaast is de gemiddelde
gezondheid van de bevolking zoveel beter geworden
dat het aantal wezen sterk is afgenomen.
Deze ontwikkelingen doen de gedachte ontstaan
dat weeshuizen breder ingezet kunnen worden
voor andere kinderen dan weeskinderen; en
zelfs dat de tijd van weeshuizen verleden tijd is.
Op het Zwolse weeshuis dat onder toezicht
staat van het gemeentebestuur, het Hervormd
Weeshuis, hebben deze ideeën geen directe
invloed uitgeoefend. Weliswaar worden vanaf de
jaren twintig van de twintigste eeuw ook ‘halfwezen’
toegelaten van wie het ouderlijke gezin niet
Groepsfoto in 1925
bij het afscheid van
mejuffrouw Vastenou.
Zittend op de tweede
rij: juffrouw Vastenou
in het midden; naast
haar juffrouw Olthof;
links onderdirecteur
Kleinmeyer. De kleding
verschilt nog steeds per
leeftijd en nog steeds
hebben de kleine kinderen
kort haar of zijn ze
zelfs bijna kaal. (Foto
F.X.W.J. Ziegler, Collectie
HCO)
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 4 | 207
meer goed functioneert, maar het bestuur blijft
vasthouden aan de oorspronkelijke functie van
het weeshuis: alleen ‘opvang van wezen’.
Ook in de beroepsopleidingen verandert er voor
de wezen wat in de tweede helft van de negentiende
eeuw: meer kinderen komen terecht in de
commerciële en niet-op-winst-gerichte dienstverlening,
waaronder onderwijs. Dat betekent
dat ze anders begeleid moeten worden. Er zijn
voorbeelden in de notulen te vinden dat bestuursleden
deze taak heel nauwgezet op zich nemen. Zo
wordt een jongen die in 1876 opzichter Waterstaat
wordt in Nederlands-Indië, tot op de boot door
een bestuurslid begeleid, nadat het bestuur eerst
alle moeite heeft gedaan (tot de koning toe) om te
zorgen dat de jongen geen militaire dienst hoeft te
doen.
In 1882 wordt de weeshuisschool opgeheven:
het bestuur kan de wettelijk voorgeschreven en
verhoogde onderwijskwaliteit niet meer waarborgen.
Voor het eerst krijgen de kinderen tot 12
jaar onderwijs buiten de muren van het weeshuis.
Daarna krijgen de ‘grote’ meisjes echter weer
intern hun huishoudelijke opleiding.
De organisatie verandert nu drastisch: voortaan
heeft een vrouw de leiding. Degene die vanaf
1870 als naaimatres leiding heeft gegeven aan de
‘grote’ meisjes wordt de eerste directrice. Zij wordt
als ‘moeder’ aangesproken.
Discipline en strikte gehoorzaamheid blijven
voor het bestuur belangrijk. De tweede directrice,
mejuffrouw Vastenou (1905-1925), krijgt in
1917 het verwijt van het bestuur dat ze een meisje
te veel vrijheid heeft gegeven in het naleven van
de huisregels: maar dat meisje is wel onderwijzeres
in Deventer. Juffrouw Vastenou voert als
nieuwe regel in dat de verjaardag van de kinderen
wordt gevierd. Ze worden minder als nummer
beschouwd.
Ook bij de volgende directrice, mejuffrouw De
Ridder, wil het bestuur vasthouden aan de strakke
orde, zeker waar het contacten betreft tussen
jongens en meisjes. Bij haar spelen aanwijsbaar
pedagogische beginselen een rol. In 1928 – ze is
in 1925 aangetreden – hebben enkele jongens ‘de
vrijheid [genomen] reeds nu de grondslagen voor
hun toekomstig levensgeluk te leggen en daarvan
in ’t openbaar te getuigen, te wandelen met hun
uitverkorene.’ Het bestuur krijgt de indruk dat de
directrice dat niet erg vindt en roept haar op het
matje. In de derde vergadering die aan dit onderwerp
gewijd is, stelt ze ‘dat het decreteeren van
een absoluut verbod altijd verkeerde gevolgen met
zich sleepte en dat iets goeds alleen te bereiken is
door het vertrouwen te winnen van de kinderen.’
Voor haar is van belang het vertrouwen van de
kinderen te krijgen en te houden. De afsluiting in
de notulen is opmerkelijk. ‘Voorzitter kan zich na
de uiteenzetting door Directrice aangetrokken
gevoelen tot haar wijze van optreden; hij wil er
echter nog op wijzen, dat het noodzakelijk is naar
de buitenwereld aan regelen te zijn gebonden.’6
Principieel krijgt de directrice gelijk, maar de
naam van het huis speelt naar buiten toe een grote
rol.
Tijdens de directie van juffrouw De Ridder
worden ook vakanties met alle kinderen ingevoerd
en worden in de jaren dertig de uniformen
afgeschaft.
In mijn net verschenen boek Stevichheit om te
leren gaen. De stedelijke Zwolse weeshuizen tussen
1550 en 1970 beschrijf ik veel meer aspecten van
de geschiedenis van deze huizen. Zie ook de boekbespreking
in dit tijdschrift op pagina 231.
Noten
1. Mits die ten minste zeven jaar burger van Zwolle
waren en niet bedeeld waren geweest
2. Resolutie van Schepenen en Raden, 1 februari 1647
3. Archief Burgerweeshuis en Holdehuis (HCO toegangscode
0902) inv.nr. 63 reglementen / instructies
Burgerweeshuis 1773-1818
4. G.G. Callenbach, Stevichheit om te leren gaen. De
stedelijke Zwolse weeshuizen tussen 1550 en 1970,
(2019) 4

Lees verder